De waakzame „getrouwe en beleidvolle slaaf”
„Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn komst hiermee bezig ziet. Waarlijk, ik zeg u, dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen”. — Matth. 24:45-47, NW.
1, 2. (a) Hoe wordt het jaar 1914 beschouwd 1. door een historicus op het gebied van de wereldgeschiedenis? 2. door bijbelonderzoekers? (b) Waarom bestaat er belangstelling met betrekking tot de vraag of er ten aanzien van 1914 wel of niet waakzame wachters waren?
DOOR scherpzinnige waarnemers van de wereldtoestanden wordt thans openlijk toegegeven dat het jaar 1914 een groot keerpunt in de aangelegenheden met betrekking tot de aarde vormde. Een hoogleraar in de internationale geschiedenis, A.J. Toynbee uit Londen, schrijft: „Tot het uitbreken van de eerste Wereldoorlog in 1914 heeft het Westen gedurende bijna een kwart millennium een onbetwistbaar overwicht in de wereld gehad. Sinds 1914 is de situatie echter veranderd. Binnen deze laatste tweeënveertig jaren heeft het Westen zijn voormalige overwicht in de wereld, en tegelijkertijd het voormalige vertrouwen in zichzelf, verloren” (Het tijdschrift Collier’s van 30 maart 1956, de bladzijden 76 en 78). Hoewel deze juiste waarneming niet identiek is met de bijbelse betekenis van het jaar 1914, dat er toen een wettelijk einde kwam aan de „tijden der natiën”, bestaat er toch overeenkomst met betrekking tot het feit dat 1914 een jaar bleek te zijn waarin vele voortekenen erop duidden dat er niet alleen voor de christenheid, maar — zoals wij thans weten — voor de gehele mensheid, gevaar dreigde.
2 Men zou kunnen vragen: Waren er in de wereld ook waakzame wachters die vóór 1914 de waarschuwing betreffende deze ophanden zijnde tijd van wereldomvattende moeilijkheden lieten weerklinken? In dat geval moeten zulke waakzame wachters thans meer over deze tijden sinds 1914 weten dan wie dan ook op aarde. Men zou zulke mensen in deze, steeds hachelijker wordende tijden dienen op te zoeken ten einde leiding en raad van hen te ontvangen. Wellicht kunnen zij degenen die hier graag meer over willen weten, aantonen welke handelwijze zij moeten volgen om zich in veiligheid te stellen.
3. Waar werden geen waakzame wachters aangetroffen, en waarom?
3 Zou men zulke waakzame wachters onder de katholieke geestelijken hebben kunnen aantreffen? Dit is niet waarschijnlijk! De geschiedenis toont aan dat zij het vóór en na 1914 te druk hadden met hun kerkelijke ceremoniën en bemoeiingen met de wereldpolitiek, om met betrekking tot de tekenen van deze tijden waakzaam te zijn. Misschien werden de vele protestantse groepen gewaarschuwd en bleven deze waakzaam. Neen! Hun geestelijken hadden het vóór 1914 te druk met hun hogere kritiek op de bijbel en met wat zij het modernisme noemen. Maar wat valt er van de joodse wijzen en rabbi’s te zeggen? Wederom luidt het antwoord Neen! Vóór 1914 werden zij volledig in beslag genomen door het materialisme en waren zij er druk mee bezig het zionisme te propageren in de hoop in Palestina weer een droomstaat te kunnen oprichten. Hoe stond het met de vooruitziende politici en financiers van deze wereld? Misschien wisten zij wat op het punt stond te gebeuren. Het antwoord luidt zeer beslist Neen! Zij zaten tot over hun oren in de oorlogsvoorbereidingen en in het binnenhalen van de winst. Zij bleken allen slaperige „wachters” te zijn die alleen maar in naam christelijk waren. Jesaja geeft er een goede beschrijving van wanneer hij zegt: „De wachters zijn blind, zij allen hebben geen kennis, zij zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen; dromend liggen zij neer, zij hebben de sluimering lief”. — Jes. 56:10.
