Religieuze opvattingen toen de Meester predikte
1. Wat geloofden en deden de Essenen?
AFGEZIEN van de ijverige activiteit van Johannes de Doper, waren er in de tijd waarin Jezus met zijn evangeliebediening begon, in Palestina verscheidene joodse groeperingen die tot de vorming van religieuze opvattingen onder het volk bijdroegen. Tot deze groeperingen behoorden de Essenen, die niet in de geïnspireerde geschriften van Jezus’ apostelen en discipelen worden vermeld. Zij waren van mening dat zij om godvruchtig te zijn, het lichaam moesten kastijden en dat zij moesten vasten en zeer sober moesten leven, en daarom keken zij op alles neer wat aangenaam was voor het vlees. Zij isoleerden zich in kleine gemeenschappen. De Essenen vormden niet een belangrijke religieuze groepering waar Jezus tijdens zijn prediking mee te maken had, hoewel zij de laatste tijd door de vondst van de Dode-Zeerollen van bijbelboeken meer op de voorgrond zijn getreden.
2. Waarvoor interesseerden de Zeloten zich, en bij welke gelegenheid schijnt hun invloed duidelijk aan de dag te treden?
2 Dan was er de groep van de Zeloten of Nationalisten. Zij wilden dat er een jood zou opstaan om hen in een opstand tegen Rome voor te gaan en die het juk van Rome van hun schouders zou afrukken. Galiléa, waar Jezus was opgegroeid, vormde een broeinest van opruiende activiteiten. Het is heel goed mogelijk dat een van Jezus’ discipelen, die „de ijverige” of „den Zeloot” werd genoemd, een lid van de partij der Zeloten was geweest. Hij wakkerde, onmiddellijk nadat Jezus op wonderbaarlijke wijze vijfduizend mannen had gevoed, echter niet de nationalistische geest van zelfbestuur aan. „Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij Zich weder terug in het gebergte, geheel alleen”. Deze nationalistisch gezinde personen wilden hem als koning over zich aanstellen, hetgeen met het oog op de omstandigheden in strijd was met Rome’s heerschappij. Zij wilden Jezus, met zijn wonderbaarlijke krachten, voor hun eigen zelfzuchtige voornemens gebruiken. Jezus weigerde echter standvastig zich van het werk waarvoor zijn hemelse Vader hem had uitgezonden, te laten afbrengen, zoals hij ook voor Pilatus getuigde: „Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen”. — Joh. 6:14, 15; 18:37; Luk. 6:15, NW; Hand. 1:13.
3. Wie waren de Sadduceeën, en hoe bezagen zij Rome, de Hebreeuwse Geschriften en traditie?
3 Een derde groep waren de Sadduceeën, waartoe ook schriftgeleerden en leden van het Sanhedrin en zelfs de twee overpriesters behoorden (Joh. 11:47; Hand. 5:17; 22:30; 23:6). Zij bekommerden zich niet over de komst van een Messias maar stelden er belang in de status quo te handhaven. Er bestond een overeenkomst tussen hen en Rome op grond waarvan zij de aangelegenheden in verband met de tempel, de priesterdiensten, het ophalen van de tienden, de bijdragen die in de tempel werden geschonken, de verkoop van offerdieren in de Voorhof der Heidenen en de handel welke de geldwisselaars daar dreven, behartigden. De Sadduceeën accepteerden niet alle Hebreeuwse Geschriften en ook niet de tradities van de Farizeeën; zij geloofden in feite alleen maar in de Wet van Mozes.
4. Hoe antwoordde Jezus de Sadduceeën over de opstanding, en waarom?
4 Daarom waren het de Sadduceeën die tot Jezus kwamen om tegen de opstanding bezwaar te maken, omdat zij van mening waren dat de Wet van Mozes zulk een leer niet ondersteunde. Jezus benaderde hen op hun eigen grond door een aanhaling uit Mozes’ geschriften te doen: „Wat nu de doden betreft, dat zij opgewekt worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, bij den braamstruik, hoe God tot hem sprak, zeggende: Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? Hij is niet een God van doden, maar van levenden. Gij dwaalt wel zeer” (Mark. 12:18-27). Dit betekende dat die gestorven mensen door een opstanding weer tot leven zouden komen. Evenals er van sommigen die vervreemd van God leefden, werd gezegd dat zij van Gods standpunt uit bezien dood waren, werden deze goedgekeurden van zijn standpunt uit bezien als levend beschouwd. — Ef. 2:1; 1 Tim. 5:6; Luk. 20:38.
