De christenheid is jegens God in gebreke gebleven! Na haar einde, wat dan?
1. In hoeverre zullen de vele miljoenen aanhangers van de verscheidene heidense religiën en de communisten zich er wellicht om bekommeren dat de christenheid aan haar einde komt omdat ze jegens God in gebreke is gebleven?
DE HONDERD vijftig miljoen boeddhisten van de wereld zullen zich er wellicht weinig om bekommeren dat de christenheid aan haar einde zal komen omdat ze jegens God in gebreke is gebleven. Zij en de driehonderd miljoen confucianisten, de vijftig miljoen taoïsten en de driehonderd negenentwintig miljoen hindoes zullen er zich misschien wel over verheugen dat de christenheid met haar zendelingen aan het einde van haar bestaan is gekomen. De vierhonderd negenentwintig miljoen volgelingen van de islam zullen het wellicht als goed nieuws beschouwen dat hun grote religieuze mededingster, de christenheid, die zoveel bloedige kruistochten op haar naam heeft staan, een rampspoedig einde wacht. Wat de miljoenen aanhangers van de rode religie van het communisme betreft, hun houding is misschien goed onder woorden gebracht door een vooraanstaande New Yorkse protestantse geestelijke, die op zondag, 1 oktober 1961, over de kerken der christenheid zei: „De kerken dienen de organisaties te zijn ten aanzien waarvan het communisme zich genoodzaakt voelt deze het eerst te liquideren.” — de New York Times van 2 oktober 1961, waarin verslag wordt uitgebracht van de preek van dr. R. J. McCracken.
2, 3. (a) Waarom zullen bepaalde religieaanhangers er ontzet over zijn dat wij over het einde der christenheid spreken, maar welke invloed die de christenheid ten aanzien van de wereldaangelegenheden uitoefent, negeren zij? (b) Waarmee zal de christenheid nog meer moeten coëxisteren, en hoe lang?
2 De religieuze personen die de christenheid met het christendom verbinden, zullen er wellicht verbijsterd over zijn dat wij over het einde der christenheid spreken. In hun ogen zou dit het einde betekenen van het christendom en van de religieuze sekten waartoe zij behoren en die christelijk beweren te zijn. Het is voor hen moeilijk om de invloed die de christenheid ten aanzien van de wereldaangelegenheden uitoefent, naar juiste waarde te schatten. Zo zou het hun onaangenaam kunnen treffen wanneer zij de woorden zouden lezen die de bovengenoemde protestantse geestelijke (dr. McCracken) in dezelfde preek heeft uitgesproken: „Het staat als een paal boven water dat het christendom niet langer de spil is waar alles om draait. De belangrijkste invloed gaat uit van de wetenschap en haar beheersing van de stoffelijke wereld.” En ten aanzien van de hoop welke de christenheid koestert om de wereld te bekeren en de gehele wereld tot een deel van de christenheid te maken, werd een belangrijke uitspraak gedaan door een overal gelezen geschiedschrijver, A. J. Toynbee, in zijn artikel getiteld „Indien wij de vloedgolf van de toekomst willen zijn”. In de paragrafen 9 en 10 zei hij:
Neem eens het geval van de grote zendingsreligiën: Het boeddhisme, het christendom en de islam. De aanhangers van elk van deze geloven hebben zich de bekering van de gehele mensheid ten doel gesteld; het is in ieder geval voor christenen een officieel geloofsartikel dat het gehele menselijke geslacht bekeerd zal worden voordat de geschiedenis ten einde loopt.
De christelijke, islamitische en boeddhistische vloedgolven hebben zich elk eeuwenlang voortgeplant en met hun wateren gehele continenten bedekt. Elk van deze drie zendingsgolven heeft echter zowel haar perioden van teruggang als die van vooruitgang gekend. Op het ogenblik ziet het er niet naar uit dat een ervan ooit volledig wereldomvattend zal worden. Alle drie schijnen tot staan gekomen te zijn, hetgeen betekent dat ze zullen moeten coëxisteren. — New York Times Magazine van 13 november 1960, bladzijde 122.
3 Aan deze verklaring door de historicus Toynbee moet worden toegevoegd dat de christenheid, zolang ze hiertoe in staat is, ook met het internationale communisme zal moeten coëxisteren.
4, 5. (a) Welke vragen rijzen er, met het oog op het naderende einde der christenheid, over de tijd daarna? (b) Welke vragen rijzen er bij degenen die in het einde der christenheid iets verschrikkelijks zien, over haar vernietiging?
4 Betekent het einde der christenheid dan dat er een geheel onchristelijke of heidense wereld overblijft? Betekent het dat de klachten van het goddeloze communisme de wereld zullen beheersen? Betekent het een aardbol die als gevolg van een chemische, biologische en radiologische oorlogvoering gedurende een derde wereldoorlog met atoomwapens, een onbewoonde radioactieve woestenij is geworden?
5 Voor personen die niet over de geopenbaarde voornemens van ’s mensen grote Schepper zijn ingelicht, doet het einde der christenheid aan iets verschrikkelijks of ongelooflijks denken. Zij zouden kunnen vragen: Waarom zou God de Schepper willen dat de christenheid wordt vernietigd? Waarom zou Jezus Christus, de Leider in het christendom, toelaten dat de christenheid wordt vernietigd? Indien het antwoord op deze vragen luidt: Omdat de christenheid jegens God in gebreke is gebleven, willen zij weten: In welk opzicht is de christenheid jegens God in gebreke gebleven?
6. Wat wordt hier met het woord „christenheid” bedoeld, en tegen welke definitie ervan maken ware christenen bezwaar?
6 In de eerste plaats moeten wij begrijpen wat hier met het woord „christenheid” wordt bedoeld. In van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal wordt christenheid gedefinieerd als „al de christenen; de hoofdzakelijk door christenen bewoonde landen”. Webster’s New International Dictionary definieert christenheid als „het deel der wereld waarin het christendom de overhand heeft of dat — in tegenstelling tot heidense of mohammedaanse landen — in overeenstemming met christelijke wetten wordt geregeerd”. Het is uit de tijd om te verklaren dat met de christenheid het christendom wordt bedoeld. De ware christenen in deze tijd verwarren de woorden christenheid en christendom niet met elkaar en zij beschouwen ze niet als identiek. Zij maken er bezwaar tegen het woord christenheid op het gehele lichaam van personen te laten slaan die er aanspraak op maken christelijk te zijn, want ware christenen willen geen deel van de christenheid uitmaken. Als woord wordt de uitdrukking christenheid gebruikt om zulke landen aan te duiden die christelijk beweren te zijn of die wettelijk christelijk worden genoemd, zoals Groot-Brittannië, de Verenigde Staten van Amerika, Spanje, enzovoorts. Het woord christenheid verwijst in het bijzonder naar de gehele groep van honderden religieuze sekten die in zulke landen christelijk beweren te zijn. Achthonderd miljoen personen beweren tot een dergelijke christenheid te behoren.
HOE IS ZE IN GEBREKE GEBLEVEN?
7. Waarom dient de onchristelijke wereld zich voor het antwoord op de vraag te interesseren, en wat wordt met de uitdrukking „in gebreke blijven” bedoeld?
7 Wat vormt de basis voor de beschuldigende verklaring dat de christenheid jegens God in gebreke is gebleven? Zelfs de zogenaamd onchristelijke wereld dient zich voor het antwoord op deze vraag te interesseren, omdat de onchristelijke of heidense wereld er nu eenmaal niet aan kan ontkomen in sterke mate de invloed van het einde der christenheid te ondervinden. Hoe waar is de beschuldiging dan? In welk opzicht is de christenheid jegens God in gebreke gebleven? De uitdrukking „in gebreke blijven” betekent onder andere „tekort schieten ten aanzien van activiteit, behandeling van details of het boeken van resultaat; teleurstellen of falen ten aanzien van wat wordt gepoogd, verwacht, verlangd of goedgekeurd; er blijk van geven niet zijn verplichtingen te kunnen nakomen; er blijk van geven niet van nut voor of tot hulp van iemand te zijn”. „Het in gebreke blijven” wordt gedefinieerd als „het niet verrichten van iets wat verplicht is of wordt vereist”.
