Zal Turkije vrijheid van aanbidding blijven onderdrukken?
HOE is de houding van een regering in tijd van crisis ten aanzien van onschuldig aangeklaagde personen en werkelijke vijanden van de staat? Dit zal een proef zijn op haar onbevooroordeeldheid. Zal ze zich laten leiden door de verkeerde voorstelling van zaken zoals die wordt gegeven door onruststokers, die mogelijk van de gelegenheid gebruik willen maken om te proberen voor hen impopulaire minderheidsgroeperingen uit de weg te ruimen?
Turkije is op dit moment een land dat te kampen heeft met anarchie en terrorisme. In een ingezonden brief aan de New York Times schreef het hoofd van de Turkse voorlichtingsdienst, Altemur Kilic, onder meer het volgende:
„Turkije doorloopt een moeilijke periode, waarin de president, de regering en het leger een prijzenswaardig werk hebben verricht, enerzijds wat het bestrijden van anarchie en terrorisme betreft, en anderzijds bij hun pogingen tot het uitvoeren van de hervormingen en de bescherming van het democratische regeringsstelsel.”
Is Turkije werkelijk op de goede weg bij zijn beveiliging van democratische vrijheid? Zijn grondwet van 1961 wordt „de progressiefste in de moslim-wereld” genoemd. Het land heeft tevens de door de V.N. geproclameerde „Universele verklaring van rechten van de mens” ondertekend, waarin „vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst” wordt gegarandeerd. Niettemin wordt momenteel in Turkije de godsdienstige vrijheid van onschuldige personen, van Jehovah’s getuigen, met voeten getreden. Waarom?
Hoog Militair Gerechtshof wijst beroep af
Op 24 januari 1973 veroordeelde een militaire rechtbank in Eskisehir (Turkije) vier christelijke getuigen van Jehovah elk tot een zware boete van 5000 Turkse lira’s (ongeveer ƒ 1160). Volgens de rechtbank hadden zij zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 143/3 van het Turkse Wetboek van strafrecht. Op 17 april 1973 bevestigde het Hoog Militair Gerechtshof de uitspraak van de lagere rechtbank.
In het arrest van het Hoog Militair Gerechtshof kwam naar voren dat de misdaad bestond in „een zich zonder toestemming voegen bij een internationaal genootschap met de naam Jehovah’s getuigen, door namelijk Jehovah’s Getuigen te worden”. Het vonnis ging verder met te beschrijven hoe de verdachten door tot anderen te spreken „over Jehovah’s getuigen, en met name over de bijbel, duidelijk hebben bewezen de ideeën van Jehovah te hebben geaccepteerd”. Het is nu in Turkije een misdaad een van Jehovah’s getuigen te zijn, terwijl iedereen die belijdt dit geloof aan te hangen met een geldboete van TL 5000 kan worden gestraft. Voor de gemiddelde Turk staat dat bedrag gelijk aan een belangrijk deel van zijn gehele jaarinkomen. Bovendien kan iemand zolang hij aan zijn geloofsovertuiging blijft vasthouden op elk willekeurig moment opnieuw gestraft worden!
Tot dusver zijn om en nabij de zeventig personen gearresteerd en verhoord of verkeren in afwachting van verhoor — en het tempo van arrestaties neemt toe!
Bewijzen van een verkeerde voorstelling van zaken
Het Hoog Militair Gerechtshof heeft trachten aan te tonen dat Jehovah’s getuigen er, „afgezien van hun religieuze mening”, opvattingen op na houden „die de voedingsbodem zouden kunnen vormen voor een buitengewoon gevaarlijke beweging tegen onze staat”. Ter ondersteuning van deze bewering verschafte het hof de volgende lijst van verklaringen: (De onjuiste zijn door ons gecursiveerd.)
