Komt uw aanbidding van God op de eerste plaats?
1. Waarmee worden bewoners uit alle landen geconfronteerd, wat welke invloed op hun denken uitoefent?
DE BEWONERS van alle landen worden via hun nieuwsbladen, tijdschriften, radio en televisie overstroomd met nationalistische propaganda. Onder de invloed van enge begrenzingen en censuur wordt het denken van de volken tot hun eigen natie, tot de aanbidding en verafgoding ervan, bepaald. Aan dit in een bepaalde richting gestuwde denken ontkomt bijna niemands geest.
2. Wat zijn, zoals door The Encyclopedia Americana wordt bevestigd, enkele van de gevaren van het nationalisme?
2 The Encyclopedia Americana vermeldt: „Het nationalisme is een geestestoestand die teweeggebracht kan worden, en vaak teweeggebracht wordt, door propaganda van de zijde van regeringen of afzonderlijke personen. Het kan in het leven worden geroepen door eerzuchtige leiders die bepaalde meningspatronen willen vormen waarvan zij verwachten gebruik te kunnen maken, wellicht voor hun eigen doeleinden of met oogmerken die volgens hen in het algemeen belang zijn.”a Onder het kopje „Irrationeel” wordt gezegd: „Door het bijzonder irrationele karakter van het nationalisme wordt het regeringsautoriteiten en burgerlijke leiders aanzienlijk vergemakkelijkt om het ferment ervan onder de grote massa te verbreiden. Een extreem patriot is grotendeels doof voor rationele of redelijke bewijzen. Zelfs in vrije landen hoort hij wellicht nooit de waarheid, vooral niet indien hij alleen tendentieuze kranten leest of zijn radio afstemt op bevooroordeelde, chauvinistische commentators. Bovendien is het bijna ondenkbaar dat volwassenen de internationale problemen waarmee hun natie te kampen heeft met enige mate van objectiviteit kunnen bezien indien hun geest toen zij nog kleine kinderen waren, is gevormd door eenzijdige en bevooroordeelde geschiedenisboeken.”b
3. (a) Welke actuele vraag wordt ons nu gesteld? (b) Welke waarde heeft de bijbel in verband met de aanbidding?
3 Stel uzelf bij het analyseren van deze commentaren van wereldse waarnemers eens de vraag: Komt het nationalisme in mijn leven op de eerste plaats en neemt het al mijn tijd en gedachten in beslag, of komt mijn aanbidding van God op de eerste plaats? Houd in gedachten dat ook de bijbel een boek is dat wij moeten bestuderen. Daaruit komt u allerlei dingen over God te weten en ook hoe u hem dient te aanbidden, terwijl de geschiedenis van de mens van zijn schepping af aan er eveneens in vermeld staat. De bijbel beschrijft zelfs de toestanden die er thans op aarde heersen en spreekt bovendien over nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten en waarin rechtvaardigheid zal wonen (2 Petr. 3:13, NW). Indien de bijbel ons dit alles vertelt, waarom zouden wij er dan niet eveneens bij stilstaan wat de auteur ervan, Jehovah, over de mens en onze verhouding tot hem zegt?
4. Geef in hoofdlijnen aan welke vragen nu een antwoord behoeven.
4 Denkt u nu eens goed na! Geeft de natie waartoe u behoort u alles wat u bezit? Heeft uw regering u de zon, de sterren en de maan aan de hemel gegeven? Heeft uw natie de met sneeuw bedekte bergen, de bosrijke hellingen, de vruchtbare valleien en de snel vlietende stromen geschapen? Heeft ze het groene gras, de frisse lucht en de kabbelende beken voortgebracht? Zijn de bloesems van de vruchtbomen, het golvende graan en al het andere dat u ziet wanneer u op een heuveltop staat u door de regering gegeven? Heeft uw nationale regering de plantengroei en ’het vee op duizend bergen’ geschapen? De heersers die het bewind voeren, mogen dan iets te maken hebben gehad met het beheer over het bouwland, maar wie heeft de hemelen en de aarde geschapen? Wie heeft er voorzieningen voor getroffen dat er mensen konden wonen? Heeft God de mens niet het vermogen geschonken zich voort te planten? Dat is toch iets waarover de Staat beslist geen macht heeft!
5. Hoe onthult de bijbel in Handelingen 17:24-27 (NW) welk werk God met betrekking tot onze aarde heeft verricht?
5 Leest u eens wat God in zijn boek, de bijbel, bij monde van de apostel Paulus tot de Atheners heeft gezegd: „De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd, alsof hij iets nodig had, daar hij zelf aan allen leven en adem en alle dingen geeft. En hij heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gezette tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend, opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons.” — Hand. 17:24-27, NW.
6. Welk antwoord gaf Jezus de huichelachtige Farizeeën die tegen hem trachtten samen te spannen?
6 God heeft ons „leven en adem en alle dingen” gegeven. „En hij heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt.” Dit kan niet van het nationalisme worden gezegd, noch van caesar. De joodse Farizeeën, de trotse religieuze ijveraars uit Jezus’ tijd, wilden Jezus met zijn eigen woorden vangen door te trachten hem iets te laten zeggen wat tegen het Romeinse nationalisme indruiste. Jezus Christus had de reputatie dat hij vrijuit de waarheid sprak, maar hij sprak altijd Gods woorden. Daarom zeiden de Farizeeën: „’[Gij] leert de weg van God in overeenstemming met de waarheid: Is het geoorloofd caesar hoofdgeld te betalen of niet? Zullen wij betalen, of zullen wij niet betalen?’ Daar hij hun huichelarij doorzag, zei hij tot hen: ’Waarom stelt gij mij op de proef? Brengt mij een denarius zodat ik die kan bekijken.’ Zij brachten er een. En hij zei tot hen: ’Wiens beeld en opschrift is dit?’ Zij zeiden tot hem: ’Van caesar.’ Daarop zei Jezus: ’Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is.’” — Mark. 12:14-17, NW.