8. Waarom zijn wij er niet te snel mee een oordeel over de christenheid uit te spreken en in overeenstemming met welk boek moet het vonnis worden bekendgemaakt, en waarom?
8 Aangezien het christendom negentien eeuwen geleden werd gesticht, heeft de christenheid voldoende tijd gehad om te tonen wat ze met het christendom zou doen of tot stand kon brengen. Na al deze tijd en met het oog op de huidige wereldvooruitzichten zijn wij er niet te snel mee om de christenheid rekenschap te vragen en een oordeel over haar uit te spreken. Heeft ze God teleurgesteld en heeft ze er blijk van gegeven dat ze in gebreke is gebleven ten aanzien van wat hij verwacht, verlangt en goedkeurt? Is ze haar verplichtingen jegens hem nagekomen en heeft ze er blijk van gegeven hem van nut of tot hulp te zijn? Ten einde een oordeel te kunnen uitspreken, moet ons vonnis in overeenstemming met het boek van het christendom, Gods eigen bijbel, worden bekendgemaakt. In dit boek deelt God ons zijn eigen oordeel mee.
9, 10. (a) Waarop is de naam christendom gebaseerd, en wanneer zou het worden gesticht? (b) Welke woorden die door Jezus Christus uitgesproken zouden worden, werden door Gods profeet Jesaja voorzegd?
9 De naam christendom is gebaseerd op de naam Christus, een titel waarmee Jezus van Bethlehem-Juda werd aangeduid. Christendom houdt derhalve het navolgen van Jezus Christus en het gehoorzamen van zijn onderwijzingen en geboden in. Christus betekent Gezalfde; het joodse woord „Messias” heeft dezelfde betekenis. In zijn boek de bijbel voorzei God dat het christendom op een bepaalde tijd — negentienhonderd jaar geleden — gesticht zou worden. Ruim zevenhonderd jaar daarvoor inspireerde God zijn profeet Jesaja om zeer nauwkeurig de woorden op te tekenen die Jezus Christus, of Jezus de Gezalfde, zou uitspreken! Sla in uw bijbel Jesaja’s profetie op, en daarvan hoofdstuk eenenzestig, de verzen één en twee. Wij lezen hier:
10 „De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN en een dag der wrake van onzen God; om alle treurenden te troosten.”
11. Hoe bleef Jezus Christus in dit opzicht niet jegens God in gebreke, en wat moeten ware christenen derhalve doen?
11 Zijn dit niet wonderbaarlijke dingen om te prediken en bekend te maken? Met het oog op het prediken en bekendmaken hiervan werd Jezus Christus gezalfd. In een joodse synagoge in het stadje Nazareth waar hij was opgegroeid, haalde hij deze woorden van Jesaja’s profetie aan ten einde te bewijzen dat ze op hem van toepassing waren en dat hij de Christus of de Gezalfde was (Luk. 4:16-21). Het verslag van zijn aardse leven toont aan dat hij die woorden ten uitvoer heeft gebracht. In dit opzicht stelde hij Jehovah zijn God, die hem met heilige geest had gezalfd, niet teleur of bleef hij niet jegens hem in gebreke. Zijn volgelingen, zijn discipelen, zijn navolgers, dat wil zeggen, christenen, moeten derhalve dezelfde goede en vertroostende dingen prediken en bekendmaken.
12, 13. (a) Om wat aan de gehele mensheid te schenken, werd het christendom gesticht, en hoe werd dit bij Jezus’ geboorte te kennen gegeven? (b) Waarom zullen die door engelen uitgesproken woorden hun doel niet missen?
12 De komst van het christendom had ten doel aan alle gehoorzame mannen en vrouwen de hoop te schenken om in een nieuwe, door Jehovah God geschapen wereld eeuwig in volmaakt geluk te leven. Toen Jezus in het jaar 2 v. Chr. in Bethlehem in het Midden-Oosten werd geboren, verschenen sommige van Gods engelen uit de hemel aan herders in het veld hier dichtbij en zeiden: „Vreest niet; want ik kondig u een groote blijdschap aan, bestemd voor het gansche volk [alle mensen, NW]: dat u heden, in de stad van David [Bethlehem] een verlosser geboren is, namelijk Christus, de Heer. . . . Eere zij God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen in wie Hij welbehagen heeft!” — Luk. 2:8-14, LV.
13 De bekendmaking van Jezus’ geboorte vormde voor alle mensen, waar zij zich ook zouden bevinden, goed nieuws; en het door hem gestichte christendom was ertoe bestemd aan alle mensen, ongeacht hun ras, kleur, nationaliteit, taal of maatschappelijke positie, een grote vreugde te bezorgen. Het christendom zou tot resultaat hebben dat God in den hoge zou worden geëerd en dat er op aarde, onder de mensen die God zouden behagen en zijn welwillendheid of welbehagen zouden winnen, vrede zou heersen. Wat Gods engelen uit de hemel in het bijzijn van die joodse herders zeiden, was geen leeg gepraat, geen belofte van mensen. Het was Gods eigen verklaring over wat Christus’ komst en de oprichting van het ware christendom zowel voor God als voor de mensen zou betekenen. Die door engelen uitgesproken woorden van God zullen hun doel niet missen. Ze zullen in vervulling gaan.
14, 15. (a) Wanneer bracht Jezus een verandering aan in zijn aardse beroep te Nazareth, en waarom? (b) Hoe symboliseerde Jezus zijn verandering van beroep, en wat gaf God toen betreffende Jezus te kennen?
14 Tot op zijn dertigste jaar woonde deze Jezus in Nazareth en was hij een timmerman die bij zijn dagelijkse werk een hamer hanteerde. Daarna bracht hij hierin verandering. Waarom? Ten einde de profetische woorden te vervullen die Jesaja over de grote Prediker van een blijde boodschap en de Bekendmaker van vrijlating of vrijheid had uitgesproken. Jezus hoorde dat zijn neef, Johannes de Doper, een wereldschokkende boodschap predikte: „Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matth. 3:1, 2). Jezus stelde bovenal belang in Gods koninkrijk, het koninkrijk der hemelen. Hij verliet derhalve zijn timmermanswerkplaats en ging naar Johannes, bij de rivier de Jordaan, waar deze hem in het water van deze rivier doopte. Op deze wijze voerde Jezus een beeld op ten einde te symboliseren dat hij zijn vroegere beroep had opgegeven en was gekomen om Gods wil in verband met Gods koninkrijk te doen.
15 Toen de gedoopte Jezus uit het water te voorschijn kwam, stortte God zijn geest op hem uit, waardoor hij hem zalfde en hem tot de beloofde Christus maakte. Terzelfder tijd verklaarde Gods stem uit de onzichtbare hemelen dat deze gezalfde Jezus zijn Zoon was ten opzichte van wie hij welwillend was gestemd. Het verslag in Matthéüs 3:17 luidt: „Een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb.” Dit vormde een ondersteuning voor het feit dat God zijn geliefde Zoon uit de geestelijke hemelen naar de aarde had gezonden — waar hij als een volmaakt mens werd geboren — opdat deze getrouwe Zoon Gods wil op aarde zou doen. Zoals Jezus Christus zelf later tot een joodse regeerder zei: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.” — Joh. 3:16.
HOE HET JODENDOM JEGENS GOD IN GEBREKE IS GEBLEVEN
16, 17. (a) Wat heeft Jezus, naar wordt bericht, ter vervulling van Jesaja’s profetie gepredikt? (b) Hoe bewees Jezus, ondanks datgene wat hij predikte, dat hij geen politicus was, die een campagne voerde?