4. Wie waren waakzame wachters, en in overeenstemming met welke profetie?
4 Werd de wereld dan aan haar lot overgelaten, zonder van tevoren door waakzame wachters gewaarschuwd te wordend? Beslist niet! Er is nog één groep overgebleven waar wij een onderzoek naar kunnen instellen, namelijk, het Wachttorengenootschap van Jehovah’s getuigen. De geschiedenis laat met betrekking tot de vraag of zij wakker waren, een luid „ja” horen. In overeenstemming met hun naam van getuigen waren zij over de gehele wereld op hun figuurlijke „wachttoren”, vanwaar zij de waarschuwing tot de volkeren der christenheid lieten weerklinken, als wachters werkzaam. Het grote aantal aanhangers van de christelijke religiën schonk hier voor het grootste deel echter weinig aandacht aan. Jeremia heeft dit nauwkeurig met de volgende woorden van God voorzegd: „Ook heb Ik wachters over u gesteld: Luistert naar het geklank der bazuin; maar zij zeggen: Wij willen niet luisteren”. — Jer. 6:17.
5-7. (a) Welk verslag betreffende waakzaamheid is er met betrekking tot Jehovah’s getuigen voorhanden? (b) Welke bewijzen worden door één documentatiebron verschaft?
5 Ja, reeds in het jaar 1877, twee jaar voordat hun tijdschrift met de betekenisvolle naam van de Wachttoren verscheen, maakten de hedendaagse getuigen van Jehovah de waarheid bekend dat de tijden der heidenen in 1914 zouden eindigen. Gedurende de zevenendertig jaren die volgden, rukten deze getuigen energiek voorwaarts ten einde de natiën er in een wereldveldtocht van in kennis te stellen dat de periode waarin hun werd toegestaan zonder goddelijke tussenkomst macht uit te oefenen, in 1914 n. Chr. zou aflopen. — Zie „The Climatic Approach to 1914” in Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, de bladzijden 47 tot en met 58.
6 Een vooraanstaande New Yorkse courant, The World, voegde in zijn zondagse tijdschriftenuitgave van 30 augustus 1914, door middel van een speciaal artikel van een vaste serie, historische bewijzen toe aan het goed gedocumenteerde verslag dat er met betrekking tot de prestaties van deze bijbelse getuigen van Jehovah voor de wereldgeschiedenis beschikbaar is. In die tijd stonden zij ook bekend onder de naam van hun Britse corporatie, de International Bible Students Association. In het artikel werd onder andere gezegd:
7 „Het uitbreken van de verschrikkelijke oorlog in Europa heeft een uitzonderlijke profetie in vervulling doen gaan. Een kwart eeuw lang hebben de ’International Bible Students’, het best bekend onder de naam ’Millennial Dawners’, door bemiddeling van predikers en door middel van de pers aan de wereld bekendgemaakt dat de in de bijbel voorzegde Dag der Wrake in 1914 zou aanbreken. ’Zie uit naar 1914!’ is de roep geweest van de honderden reizende evangelisten die als vertegenwoordigers van deze vreemde geloofsovertuiging het land afreisden met de verkondiging van de leerstelling dat ’het Koninkrijk Gods nabij is’”. — Ibid., blz. 54.
BIJBELSE VERWIJZINGEN
8, 9. Welke vragen rijzen er thans, en bij welke gelegenheid gaf een profeet hier een gedeeltelijk antwoord op?
8 Aangezien door de geschiedenis wordt bevestigd dat Jehovah’s getuigen de enige christelijke groep vormden welke met betrekking tot 1914 en de daaropvolgende „laatste dagen” wakker werd bevonden, rijst de vraag: Wordt er in de bijbel ook in enigerlei opzicht naar deze situatie verwezen? Kunnen deze getuigen de miljoenen die thans in een wereldomvattende duisternis verkeren en naar een door God bestuurd leiderschap uitzien, enige schriftuurlijke bewijsstukken overhandigen? Beschouw het volgende eens om hier een antwoord op te verkrijgen.