7, 8. (a) Wat besefte Jezus, alhoewel hij niet tegen ordelievende regeringen gekant was? (b) Welke vraag dienen wij onszelf, gezien het feit dat Jehovah God de grote Eerste Oorzaak is, nogmaals te stellen?
7 Jezus was niet tegen ordelievende regeringen gekant, noch tegen het betalen van belastingen. Regeerders moeten echter ook erkennen dat er bepaalde dingen zijn die God toebehoren. Niet alles is van caesar! Houd in gedachten dat Jehóvah de mens geschapen heeft om op aarde te wonen. De Almachtige God Jehovah zei: „Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.” Vervolgens zei God tegen de pas geschapen man en vrouw: „Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen.” — Gen. 1:26, 29.
8 Jehovah God heeft de mensheid van dit alles voorzien. Het was allemaal al in overvloed aanwezig voordat er naties werden gevormd, voordat er sprake was van nationalisme. Daarom stellen wij nogmaals de vraag: Komt uw aanbidding van God op de eerste plaats? Het dient zo te zijn!
9. Hoe had het Romeinse nationalisme de joden in Jezus’ tijd beïnvloed?
9 Negentienhonderd jaar geleden stonden de nationalistische joden onder Romeinse heerschappij en zij verwierpen hun God, Jehovah, en zijn Zoon, Jezus Christus, volkomen. Nadat de joden Jezus, hun gevangene, aan Pilatus hadden overgeleverd, speelde zich het volgende af. Pilatus bracht Jezus naar buiten, leidde hem voor de menigte en zei tegen de joden: „Ziet! Uw koning!” „Maar zij schreeuwden: ’Weg met hem! Weg met hem! Aan de paal met hem!’ Pilatus zei tot hen: ’Zal ik uw koning aan een paal hangen?’ De overpriesters antwoordden: ’Wij hebben geen andere koning dan caesar’” (Joh. 19:13-15, NW). Deze joden gaven van een uiterst nationalistische geest blijk. Zij hadden hun God verworpen en waren hem vergeten, en zij verachtten zijn Zoon, die de waarheid sprak.
10. (a) Hoe is Gods liefde ondanks dit gebleken? (b) Welke behandeling kunnen Christus’ volgelingen verwachten?
10 Door dit optreden nam Jehovah’s liefde voor de mensheid echter niet af. „Want God heeft de wereld [der mensheid] zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16, NW). Geen enkele regeerder van een natie, zelfs caesar niet, heeft ooit iemand eeuwig leven kunnen schenken. De boodschap die Jezus predikte in de drie en een half jaar dat hij zijn bediening verrichtte, was een boodschap van leven voor de gehele mensheid, door middel van Gods koninkrijk, maar de nationalisten onder de joden luisterden niet. Zij wilden niets met Gods koninkrijk te maken hebben. De mensen die luisterden en geloofden, aanvaardden Jezus’ boodschap en predikten het goede nieuws van Gods koninkrijk onder bijzonder ongunstige omstandigheden. Ten slotte keerden vele regeringen zich tegen hen. Jezus had hen ruimschoots van tevoren gewaarschuwd voor wat er zou gebeuren indien zij zijn volgelingen werden. Hij had tegen hen gezegd: „De mensen [zullen] de handen aan u slaan en u vervolgen en u overleveren aan de synagogen en gevangenissen, ja, gij zult voor koningen en bestuurders worden gesleept ter wille van mijn naam. Het zal voor u uitlopen op een getuigenis.” — Luk. 21:12, 13, NW.
11. Hoe luiden de woorden van een jood die aan de aanbidding van God een belangrijker plaats toekende dan aan het nationalisme?
11 Noch de joden noch de Romeinen stelden de boodschap van goed nieuws die door de christenen werd gepredikt op prijs. De apostel Paulus kende, hoewel hij een jood van geboorte was, aan het christendom en zijn aanbidding van God echter een belangrijker plaats toe dan aan het nationalisme. Hij vertrouwde zijn leven aan Jehovah God toe en kon derhalve zeggen: „Daarom heb ik behagen in zwakheden, in beledigingen, in noden, in vervolgingen en moeilijkheden, om Christus’ wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig” (2 Kor. 12:10, NW). Paulus had een taak te verrichten en hij kweet zich ervan! Hij wist dat zijn eeuwige leven niet afhankelijk was van de diensten die hij een natie of een regeerder bewees. Het eeuwige leven zou hem door Jehovah God geschonken worden en de mogelijkheid daartoe was door Hem geschapen. Paulus geloofde Jezus toen deze zei: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven.” — Joh. 14:6, NW.