16 Nadat Jezus was gedoopt en met Gods geest was gezalfd, ging hij, ter vervulling van Jesaja’s profetie, tot zijn eigen volk, de joden of de natie Israël, prediken. Wat predikte de Leider in het christendom feitelijk door een blijde boodschap te brengen en vrijlating uit te roepen? De bijbel geeft in één zin het antwoord: „Hij [trok] van stad tot stad en van dorp tot dorp . . ., verkondigende het evangelie van het Koninkrijk Gods.” Zijn twaalf apostelen waren bij hem. — Luk. 8:1.
17 Jezus Christus predikte Gods koninkrijk. Hij was echter niet een politicus. Hij mengde zich niet in de politiek van de joodse regering of van de Romeinse imperialistische regering van die tijd. Hij stelde zichzelf niet tot een aardse koning aan en liet zich niet door de een of andere jood tot een aardse koning uitroepen. Bij een zekere gelegenheid, nadat Jezus een menigte van meer dan vijfduizend mensen op wonderbaarlijke wijze had gevoed, wensten vele mannen, die geen apostelen van hem waren, het Romeinse juk van zich af te werpen en hem als hun koning aan te stellen. Een apostel van Jezus, die hier getuige van was, schrijft: „Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij Zich weder terug in het gebergte, geheel alleen.” — Joh. 6:14, 15.
18, 19. (a) Wat zou geen enkele navolger van Jezus met het oog op het voorbeeld dat hij in dit opzicht heeft gesteld, kunnen doen? (b) Wat zei Jezus tot de Romeinse bestuurder over zijn koninkrijk, en waartoe zou Jezus derhalve geen enkele discipel machtigen?
18 Jezus stond niet toe dat de mensen tot wie hij over Gods koninkrijk predikte, hem tot hun aardse koning uitriepen. Hoe zou een ware christen of navolger van Jezus Christus dan ooit een politicus kunnen worden en zich door mensen tot koning op aarde kunnen laten uitroepen of zalven? Dit zou nooit kunnen. Alleen toen Jezus er ten onrechte van werd beschuldigd dat hij zichzelf tot koning wilde aanstellen, trok hij zich niet terug, maar gaf hij zich aan zijn vijanden over om ter dood gebracht te worden (Luk. 23:15). Hij deed dit omdat het door hem gepredikte koninkrijk niet van de mensen, niet van deze wereld en geen deel van deze wereld was.
19 De Romeinse bestuurder Pontius Pilatus verhoorde Jezus in Jeruzalem en vroeg hem: „Zijt Gíj de Koning der Joden? . . . Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan? Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier” (Joh. 18:33-36). Indien geen van Jezus’ dienaars ertoe was gemachtigd om te strijden ten einde hem in deze wereld tot koning uit te roepen, welke machtiging bezit wie van Jezus’ discipelen dan ook om zich in de politiek te mengen en iemand anders tot koning aan te stellen? Aangezien het koninkrijk van Jezus Christus hemels is en geen deel van deze wereld uitmaakt, zou hij geen van zijn apostelen of discipelen toestaan of machtigen om van een regering die een deel van deze wereld is, koning of regeerder te worden.
20. (a) Wie stelt Jezus Christus tot koning aan, en tot wat voor soort van koning? (b) Hoe weten wij of het jodendom in dit opzicht jegens God in gebreke is gebleven?
20 Jezus’ koninkrijk is van God. Het was God die Jezus met heilige geest zalfde en het is God door wie Jezus tot koning wordt aangesteld, niet van deze politieke wereld, maar als een hemelse koning die absoluut niets met de politiek van deze wereld te maken heeft. Jehovah God zond zijn Zoon en bood hem aan de joden aan als hun beloofde Christus, opdat zij zijn christelijke volgelingen zouden worden en zich in de prediking van Gods koninkrijk met hem zouden verbinden. Wat zullen wij dan van het jodendom, het joodse volk, zeggen wanneer hun priesters en religieuze leiders Jezus aan de Romeinse bestuurder overleverden, hem van opruiing beschuldigden en hem als een politieke misdadiger ter dood lieten brengen door hem buiten de muren van Jeruzalem aan een paal te nagelen opdat hij zou sterven? Zij schreeuwden destijds tot de Romeinse bestuurder die Jezus wilde vrijlaten: „Wij hebben geen koning, alleen den keizer!” (Joh. 19:1-16). Bleef het jodendom daar jegens God in gebreke of moest dit van Jezus worden gezegd? Dat God Jezus op de derde dag uit de doden opwekte en hem vervolgens tot zijn hemelse troon verhief, vormt het antwoord dat Jezus Christus niet jegens God in gebreke was gebleven. Het jodendom had zich hier echter wel schuldig aan gemaakt.
21. Hoe bevestigde de apostel Petrus dit feit op de dag van het pinksterfeest?
21 Nadat Jezus was gestorven, opgewekt en naar de hemel was verhoogd, zei de apostel Petrus dan ook op de dag van het pinksterfeest tot de joden: „Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus, den Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet, dezen, naar den bepaalden raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van den dood, . . . Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem èn tot Here èn tot Christus gemaakt heeft, dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt.” — Hand. 2:22-36.
22. Hoe bevestigde Stéfanus dit feit, en met welk gevolg?
22 Hierna begon het jodendom de apostelen en de andere discipelen van Jezus Christus te vervolgen. Een joodse bekeerling, Stéfanus genaamd, was de eerste die wegens het feit dat hij Christus’ discipel was, werd gedood. Eerst zei hij echter tot het hoogste joodse gerechtshof in Jeruzalem: „Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen den Heiligen Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij. Wien van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van den Rechtvaardige [Jezus Christus], van wien gij nu verraders en moordenaars geworden zijt.” Dat Stéfanus deze rechters vertelde dat het jodendom jegens God in gebreke was gebleven, had tot gevolg dat hij werd doodgestenigd (Hand. 7:51-60). Ook dit vormde een geval waarbij het joodse volk in gebreke bleef!
23. Hoe bevestigde een bekeerde christenvervolger het feit dat het jodendom in gebreke was gebleven?
23 Een jood die bij de steniging van Stéfanus aanwezig was geweest, voegt zijn eigen getuigenis toe aan de bewijzen welke aantonen dat het jodendom jegens God in gebreke is gebleven. Deze jood, Saulus van Tarsus, werd later een christen en onderging zelf vervolging van de zijde der joden. Hij schreef zijn christelijke broeders en zusters die door de joden in Macedonië werden vervolgd, deze woorden: „Gij, broeders, zijt navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judéa zijn, omdat ook gij hetzelfde te verduren hebt gehad van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden, die zelfs den Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde.” — 1 Thess. 2:14-16; Hand. 17:1-13.
24, 25. (a) Tot in welke mate kwam Gods toorn toen over het jodendom, en als een vervulling van welke profetie van Jezus? (b) Wat kan niemand, al deze getuigenissen in aanmerking genomen, ontkennen?
24 Gods toorn kwam in een dergelijke mate over het jodendom dat hij hun heilige hoofdstad, Jeruzalem, en haar glorierijke tempel van aanbidding in het jaar 70 door de Romeinen liet vernietigen. Dit was de heilige stad waarvan Jezus zelf had gezegd: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” Over haar tempel zei Jezus tot zijn apostelen: „Er zal hier geen steen op den anderen gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.” — Matth. 23:37 t/m 24:2.
25 Kan iemand — al deze getuigenissen, zelfs dat van Jezus Christus, in aanmerking genomen — ontkennen dat het jodendom in de tijd dat het in de gehele joodse geschiedenis de grootste gelegenheden had, jegens God in gebreke is gebleven? Neen!
EEN PROFETISCH VOORBEELD VAN DE CHRISTENHEID
26. Wie heeft dezelfde fouten als het jodendom gemaakt, en welke waarschuwing is niet ter harte genomen?
26 De historische feiten tonen aan dat de christenheid dezelfde fouten als het jodendom heeft gemaakt. De christenheid vormt het hedendaagse tegenbeeld van het jodendom en Jeruzalem uit de oudheid. De verschillende manieren waarop de joden in gebreke bleven, bleken derhalve profetisch te zijn voor het in gebreke blijven van de christenheid. Daarom verwees de joodse christelijke apostel Paulus naar het herhaaldelijk in gebreke blijven van het jodendom en zei hij tot zijn christelijke broeders en zusters: „Dit is [de joden] overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle” (1 Kor. 10:11, 12). De christenheid heeft geweigerd de waarschuwing die luid uit de bladzijden van de joodse geschiedenis weerklinkt, ter harte te nemen.