5. Weke kennis over de Sadduceeën zou hen als degenen identificeren die zouden uitroepen: „Wij hebben geen koning, alleen den keizer”?
5 Met het oog op de overeenkomst die er tussen hen en Rome bestond, wilden de Sadduceeën niet dat iemand moeilijkheden zou veroorzaken, waardoor de mogelijkheid bestond dat er Romeinse legioenen zouden komen welke beperkende bepalingen zouden invoeren. Zij wilden Jezus zien kwijt te raken. Ook Pilatus wist dit, want hij zei tot Jezus: „Uw volk en de overpriesters [Sadduceeën] hebben U aan mij overgeleverd”. Het is dan ook heel logisch dat zij degenen waren die zijn geval tot een kwestie van loyaliteit aan de keizer maakten: „Indien gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend van den keizer; een ieder die zich koning maakt, verzet zich tegen den keizer”. En toen Pilatus vroeg of hij hun koning aan een paal zou nagelen, waren het de overpriesters, of Sadduceeën, die uitriepen: „Wij hebben geen koning, alleen den keizer”. — Joh. 18:35; 19:12-16.
SCHRIFTGELEERDEN EN FARIZEEËN
6. Wie waren de schriftgeleerden?
6 Hoewel sommige van de schriftgeleerden Sadduceeën waren, waren de meesten van hen Farizeeën, hetgeen ongetwijfeld verklaart waarom Jezus de schriftgeleerden en Farizeeën in het drieëntwintigste hoofdstuk van Matthéüs zo vaak in één adem noemde. De priesterlijke schriftgeleerden lazen, kopieerden, onderwezen en verklaarden de wet. Zij toonden aan hoe de wet in het dagelijkse leven toegepast moest worden. — Matth. 23:2, 13, 15, 23, 25, 27, 29.
7. Wat geloofden de Farizeeën?
7 De Farizeeën, de traditionalistische religieuze leiders, dachten dat men alleen maar redding kon verwerven door de tradities of de zogenaamde mondelinge wet te houden. Zij zagen op hun wijze naar de komst van de Messias uit. Zij aanvaardden alle Hebreeuwse Geschriften maar voegden hier de mondelinge overleveringen aan toe. Verder wilden zij zich afgescheiden houden van de Romeinen, daar zij het als een verontreiniging beschouwden iets met hen te maken te hebben. Het was in hun geest ook verontreinigend iets met het gewone volk, dat zich niet aan de mondelinge overleveringen hield, te maken te hebben.
8. Waarom waren het de Farizeeën die erover klaagden dat Jezus’ discipelen niet hun handen wasten voordat zij aten?
8 Daar de Farizeeën zo op tradities waren gesteld, verwondert het ons niets dat zij zich tegenover Jezus over het gedrag van zijn discipelen beklaagden: „Zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten”. De klacht werd niet ingediend op hygiënische gronden, maar ter verdediging van de tradities, welke volgens Jezus ’het woord Gods van kracht beroofden’ (Matth. 15:1-6; Mark. 7:1-8). De traditie van het wassen der handen kwam geleidelijk aan tot ontwikkeling. Eerst was het een rituele wassing vóór de maaltijden. Daarna waste men zich voor en na de maaltijden en later wasten de strenge aanbidders zich tussen de gangen van het maal. Voor sommige voedselsoorten moesten de handen volledig worden ondergedompeld en voor andere soorten moest er speciaal water over de handen worden gegoten dat over de polsen naar beneden liep. Dit water werd nu als vuil beschouwd, zodat wanneer iets van dit water op de handen zou terugkomen, de handen opnieuw gewassen moesten worden om het vuile water te verwijderen. In de talmoed kan men lezen welke straf er op veronachtzaming van deze inzetting stond: „Wie de handenwassing lichtvaardig opneemt, zal van de aarde vergaan”. Zij hadden het er druk mee hun handen te wassen, maar zij kwamen nooit aan de reiniging van hun hart toe!