NIET BEVREESD VOOR DE DOOD
12. Welke troost bevat de Schrift voor hen die wellicht de dood zullen smaken omdat zij niet buigen voor de Staat?
12 In de loop van de eeuwen zijn vele christenen gedood omdat zij weigerden voor de Staat te buigen. Aangenomen wordt dat Paulus in Rome is onthoofd. Christenen zijn nooit bang geweest voor de dood, want zij weten dat God de Gever van het leven is en zij kennen Jezus’ woorden: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna.” — Matth. 10:28, NW.
13. (a) Waarom is een goede regering nodig? (b) Hoe maakten Petrus en de andere apostelen duidelijk dat dit niet wil zeggen dat de regering aanbeden moet worden?
13 Een regering is iets noodzakelijks en goeds wanneer ze het volk dient, maar wanneer een regering onderdrukkend is, heeft het volk eronder te lijden. Een goede regering is nodig, vooral in deze tijd, nu de wereldbevolking ruim 3.200.000.000 zielen telt. Moet de regering echter door het volk worden aanbeden? Moet ze onder alles waaraan het volk loyaal is de eerste plaats innemen? En wanneer de wetten van mensen niet stroken met die van God, wat dan? De apostelen moesten deze vraag ten overstaan van het Sanhedrin beantwoorden. „Petrus en de andere apostelen gaven ten antwoord: ’Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.’” Wegens hun toewijding aan Jehovah God ’geselden de regeerders hen en gaven zij hun het bevel niet meer te spreken’. En wat deden de apostelen daarna? „Zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Hand. 5:29, 40-42, NW). Dus ook al is een regering noodzakelijk, ze kan mensen er niet van weerhouden de waarheid, die voor alle volken goed nieuws is, te prediken en ze heeft daar ook het recht niet toe.
14-16. (a) Zet uiteen hoe nationalistische gevoelens beginnen. (b) Wat is in de loop van de eeuwen het uiteindelijke gevolg geweest?
14 Hoe begint het nationalisme echter? Bepaalde groepjes mensen, gewoonlijk onder hetzelfde stamhoofd, wonen dicht bij elkaar en bezitten een diep saamhorigheidsbesef. Zij kweken dezelfde gewoonten aan en hun levenswijze is gelijk. Zij zijn loyaal aan de groep en willen dat alle leden van de groep elkaars welzijn bevorderen. Er steekt werkelijk niets verkeerds in dat mensen van elkaar houden, van elkaars gezelschap willen genieten en belang stellen in elkaars welzijn. Het liefhebben van de naaste als zichzelf is een ons door God zelf gegeven gebod.
15 Worden deze groepen echter groter, dan beginnen bepaalde individuen vaak over nationaal patriottisme te spreken. Nu krijgt de nationale groep te horen dat ze superieur is aan alle andere groepen, en de leider tracht dit te bewijzen door agressie en veroveringen. Het denkvermogen van sommigen die willen leven zoals de bijbel het zegt negerend, zal de dictator van een groep alle mensen ertoe trachten te dwingen zich om hem te scharen en hulde te brengen aan een door mensen gemaakt kenteken, een vlag, beeld of symbool van de levenswijze van de groep. Wanneer dit gebeurt, wordt hun nationalistische gezindheid te ver gedreven. Godvrezende mensen weten dat Jehovah „uit één mens elke natie van mensen gemaakt” heeft en zij zullen dan ook geen aandeel hebben aan de aanbidding van de Staat door middel van nationale emblemen. Dan wordt de minderheid vervolgd omdat ze zich niet bij de meerderheid aansluit. Jezus en de apostelen waren in de minderheid, maar zij hadden het bij het rechte eind.
16 Enkele andere factoren die tot nationalisme leiden, zijn taal, ras, religie, grondgebied en politieke levenshouding, terwijl ook economische factoren een belangrijke rol spelen. Wanneer wij een betrouwbaar geschiedkundig werk doornemen, blijkt ons dat vele nationale groepen zijn ontstaan uit heel kleine groepen. In feite is de gehele menselijke familie sedert de grote vloed uit Noach en zijn drie zoons, Sem, Cham en Jafeth, voortgekomen. De bijbel zegt duidelijk: „Deze drie waren de zonen van Noach, en uit dezen is de gehele aarde bevolkt” (Gen. 9:19). Eerst waren er familiegroepen, vervolgens stammen en weer later vormden zich stedelijke eenheden. Op die manier ontstond Nimrods koninkrijk (Gen. 10:9, 10). In de loop van de eeuwen hebben grote naties zich over aanzienlijke gebieden uitgebreid door andere naties aan zich te onderwerpen. Zo hebben wij de wereldrijken Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome gehad. Sedertdien hebben wij in recente jaren gezien hoe vele naties hebben getracht zich een voorname plaats te veroveren. U herinnert zich Mussolini van Italië wel, die delen van Afrika wilde onderwerpen. Hij sloot een verbond met Hitler van Duitsland, die eropuit was geheel Europa, Azië en Afrika te veroveren. Hij wilde werkelijk de gehele wereld regeren. En wat een moordenaar is hij gebleken! Na het mislukken van zijn plannen om de naties te bedwingen, hebben vele nationale groepen naar onafhankelijkheid gestreefd en zij hebben blijk gegeven van een krachtig patriottisme en grote loyaliteit aan bepaalde leiders.