„Het Jehovah’s getuigen-genootschap, dat bij dit verhoor onderwerp van bespreking vormt, en zowel in zijn publikaties als door middel van lezingen denkbeelden naar voren brengt, hierop neerkomend dat er geen respect of liefde voor de vlag of nationale emblemen dient te worden getoond, dat er geen militaire dienst mag worden verricht en dat er met meer dan één vrouw mag worden getrouwd om hun de Jehovah-beginselen bij te brengen, . . . heeft een weg ingeslagen die ten doel heeft de nationale eenheid, en daarmee tevens de nationale tradities en het nationale gevoel en besef, te verzwakken of zelfs te gronde te richten, en heeft als laatste, door te beweren dat Israël namelijk de joden, over alle natiën zal heersen, er doelbewust naar gestreefd empathie voor de joden te winnen, daarmee afbreuk doend aan nationale gevoelens en zich in dienst stellend van het Zionisme . . . door er de nadruk op te leggen dat mensen in broederschap met elkaar dienen samen te leven en geen oorlog dienen te voeren, door geen nationale en religieuze feestdagen in acht te nemen en daarenboven nog door meer dan één vrouw te trouwen met het doel hun huwelijkspartners met het Jehovah-geloof te beïnvloeden en te scheiden van die vrouwen die hun geloof niet aanvaarden, welke gewoonte in strijd is met de openbare orde en het nationale gevoel.”
Zij die ook maar enigszins op de hoogte zijn met de inhoud van het geloof van Jehovah’s getuigen, weten dat alle gecursiveerde verklaringen volledig uit de lucht gegrepen zijn. Ten behoeve van hen die weinig van de Getuigen af weten, laten wij hieronder een reeks van korte commentaren volgen:
Hebben Jehovah’s getuigen „geen respect . . . voor de vlag”? Het Amerikaanse Hooggerechtshof te Washington zegt: „De weigering van Jehovah’s getuigen . . . om de vlag te groeten, is niet vanwege het feit dat zij de vlag niet eren, maar vanwege een eerlijke overtuiging, gebaseerd op hun interpretatie van de bijbel.” — Stone v. Stone.
Staan zij toe ’met meer dan één vrouw te trouwen’? In een van de publikaties die Jehovah’s getuigen bij hun bediening gebruiken en die getiteld is: „Een leven leiden van hoop op een rechtvaardige nieuwe wereld”, staat te lezen:
„Door bemiddeling van Christus Jezus herstelde [God] het fundamentele beginsel van het huwelijk: dat de man slechts één vrouw mocht hebben. . . . in landen . . . waar het de gewoonte is dat mannen meer dan één vrouw hebben, . . . zal [het] een grote verandering in zijn leven betekenen wanneer hij al zijn bijvrouwen wegdoet . . . maar het is een beslissing die genomen móet worden.” — Blz. 41, 42.
Wordt de ’nationale eenheid’ door hen ’verzwakt’ of ’te gronde gericht’ wanneer zij er terzelfder tijd de nadruk op leggen „dat mensen in broederschap met elkaar dienen samen te leven en geen oorlog dienen te voeren”, zoals het Militaire Hooggerechtshof zelf een paar zinnen later zegt? Jehovah’s getuigen moedigen mensen aan elkaar lief te hebben, en er bestaat geen verenigender band dan die van liefde. — Kol. 3:14.
Beweren zij „dat Israël, namelijk de joden, over alle natiën zal heersen” en hebben zij ’er naar gestreefd empathie voor de joden te winnen’? In De Wachttoren, ook een publikatie van Jehovah’s getuigen, wordt verklaard: „De nieuwe natie onder een nieuw verbond . . . is de natie waar God zich mee inlaat. . . . Hij doet dit niet met enige andere natie en dus ook niet met het vleselijke Israël. . . . God [heeft] hun natie aan haar lot overgelaten” (1958, blz. 348). Hoe staat het met het heersen over alle natiën? Wel, Jehovah’s getuigen geloven dat Gods hemelse koninkrijk over de aarde zal regeren.
Stellen Jehovah’s getuigen zich ’in dienst van het Zionisme’? Zijne Excellentie Richard Heath, in 1956 Amerikaans ambassadeur in Libanon, merkte op: „De functionarissen van het ministerie [het Libanese ministerie van voorlichting] waren ervan overtuigd dat De Wachttoren niet pro-Zionistisch is. . . . het is een tijdschrift van niet-politieke aard.”