9 De grootste profeet die op aarde heeft geleefd, Jezus Christus, heeft geprofeteerd dat zich vóór en gedurende de „tijd van het einde” een waakzame groep christenen op het wereldtoneel zou bevinden. Kort voordat Jezus aan de paal werd genageld, vroegen vier van zijn discipelen, namelijk Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas — die zich met hem op de Olijfberg bevonden — hem in vertrouwen om nauwkeurige bewijzen met betrekking tot de laatste dagen, wanneer hij onzichtbaar zou wederkomen ten einde de aangelegenheden van zijn dienstknechten op aarde te regelen. Jezus’ opmerkelijk gedetailleerde antwoord is in de bijbelse verslagen welke door Matthéüs, Markus en Lukas — respectievelijk de hoofdstukken 24, 13 en 21 — zijn geschreven, voor ons bewaard gebleven. — Mark. 13:3.
10. Hoe moeten Jezus’ woorden in Matthéüs 24:42-44 worden begrepen?
10 In antwoord op hun vraag zei Jezus: „Waakt dan! want gij [meervoud, dientengevolge collectief] weet niet, op welken dag uw [meervoud] Heer komt [Jezus’ tweede tegenwoordigheid]. Dit verstaat gij toch: indien de huisheer had geweten in welke nachtwaak de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben, en niet hebben toegelaten, dat zijn huis ondergraven werd. Weest daarom ook gij [meervoud, collectief] bereid, want de zoon des menschen komt op een uur, dat gij [meervoud] het niet verwacht” (Matth. 24:42-44, OB). Merk op dat Jezus zijn groep discipelen hier de aanmoediging geeft als een waakzame „huisheer” op hun hoede te zijn. Het is voor Jezus niet ongebruikelijk door middel van een illustratie in het enkelvoud, naar de werkzaamheden van zijn collectieve groep van discipelen te verwijzen. Zo wordt er in de bijbel eveneens naar hen als groep verwezen als naar een „bruid”, een „huis” en een „tempel”. — Joh. 3:29; Hebr. 3:6; 2 Kor. 6:16.
11, 12. (a) Wie zouden ten tijde van Jezus’ tweede tegenwoordigheid wakker worden aangetroffen? (b) Was het voor Jezus vreemd voor de activiteiten van zijn toekomstige discipelen belangstelling te hebben?
11 Geeft Jezus hiermee tevens te kennen dat sommigen van de waakzame „huisheer”-groep die met hem op de Olijfberg was, in leven zouden blijven totdat de tijd van zijn tweede tegenwoordigheid aan het einde van de „tijden der natiën” in 1914 zou zijn aangebroken? Dit kan haast niet de bedoeling zijn, daar geen van de vier discipelen na het jaar 100 n. Chr. geleefd schijnt te hebben. Jezus wist van tevoren dat zowel deze vier apostelen als acht anderen, secundaire fundamenten zouden worden van een georganiseerde groep discipelen welke na Pinksteren van het jaar 33 n. Chr. als de christelijke gemeente bekend zou komen te staan, waarvan Jezus zelf het voornaamste rotsfundament zou vormen (Ef. 2:20; Matth. 16:18). Jezus bedoelde dus dat de waakzame gemeente, en niet de vier afzonderlijke personen, in de loop der eeuwen zou blijven bestaan, ook al zou de lijn van discipelen af en toe onduidelijk zijn van geschiedkundig standpunt uit bezien.
12 Jezus heeft zulke gezalfde discipelen die na de dagen van de apostelen leefden, niet in zijn gedachten en uitlatingen buiten beschouwing gelaten. In zijn laatste gebed waarvan een bericht is opgetekend, en wel dat wat staat opgetekend in Johannes 17:1-26, bad Jezus bijvoorbeeld tot Jehovah: „Ik bid niet alleen voor dezen [de apostelen die bij hem waren], maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven” (Vers 20). Het is derhalve niet vreemd dat de toekomstige leden van de gemeente in de volledige toepassing van Jezus’ illustraties en uitspraken zijn opgenomen.
13, 14. (a) Wie was in de eerste eeuw de „getrouwe en beleidvolle slaaf”? (b) Hoe werden de „huisknechten” gevoed? (c) Wat wordt er bedoeld met de woorden „om hun te rechter tijd hun voedsel te geven”?