17. Zet uiteen hoe het nationalisme zich sedert de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld.
17 „Strijd” is het woord dat men tot op de huidige dag en in het bijzonder sinds 1914 uit de krantekoppen leest. Agressieve nationalisten eisen bepaalde rechten en gebied voor bepaalde groepen mensen. Er worden daarom nieuwe regeringen gevormd. In de afgelopen vier jaar zijn alleen al in Afrika ongeveer vierentwintig nieuwe staten gesticht. En sedert de Tweede Wereldoorlog zijn er in dit werelddeel circa zesendertig nieuwe staten ontstaan.c The Encyclopedia Americana verklaart het volgende: „Sedert de Tweede Wereldoorlog is het nationalisme overal ter wereld een voorname rol blijven spelen. De Hitleriaanse methoden zijn nog verder tot ontwikkeling gebracht door Josef Stalin, die zich een bekwame pupil van het fascistisch nationalisme heeft betoond.”d In de bespreking die de Americana aan het nationalisme wijdt, lezen wij echter: „In vroeger tijden was de loyaliteit van de mens voornamelijk op zijn religie gericht. Thans neemt de natie deze plaats in.”e
18, 19. (a) Geef een definitie van nationalisme. (b) Wat zijn de gevolgen wanneer het nationalisme te ver wordt gedreven?
18 In het tijdschrift Time van 7 december 1962 stond op bladzijde 20: „De leenmannen, uit de middeleeuwen schonken hun trouw aan de koning, niet aan het land, en Franse baronnen die aan de zijde van invallende Engelse koningen streden, werden als trouwe vazallen en niet als collaborateurs beschouwd. De historicus Carlton Hayes schrijft hierover: ’Nationaliteitsgevoel heeft altijd bestaan. Het patriottisme bestaat al lang, hetzij met betrekking tot een bepaalde streek of ten aanzien van een groot rijk. De samensmelting van patriottisme en nationaliteitsgevoel en de overhand die het nationaal patriottisme op de loyaliteit aan alle andere grootheden heeft gekregen — en dat is nationalisme — is iets moderns, iets zeer moderns.’
19 Nationalisten hebben geleerd dat hun geloofsbelijdenis zowel goede als slechte zaden bevatte. De natie eiste opperste loyaliteit van haar onderdanen, liet zich voorstaan op haar superioriteit met betrekking tot andere nationaliteiten en kweekte trots op het nationale karakter en de nationale roeping aan. Deze overtuigingen, die te ver werden gedreven, speelden een rol in de Eerste Wereldoorlog en lieten de nazi-terreur — een ontaarde vorm van nationaliteitsgevoel — op de wereld los, met als gevolg dat de lijken zich op de aarde opstapelden.”
20. Hoe wordt het nationalisme een overheersend loyaliteitsobject?
20 In zijn boek Nationalism: A Religion verklaart de rooms-katholieke auteur Carlton Hayes op bladzijde tien hetzelfde: „Zoals elke emotie kent ook het nationalisme graden. Onze loyaliteit aan nationaliteit en de nationale staat kan worden begrensd door andere gevoelens van loyaliteit — aan gezin, kerk, mensheid, internationalisme — en dus in overeenkomstige mate beperkt worden. Aan de andere kant kan het nationalisme een alles overheersend loyaliteitsobject zijn dat al het andere overheerst. Dit ziet men gewoonlijk wanneer nationale gevoelens samensmelten met religieuze gevoelens en het nationalisme zelf een religie wordt of de plaats van religie inneemt.”
CHRISTENDOM EN NATIONALISME
21, 22. (a) Zijn nationalisme en christendom verenigbaar? (b) Wat heeft de christenheid gedaan om een samengaan te forceren, en met welk gevolg?
21 Laten wij echter vaststellen dat christendom en nationalisme niet samengaan. Christus Jezus heeft ze altijd gescheiden gehouden. Hoe staat het echter met de katholieke en protestantse religiën van de christenheid? Ze plaatsen zich volkomen achter het nationalisme en steunen elk land waarin ze aanhangers hebben. De geestelijken van al deze religiën voeren zelfs verkiezingscampagnes voor politieke leiders en sommigen stellen zichzelf verkiesbaar voor een politiek ambt. In tijd van oorlog zijn de geestelijken de eersten om de jongemannen van hun natie aan te moedigen tot deelneming aan de moord op hun eigen geloofsgenoten in een ander land, ook al zegt de bijbel, die volgens hun bewering de basis voor hun godsdienstige overtuiging is, dat men niet mag doden.
22 Wat zijn de geestelijken van deze religieuze organisaties geworden? Wat hebben zij van hun parochianen gemaakt? Jakobus, iemand die in Jezus Christus’ voetstappen trad, zei het volgende: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God” (Jak. 4:4, NW). U moet weten aan wie of wat zij loyaal zijn. Kunnen zij niet begrijpen dat iemand óf trouw is aan één meester en de ander haat, óf omgekeerd? Jezus heeft nadrukkelijk gezegd: „Niemand kan twee meesters als slaaf dienen, want hij zal óf de een haten en de ander liefhebben, óf zich aan de een hechten en de ander verachten. Gij kunt niet God en de Rijkdom als slaaf dienen” (Matth. 6:24, NW). Bent u een christen? Zo ja, wat komt in uw leven dan op de eerste plaats? U hebt het recht daarin zelf een beslissing te nemen. Hebt u echter het recht een andere christen te veroordelen en te straffen omdat hij zijn Schepper als Meester kiest en niet de Staat?