„Scheiden [zij] van die vrouwen die hun geloof niet aanvaarden”? Laten wij de Encyclopœdia Britannica aan het woord laten. Onder het kopje „Jehovah’s Getuigen” staat in de uitgave van 1959: „Echtscheiding wordt afgekeurd.” Slechts wanneer ze gebaseerd is op het begaan van seksuele immoraliteit met iemand anders dan de eigen huwelijkspartner, verleent een echtscheiding een Getuige de vrijheid te hertrouwen. Maar als iemands huwelijkspartner nu niet met het geloof instemt? In de reeds aangehaalde publikatie Een leven leiden van hoop op een rechtvaardige nieuwe wereld staat de raad: „De christelijke partner, die inziet welk een ernstige aangelegenheid het huwelijk is, . . . zal niet naar wegen zoeken om van zijn ongelovige partner weg te gaan.” — Blz. 48.
Is een dergelijk standpunt, gebaseerd op de bijbel, werkelijk „in strijd . . . met de openbare orde”? Oordeel voor uzelf.
De valse en misleidende aantijgingen vormen de hoofdschotel van de argumentatie waarmee het Hoog Militair Gerechtshof heeft trachten te bewijzen dat Jehovah’s getuigen „een buitengewoon gevaarlijke beweging” vormen. Laten wij eens de valse beschuldigingen van hun lijst schrappen. Wat blijft er dan over? Hoe „gevaarlijk” blijken deze mensen dan te zijn? Dit blijft er over:
„Dat er geen militaire dienst mag worden verricht . . . door er de nadruk op te leggen dat mensen in broederschap met elkaar dienen samen te leven en geen oorlog dienen te voeren, door geen nationale en religieuze feestdagen in acht te nemen.”
Zijn dit voor u misdaden waarvoor iemand van vrijheid van godsdienst en van zijn middelen van bestaan beroofd dient te worden? Het is interessant op te merken dat de lagere militaire rechtbank bovengenoemde kenmerken niet als misdadig bezag. Deze rechtbank verklaarde:
„In de geloofsleer van Jehovah’s getuigen is geen enkel bewijs gevonden van een pogen van hun zijde de sociale of politieke orde van de staat omver te werpen. . . . De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachten geen propaganda hebben gemaakt in die zin dat zij mensen hebben beïnvloed geen taken ten dienste van het land te verrichten of op zich te nemen, ook hebben zij niet getracht mensen te winnen met als doel het nationale gevoel te verzwakken. Het feit dat zij niet alle landstaken op zich nemen is op zich geen misdaad. Ook is er in hun lectuur en leer niets gevonden wat er ook maar op wijst dat zij aanmoedigen tot het betonen van minachting ten aanzien van de vlag, of mensen ervan weerhouden in het leger dienst te nemen.”
Toch kwam het Hoog Militair Gerechtshof op dezelfde beschuldigingen terug, en nam daarenboven nog zijn toevlucht tot valse verklaringen. Hadden de rechters (de kolonels N. Alkan, Y. Eryilmaz, A. C. Akgün, F. Marsan en N. Turanay) niet de beschikking over voldoende feitenmateriaal bij het doen van hun uitspraak? Ja, dat hadden zij, en wel in de vorm van Turkse publikaties van Jehovah’s getuigen, alsmede veel rechtskundig bewijsmateriaal.
Er moeten echter tegelijkertijd misleidende inlichtingen uit andere bron zijn binnengekomen. Maar uit welke bron?
Bron van misleidende informatie
Beschouw nog eens een van de beschuldigingen in de lijst van aanklachten: Jehovah’s getuigen nemen „geen nationale en religieuze feestdagen” in acht. Ook opgenomen was een verwijzing naar „het antwoord van het Bureau voor Religieuze Aangelegenheden [een moslims regeringsbureau], op het schriftelijke informatieverzoek Nummer 119647 van 7 december 1957”.