27. (a) Ten aanzien van welke door de apostel opgenoemde zonden is de christenheid in gebreke gebleven, en wiens naam heeft ze aldus niet geëerd? (b) Hoe heeft de christenheid Jezus niet nagevolgd wat het dragen van de belangrijkste naam betreft?
27 Tot de door de apostel opgenoemde dingen ten aanzien waarvan de joodse voorvaders in gebreke zijn gebleven, behoorden de lust naar het kwade, afgodenaanbidding, hoererij (immoraliteit), het verzoeken van God en het murmureren tegen God en zijn profeten. Is de christenheid in deze zelfde opzichten in gebreke gebleven? Onderzoek haar bericht en spreek dan uw oordeel uit. Doordat ze ten aanzien van deze zelfde zonden in gebreke is gebleven, is ze geen eer voor Degene wiens naam ze heeft aangenomen, namelijk Christus. Ze beweert Jezus te volgen, maar dit wordt door haar werken geloochend. Ze draagt niet evenals Jezus Christus Gods naam. De naam waarmee de Zoon van God werd genoemd, namelijk Jezus, betekent „Jehovah is Redding” (The American College Dictionary, uitgave van 1948, bladzijde 656). Jehovah’s engel zei tot Jozef, Jezus’ pleegvader: „Gij zult Hem den naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden” (Matth. 1:20, 21). Op deze wijze zou de Zoon van God op aarde de naam van zijn hemelse Vader dragen, daar de naam Jezus de naam Jehovah insluit. De christenheid heeft echter geweigerd de naam Jehovah te dragen of deze in de christenheid de belangrijkste plaats toe te kennen.
28. (a) Hoe, zoals Jezus tegenover joodse religieuze leiders voorzei, verloor het jodendom het voorrecht Gods naam te dragen? (b) Aan wie werd dit voorrecht toen geschonken?
28 De christenheid heeft de gelegenheid om Gods naam te dragen door het volk van Jehovah God te worden, voorbij laten gaan. Ten einde te tonen dat het jodendom dat voorrecht eveneens had verloren, zei Jezus Christus tot de joodse overpriesters en de oudere invloedrijke mannen: „Het Koninkrijk Gods [zal] van u . . . weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matth. 21:23-43). In overeenstemming hiermee werd de boodschap van Gods koninkrijk en het voorrecht christenen te worden, aan de niet-joodse volkeren, aan de heidenen, geschonken, ja, zelfs reeds vierendertig jaar voordat Jeruzalem, de joodse hoofdstad, door de Romeinen werd vernietigd. De joodse christelijke apostel Simeon Petrus werd gebruikt om hen voor het eerst van deze gunst voordeel te laten trekken.
29. Wat zei de discipel Jakobus tot een onderzoekingscommissie over dit schenken van Gods gunst aan de heidenen?
29 Welke verplichting legde dit die heidense gelovigen op? De joodse christelijke discipel Jakobus zette die verplichting uiteen toen hij tot een christelijke, religieuze onderzoekingscommissie te Jeruzalem zei: „Broeders, hoort mij, Simeon heeft nauwgezet verhaald hoe God voor de eerste maal zijn aandacht tot de natiën heeft gericht teneinde uit hen een volk voor zijn naam te nemen. En hiermee komen de woorden van de Profeten overeen, evenals er staat geschreven: ’Na deze dingen zal ik terugkeren en de tent van David, die is vervallen, herbouwen; en ik zal haar ruïnes herbouwen en haar wederom oprichten, opdat zij die overblijven van de mensen, Jehovah ernstig mogen zoeken, te zamen met mensen uit alle natiën, mensen die naar mijn naam zijn genoemd, zegt Jehovah.’” — Hand. 15:13-18, NW.
30. Welke plicht rust volgens dit verslag derhalve op christenen?
30 Op ware christenen rust derhalve de plicht Gods naam te dragen of naar Gods naam genoemd te worden, dat wil zeggen, het volk van Jehovah, Gods volk, te worden. Wat valt er derhalve over de christenheid te zeggen?
31, 32. (a) Welk gedrag heeft de christenheid ten aanzien van Gods naam aan de dag gelegd? (b) Hoe wordt dit geval door de Revised Standard Version van 1952 geïllustreerd?
31 De christenheid heeft die naam gemeden. Ze heeft in strijd gehandeld met het gebed dat Jezus zijn discipelen tot God leerde bidden: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde” (Matth. 6:9, 10). De christenheid heeft de naam van de hemelse Vader, Jehovah, niet geheiligd. Nog zeer kort geleden heeft ze pogingen gedaan om die heilige naam geheel uit Engelse vertalingen van de bijbel weg te laten.
32 Neem het geval van de Revised Standard Version. In de uitgave van 1952 van deze Engelse vertaling wordt in het voorwoord over het weglaten van de naam Jehovah of Jahweh gezegd:
De huidige herziening keert terug tot de werkwijze van de King James Version, welke het precedent van de Griekse en Latijnse vertalers uit de oudheid en de reeds lang bestaande gewoonte bij het lezen van de Hebreeuwse Geschriften in de synagoge volgt. . . . aan het gebruik van de een of andere eigennaam voor de ene en enige God, alsof er andere goden waren ten opzichte waarvan hij onderscheiden moest worden, werd in het judaïsme vóór het christelijke tijdperk een einde gemaakt, terwijl het geheel ongeschikt is voor het universele geloof van de Christelijke Kerk. — De bladzijden vi en vii.
33, 34. Hoe wordt een dergelijke houding tegen het uitspreken van Gods naam door de oorspronkelijke bijbel en het geval van Jezus zelf veroordeeld?
33 En toch wordt de goddelijke naam in de oorspronkelijke Hebreeuwse Geschriften 6823 of meer malen gebruikt ten einde Jehovah God van alle valse goden van deze wereld te onderscheiden. Ook is de goddelijke naam in de naam Jezus vervat en er is geen bewijs voorhanden dat Jezus de onschriftuurlijke gewoonte van die tijd volgde en de naam van zijn eigen hemelse Vader weigerde te vermelden. Indien de joodse hogepriester gerechtigd was om de goddelijke naam Jehovah in de tempel uit te spreken, was Jezus Christus, Gods grotere Hogepriester, stellig eveneens gerechtigd dit in het openbaar te doen.
34 Bovendien kan worden opgemerkt dat het allerlaatste boek van de Christelijke Geschriften de Hebreeuwse uitdrukking Halleluja! gebruikt, welke „Looft Jehovah” betekent. — The American College Dictionary. Zie Openbaring 19:1, 3, 4, 6.
35. Hoe heeft de christenheid de heidenen nagevolgd en de persoonlijkheid van God aldus verkeerd voorgesteld tegenover de heidenen?
35 Door te leren dat God een drieëenheid is — drie Goden in één Persoon — heeft de christenheid de heidense natiën van Azië nagevolgd. Wie kan deze zogenaamde Drieëenheid echter verklaren en met het boek van het christendom, de bijbel, in overeenstemming brengen? Wanneer de mensen, die de Drieëenheid niet kunnen begrijpen, derhalve om een verklaring vragen, proberen de geestelijken zich hier dan ook uit te redden door te zeggen dat de Drieëenheid een mysterie is. Op deze wijze laten zij de mensen in grote verwarring achter, zonder dat zij de bijbel en zijn boodschap kunnen begrijpen en zonder dat zij door bemiddeling van Jezus Christus de goddelijke naam Jehovah voor redding kunnen aanroepen (Joël 2:28-32; Hand. 2:16-21). Op deze wijze hebben zij God eveneens verkeerd voorgesteld tegenover de heidenen, die in deze trinitarische God een overeenkomst zien met hun eigen valse goden.