13 Laten wij eens zien wat Jezus verder tot zijn discipelen zei toen hij met hen op de Olijfberg zat. „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven?” (Matth. 24:45, NW). Merk op dat Jezus nu naar de collectieve groep verwijst als een „getrouwe en beleidvolle slaaf”, waarbij hij zich terecht van het enkelvoudige woord „slaaf” bedient. Hij zegt dat de „slaaf” de „huisknechten” voedsel moet geven, hierbij naar de laatsten in het meervoud verwijzend. Hoe kwamen de leden van deze klasse dit gebod na? Vóór zijn hemelvaart heeft Jezus Petrus driemaal met nadruk gezegd dat hij aan zulk een voedseluitreikingsdienst een aandeel moest hebben: „Voed mijn jonge lammeren. . . . Weid mijn kleine schapen. . . . Voed mijn kleine schapen” (Joh. 21:15-17). In Petrus’ tijd behoorden de schapen tot de „kleine kudde” gezalfde christenen, die uiteindelijk tot 144.000 leden zou uitgroeien (Luk. 12:32). Hier hebben wij dus de „huisknechten” of personen die door bemiddeling van de opzieners getrouw door de gemeente of de met een slaaf te vergelijken organisatie werden gevoed. Vele jaren later herinnerde Petrus de opzieners eraan dat zij ’de kudde Gods moesten weiden’. — 1 Petr. 5:2, SV.
14 Door de jaren heen heeft de met een slaaf te vergelijken gemeente haar ware leden getrouw en beleidvol gevoed. Sinds Pinksteren, in het jaar 33 n. Chr., tot op dit huidige uur, is dit liefdevol en nauwgezet gebeurd. Ja, en deze „huisknechten” worden met vooruitstrevend geestelijk voedsel gevoed, waardoor zij gelijke tred kunnen houden met „het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot den vollen dag” (Spr. 4:18). Dit alles bleek ’voedsel te rechter tijd’ te zijn, zoals Jezus had verklaard.
15, 16. (a) Wat zouden de „huisknechten”, zoals door de bijbel te kennen wordt gegeven, gedurende de 1900 jaar lange afwezigheid van de Meester, ervaren?
15 Terwijl er van Jezus wordt gezegd dat hij de „huisknechten” als een zaaier van zaad rijkelijk als tarwe onder een herderlijke organisatie, de gemeente, heeft gezaaid, vermeldt de geschiedenis op een andere plaats ook dat Satan, als een vervulling van Jezus’ profetie, hierna onkruid zou zaaien op het veld, in een poging de dunner wordende lijn van ware, met tarwe te vergelijken volgelingen te verstikken (Matth. 13:25, 37, 38). Zou Satan hier volledig in slagen, zodat er na een afwezigheid van de Meester van bijna 1900 jaar, geen „tarwe” zou zijn overgebleven? Jezus bracht deze vraag zelf als volgt onder woorden: „Als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het [dit, NW] geloof vinden op aarde?” — Luk. 18:8.
16 In de bovengenoemde illustratie van de zaaier beantwoordt Jezus die vraag vol vertrouwen door te zeggen: „Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders” (Matth. 13:40, 43). Er werd dus te kennen gegeven dat velen van de „tarwe”-klasse van rechtvaardigen, gezalfden, tot en gedurende de „tijd van het einde” hier op aarde zouden blijven leven. Om deze reden zei Jezus vervolgens in Matthéüs 24:46: „Zalig die slaaf, dien zijn heer bij zijn komst zó bezig zal vinden”. Hoe wordt deze zekere verwachting van Jezus door de geschiedenis bevestigd?
17, 18. (a) Wanneer en hoe kwamen de ware christenen weer in het beeld der geschiedenis? (b) Hoe bewezen zij wakker te zijn, maar waarom kwam er voor hen een tijd van beproeving?