In het gedeelte dat uit deze moslimverklaring werd aangehaald, stond onder meer: „Door het op diverse wijze voeren van propaganda in ons land kan schade worden toegebracht aan de Islam.” Is dit wat het gerechtshof bedoelt wanneer het Jehovah’s getuigen „een buitengewoon gevaarlijke beweging tegen onze staat” noemt? Zou het om religieuze redenen kunnen zijn, dat sommigen, gebruikmakend van de kritieke omstandigheden in Turkije, trachten een minderheidsreligie uit te bannen?
Mocht het antwoord hierop bevestigend luiden, dan kan er zelfs gezegd worden dat er in strijd wordt gehandeld met de leer van de Islam. In de Koran staat in Soera 60,9:
„Allah verbiedt u niet, degenen, die niet tegen u om de godsdienst hebben gevochten, noch u uit uw huizen hebben verdreven, goed te doen en rechtvaardig te behandelen; voorzeker, Allah heeft de rechtvaardigen lief.”
Is het „goed” of „rechtvaardig” mensen verkeerd voor te stellen van wie het hof moest toegeven dat zij er „de nadruk op . . . leggen dat mensen in broederschap met elkaar dienen samen te leven en geen oorlog dienen te voeren”?
De „misdaad” van Jehovah’s getuigen
Reeds de wet op zich die men tegen Jehovah’s getuigen heeft gebruikt, maakt al duidelijk hoe moeilijk het voor hun beschuldigers is geweest een voorwendsel tegen hen te vinden. In artikel 143/3 van het Turkse Wetboek van strafrecht staat dat een ieder „in dit land [die] zich zonder toestemming aansluit bij een bestaand internationaal genootschap of een genootschap dat zijn hoofdbureau of vestigingen of bijkantoren daarvan, in het buitenland heeft”, dient te worden gestraft. Deze wet is duidelijk bedoeld voor het onder controle houden van de activiteiten van mogelijk omverwerpende organisaties. Ze is niet opgesteld om mensen van hun vrijheid van godsdienst te beroven. Artikel 19 van de in 1961 van kracht geworden Turkse grondwet luidt:
„Een ieder heeft het recht vrijelijk de stem van zijn geweten te volgen, zijn eigen religieuze geloof te kiezen en er zijn eigen opvattingen op na te houden. Eredienst, religieuze ceremoniën en riten zijn vrij mits ze niet in strijd zijn met de openbare orde, met de moraal of met de wetten die zijn uitgevaardigd om deze te verzekeren.”
Hoe kan het hof dan zijn actie tegen deze vreedzame christenen rechtvaardigen? In wezen komt het argument van het hof hierop neer: Afgezien van hun religieuze overtuiging, zijn Jehovah’s getuigen lid van een genootschap of corporatie waarvan het hoofdbureau in het buitenland gevestigd is. Dit genootschap, zo speculeerde de lagere militaire rechtbank, „kan te eniger tijd in de toekomst een gevaar gaan vormen voor de Turkse gemeenschap”. Het hof betoogt dus dat de eis dat er toestemming moet worden verkregen om een van Jehovah’s getuigen te worden, gezien moet worden „als een voorzorgsmaatregel”. Daarom, zo zeggen zij, is artikel 143/3 van toepassing op Jehovah’s getuigen.
Maar als deze wet van toepassing kan worden gebracht op Jehovah’s getuigen, waarom is ze dan niet van toepassing op de leden van alle kerkgenootschappen in Turkije waarvan het centrum zich buiten het land bevindt? Het katholieke kerklid is in niet mindere mate gebonden aan het Vaticaan in Rome. De Armeense Kerk heeft haar „opperbisschop en catholicos” in Etsjmiatsin, in het Sovjetrussische Armenië. Van andere erkende protestantse organisaties bevindt het hoofdkwartier zich in diverse andere landen.