36. In welke verbondsverhouding tot God beweert de christenheid te staan, maar hoe is ze jegens hem in gebreke gebleven wat de vervulling ervan betreft?
36 De joden uit de oudheid stonden via de door bemiddeling van de profeet Mozes gegeven wet in een verbondsverhouding tot God. De christenheid beweert echter in het nieuwe verbond, waarvan Jezus Christus de middelaar is, te zijn opgenomen. „Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1 Tim. 2:5, 6). De uitwerking die het christelijke nieuwe verbond op het kennen en begrijpen van deze ene ware God heeft, wordt als volgt onder woorden gebracht: „Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik . . . een nieuw verbond sluiten zal. . . . Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent den HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van den kleinste tot den grootste onder hen, luidt het woord des HEREN” (Jer. 31:31-34; Luk. 22:19, 20). Is de christenheid wat het vervullen van deze profetie over het nieuwe verbond betreft, jegens God in gebreke gebleven? Het gebrek aan kennis waardoor de christenheid thans wordt gekenmerkt, vormt voor God reden om teleurgesteld te zijn.
HAAR VIJANDSCHAP JEGENS GOD
37. Met het oog op welke profetie dient in deze „laatste dagen” te worden onderzocht of de christenheid Gods vriendin is of niet?
37 Dat wij het in twijfel trekken of de christenheid wel Gods vriendin is of niet, zal voor vele religieuze personen een schok betekenen. Natuurlijk is ze dat! zullen zij zeggen. Laten wij echter de waarschuwende woorden van een christelijke profeet, de apostel Paulus, in gedachten houden: „In de laatste dagen [zullen] zware tijden . . . komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, . . . met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben” (2 Tim. 3:1-5). In overeenstemming hiermee zou de christenheid, hoewel ze genot en geld liefheeft, een uiterlijke vorm van godsvrucht kunnen hebben en toch innerlijk en door haar handelwijze de kracht ervan kunnen verloochenen.
38. Hoe zou godvruchtige toewijding zich, in overeenstemming met 1 Thessalonicenzen 1:9, 10, in ware christenen openbaren, en omdat zij op wie wachten?
38 Paulus schreef aan degenen die zich van het Griekse heidendom tot het ware christendom hadden gekeerd: „Gij [hebt] u van de afgoden tot God bekeerd . . ., om den levenden en waarachtigen God te dienen, en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, dien Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van den komenden toorn” (1 Thess. 1:9, 10). Door op de wederkomst van Gods Zoon te wachten, in welke tijd hij in zijn koninkrijk zal komen, zouden zijn ware discipelen werkelijke godsvrucht of godvruchtige toewijding kunnen tonen. De kracht van deze godsvrucht zou zich openbaren door hun leven te veranderen, zodat dit anders zou zijn dan dat van deze afgodische, genotzuchtige, zelfzuchtige en haatdragende oude wereld, waarop de toorn van de rechtvaardige God rust. Aldus zouden ware christenen in een juiste toestand verkeren om Gods Zoon te ontvangen, terwijl hij hen er geschikt voor achtte om hen als zijn Bruid te aanvaarden.
39. In een waarop gelijkende toestand diende de christenheid zich, aangezien ze op hem wachtte, te bewaren?
39 De gemeente van ware godvruchtige christenen wordt in de bijbel met een maagdelijk meisje vergeleken dat verloofd is of ten huwelijk is beloofd om ten tijde van Jezus Christus’ komst in zijn koninkrijk met hem te huwen. De apostel Paulus zei tot de gemeente waaraan hij de kennis over Jezus Christus had geschonken: „Ik persoonlijk heb u aan één echtgenoot ten huwelijk beloofd, om u als een eerbare maagd aan de Christus voor te stellen” (2 Kor. 11:2, NW). Ook in het laatste boek van de bijbel wordt de gehele christelijke gemeente „de bruid, de vrouw des Lams” genoemd (Openb. 21:2, 9, 10). Ze moest zich derhalve in een maagdelijke toestand bewaren, zonder met iemand anders te trouwen, „vlekkeloos van de wereld”, in een „vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit rein en onbesmet is” (Jak. 1:27). Heeft de christenheid zulk een religieuze maagdelijkheid jegens Christus gehandhaafd?
40, 41. (a) Wiens geest heeft de christenheid aangenomen, en met welke werken heeft ze zich derhalve beziggehouden? (b) Hoe heeft de christenheid zichzelf ongeschikt gemaakt om door Christus, ten tijde van zijn komst in zijn koninkrijk, ten huwelijk genomen te worden?
40 De religieuze geschiedenis zegt Neen! Sinds de tijd van keizer Constantijn heeft de christenheid de wereld nagevolgd en heeft ze wereldse wegen bewandeld. Ze heeft de geest van deze wereld aangenomen en zich met de „werken van het vlees” beziggehouden. Volgens de apostel Paulus zijn deze „hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, . . . dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven”. — Gal. 5:19-21.
41 De christenheid loopt over van zulke „werken van het vlees”. Door dergelijke dingen te bedrijven, kan ze Gods koninkrijk niet als de maagdelijke bruid van Gods Zoon beërven. Ze heeft zich tot een samenstellend deel van deze wereld, tot een „vriend der wereld”, gemaakt en is ermee getrouwd, zodat Christus’ wederkomst in zijn koninkrijk weinig of niets voor haar betekent. Ze heeft koningen aangesteld en gezalfd en heeft Kerk en Staat met elkaar verenigd. Aldus heeft ze zich in geestelijk opzicht tot een overspeelster gemaakt, aangezien ze met deze wereld is gehuwd en desondanks beweert aan Christus ten huwelijk beloofd te zijn en zijn geestelijke Bruid te vormen. De woorden van de discipel Jakobus brandmerken haar als een overspeelster, want Jakobus zegt: „Overspeleressen, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie derhalve een vriend der wereld wil zijn, stelt zich tot een vijand van God” (Jak. 4:4, NW). Jezus Christus zal nooit een overspeelster, een „vijand van God” als zijn Bruid accepteren en bezitten. Hij zal nooit met de christenheid huwen.
GEEN KRACHT IN HET BELANG VAN VREDE EN EENHEID
42, 43. (a) Welke vraag van Jakobus aan christenen wordt terecht aan de christenheid gesteld? (b) Voor welke toestand onder zijn discipelen bad Jezus, en hoe is de christenheid in dit opzicht jegens God in gebreke gebleven?
42 De discipel Jakobus vroeg de geestelijke overspeelsters waarom er strijd, oorlogen, moorden en begeren onder hen voorkwam (Jak. 4:1-3, NW). Dezelfde vraag wordt terecht aan de christenheid gesteld. Gedurende haar gehele geschiedenis sinds de tijd van Constantijn is ze geen kracht ter bevordering van vrede en eenheid geweest. Eén in het oog lopende eigenschap die de Bruidegom in zijn geestelijke Bruid, de ware christelijke gemeente, verwacht, is eenheid.
43 In het laatste gebed dat Jezus in aanwezigheid van zijn getrouwe apostelen opzond, vroeg hij om een dergelijke eenheid in de gemeente totdat hij met haar zou trouwen. Hij vroeg God in dit gebed of „zij allen één [zouden mogen] zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. . . . opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één” (Joh. 17:20-23). Eeuwenlang is de christenheid echter in religieuze sekten verdeeld geweest. Met het oog op de dreiging van het goddeloze internationale communisme hoort men vooral thans een roep om religieuze eenheid, een verenigd front; er is echter niets te bespeuren van de eenheid waarom Jezus Christus heeft gebeden. Gezien haar reeds sedert lang bestaande verdeelde toestand, kan de christenheid nooit de Bruid van Christus, de ware christelijke gemeente, zijn. Christus’ gebed om eenheid is niet in de christenheid verwezenlijkt. In dit opzicht is ze jegens God in gebreke gebleven.