9. Waarom klaagden de Farizeeën erover dat Jezus’ discipelen op de sabbat korenaren plukten, en wat waren enkele van hun sabbatreglementen?
9 Wie zou er over vallen wanneer iemand korenaren plukte en op de sabbat graan at? In Matthéüs 12:2 lezen wij het antwoord: „Toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot Hem: Zie, uw discipelen doen wat men op sabbat niet mag doen”. Het was op grond van hun sabbat-tradities dat zij bezwaar maakten. De sabbat was een teer onderwerp, en in de talmoed zijn twee grote boekdelen aan sabbat-voorschriften gewijd. Men mocht op de sabbat bijvoorbeeld niet op zijn nagels bijten. Een vrouw mocht niet in een spiegel kijken, daar zij, als zij een grijze haar zou zien, deze zou kunnen uittrekken, hetgeen werk zou zijn. Men mocht geen valse tanden dragen, omdat deze uit de mond zouden kunnen vallen en men, als men ze zou oppakken, op de sabbat een last zou dragen. Men mocht alleen maar een pleister op een wond hebben wanneer hierdoor werd verhinderd dat de toestand ervan zou verslechteren; wanneer de wond erdoor zou helen, zou het onwettig werk zijn. Een gebroken been kon niet op de sabbat worden behandeld, tenzij het leven van de betreffende persoon op het spel stond. Men mocht niet een ei eten dat een kip op de sabbat had gelegd. Alleen wanneer de hen niet als een legkip werd gehouden maar werd vetgemest om geslacht te worden, kon haar ei worden gegeten, daar het in dat geval slechts als iets beschouwd moest worden wat van de kip was afgevallen!
HET „VOLK VAN DE AARDE”
10. Wie waren de am ha-arets, en hoe beschouwden de religieuze joden hen?
10 De Hebreeuwse uitdrukking am ha-arets betekent „volk van de aarde [of, des lands]” (Jer. 1:18, NW, voetnoot). Deze mensen werden als vuil onder de voeten der Farizeeën behandeld, terwijl de Sadduceeën natuurlijk niets met hen te maken wilden hebben, daar zij op iedereen neerkeken. De am ha-arets waren arme arbeiders die de Wet of de tradities niet kenden of niet onderhielden. Zij zeiden de formele gebeden niet op, hadden geen rituele zomen aan hun gewaden of droegen geen gebedsriemen tijdens godsdienstoefeningen en ook leidden zij hun zonen niet in de tradities op, zoals de nauwgezette joden deden. Zij werden gehaat en door de rabbi’s uit de gemeenschap gesloten. Een rabbi verklaarde dat zij in het geheel geen hoop op een opstanding hadden en Rabbi Hillel zei: „Geen am ha-arets is werkelijk religieus”. Een goede jood liet zijn dochter niet met een van hen trouwen. Zij plaatsten zich op het standpunt: „Laat een man niet met zondaars omgaan, zelfs niet om hen dicht bij de thora te brengen”. Toen de religieaanhangers er bezwaar tegen maakten dat Jezus met zondaars omging, was hier ongetwijfeld ook deze klasse bij inbegrepen.
11. Hoe dacht Jezus over de am ha-arets?
11 Jezus bejegende de zondige klasse der am ha-arets met consideratie. „Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars”, zei Jezus toen de zelfrechtvaardige Farizeeën er bezwaar tegen maakten dat hij met deze gewone mensen omging. „Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben”. Deze lang verwaarloosde mensen reageerden gunstig op Jezus’ prediking; Jehovah’s wet liet hun niet onverschillig. Deze werkende mensen konden alleen de onmogelijke tradities van de oudere mannen niet houden.