23. Wat is, net als in het geval van Jezus en zijn discipelen, de houding van de christen wanneer het erop aankomt Jehovah’s wil te doen?
23 Een christen die zich aan het doen van Jehovah’s wil heeft opgedragen, zal doen wat Jehovah hem leert. Jehovah heeft zichzelf en zijn wil via zijn geschreven Woord, de bijbel, geopenbaard. Hoe beter men het geschreven Woord leert kennen, hoe beter men begrijpt wat men moet doen. Jezus, de apostelen en de eerste christenen keerden zich niet tegen Rome, maar schaarden zich aan de zijde van Jehovah, de door hen gekozen Meester. Hij was hun God. Anderen, de meesten, kozen caesar. Dat was hun goed recht, maar was dat een reden om de minderheid, de mensen die in God geloofden en hem aanbaden, te vervolgen?
24. Wat wil de term ’naastenliefde’ in verband met onze loyaliteit aan God zeggen?
24 Er komt in ieders leven een tijdstip waarop hij moet beslissen aan wie of wat hij zijn loyaliteit zal schenken. Loyaal zijn aan Jehovah wil niet zeggen dat men onvriendelijk is tegenover zijn naasten, zelfs niet dat men de natie waarin men is geboren slecht gezind is. Jezus leerde dat wij niet alleen onze Vader in de hemel maar ook onze naaste dienen lief te hebben (Luk. 10:27, NW). Dat betekent echter niet dat wij moeten doen wat onze naaste doet. Jezus gaf in zijn bergrede de raad: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen, opdat gij er blijk van moogt geven zonen te zijn van uw Vader, die in de hemelen is, want hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matth. 5:43-45, NW). U kunt uw naaste dus liefhebben, zelfs uw vijand, maar dat wil niet zeggen dat u dezelfde goddeloze dingen moet doen als hij.
EEN HISTORISCH VOORBEELD
25, 26. Tot welke tijd in de geschiedenis zullen wij nu teruggaan voor een sprekend voorbeeld van loyaliteit aan God of de Staat, en welke personen zijn erbij betrokken?
25 Laten wij eens even verder teruggaan in de geschiedenis, tot het jaar 617 v. Chr. In dat jaar voerde Nebukadnezar, de koning van Babylon, vele Israëlieten als gevangenen naar Babylon. Uit de Israëlitische kinderen koos Nebukadnezar enkelen van het koninklijk geslacht om hun aan zijn hof een speciale opleiding te laten geven. De besten werden uitgekozen, degenen die knap van uiterlijk en ervaren in allerlei wijsheid waren en die kennis en inzicht in de wetenschap bezaten. Zij moesten dienst doen in het koninklijk paleis. Er werden instructies gegeven om deze jongemannen het schrift en de taal van de Chaldeeën te leren. Opdat zij goed voedsel zouden krijgen, stelde de koning „voor hen een dagelijks rantsoen vast van de koninklijke tafel en van den wijn, dien hij placht te drinken. Zo liet hij hen gedurende drie jaren opvoeden, na verloop waarvan zij bij den koning dienst moesten doen”. — Dan. 1:1-5.
26 Tot de speciaal uitgekozen kinderen behoorden vier jongens die waarschijnlijk in leeftijd varieerden van veertien tot achttien jaar. Zij waren van de stam Juda en heetten Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. Al deze namen hadden een interessante betekenis: Daniël betekent „God is rechter”, Hananja „Jah heeft begunstigd”, Misaël „Wie is wat God is?” en Azarja „Jah is bewaarder”. Het veranderen van hun naam had klaarblijkelijk iets te maken met de wens van Nebukadnezar hen af te keren van hun God en hen ertoe te brengen niet langer Hebreeuws maar Chaldeeuws te denken. Daniëls naam werd veranderd in Beltsazar, wat „Vorst van Bel” of „Leider van de Heer” betekent. Hananja’s naam werd veranderd in Sadrach, waarvan de betekenis onduidelijk is. Sommigen zijn echter de mening toegedaan dat deze naam „De dienstknecht van Akoe” (de maangod) betekent. Misaël werd Mesach genoemd. De betekenis van Mesach is niet bekend, maar de traditie wil dat het mogelijk de naam van een Babylonische godheid is. Azarja’s naam werd veranderd in Abednego, wat „Dienstknecht van Nego [of Mercurius]” betekent. Zij moesten dus andere goden dan Jehovah dienen. Veranderden zij doordat hun naam gewijzigd werd?
27, 28. (a) Veranderde hun houding tegenover de aanbidding van God toen zij heidense namen kregen? (b) Hoe bewezen zij dat zij zelfs wat het eten betreft de wet van hun God niet zouden overtreden, en wat was het resultaat?
27 Deze jongemannen voelden zich niet gevleid door de verandering van hun naam of door de speciale aandacht die de koning aan hen besteedde. Zij waren de Almachtige God Jehovah toegewijd. Ook al leefden zij nu in gevangenschap in Babylon, toch wilden zij zich aan Gods wet houden zoals die in zijn Woord stond opgetekend. „Daniël nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met den wijn dien de koning placht te drinken” (Dan. 1:8). Daniël en zijn drie vrienden vroegen steeds groenten te eten en water te drinken. Daniël had hierover een discussie met de hofbeambte die het voedsel verzorgde, maar hij wist hem er ten slotte toe over te halen hun tien dagen lang dat eenvoudige voedsel te brengen. Daniël en de jonge knapen die bij hem waren, hielden waarschijnlijk de woorden in Deuteronomium 6:4-7 (NW) voor de geest, waar staat: „Luister, o Israël: Jehovah, onze God, is één Jehovah. En gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel en geheel uw levenskracht. En deze woorden, die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn; en gij moet ze uw zoon inprenten en erover spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg gaat en wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat.”