Het was van het hof een juridische dwaling Jehovah’s getuigen te beschouwen als leden van een genootschap dat buiten het land werkzaam is, namelijk de Watch Tower Bible and Tract Society. Dit genootschap is vanzelfsprekend een noodzakelijk wettelijk instrument, dat wordt gebruikt met het oog op het beheer over eigendommen en het vervaardigen van gedrukt materiaal. Maar in Turkije bevinden zich geen getuigen van Jehovah die lid zijn van dit genootschap. Het lidmaatschap van dit genootschap is door zijn charter beperkt tot niet meer dan 500 personen, van wie er zich geen in Turkije bevindt.
Jehovah’s getuigen in Turkije zijn leden van een religie, net zoals de moslims, de Armeniërs, katholieken en anderen. Iets anders te beweren, doet de bedoeling van de wet geweld aan en maakt duidelijk dat de druk zuiver en alleen bedoeld is ter uitroeiing van een religieuze minderheidsgroep. Een dergelijke actie zou in elk „vrij” land als ’religieuze onverdraagzaamheid’ worden gekenschetst. Is dat de reputatie die Turkije voor de wereld wil ophouden?
Turkije’s reputatie in het geding
Het gerechtshof beging nog een fout toen het zich op het terrein van speculaties begon te begeven, en dan nog wel speculaties waartoe de werkelijkheid absoluut geen aanleiding gaf. Of geloven de militaire rechters werkelijk dat deze kleine groep, die zijzelf hebben gekarakteriseerd als personen die er „de nadruk op . . . leggen dat mensen in broederschap met elkaar dienen samen te leven en geen oorlog dienen te voeren”, op het een of andere speculatieve tijdstip in de toekomst „een gevaar” kunnen gaan vormen voor de Turkse gemeenschap?
De zeer hoog gewaardeerde stichter van de moderne Turkse Republiek, Kemal Atatürk, merkte eens op dat rede en wetenschap voor Turken de enige leidraad dienden te vormen. Zou het van niet meer rede getuigen als het Turkse rechterlijke apparaat zijn energie zou gaan besteden aan de vervolging van degenen die werkelijke moeilijkheden in Turkije hebben veroorzaakt, in plaats van zich een denkbeeldige vijand te scheppen?
Ook van Atatürk afkomstig is de uitspraak: „Vrede in binnen- en buitenland”, welke gedachte tevens haar belichaming vindt in de preambule tot de Turkse Grondwet, die werd voorbereid „met volledige toewijding aan het beginsel van vrede . . . Geleid door de wens een democratische wetsorde te stichten . . . die menselijke rechten en vrijheden zal verzekeren en garanderen”. Dit doel was volgens de voormalige premier Nihat Erim niet veranderd.
Is het Hoog Militair Gerechtshof het eens met deze vredeskoers? Waarom dan mensen te vervolgen die, volgens de eigen woorden van het hof, een leven leiden dat in overeenstemming is met dit ideaal?
Zullen de Turkse autoriteiten en rechterlijke ambtenaren het vertrouwen rechtvaardigen dat door de opstellers van de grondwet of constitutie in de preambule werd uitgesproken?
„Hierbij verheft de Turkse natie deze Constitutie tot wet . . . en vertrouwt haar toe aan de waakzaamheid van haar zonen en dochters die volledig de beginselen van vrijheid, gerechtigheid en integriteit zijn toegedaan, met de overtuiging dat de basisgarantie hiervan gelegen is in het hart en de geest van haar onderdanen.”
Hoe kan het in het beste belang van het land zijn een minderheidsgroep in haar vrijheid te beknotten die zich nog nooit aan openlijke daden van vijandigheid heeft schuldig gemaakt? Onderdrukking van minderheden zal de reputatie van een land dat er aanspraak op maakt vrijheid te garanderen, zeker niet in de ogen van de wereld verhogen.
Welk werkelijke standpunt neemt Turkije ten aanzien van vrijheid in? De rechterlijke uitspraken in de nog hangende zaken tegen Jehovah’s getuigen zullen dit aantonen. In een artikel in The Middle East Journal schreef de heer Erim: „Het democratische regime in het land alsmede de toewijding van het volk aan deze regeringsvorm hebben al verscheidene vuurproeven doorstaan.” De vraag is nu: Zullen ze ook deze doorstaan?