17 Sinds omstreeks 1870 begon de dunne lijn van ware christenen weer evenals in de dagen van de eerste eeuw in het beeld der geschiedenis te komen. Velen van de „tarwe”-groep deden de vastbesloten stap zich van de talloze met onkruid te vergelijken sekten van de christenheid af te scheiden. Deze bijeengebrachte christenen uit vele delen der aarde vormden een nieuwe groep christenen die later als Jehovah’s getuigen bekend kwam te staan. Van 1879 af werd het tijdschrift De Wachttoren door deze collectieve groep gebruikt ten einde de leden van de gezalfde „kleine kudde” regelmatig van geestelijk voedsel te voorzien. Ja, de „huisknechten” of afzonderlijke gezalfden, werden door de collectieve „slaaf”-groep met in toenemende mate hersteld bijbels waarheidslicht, in geestelijk opzicht tot nieuw leven gebracht. In 1884 vormde deze „slaaf”-groep een wettelijk dienstknecht-lichaam, een corporatie die Zion’s Watch Tower Tract Society werd genoemd en thans bekendstaat als de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania.
18 Onder de leiding van deze religieuze corporatie werd de reeds eerder genoemde grote, wereldomvattende veldtocht ondernomen om bekend te maken dat in 1914 het einde van de „tijden der natiën” zou aanbreken. De met het Wachttorengenootschap verbonden getuigen van Jehovah bleken waakzame geestelijke wachters te zijn. In de Schrift werden zij echter beschreven als personen met onreine klederen, hetgeen er het gevolg van was dat zij zo lang met de afvallige organisatie der christenheid verbonden waren geweest (Zach. 3:3, 4). Zij bezaten vele gebruiken, kenmerkende eigenschappen en geloofsovertuigingen die overeenkwamen met die van de met onkruid te vergelijken sekten der christenheid. Van 1914 tot en met 1918 geraakten zij derhalve in een periode waarin zij vurig op de proef werden gesteld, een periode die veel weg had van de vroegere periode van 607-537 v. Chr., toen de Joden in Babylonische gevangenschap verkeerden.
19. Verklaar de vervulling van Matthéüs 24:7, 9.
19 In dezelfde profetie van Matthéüs (24:7, 9) zegt Jezus: „Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk [zoals in 1914 gebeurde] . . . Dan zullen zij u [meervoud, collectief] overleveren aan verdrukking en zij zullen u [sommigen van u, niet allemaal] doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil”. Dit alles overkwam hen omdat zij van hun zijde gezondigd hadden door mensenvrees aan de dag te leggen, zich gedurende de oorlogsjaren niet strikt neutraal te gedragen en besmet te zijn met vele onreine praktijken van de valse religie. Jehovah en Jezus Christus stonden toe dat deze getuigen werden gesmaad en vervolgd, dat hun werk aan banden werd gelegd en hun bestuursleden door de natiën van deze wereld in de gevangenis werden geworpen. Tegen de zomer van 1918 was de krachtige, georganiseerde stem van de getuigen van het Wachttorengenootschap het zwijgen opgelegd en waren zij, zoals in Openbaring 11:7 en 8 was geprofeteerd, collectief gedood. Merk echter op dat de stem van deze wachter pas het zwijgen werd opgelegd nadat de leden van deze klasse het enorme waarschuwingswerk van vóór 1914 hadden verricht. (Zie voor de volledige feiten de hoofdstukken getiteld „Let Go into Captivity” en „Release from Babylonish Captivity” van het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, de bladzijden 74 tot en met 90.)
20, 21. (a) Beschrijf de vurige beproeving waaraan de „huisknechten” werden onderworpen. (b) Wat was het resultaat?
20 Zoals wij thans weten, werd deze wachter-klasse van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” gereinigd voor een nog grotere dienst als wachters in de woelige jaren die op hun herstel in 1919 volgden. Hiervóór, in het voorjaar van 1918, was Jehovah tot zijn tempel van aardse christelijke dienstknechten gekomen om deze te inspecteren en te reinigen (Mal. 3:1-3). De vele slechte personen werden door Hem uitgesloten en weggezonden. Een loyaal overblijfsel mocht de vurige beproeving doormaken waarin Jehovah en zijn Boodschapper, Christus Jezus, 1. hen door middel van organisatorische regelingen op hun loyaliteit aan Jehovah’s organisatie in plaats van aan menselijke leiders beproefden, 2. hen door middel van dienstinstructies en voorzieningen op hun ijver voor en toewijding aan Jehovah’s aanbidding en getuigeniswerk beproefden en 3. hen door middel van geopenbaarde waarheden op hun liefde voor deze waarheden beproefden. Wat was dit een spannende tijd! — Zie U kunt Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan, de bladzijden 304 tot en met 306.