28 Zij kenden de Tien Geboden en Jehovah’s verordeningen met betrekking tot het eten. De volgende woorden van Mozes waren in hun geest gegrift: „Nu dan, o Israël, hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen, opdat gij leeft” (Deut. 4:1). Zij hadden een afschuw van onrein en verboden voedsel. Daarom weigerden zij vlees te eten en wijn te drinken — hoogst waarschijnlijk was dit voedsel aan afgoden geofferd — en aten zij groenten, en „na verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden” (Dan. 1:15). De hofbeambte die voor Daniël, Hananja, Misaël en Azarja zorgde, zag dit natuurlijk met genoegen. Het was ook Jehovah aangenaam, want „aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid terwijl Daniël inzicht had in allerlei gezichten en dromen”. — Dan. 1:17.
29, 30. Voltrok zich door hun regeringspositie en de geschenken die zij kregen een verandering in hen en in hun loyaliteit aan Jehovah God?
29 Tijdens de drie jaar durende opleiding die zij ontvingen, leerden zij de Chaldeeuwse taal en al het andere waarin zij werden onderwezen, maar nooit vergaten zij hun God en dat wat zij in Judéa betreffende Jehovah’s wetten hadden geleerd. Zelfs toen zij voor de koning werden gebracht om hem te dienen, kon dit hen niet intimideren. Daniël verklaarde met Gods hulp dromen, ontving vele geschenken van de koning en werd tot heerser over het gewest Babylon en tot opperhoofd over de wijzen van Babylon aangesteld, maar zelfs dat maakte hem niet onbezonnen. Zijn loyaliteit aan Jehovah kwam nog steeds op de eerste plaats.
30 Op verzoek van Daniël, die nu zo’n hoge positie bekleedde, „droeg de koning het bestuur van het gewest [Babylon] op aan Sadrach, Mesach en Abednego, terwijl Daniël aan het hof des konings bleef” (Dan. 2:49, NW). Deze vier joodse mannen bleven dicht bij elkaar en volhardden te zamen in hun aanbidding. Toch kweten zij zich van de hun opgedragen taak, want zij waren slaven in Babylon. Met hun grote kennis en verantwoordelijkheid wilden deze vier jongemannen echter geen nationalisten worden en de Staat aanbidden; zij wilden hun liefde voor God niet vergeten. Zij weigerden de Staat meer te geven dan de Staat toebehoorde en God niets te schenken. Zij zouden de Staat beslist niets geven wat van God was.
31. Voor welke beproeving zouden deze vier Hebreeërs eens komen te staan, wat aanleiding is tot welke vragen?
31 Alle dienstknechten van Jehovah God zullen eens voor beproevingen komen te staan. Jezus zei tegen de christelijke getuigen van Jehovah dat zij om Christus’ wil met tegenstand en vervolging te kampen zouden krijgen. Zo was het ook met deze vier jonge Hebreeërs; eens zouden hun loyaliteit en toewijding beproefd worden. Zouden zij hun God of de Staat trouw zijn? Zouden zij de natie aanbidden en hun God verloochenen? Zouden zij voor de Staat buigen indien het een kwestie van leven of dood werd? Het bijbelse verslag in hoofdstuk drie van Daniël geeft ons het antwoord.
VOOR DE KEUS GESTELD
32. Geef in hoofdlijnen aan hoe zich in Babylon een uiterst moeilijke situatie ontwikkelde.
32 Koning Nebukadnezar liet een groot gouden beeld vervaardigen. De hoogte bedroeg zestig el (ongeveer zevenentwintig meter) en de breedte zes el (circa twee meter zeventig). Het beeld was in de vlakte Dura in het gewest Babylon, omstreeks negen en een halve kilometer ten zuiden van Babylon, opgericht. „Koning Nebukadnezar liet de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeenroepen, om de inwijding bij te wonen van het beeld, dat koning Nebukadnezar had opgericht” (Dan. 3:1, 2). Dit bevel gold natuurlijk ook Sadrach, Mesach en Abednego, die tot bestuurders over het gewest Babylon waren benoemd.
33. (a) Wat was nu het oogmerk van de Duivel met betrekking tot de drie jonge Hebreeërs, en in welke bewoordingen had de koning zijn gebod om te aanbidden gesteld? (b) Welke interessante passage uit de Amerikaanse brochure Our Flag staat er in de voetnoot?