44. Hoe heeft de christenheid er ondanks haar kerstlied blijk van gegeven geen kracht in het belang van internationale vrede te zijn?
44 Hoe zou er van de christenheid, aangezien ze zelf verdeeld is, verwacht kunnen worden dat ze de wereld met het oog op vrede zal verenigen? Ten tijde van haar kersttijd zingt ze de woorden der engelen: „Eere zij God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen in wie Hij welbehagen heeft.” Ze heeft er echter nooit blijk van gegeven tot de mensen te behoren in wie God een welbehagen heeft. De bladzijden van haar geschiedenis druipen van het bloed van haar oorlogen: politieke oorlogen, religieuze oorlogen en kruistochten! Ze heeft een dergelijk bloedvergieten nooit voorkomen. Haar geestelijken hebben zich in religieuze en politieke oorlogen aan de zijde van beide partijen geschaard en hebben tot dezelfde trinitarische God om de overwinning over mede-religieaanhangers van dezelfde sekte maar van de andere partij gebeden.
45. (a) Welke regeerders die nauw met religieuze organisaties waren verbonden, waren leiders in de eerste wereldoorlog? (b) Wie blijkt volgens de gepubliceerde verklaring van rabbijn S. S. Wise, aan die oorlog schuldig te zijn?
45 Waar zijn de twee wereldoorlogen van deze eeuw begonnen? Wel, in het hartje van de christenheid, tussen zogenaamd christelijke natiën. In de eerste wereldoorlog schaarde de rooms-katholieke keizer van Oostenrijk-Hongarije, Frans Jozef, zich aan de zijde van keizer Wilhelm II van Duitsland tegen de Russische tsaar Nicolaas II, de beschermheer van de Russisch-Orthodoxe Kerk, en de Engelse koning, George V, het religieuze hoofd van de Kerk van Engeland. Waarom bracht de christenheid zulk een rampspoed over de gehele wereld? Welk element in de christenheid blijkt hier schuldig aan te zijn? Voor het antwoord doen wij een aanhaling uit een artikel in de uitgave van maandag, 12 oktober 1914, bladzijde 4 van het New Yorkse blad American, onder het opschrift: „RABBIJN WISE GEEFT KERK SCHULD VAN OORLOG”. Deze rabbijn, die de „Free Synagogue”, de „Jewish Institute of Religion” en andere belangrijke Amerikaanse joodse instellingen had gesticht, is in 1949 gestorven. Wij halen het volgende aan:
„Dat de kerken en synagogen in gebreke zijn gebleven om het leiderschap over de mensen te blijven uitoefenen, vormt de oorzaak van de huidige oorlog”, zei rabbijn S. S. Wise gisteren tijdens een bijeenkomst van de ’free synagogue’ in Carnegie Hall.
Rabbijn Wise karakteriseerde de huidige houding van de kerken als „zwak, onzeker, weifelend en timide”. Hij zei dat de staat de kerk had overwonnen en dat de laatste een volgeling in plaats van een leider van de openbare mening was geworden.
„Zij hebben een oorlogsduivel in plaats van God op de troon geplaatst”, zo zei hij. „De kerken nemen zichzelf niet ernstig. Ze zijn er tevreden mee slechts een onderdeel van de maatschappelijke organisatie te vormen en hun landen en regeerders te verdedigen, of dit nu terecht of ten onrechte gebeurt. De kerk is in haar onderworpenheid gemuilband en verstikt. Ze is als een stomme, oude en tandeloze hond, die niet meer kan bijten.
TELEURGESTELD IN SOCIALISTEN
Vele van ons hadden verwacht dat de socialistische macht een oorlog als deze had kunnen afwenden, en zij waren bitter in de socialisten van Europa teleurgesteld toen dezen in gebreke bleven dit te doen. Wij hebben echter nooit naar de kerken, moskeeën en synagogen opgezien als naar instellingen die de oorlog zouden kunnen afwenden. Niemand van ons heeft van deze zijde iets verwacht, en wij weten wat er met welke leider dan ook van de Kerk van Engeland zou gebeuren als hij het zou wagen zijn stem te verheffen tegen de deelname van zijn land aan de huidige strijd.
Frans Jozef vervult elk jaar de lege formaliteit om met Pasen de voeten van een aantal pelgrims te wassen, en de kerk is met hem tevreden. De tsaar is op zondag het hoofd van zijn kerk en gedurende de week het hoofd van zijn leger.
Toen de natiën zich op deze oorlog voorbereidden, wonnen ze geen enkele keer de raad van de kerken in want ze wisten dat ze — zoals ze op hun ambulancetroepen en hun verplegingsofficieren vertrouwden — zich erop konden verlaten dat de kerken hen zouden ondersteunen.
BEHOEFTE AAN ZENDELINGEN IN EIGEN LAND
Het zou beter zijn wanneer zendelingen het christendom eerst in eigen land zouden onderwijzen.”
De rabbijn vervolgde: „Onze ziel is gekwetst wanneer wij over de vernietiging van kathedralen in Reims en elders lezen; toch werden deze kathedralen reeds lang geleden vernietigd en thans zijn alleen de buitenste muren ervan ingestort.
Eeuw na eeuw hebben de goden van oorlog, geld en macht deze gebouwen vernietigd.”
46, 47. (a) Wie kan eveneens schuldig worden genoemd aan de tweede Wereldoorlog, zoals te kennen wordt gegeven door het feit dat de paus niet wenste te excommuniceren? (b) Hoe deelden alle kerken der christenheid toen in de bloedschuld?
46 Indien dat over de schuld voor de eerste Wereldoorlog gezegd kon worden, kan dit ook betreffende de schuld voor de tweede Wereldoorlog worden verklaard. Voordat de nazi-dictator op 1 september 1939 Polen binnenviel om die oorlog te ontketenen, verzochten afgevaardigden van achtenveertig Poolse, joodse, Slowaakse en Litause genootschappen, die te Chicago, Illinois, VS, bijeenkwamen, de paus van Vaticaanstad om Adolf Hitler te excommuniceren, maar paus Pius XII weigerde die oorlogszuchtige „zoon der kerk” te excommuniceren. — Buffalo, N.Y., Evening Express van 29 augustus 1939; The Catholic Telegraph-Register van Cincinnati, Ohio, Deel 2, van 1 september 1939.
47 Alle kerken der christenheid hebben hun respectieve politieke regeringen in dit tweede wereldconflict op nationalistische wijze ondersteund totdat, in 1945, de sterkste natie der christenheid twee atoombommen op een heidense natie neerwierp om het einde van de grimmige oorlog te bespoedigen. De kerken delen stellig met de politieke natiën in de bloedschuld die ze tegenover God dragen. Hun bloedschuld doet duidelijk uitkomen dat de christenheid op miserabele wijze jegens God in gebreke is gebleven.
48. Waardoor wordt de wereld thans bedreigd, en hoe geeft de christenheid er blijk van dat ze jegens God in gebreke is gebleven?
48 Thans verkeert de wereld in het gevaar van een derde wereldoorlog, deze keer een oorlog met atoomwapens die tot op heden alleen in het bezit van natiën uit de christenheid zijn. Wederom geven de kerken der christenheid er blijk van precies zo te zijn als gedurende de eerste Wereldoorlog, welke situatie rabbijn Wise in 1914 zo treffend beschreef. Zou dat niet teleurstellend zijn voor God? Wat heeft de christenheid thans te bieden in de vorm van een belemmering voor een thermonucleaire catastrofe? Gods koninkrijk dat door de Leider in het christendom werd gepredikt? Neen, maar een hulpeloos door mensen gemaakt vervangingsmiddel voor Gods koninkrijk — de Verenigde Naties. Deze organisatie is de opvolgster van de Volkenbond, welke in 1920 werd opgericht om een tweede Wereldoorlog te voorkomen. De Federale Raad van de Kerken van Christus in Amerika noemde die Volkenbond „de politieke uitdrukking van het Koninkrijk Gods op aarde”. Wanneer wij hiervan uitgaan, is het Koninkrijk Gods op aarde, toen de Volkenbond er niet in slaagde de tweede Wereldoorlog te voorkomen, in gebreke gebleven. Dit is echter niet het geval! In werkelijkheid was de christenheid jegens God, die ze beweerde te aanbidden en te dienen, in gebreke gebleven.