21 Een getrouw overblijfsel van enkele duizenden van de „huisknechten” van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse overleefde deze beproevingstijd. Vanaf het voorjaar van het jaar 1919 begonnen zij uit het stof van inactiviteit op te staan ten einde hun nieuwe verheven dienst als wachters voor de wereld op zich te nemen (Dan. 12:2; Openb. 11:11, 12). Zij worden in de Schrift ook beschreven als mensen die met nieuwe, reine identificatieklederen zijn bekleed waarin zij Jehovah’s belangen op aarde vertegenwoordigen. — Zach. 3:4, 5; zie het boek Voorbereiding, de bladzijden 52 tot en met 55.
22, 23. Zou Jehovah zich van een groep van nieuwelingen bedienen? Wie vervult dan Matthéüs 24:14?
22 Nu het lang verwachte Koninkrijk in de hemel een gevestigde werkelijkheid was geworden, zouden de toenemende belangen die het na 1919 op aarde zou hebben, stellig niet aan een uit nieuwelingen bestaande organisatie van geestelijke baby’s worden toevertrouwd. Zo bleek het inderdaad te gaan. Deze kostbare Koninkrijksdienst werd aan de 1900 jaar oude „getrouwe en beleidvolle slaaf”, de oude, christelijke gemeente, toevertrouwd. Overvloedig in zijn loyaliteit en rechtschapenheid, geduldig in het ondergaan van vervolging, sterk in zijn aloude geloof in Jehovah’s kostbare beloften, vol vertrouwen in de leiding van zijn onzichtbare Heer, Jezus Christus, gehoorzaam aan zijn eeuwenoude opdracht om op aarde te getuigen, ten slotte tegen 1918 door een vurige beproeving gereinigd, stond de tot rijpheid gekomen „slaaf”, zoals deze door een overblijfsel werd vertegenwoordigd, thans klaar voor nieuwe diensttoewijzingen.
23 Van alle zogenaamde christelijke groeperingen die er na de eerste Wereldoorlog bestonden, waren alleen de waakzame getuigen van Jehovah erop voorbereid de zware opdracht om het laatste getuigenis over de gehele wereld te geven, ten uitvoer te brengen. Terecht zei Jezus: „Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn”. — Matth. 24:13, 14.
24. Wat is de betekenis van Matthéüs 24:47?
24 Het is dan ook passend dat Jezus vervolgens tot deze 1900 jaar oude „getrouwe en beleidvolle slaaf”, met zijn duizenden gereinigde „huisknechten”, zegt: „Voorwaar, Ik zeg u [meervoud, collectief], dat hij hem over al zijn bezit zal stellen” (Matth. 24:47). Met deze bezittingen worden de belangen van Christus’ koninkrijk op aarde bedoeld. Met praktische wijsheid vertrouwt Jezus deze Koninkrijksbelangen aan zijn ervaren en beproefde „slaaf”-klasse toe. Vanaf 1919 bevindt deze „slaaf”-klasse, die zich van het Wachttorengenootschap bedient, zich dus in de unieke positie om met betrekking tot dit koninkrijk, waarvan ze gedurende meer dan dertig jaar vóór 1914 de komst had bekendgemaakt, de verantwoordelijkheid en de leiding te hebben.
EEN OVERWELDIGEND AANTAL BEWIJSSTUKKEN
25. (a) In welke mate bezit de „slaaf”-klasse bewijsstukken? (b) Noem enkele van deze bewijsstukken.