33 Dit was van de zijde van Satan de Duivel, die in werkelijkheid de god van Babylon was, een moedwillige poging om deze drie Hebreeërs ertoe te brengen zich voor de Staat, het beeld van de Staat — hetzij een monument, een standaard of een vlagf — te buigen. Het gouden beeld vertegenwoordigde het Babylonische Rijk. Alle heersers die Nebukadnezar over de door hem veroverde landen had aangesteld, moesten er op een bepaald tijdstip zijn en zich voor dit beeld buigen. Het nationalisme van Babylon werd de Judeeërs, Assyriërs, Egyptenaren en alle anderen die door Nebukadnezar waren onderworpen, opgedrongen. Zij kwamen bijeen. „Een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen: zodra gij hoort het geluid van horen, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat koning Nebukadnezar heeft opgericht; en ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in den brandenden vuuroven geworpen worden” (Dan. 3:4-6). Het bevel luidde: Buigt u neer voor het beeld, aanbidt de Staat! Nationalisme! Alle volken, de belangrijke en minder belangrijke heersers, moeten nu dat wat Jezus caesar noemde, of zijn beeld, het Nationalisme, aanbidden!
34, 35. Hoe reageerden de drie Hebreeërs op de situatie die nu was ontstaan, en welk gebod van God hielden zij voor ogen?
34 Maar kijk nu eens! Daar staan drie mannen! Zij buigen zich niet neer! Stelt u zich dit eens voor! Deze drie mannen waren met alle anderen op bevel van de koning naar de vlakte Dura getrokken, maar zij bogen zich niet neer. Waarom niet? Zij waren zo ver gegaan als zij konden. Zij waren met de anderen bijeengekomen, maar nu kwam de beproeving. Zij namen de juiste beslissing. De drie Judeeërs, Sadrach, Mesach en Abednego, riepen zich de woorden te binnen die Jehovah tot Mozes had gesproken:
35 „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. Gij moogt geen andere goden tegen mijn persoon in hebben. Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis, die straf voor de dwaling van vaders breng over zonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten; maar die liefderijke goedheid oefen jegens het duizendste geslacht wanneer het hen betreft die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. Gij moogt de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen, want Jehovah zal degene die zijn naam op onwaardige wijze opneemt, niet ongestraft laten.” — Ex. 20:1-7, NW.
36. Op wie verlieten zij zich?
36 Dat was voor deze drie Hebreeërs duidelijke taal. Zij schonken hun God exclusieve toewijding. Zij zouden zich niet buigen en een door mensen gemaakt beeld of een door mensen gemaakte standaard aanbidden. Hun leven was hun lief en zij geloofden dat hun God hen zou redden. Zou hun leven echter niet gespaard blijven, dan was er nog geen reden om de dood te vrezen, want zij geloofden in een opstanding van de doden. Toen Nebukadnezar hoorde wat er gebeurd was, ontstak hij in toorn en grimmigheid en gelastte hij een onderzoek.
37. Wat gebeurde er vervolgens toen deze mannen voor de koning werden geleid?
37 De drie Hebreeërs werden voor Nebukadnezar geleid en hij zei tot hen: „Is het met opzet, Sadrach, Mesach en Abednego, dat gij mijn goden niet vereert en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet wilt aanbidden?” (Dan. 3:14). Het verontrustte de koning dat deze goede dienstknechten van hem niet in het gareel wilden lopen en dit simpele bevel niet wilden opvolgen: ’alleen even buigen, dat is alles.’ Daarom zei Nebukadnezar dat hij hun nog een kans zou geven. Zijn woorden luidden: „Nu dan, indien gij bereid zijt, zodra gij het geluid van horen, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten hoort, u ter aarde te werpen en het beeld te aanbidden, dat ik gemaakt heb. . . . maar indien gij niet aanbidt, zult gij ogenblikkelijk in den brandenden vuuroven geworpen worden; en wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden?” — Dan. 3:15.
38. Aarzelden de drie Hebreeërs ook maar een moment toen zij nogmaals een kans kregen zich te buigen, en wat antwoordden zij de koning?
38 Deze drie Hebreeërs aarzelden geen moment met hun beslissing. Zij hadden hun besluit genomen. Vanaf hun jongelingsjaren, vanaf de tijd dat zij op de particuliere koninklijke school voor edelen werden gevoed, wisten zij wie zij zouden dienen. Als zij niet Jehovah’s wetten op het eten van voedsel hadden willen overtreden, zouden zij dan nu zijn wet op het aanbidden van beelden schenden? Zonder aarzelen dus „antwoordden Sadrach, Mesach en Abednego den koning Nebukadnezar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien onze God, dien wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit den brandenden vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet — het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden”. — Dan. 3:16-18.
39. Wie heeft nog meer een soortgelijk antwoord ter verdediging van de ware aanbidding van God gegeven?
39 Geloof! Loyaliteit! Waar hebben wij sindsdien een dergelijke krachtige beslissing gehoord? Herinnert u zich nog wat er gebeurde toen Satan Jezus ertoe trachtte over te halen „een daad van aanbidding” jegens hem te verrichten? Ook Jezus’ antwoord liet toen niet op zich wachten. Toen zei Jezus tot hem: ’Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.”’” — Matth. 4:8-10, NW.
BEVRIJDING VAN DE GETROUWEN
40-42. Beschrijf nu het spannende drama dat zich voor de ogen van Nebukadnezar afspeelt en de einduitslag van de episode met de brandende oven.
40 Nebukadnezar wist heel goed wie door deze drie Hebreeërs werd aanbeden. Zouden zij echter voor de druk bezwijken wanneer zij gebonden werden en klaar zouden zijn om in de oven te worden geworpen? Zouden zij zich dan voor de Staat buigen en nationalistisch worden? Zouden zij twee meesters trachten te dienen? Zouden zij de Staat iets schenken wat de Staat niet toebehoorde?