WIE BRENGT DE VRUCHTEN VAN HET KONINKRIJK VOORT?
49, 50. (a) Waarom was het vanaf 1914 voor de christenheid de juiste tijd om de vruchten van Gods Koninkrijk voort te brengen? (b) Waarom heeft God bij de christenheid tevergeefs naar Koninkrijksvruchten uitgezien?
49 Vanaf 1914 was het voor de christenheid de juiste tijd om de vruchten van Gods koninkrijk voort te brengen. In dat jaar begon de eerste Wereldoorlog, gevolgd door hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen, religieuze vervolging, toegenomen wetteloosheid en internationale ellende en verslagenheid. Jezus Christus had dit in zijn profetie over het einde van dit wereldse samenstel van dingen voorzegd (Matthéüs, hoofdstuk 24; Markus, hoofdstuk 13; Lukas, hoofdstuk 21). Wat moesten de ware volgelingen of discipelen van Jezus te midden van een dergelijke ontwikkeling in de wereld doen? In Markus 13:10 zette Jezus Christus uiteen waarin hun werk en activiteit zou bestaan, zeggende: „Aan alle volken moet eerst het evangelie gepredikt worden.” Volgens Matthéüs 24:14 heeft hij gezegd: „Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.”
50 Door de wereldomvattende prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk zouden zij de vruchten van het Koninkrijk voortbrengen. Welnu, toont de geschiedenis aan dat de christenheid deze Koninkrijksvruchten sinds 1914 heeft voortgebracht? Hebben haar kerken Gods koninkrijk als de enige hoop voor de gehele mensheid bekendgemaakt? Hebben ze alle mensen ertoe aangespoord eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid te zoeken? Neen; wel brengt de moderne geschiedenis aan het licht hoe de kerken en de politici in hun gemeenten eerst de Volkenbond bekendmaakten en thans de aandacht op de Verenigde Naties vestigen. God heeft bij de christenheid derhalve tevergeefs naar Koninkrijksvruchten uitgezien.
51, 52. (a) Waarom zijn er — in overeenstemming met Matthéüs 21:43 — ondanks de christenheid, toch voorzieningen getroffen dat Matthéüs 24:14 in vervulling zou gaan? (b) Wie hebben bewezen de natie te vormen die de Koninkrijksvruchten voortbrengt?
51 Hoewel de christenheid aldus jegens God in gebreke is gebleven, worden er thans toch in overvloedige mate Koninkrijksvruchten voortgebracht. Natuurlijk niet door de christenheid! De vervulling van Jezus Christus’ in Matthéüs 24:14 opgetekende profetie kon echter niet uitblijven. Dit is ook niet gebeurd! Hierbij is het beginsel of de gedragslijn waarvan Jezus in Matthéüs 21:43 melding maakte, gevolgd, zodat de Koninkrijksgelegenheden aan het „volk” dat of de natie die de Koninkrijksvruchten voortbrengt, zijn gegeven. Wie zijn dit? De leden van een volk die onder Gods koninkrijk een natie zijn geworden, een natie die het niet heeft gemeden met Gods naam genoemd te worden, ja, een natie die zijn naam bekendmaakt en deze door bemiddeling van Jezus Christus voor redding aanroept.
52 Over de gehele aarde hebben honderden miljoenen mensen deze natie het goede nieuws van Gods koninkrijk in het openbaar en van huis tot huis horen prediken, terwijl zij uit handen van de leden ervan miljarden stuks bijbelse lectuur hebben ontvangen. Deze natie, die de Koninkrijksvruchten voortbrengt, bestaat uit Jehovah’s getuigen. Deze christenen zijn niet jegens God in gebreke gebleven. Volgens de berichten prediken zij thans in meer dan 150 talen en verspreiden zij in 185 landen bijbelse lectuur. Heeft de christenheid Jehovah’s getuigen bij deze vervulling van Matthéüs 24:14 hulp geboden? Neen; tot haar schande moet worden gezegd dat de christenheid hen heeft vervolgd en heeft getracht hen uit te roeien, precies zoals het jodendom uit de oudheid dit ten aanzien van Jehovah’s profeten heeft gedaan (Matth. 24:9; 5:10-12). De christenheid is jegens God in gebreke gebleven!
53. Wat is derhalve zeker voor de christenheid, en wanneer, en waar?
53 Het einde van de christenheid is derhalve zeker. Het einde dat over het jodendom en Jeruzalem uit de oudheid is gekomen omdat ze jegens Jehovah God in gebreke waren gebleven, zal ook over de christenheid komen (Matth. 21:33-45). Wanneer de door Jehovah’s getuigen verrichte Koninkrijksprediking eindigt, zal de christenheid, die niet aan dit Koninkrijksgetuigenis wilde deelnemen, te zamen met het gehele wereldse samenstel van dingen eveneens eindigen. Ze heeft de mensen geholpen om te zamen met de natiën van deze wereld tegen Gods koninkrijk stelling te nemen. Zelf marcheert ze met de natiën naar de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”. Door strijdkrachten van demonen wordt ze met de natiën naar het strijdveld van Armageddon bijeenvergaderd, waar ze door Gods hemelse scherprechters, namelijk, Christus de Koning en de heilige engelen die onder zijn bevel staan, zal worden vernietigd (Openb. 16:13-16; 19:11-21). Of er nu wel of niet een atoom-wereldoorlog zal komen, de christenheid zal in gebreke blijven om de natiën van deze wereld tegen Gods universele oorlog van Armageddon en de vernietiging in deze oorlog te beschermen.
WAT DAN?
54. Wat valt er over het christendom te zeggen nadat de christenheid tot haar einde is gekomen, en waarom?
54 Na het einde der christenheid, wat dan? Niet een aarde die door het internationale communisme of door misleidende valse religie onder de voet is gelopen, maar een nieuwe, rechtvaardige wereld, waarin het vreugdevolle lied der engelen „Glorie aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen van goede wil” verwezenlijkt zal worden. Het zal een wereld zijn waarin het ware christendom overal zal zegevieren. Het einde der christenheid betekent niet het einde van het christendom, want christenheid en christendom zijn twee verschillende, afzonderlijke begrippen. De Leider in het christendom, Jezus Christus, is niet jegens Jehovah God in gebreke gebleven. De „twaalf apostelen des Lams” zijn eveneens niet jegens God in gebreke gebleven (Openb. 21:14). Zo zijn er, vanaf de dagen van Jezus en zijn twaalf apostelen, ware, aan God opgedragen, gedoopte christenen geweest die niet jegens God in gebreke zijn gebleven. De bijbelse profetieën gaven te kennen dat dezen in de tijd van het einde slechts een „overblijfsel” zouden vormen dat in verhouding tot de gehele christenheid slechts betrekkelijk klein in aantal zou zijn (Rom. 9:27-29; 11:5-7). De gehele Bruid van Christus, die in de hemel aan hem ten huwelijk zal worden gegeven, zal in werkelijkheid slechts uit 144.000 volgelingen bestaan, die hun getrouwheid tot de dood toe bewijzen, zonder jegens God in gebreke te blijven. — Openb. 14:1, 3; 7:4-8.
55. Wegens welke regering zou het christendom niet na de vernietiging van de christenheid kunnen eindigen, en hoe zal het de overlevenden van Armageddon eronder vergaan?