Het christelijke standpunt ten aanzien van een slechte behandeling
Dat degenen die God getrouw dienen, slecht behandeld en verkeerd voorgesteld zullen worden, is iets wat christenen niet verbaast.
Ook tegen Christus Jezus zelf (in de Islam gezien als een profeet) werden door religieuze tegenstanders valse aanklachten ingediend. Hij had duidelijk gezegd: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld” (Joh. 18:36). Toch presteerden de joodse leiders het hem verkeerd voor te stellen en een beroep te doen op de wet inzake laesa majestas („majesteitsschennis”), een wet die ten doel had politieke opstand tegen de keizer in de kiem te kunnen smoren. Zij uitten de beschuldiging: „Een ieder die zichzelf koning maakt, spreekt tegen caesar” (Joh. 19:12). Natuurlijk was deze wet niet van toepassing op Jezus, die elke mogelijkheid tot aanvaarding van politieke macht uit de weg was gegaan en aanbiedingen in deze zin bij verscheidene gelegenheden van de hand had gewezen (Matth. 4:8-10; Joh. 6:15). Toch werd er van religieuze zijde druk op het toenmalige gerechtshof uitgeoefend om het ertoe te pressen de wet op Jezus van toepassing te brengen. Zijn rechter Pilatus had zelfs, om diens eigen woorden aan te halen, ’in deze mens geen enkele grond gevonden voor de beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht’; maar toen het erop aankwam, gaf hij in zwakte toe aan de druk van de religieuze leiders en veroordeelde Jezus op valse beschuldigingen (Luk. 23:14). Zal de Turkse rechterlijke macht aan een zelfde soort van druk blijven toegeven?
Als Turkije’s rechterlijke autoriteiten oprecht verlangen naar gerechtigheid voor alle Turkse onderdanen, zullen zij hun standpunt zeker wijzigen en dit baseren op nauwkeurige inlichtingen uit onbevooroordeelde bron en, niet te vergeten, op de vrijheden die in de Turkse grondwet worden gegarandeerd.
Een gelegenheid voor het betonen van vriendelijkheid
Is er iets dat u kunt doen om de Turkse autoriteiten bij hun uitoefening van gerechtigheid te helpen? Ja. Zelfs hoewel u misschien geen getuige van Jehovah bent, weet u waarschijnlijk wel iets af van hun gedrag. Zo ja, dan hebt u een fijne gelegenheid om te laten zien waar u staat in de zaak van vrijheid van godsdienst voor iedereen.
Het beginsel dat in Matthéüs 10:42 in de bijbel wordt aangetroffen, illustreert wat rechtgeaarde mensen, van welke religie ze ook zijn, zullen wensen te doen wanneer zij zien dat oprechte christenen hulp nodig hebben: „Al wie een van deze kleinen slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, voorwaar, ik zeg u, zijn beloning zal hem geenszins ontgaan.” U kunt veel doen om deze discipelen van Christus te verfrissen door de waarheid over Jehovah’s getuigen bekend te maken!
Mogelijk is bij u het verlangen gerezen een schriftelijk verzoek om gerechtigheid in te dienen, gematigd door begrip voor de ernstige interne moeilijkheden waarmee Turkije momenteel te kampen heeft. Mocht u de wens koesteren uw mening hieromtrent kenbaar te maken, dan zou het passend zijn te schrijven naar de ambassade of het consulaat in uw land, alsmede naar de regeringsfunctionarissen in Turkije zelf. Hieronder verschaffen wij de namen van Turkse functionarissen aan wie u uw verzoek kunt richten.
ADRESSEN VAN FUNCTIONARISSEN
Zijne excellentie, president van de republiek
Fahri S. Korutürk
Palace of the President
Cankaya Köskü
Ankara, Turkije
De heer Hayri Mumcuoglu
Minister van justitie
Bakanliklar
Ankara, Turkije
De heer Mukadder Öztekin
Minister van binnenlandse zaken
Bakanliklar
Ankara, Turkije
De heer Naim Talu
Premier van de republiek
Basbakanlik
Bakanliklar
Ankara, Turkije