12. Hoe wordt de in Lukas 15:1-10 opgetekende situatie door deze kennis duidelijker?
12 Met deze kennis van de situatie kunnen wij het bericht in Lukas 15:1-10 beter begrijpen. „De zondaars plachten tot Hem te komen om naar Hem te horen. En de Farizeeën en de schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen”. In antwoord hierop vertelde Jezus over een man met honderd schapen; wanneer één schaap verdwaalt, laat hij de negenennegentig achter om het verloren schaap te vinden, en hij verheugt zich zeer als hij het heeft gevonden. Vervolgens zei Jezus op de man af: „Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben”. Jezus ging uit van het standpunt van de Farizeeën dat zij rechtvaardig waren en zich veilig in Gods kudde bevonden. Hij ging er dus op uit om de verlorenen, de zondaars, te zoeken, en hij zei dat er meer blijdschap zou zijn over het herstel van één zondaar dan over negenennegentig zelfrechtvaardige mensen die dachten dat zij niet gered behoefden te worden. Ten einde ditzelfde punt extra duidelijk te maken, voegde hij er de illustratie aan toe van de vrouw met tien geldstukken, die er één verloor en er net zo lang ijverig naar zocht totdat zij het vond, waarna zij er bijzonder blij om was, omdat dit geldstuk haar garnituur van geldstukken volledig maakte. Het verloren geldstuk, het verloren schaap, met inbegrip van de klasse der am ha-arets — die verloren zijn, dit weten en redding zoeken — boezemde Jezus belang in en schonk Jehovah vreugde wanneer het was teruggevonden. God stelde geen belang in de zelfrechtvaardige schriftgeleerden en Farizeeën, die geen berouw hadden wanneer zij zich bewust waren van zondige daden.
13. Welke absurde zienswijzen hielden de Farizeeën er ten aanzien van hun tradities en Gods Woord op na?
13 Waarom zouden Jehovah en Jezus zich over traditionalistisch gezinde personen verheugen? Hoewel de tradities van de schriftgeleerden en Farizeeën Gods Woord krachteloos maakten, sloegen zij ze zo hoog aan dat zij zich belachelijk maakten. Zij zeiden dat de geschreven wet als water was, terwijl de tradities op wijn geleken. Zij zeiden dat God de gehele dag het geschreven woord en de gehele nacht de mondelinge overleveringen bestudeerde. Kunt u zich zoiets voorstellen?
HUICHELAARS AAN DE KAAK GESTELD
14. Hoe bonden de schriftgeleerden en Farizeeën zware lasten op de schouders der mensen, en in welk opzicht verhinderden zij hen het Koninkrijk binnen te gaan?
14 Is het dan een wonder dat Jezus de vernietigende woorden uitsprak welke in het drieëntwintigste hoofdstuk van Matthéüs staan opgetekend? „Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren”. Met deze lasten werden de mondelinge overleveringen, die men haast niet kon houden, bedoeld, en zij wilden er niet één bepaling uit verwijderen om het voor de mensen gemakkelijker te maken. Zij hadden zich als onderwijzers van het volk opgeworpen, maar in plaats dat zij de aandacht der mensen op Gods koninkrijk vestigden, ontmoedigden zij hen door erop te staan dat zij drukkende tradities onderhielden. Toen Jezus vervolgens datgene deed waarin zij tekortschoten, werden zij woedend en trachtten zij de mensen tegen hem op te zetten. Terecht zei Jezus: „Gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen. Immers, gij gaat er niet binnen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen”. — Matth. 23:4, 13.
15. Waaruit blijkt dat de Farizeeën en schriftgeleerden zich alleen maar voor de uiterlijke schijn interesseerden?
15 „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en den komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten. Gij blinde wegwijzers, die de mug uitzift, maar den kameel doorzwelgt”. Zij hadden het zo druk met kleine dingen dat zij nooit aan de belangrijkere aangelegenheden van de ware aanbidding toekwamen. Hoewel zij de uiterlijke schijn ophielden, schoten zij tekort in het verrichten van juiste daden. „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij reinigt de buitenzijde van den beker en van den schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. Gij blinde Farizeeër, reinig eerst den inhoud van de beker; dan zal hij ook van buiten rein worden”. Zij stelden belang in de uiterlijke schijn, maar God zag het hart aan. Hoewel zij uiterlijk zeer vroom waren, was er een jammerlijk gebrek aan gerechtigheid, barmhartigheid en getrouwheid. — Matth. 23:23-26.
16. Door welke illustraties worden degenen die uiterlijk goed schijnen en zij die innerlijk werkelijk goed zijn, tegenover elkaar gesteld?