55 Het christendom zou niet na de vernietiging van de christenheid in Armageddon kunnen eindigen. Waarom niet? Omdat daarna het koninkrijk van de Leider van het christendom, namelijk Jezus Christus, duizend jaar lang tot zegen van de gehoorzame mensheid zal regeren. Tijdens het hoogtepunt van de strijd van Armageddon zal de Koning Christus Satan de Duivel — de „god van dit samenstel van dingen” en de stichter van de christenheid met haar huichelachtige christendom — binden. Aldus zal het ware christendom de gelegenheid hebben om over de gehele aarde ongehinderd voorspoed te genieten. Jehovah’s getuigen die Armageddon overleven, zullen niet langer vervolgd worden omdat zij Gods naam dragen of omdat zij „dit goede nieuws van het koninkrijk” in de gehele bewoonde aarde „tot een getuigenis” prediken. — Openb. 20:1-3; Matth. 24:14, NW.
56. Welke eenheid en vrede zullen er dan op de aarde komen, en als gevolg van welke geest?
56 Discriminatie op grond van ras, kleur, taal of maatschappelijke positie zal dan een weerzinwekkend onderdeel van het afschuwelijke verleden worden. Tot de fundamentele leerstellingen van het ware, bijbelse christendom, behoort het volgende beginsel: Er is „geen onderscheid . . . tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus”. „Gij allen zijt immers één in Christus Jezus” (Kol. 3:11; Gal. 3:28). Eindelijk zal er voor alle mensen die leven, ware eenheid zijn gekomen. Behalve eenheid, te zamen met de vrucht van Gods geest welke liefde is, zal er onder alle mensen vrede heersen, welke eveneens een vrucht van Gods geest is. De geest van deze wereld, met haar „werken van het vlees”, zal tot het verleden behoren! — Gal. 5:22; 1 Kor. 2:12.
57. Welke aanbidding zal door eenheid worden gekenmerkt, en wat zal derhalve de plaats innemen van de vijandschap welke de christenheid thans jegens God koestert?
57 Dit betekent dat er eenheid van religie zal zijn en dat er in het geheel geen religieuze sekten meer zullen bestaan. Het zal een eenheid zijn in de ene „vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit rein en onbesmet is” (Jak. 1:27). Daar de bewoners der aarde het christendom beoefenen, de vorm van aanbidding die door God, de hemelse Vader, wordt goedgekeurd, zullen zij zich in de vredige verhouding waarin zij tot hem staan, verheugen. Hij zal een vriendelijke God voor hen zijn, een God van goede wil (Luk. 2:14). Aldus zal vriendschap met God de plaats innemen van de vijandschap welke de christenheid thans jegens God koestert.
58. Welk feit betreffende regering zal voor een dergelijke eenheid bevorderlijk zijn en deze ondersteunen, en waaraan zal derhalve geen einde komen?
58 Deze eenheid van de gehele levende mensheid zal worden bevorderd en ondersteund door het feit dat er dan één regering over de aarde zal zijn, Gods door bemiddeling van Christus geregeerde koninkrijk. De met de kerken van een verdeelde christenheid gehuwde politieke regeringen zullen in Armageddon ten onder zijn gegaan. Nadat deze verenigingen tussen Kerk en Staat zijn verdwenen, zal er geen zelfzuchtige politiek, met al haar corruptie, meer bestaan. In plaats dat het communisme toeneemt, zal er iets toenemen wat geen bedreiging voor de gehele mensheid vormt. In Jesaja 9:5, 6 6, 7 wordt met betrekking tot Jezus’ geboorte gezegd: „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van den HERE der heerscharen zal dit doen.”
59. Welke beschermende maatregelen van thans zullen er dan niet meer getroffen behoeven te worden, en waarom niet?
59 De wereldheerschappij zal aldus door Jehovah’s koninkrijk worden uitgeoefend, met zijn Vredevorst op de troon over de gehele mensheid. De bevrijding van duivelse atoombommen en radioactieve neerslag zal stellig komen. Er zal dan geen behoefte bestaan aan bomvrije en tegen radioactieve neerslag bestand zijnde ondergrondse schuilkelders. De atmosfeer en de wateren der aarde zullen dan niet met de radioactieve afval van de onmenselijke explosies van oorlogswapens worden verontreinigd. Degenen die de aarde thans verderven en voor commercieel gewin uitbuiten, zullen zelf in Armageddon ten verderve zijn gegaan.
60. Wat zal de vervulling van Jesaja 2:4 tot resultaat hebben, en wie zal de eer voor de verwezenlijking hiervan ontvangen?
60 Er zal geen belasting meer worden geheven voor het in stand houden van een dure oorlogsmachinerie. Niet alleen zullen de fabrieken voor oorlogstuig zijn verdwenen, maar het materiaal van de oorlogsoverblijfselen zal worden omgevormd tot nuttige instrumenten voor een goede verzorging van de aarde, opdat het aardoppervlak hiermee in een paradijs van geneugte, een hof van Eden zoals die welke onze eerste ouders gedurende hun volmaakte gehoorzaamheid aan Jehovah God bewoonden, veranderd kan worden. De „laatste hoop op vrede” van de christenheid, namelijk de Verenigde Naties, zal niet de eer ontvangen voor het verwezenlijken van de woorden van Jesaja 2:4, zoals deze op een muur van het hoofdbureau van de VN in de stad New York staan gegrift: ’Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen en zij zullen den oorlog niet meer leren.’ De dankbare gevoelens voor een dergelijke nieuwe wereld zonder oorlog zullen naar het werkelijke koninkrijk van God uitgaan. De Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen verheugt zich er thans reeds in dat Jesaja’s profetie onder haar leden op aarde in vervulling gaat.
61. Voor wie zijn die aardse zegeningen, behalve voor de overlevenden van Armageddon, nog meer weggelegd, en wat zal hun door de overlevenden worden geschonken?
61 O, maar de zegeningen van eeuwig leven, vrede en paradijstoestanden op aarde zijn niet alleen voor de ware christenen die niet jegens God in gebreke zijn gebleven en de strijd van Armageddon zullen overleven ten einde Zijn nieuwe wereld binnen te gaan. Er staat over de Vredevorst, die voor de gehele mensheid is gestorven, geschreven: „Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood” (1 Kor. 15:25, 26, SV). Het te niet doen van de dood betekent niet alleen dat de overlevenden van Armageddon van het doodsoordeel bevrijd zullen worden, maar ook dat de doden zullen worden opgewekt. De doden die niet door het goddelijke oordeel tot de eeuwige vernietiging zijn veroordeeld, zullen uit de doodstoestand terugkeren om de gelegenheid te ontvangen onder Gods door bemiddeling van Christus geregeerde koninkrijk eeuwig op de paradijsachtige aarde te leven (2 Tim. 4:1; Hand. 10:42, 43; 24:15). De overlevenden van Armageddon zullen aan allen die uit de herinneringsgraven terugkeren, het christendom schenken.
62. Welke gezondmaking zal er plaatsvinden, en waarmee zullen degenen die uiteindelijk niet jegens God in gebreke blijven, op aarde worden begunstigd?
62 Het wonder van de opstanding uit de doden zal door bemiddeling van Christus de Koning gevolgd worden door andere wonderen van geestelijke en fysieke gezondmaking tot menselijke volmaaktheid als zonen van God. Allen die dan niet jegens God in gebreke blijven maar wier knieën zich in Jezus’ naam voor God buigen en wier tongen openlijk „belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader”, zullen in het aardse paradijs van de nieuwe wereld met de gave van eeuwig leven begunstigd worden. — Fil. 2:9-11; Openb. 21:1-4; Joh. 3:16.
63. Wat dienen wij, indien wij niet voor de gevolgen van het einde der christenheid bevreesd zijn, thans te doen?
63 Dienen wij dan bevreesd te zijn voor de gevolgen die eruit voortvloeien wanneer de christenheid aan haar einde komt omdat ze jegens God in gebreke is gebleven? Neen! Met het oog op datgene wat er op zal volgen, dienen wij ons van de christenheid af te scheiden en het ware christendom te aanvaarden. Wij dienen dan als oprechte christenen in de vreugdevolle verwachting te leven van alle kostbare zegeningen van Gods koninkrijk, die op het einde van de huichelachtige religie zullen volgen.