25 Beschikt de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse over nog meer bewijsstukken? Ja, ze kan een overvloedige hoeveelheid overleggen! Uit een gedeeltelijke lijst blijkt dat er in meer dan tachtig schriftuurlijke en profetische aanduidingen naar het christelijke overblijfsel dat thans, sinds 1919, zijn werkzaamheden verricht, wordt verwezen of dat het overblijfsel erdoor wordt voorgesteld.a Met meer dan tachtig pennestreken heeft de God des hemels door middel van bijbelse profetieën een levendig en nauwkeurig beeld van zijn officiële dienstknechtklasse op aarde gegeven. De werkelijkheid van dit beeld staat met alle door God van tevoren vastgestelde details op het wereldtoneel, zodat het door iedereen gezien kan worden. De bewijsstukken kunnen zonder de minste twijfel worden aanvaard. Ze zijn zelfs zo talrijk — hierbij allemaal op de enige, geheel en al waakzame „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse wijzend — dat de grote bedrieger, Satan, onmogelijk een namaakorganisatie kan voortbrengen die aan al deze schriftuurlijke aspecten voldoet.
26. Wat wordt in de Schrift te kennen gegeven betreffende een reactie op deze bewijsstukken? Wat tonen de feiten thans aan?
26 Met het oog op deze duidelijke feiten geeft de bijbel verder te kennen dat liefhebbers van rechtvaardigheid over de gehele aarde de leiding van de organisatie welke deze verbazingwekkende bewijsstukken in haar bezit heeft, zouden zien en zich er van harte aan zouden onderwerpen. „Zo zegt de HERE der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen [mensen van goede wil van alle delen der aarde] uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeesen man [enkelvoud, de ’getrouwe en beleidvolle slaaf’], en zeggen: wij willen met u [meervoud] gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u [meervoud] is” (Zach. 8:23). Tegen deze tijd in het jaar 1960 hebben meer dan 850.000 personen zich onder leiding van de „slaaf”-klasse actief als predikende bedienaren van het evangelie bij hen aangesloten.b
27. Wat voor soort van leiding staat ware aanbidders thans ter beschikking?
27 Door middel van de kolommen van het eenentachtig jaar oude instrument in de handen van de „slaaf”-klasse, De Wachttoren, het religieuze tijdschrift met de grootste oplaag ter wereld, ontvangt deze grote schare regelmatig en op vooruitstrevende wijze haar geestelijke voedsel. Jehovah en Jezus Christus hebben over de grote schare getrouwe aanbidders stellig niet haastig een misschien wel doeltreffende maar toch minder juiste vorm van leiding aangesteld. Ja, de oude maar waakzame „getrouwe en beleidvolle slaaf” treedt voor de volkeren der natiën thans ongetwijfeld als een verbazingwekkende wachter op. Evenals hun Meester, Jezus Christus, in de eerste eeuw van het christelijke tijdperk ’tot een opstanding en val’ van velen in Israël was, treden de gezalfde getuigen thans voor de gehele wereld op als een gids die een minderheid van de mensheid de weg wijst hoe de komende strijd te overleven, terwijl zij voor de overigen een aanleiding vormen om in de vernietiging van Armageddon ten val te komen. — Luk. 2:34.