16 Een kostbare steen kan er dof uitzien, maar van binnen is hij goed. Wanneer u hem wrijft en slijpt, begint hij te schitteren. Ook al ziet de ruwe, ongepolijste buitenkant er gewoon uit, dan strekt de waarde ervan zich toch onder de oppervlakte uit. Aan de andere kant kan men een oud, houten huis een heel ander aanzien geven wanneer men het kalkt, maar men behoeft maar heel even te wrijven, of de oude planken die er onder zitten, komen weer te voorschijn. Zo is het ook met mensen. Jehovah heeft geen belangstelling voor degenen die er vroom uitzien. Wanneer zij op de verkeerde manier worden gewreven, wanneer de zaken niet naar hun zin gaan of wanneer zij ergens in moeten veranderen, ziet u hoe zij van binnen zijn. U ziet hoe prikkelbaar zij kunnen zijn en nu treedt hun werkelijke aard aan de dag. Wanneer Jehovah de kostbaarheden uit alle natiën bijeenvergadert, stelt hij belang in personen die als kostbare stenen zijn. Hoe meer christenen met een juist hart hardhandig worden gewreven, vervolgd, gesmaad en onderdrukt, des te meer schittert hun rechtschapenheid, des te glansrijker weerspiegelen zij Jehovah’s heerlijkheid en des te verblindender wordt hun bewijs dat Satan een leugen uitsprak toen hij beweerde dat niemand onder beproevingen aan zijn geloof zou vasthouden. — Hag. 2:8.
17. Waaruit blijkt de huichelarij van de schriftgeleerden en Farizeeën met betrekking tot Jehovah’s profeten?
17 „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij bouwt de grafsteden der profeten en verfraait de gedenktekenen der rechtvaardigen en gij zegt: Indien wij geleefd hadden in de dagen onzer vaderen, zouden wij met hen geen gemene zaak gemaakt hebben ten opzichte van het bloed der profeten”. Het waren echter deze huichelaars die de grootste profeet van allemaal, Jezus Christus, doodden! Zij vonden het prachtig graven voor de profeten te bouwen en deze te versieren ten einde de aandacht op hun milddadige daden te vestigen, maar wee de levende profeet die hun huichelarij aan de kaak durfde stellen! — Matth. 23:29, 30.
RELIGIEUZE OPVATTINGEN IN DEZE TIJD
18. Waaruit blijkt dat deze zelfde soorten van religieuze mensen ook thans bestaan?
18 Thans bestaan dezelfde soorten van mensen als in de eerste eeuw. Evenals de Essenen isoleren sommigen zich in religieuze gebouwen, terwijl zij vasten en het lichaam kastijden, denkend dat zulk een ascetisme godvruchtigheid is. Anderen zijn evenals de Zeloten superpatriotten, die naar menselijke heersers en natiën als Gods instrumenten opzien, de aangelegenheden in eigen handen willen nemen en op hun eigen wijze vrede tot stand willen brengen. De Sadduceeën accepteerden alleen maar een gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften, terwijl zij de rest terzijde stelden; de religieuze modernisten van thans doen hetzelfde. Evenals de Sadduceeën willen zij bij menselijke regeringen in de gunst staan. Wanneer men echter met God wil gaan wandelen, kan men niet net zo als de modernisten een deel van de oude wereld zijn. Verder zijn er, naar het voorbeeld der Farizeeën, ook thans traditionalistische religieaanhangers. Sommigen houden zich aan de religieuze tradities welke aan het aloude heidendom zijn ontleend en anderen hebben, buiten hetgeen zij van het heidendom hebben overgenomen, hun eigen tradities opgebouwd. De religieuze fundamentalisten van thans vallen in die categorie. Door hun tradities over de drieëenheid, onsterfelijkheid van de ziel, pijniging voor zondaars, het gebruik van beelden en vele andere leerstellingen, maken zij de eenvoudige waarheden van de bijbel, evenals in het geval van de tradities der schriftgeleerden en Farizeeën, krachteloos.
19. (a) Welke klasse komt overeen met de am ha-arets, en hoe reageren de religieuze leiders? (b) Wat ervaren deze mensen die vroeger werden verwaarloosd, wanneer zij zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbinden?