41 Deze drie mannen ’werden niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden’. In plaats daarvan waren zij als de ware christenen in deze tijd die werkelijk waardering hebben voor het prachtige voorbeeld van de drie Hebreeërs die ’veeleer hem vreesden die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna’ (Matth. 10:28, NW). Zij zagen dat een geweldige razernij zich van Nebukadnezar meester maakte en dat zijn gelaatsuitdrukking volkomen veranderde. De koning gaf het bevel: ’Werp hen in de brandende oven, die nu zeven maal zo heet is gestookt.’ Zij werden in de oven geworpen, die nu zo heet was gestookt dat toen de mannen die het bevel kregen de drie Hebreeërs in de oven te werpen dit deden, zij zelf door de intense hitte van de vlammen werden gedood.
42 Toen zag Nebukadnezar iets angstaanjagends. Hij stond haastig op en zei: „Hebben wij niet drie mannen gebonden in het vuur geworpen?” De mensen die bij hem waren, zeiden: „Zeker, o koning.” Opgewonden zei Nebukadnezar: „Zie, ik zie vier mannen vrij wandelen midden in het vuur, en zij hebben geen letsel, en het uiterlijk van den vierde gelijkt op dat van een zoon der goden!” Toen riep Nebukadnezar de drie mannen in het vuur en zei tot hen dat zij naar buiten moesten treden en naar hem toe moesten komen. Sadrach, Mesach en Abednego stapten uit het vuur. Het was werkelijk verbazingwekkend. Het vuur had geen macht gehad over hun lichaam; er was geen haar op hun hoofd geschroeid. Zelfs hun mantels waren ongeschonden en er was geen brandlucht aan hen gekomen! Deze mannen hadden iets opzienbarends meegemaakt en hun getrouwheid bewezen. — Dan. 3:24-27.
43. Hoe luidden Nebukadnezars volgende woorden dan ook, waardoor Jehovah’s vermogen mensen te bevrijden, overtuigend werd vastgesteld?
43 De gebeurtenissen hadden diepe indruk op Nebukadnezar gemaakt, want hij zei: „Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abednego! Hij heeft zijn engel gezonden en zijn dienaren bevrijd, die zich op Hem hebben verlaten, het bevel des konings hebben overtreden, en hun lichamen prijs gegeven, omdat zij geen enkelen god willen vereren of aanbidden dan alleen hun God. Daarom wordt door mij een gebod uitgevaardigd, dat ieder, tot welk volk, tot welke natie of taal hij ook behore, die enig oneerbiedig woord spreekt tegen den God van Sadrach, Mesach en Abednego, in stukken gehouwen en dat zijn huis tot een puinhoop gemaakt zal worden, omdat er geen andere god is, die zó verlossen kan” (Dan. 3:28, 29). Gelooft u thans eveneens dat „er geen andere god is, die zó verlossen kan”?
[Voetnoten]
a The Encyclopedia Americana, Deel 19, blz. 755, uitgave van 1956.
b The Encyclopedia Americana, blz. 756.
c Foreign Letter, 24 december 1963 (Ontwaakt!, 8 augustus 1964, blz. 29, 30).
d The Encyclopedia Americana, Deel 19, blz. 755.
e Id., blz. 756.
f Op bladzijde één van de brochure Our Flag [Onze Vlag], uitgegeven door het Informatie- en Ontwikkelingsbureau van de Strijdkrachten, dat onder het Amerikaanse ministerie van defensie ressorteert, staat het volgende: „De geschiedenis van het ontstaan van onze Nationale vlag loopt parallel met de geschiedenis van het ontstaan van ons land. Zoals ons land zijn geboorterecht heeft ontvangen van de mensen uit vele landen die naar deze kusten waren gekomen om een nieuwe natie te stichten, heeft het patroon van de ’Stars and Stripes’ verscheidene oorsprongen in de grijze oudheid, welke ten slotte op de standaarden van onze jonge Republiek tot uitdrukking zijn gebracht.
De ster is een symbool van de hemel en het goddelijke doel waarnaar de mens sedert onheuglijke tijden heeft gestreefd; de streep symboliseert de van de zon afkomstige lichtstralen. Beide thema’s worden reeds lang afgebeeld op de standaarden van naties; ze waren zowel vertegenwoordigd op de banieren van de sterrenaanbidders uit het oude Egypte en Babylon als op de 12-sterrige vlag van de Spaanse conquistadores onder Cortez. Daar ze nog steeds een geliefd symbool vormden, werden ze opgenomen in de gestreepte standaarden van Holland en van de Westindische Compagnie in de zeventiende eeuw en in het huidige patroon van sterren en strepen op de vlaggen van verscheidene naties in Europa, Azië en Amerika.”
Op bladzijde 23 staat vermeld: „De minister van defensie, Washington, 28 december 1959, OUR FLAG (DOD Pam 5-6a) — Deze officiële publikatie van het ministerie van defensie dient door het personeel van de strijdkrachten gebruikt te worden. [Getekend] T. S. Gates. Uitgegeven door het Informatie- en Ontwikkelingsbureau van de Strijdkrachten, ministerie van defensie, Washington 25, D. C.”
[Illustratie op blz. 165]
’Uw goden dienen wij niet en het beeld van goud dat gij hebt opgericht, zullen wij niet aanbidden.’ — Dan. 3:18, NW.