[Voetnoten]
a Hieronder volgt de gedeeltelijke lijst van schriftuurlijke en profetische aanduidingen die op het gezalfde overblijfsel sinds 1919 betrekking hebben of waardoor dit overblijfsel wordt voorgesteld:
(1) Noachs vrouw, Gen. 7:7; (2) engelen die naar Lot werden gezonden, Gen. 19:15; (3) Rebekka, Gen. 24:64; (4) Jozef en Benjamin, Gen. 45:14; (5) wat van de oogst is overgebleven, Lev. 19:9; (6) de twee verspieders die tot Rachab kwamen, Joz. 2:4; (7) Barak, Richt. 4:14; (8) Jefta, Richt. 11:34; (9) Naomi en Ruth, Ruth 2:2; (10) Davids Israëlitische strijders, 2 Sam. 18:1; (11) Jehu, 2 Kon. 10:11, 15; (12) Mordechaï en Esther, Esther 4:13; (13) Job, Job 42:10, 13; (14) de dochter van de koning, Ps. 45:14; (15) mensen van liefderijke goedgunstigheid, Ps. 50:5, NW; (16) de intieme groep, Ps. 89:7, NW. vs. 8, NBG; (17) Schear-Jaschub, Jes. 7:3; (18) het licht van de natiën, Jes. 60:3; (19) grote bomen van rechtvaardigheid, Jes. 61:3, NW; (20) dienaars van onzen God, Jes. 61:6; (21) bewaarde tros, Jes. 65:8; (22) knechten die met een andere naam worden genoemd, Jes. 65:15; (23) mensen die voor Gods Woord beven, Jes. 66:5; (24) nieuwe natie die is geboren, Jes. 66:8; (25) Jeremia, Jer. 1:10; (26) Jehovah’s volk in het nieuwe verbond, Jer. 31:33; (27) de man gekleed in linnen, Ezech. 9:2; (28) bewoners op het middelpunt der aarde, Ezech. 38:12, OB; (29) bomen aan de rivier, Ezech. 47:7; (30) vissers, Ezech. 47:10; (31) het heir des hemels, Dan. 8:10; (32) het herstelde (gereinigde) heiligdom, Dan. 8:14; (33) de verstandigen, Dan. 11:33; (34) velen in het stof die ontwaken tot eeuwig leven, Dan. 12:2; (35) alle vlees dat de geest ontvangt, Joël 2:28, SV; (36) Jona, Jona 3:1-3; (37) Jehovah’s oogappel, Zach. 2:8; (38) de hogepriester Jozua, Zach. 3:3, 4; (39) een jood, Zach. 8:23, SV; (40) de zonen van Levi, Mal. 3:3; (41) tarwe, Matth. 13:25, SV; (42) de zonen des Koninkrijks, Matth. 13:38, LV; (43) arbeiders voor de wijngaard, Matth. 20:1; (44) genodigden voor de bruiloft, Matth. 22:3-14; (45) de uitverkorenen, Matth. 24:22; (46) de arenden, Matth. 24:28, SV; (47) de getrouwe en beleidvolle slaaf, Matth. 24:45, NW; (48) de wijze maagden, Matth. 25:2; (49) de broeders van de koning, Matth. 25:40; (50) de kleine kudde schapen, Luk. 12:32; (51) de oudere broer van de verloren zoon, Luk. 15:25; (52) de bedelaar Lazarus, Luk. 16:20; (53) de ranken van de wijnstok, Joh. 15:4; (54) het koninklijke paleis van David, Hand. 15:16; (55) de erfgenamen met Christus, Rom. 8:17; (56) het overblijfsel, Rom. 11:5; (57) takken in de olijfboom, Rom. 11:24; (58) de heiligen, 1 Kor. 6:2; Openb. 16:6; (59) de tempel, 1 Kor. 6:19; (60) de nieuwe schepping, 2 Kor. 5:17; (61) gezanten voor Christus, 2 Kor. 5:20; (62) de gemeente Gods, Gal. 1:13; (63) deel van Abrahams zaad, Gal. 3:29; (64) het Israël Gods, Gal. 6:16; (65) Christus’ lichaam, Ef. 1:22, 23; (66) soldaten van Christus Jezus, 2 Tim. 2:3; (67) door Christus gebouwd huis, Hebr. 3:6; (68) een heilige priesterschap, 1 Petr. 2:5; (69) een heilige natie, 1 Petr. 2:9; (70) de broederschap, 1 Petr. 2:17; (71) de zeven gemeenten, Openb. 1:20; (72) de vierentwintig oudsten, Openb. 4:4; (73) het geestelijke Israël, Openb. 7:4; (74) sprinkhanen, Openb. 9:3; (75) twee getuigen, Openb. 11:3; (76) twee olijfbomen, Openb. 11:4; (77) zaad van de vrouw, Openb. 12:17, SV; (78) bomen des levens, Openb. 22:2, LV; (79) de bruid van Christus, Openb. 22:17; 19:7; (80) Jehovah’s getuigen, Jes. 43:10.
b Deze bijbelse beschrijving is zeer passend afgebeeld op de kalender die Jehovah’s Getuigen voor het jaar 1960 hebben uitgegeven.