19 Er zijn thans ook mensen die veel overeenkomst vertonen met de am ha-arets of het „volk van de aarde [of, des lands]”. Dit zijn oprechte mensen die van de religieuze stelsels der christenheid geen juist onderricht hebben ontvangen maar toch naar rechtvaardigheid hongeren en dorsten. Jehovah’s getuigen gaan voornamelijk vol liefde naar zulke mensen, en zij vinden onder hen vele horende oren. Evenals de Farizeeën schimpend over degenen spraken die naar Jezus luisterden en zeiden: „Zijt gij soms ook verleid? Heeft soms één van de oversten in Hem geloofd, of van de Farizeeën? Maar die schare, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij”, spreken de religieuze leiders ook in deze tijd schimpend over degenen die naar Jehovah’s getuigen luisteren. Zij zeggen dat alleen de gewone, onontwikkelde mensen luisteren. Toch hebben zij het aan het verkeerde eind, evenals de Farizeeën het aan het verkeerde eind hadden, want sommige van de oversten en Farizeeën luisterden wel naar Jezus en volgden hem (Joh. 3:1, 2; Hand. 4:36, 37; 6:7). De meesten die luisteren, behoren echter tot de verwaarloosde klasse, maar wanneer zij in Jezus’ voetstappen beginnen te treden en zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbinden, worden zij niet langer verwaarloosd. Zij worden liefdevol geholpen een nauwkeurige kennis van Gods Woord te verkrijgen, en indien dit nodig is, wordt hun zelfs lezen geleerd, zodat zij de bijbel kunnen bestuderen. Zij merken op dat Jehovah’s getuigen, evenals Jezus, op een andere wijze prediken. In tegenstelling tot de hedendaagse Farizeeën en Sadduceeën, met hun tradities en modernisme, verlaten zij zich op de autoriteit van de bijbel. — Joh. 7:47-49.
20. (a) Welke handelwijze dienen wij, wanneer wij verstandig zijn, thans te volgen, maar wat dienen wij te vermijden? (b) Hoe kunnen wij aan een geestelijk gezondmakingswerk deelnemen?
20 Wanneer wij ware volgelingen van Jezus zijn, moeten wij in zijn voetstappen treden, huichelarij en godonterende tradities mijden en de aandacht van mensen die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft, getrouw op Gods koninkrijk richten. Laat het nimmer gebeuren dat wij als de valse religieaanhangers van Jezus’ dagen worden, die er alleen maar belang in stelden alles op hun eigen wijze te doen en die geen aanbidding beoefenden welke aanvaardbaar was in de ogen van Jehovah God. Wij kunnen natuurlijk niet evenals Jezus op wonderbaarlijke wijze zieken genezen en doden opwekken, maar wij kunnen wel aan een geestelijk gezondmakingswerk deelnemen. Wij kunnen de geest van de ontvankelijke persoon met de bijbelse waarheid vullen en deze in zijn hart griffen, waarna de hervormde geest de voeten van die persoon in Gods dienst zal leiden, voeten die eens verlamd waren wat het wandelen met God betreft. Ogen die eens blind waren voor zijn waarheid, zullen zien, oren die eens doof waren voor zijn boodschap, zullen horen, lichamen die eens melaats waren door geestelijke ziekten, zullen rein worden, terwijl degenen die dood zijn in overtredingen en zonden, tot geestelijk leven en geestelijke activiteit kunnen worden opgewekt, waardoor zij een geloof verkrijgen dat niet langer dood is, maar op grond van activiteit en werken in Jehovah’s dienst levend blijkt te zijn.
21. Hoe dienen wij ernaar te streven nauwkeurig het door Jezus gestelde voorbeeld te volgen?
21 Jezus heeft „een voorbeeld . . . nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” (1 Petr. 2:21). Evenals een bouwmeester met het oog op alle details zorgvuldig zijn blauwdrukken bestudeert, moeten wij Jezus’ bediening bestuderen ten einde deze nauwkeurig na te volgen. Wij dienen ernaar te streven de mensen aan wie wij getuigenis geven, te begrijpen en hun behoeften te onderkennen, terwijl wij de boodschap met passende illustraties krachtig en duidelijk maken en evenals Jezus een grote liefde voor de schapen aan de dag leggen. Wij dienen onbevreesd tot alle mensen over de waarheid te spreken en moeten de eenvoudigen geduldig bijstaan. Wanneer wij voortdurend zowel aan onszelf als aan ons onderwijs aandacht schenken, zal dit niet alleen onze eigen redding, maar ook die van hen die naar ons luisteren, tot gevolg hebben. — 1 Tim. 4:16.