Op een juist fundament bouwen met materialen die tegen vuur bestand zijn
„Een ieders werk zal openbaar worden, want de dag zal het te zien geven, omdat het geopenbaard zal worden door middel van vuur, en het vuur zelf zal uitwijzen hoedanig een ieders werk is.” — 1 Kor. 3:13.
1. Hoe bewijzen de in een gebouw verwerkte materialen die tegen vuur bestand zijn, de extra kosten ervan waard te zijn?
KOSTBARE gebouwen worden, door ze brandvrij te maken, enorm beschermd en beveiligd. Dit wordt grotendeels gedaan door ze van materialen te maken die tegen vuur bestand zijn. Wanneer er ergens in een brandvrij gebouw brand uitbreekt, zal het vuur zich moeilijk kunnen uitbreiden en het hele gebouw ten slotte in vlammen doen opgaan en in de as leggen. Als er in de buurt een grote brand uitbreekt, zal het brandvrije gebouw aan de buitenkant wel wat dof worden en naar het verzengende vuur ruiken, maar structureel gezien zal het niets veranderd zijn. Zo zullen de in het gebouw verwerkte materialen die tegen vuur bestand zijn, hun waarde bewijzen en de extra arbeidskosten zullen zich hebben gerechtvaardigd.
2. Hoe wordt door hetgeen een autoriteit op het gebied van de bouwkunde opmerkt, de nadruk gelegd op de uiterst belangrijke rol die bouwmaterialen spelen?
2 Voor iemand die bouwt, is het dus lonend, zich aan de wettelijke voorschriften inzake de brandveiligheid te houden. Volgens een bekende Nederlandse autoriteit wordt er onder brandvrij materiaal „meestal verstaan beton, gewapend beton, metselwerk, brandvrije platen, die als zodanig zijn erkend . . . Globaal gesproken kan worden gezegd, dat met brandvrij materiaal onbrandbaar materiaal wordt bedoeld. . . . Brandwerend is een constructie indien deze een zekere tijd weerstand kan bieden aan brand zonder daarbij de samenhang te verliezen, vlammen of hete gassen door te laten en aan de van het vuur afgekeerde zijde een, in verband met mogelijk daartegen geplaatste goederen, gevaarlijke temperatuur aan te nemen” (Elseviers Bouwkundige Encyclopedie, uitgave van 1954, Deel I, bladzijde 261, onder „Brandvrij” en „Brandwerend”). Het is heel duidelijk dat de bouwmaterialen van een bovenbouw op welk fundament maar ook een uiterst belangrijke rol spelen.
3, 4. Welk element verwoestte de tempel van Herodes te Jeruzalem, en hoe gebeurde dit?
3 Een van de kostbaarste en meest grootse gebouwen in de menselijke geschiedenis werd door vuur vernietigd. Dit was de tempel die door koning Herodes de Grote was gebouwd, op hetzelfde terrein waar koning Salomo van Jeruzalem zijn prachtige tempel had gebouwd, die eveneens een prooi der vlammen was geworden. Met betrekking tot de verwoesting van de tempel van Herodes, negentienhonderd jaar geleden, vertelt een Cyclopædiaa ons:
4 „Gedurende de laatste strijd van de joden tegen de Romeinen, A.D. 70, was de Tempel het laatste toneel van de krachtmeting. De Romeinen kwamen in stormloop van de Toren van Antonia de heilige ruimten binnen, waarvan de zalen door de joden zelf in brand werden gestoken. Het was tegen de wil van [de Romeinse generaal] Titus in, dat een Romeins soldaat een brandend stuk hout in de noordelijke bijgebouwen van de Tempel wierp, hetgeen het gehele bouwwerk in lichterlaaie zette, ofschoon Titus zelf het vuur probeerde te blussen. . . . [De joodse historicus Flavius] Josephus merkt op: ’Men kan alleen maar verbaasd staan over de nauwkeurigheid van de tijd die daarop betrekking heeft; want zoals ik reeds zei, werden nu dezelfde maand en dag [de tiende dag van de vijfde maanmaand genaamd Ab] in acht genomen, waarin het heilige huis vroeger door de Babyloniërs werd verbrand. Het aantal jaren nu dat vanaf zijn eerste fundering door koning Salomo tot deze laatste vernietiging in het tweede jaar van de regering van [keizer] Vespasianus verliep, zijn bij elkaar één duizend honderd dertig, plus nog zeven maanden en vijftien dagen; en vanaf de tijd toen de tempel voor de tweede maal werd gebouwd — hetgeen door Haggaï, in het tweede jaar van Kores de [Perzische] koning werd gedaan — tot zijn vernietiging onder Vespasianus waren zeshonderd en negenendertig jaar en vijfenveertig dagen.’”
5. Hoe werd de tempel van koning Salomo verwoest, en door wie?
5 Met betrekking tot de vernietiging van Salomo’s tempel te Jeruzalem in 607 v.G.T. door de veroverende koning van Babylon vertelt de bijbelse historicus ons: „Zij verbrandden het huis Gods en braken den muur van Jeruzalem af; al zijn paleizen verbrandden zij met vuur en alle kostbaarheden vernietigden zij.” — 2 Kron. 36:19; Jer. 52:12-14.
6. (a) Waarom werd bij de verwoesting van die tempels van Jeruzalem geen beeld van Jehovah vernietigd? (b) Welk gebouw wordt thans ten behoeve van Jehovah’s aanbidding gebouwd, en volgens welke bouwnormen?
6 Geen beeld of afbeelding van de God die in die tempels van Jeruzalem werd aanbeden, ging in vlammen op, omdat de God die daar aanbeden werd het maken van elk afgodsbeeld door Zijn aanbidders verboden had (Ex. 20:1-6). Bovendien overleefde de aanbidding van de God die in die tempels werd verheerlijkt, de vernietiging van die stoffelijke tempels en bestaat ze tot op de huidige dag nog steeds en floreert ze in feite. Deze God heeft geen stoffelijke tempel nodig waarin hij hier op aarde aanbeden moet worden. Toch is hij ten behoeve van zijn aanbidding bezig de meest grootse tempel aller tijden te bouwen (Jes. 66:1; 1 Kon. 8:27-30; Hand. 17:24-28). Deze tempel zal eeuwig blijven bestaan, want hij wordt van materialen gemaakt die tegen vuur bestand zijn. Hij zal onbeschadigd door het vuur van ’s werelds komende, moeitevolle dagen heenkomen en zal wegens die ervaring met grotere heerlijkheid en schoonheid schijnen. Wat het ontwerp en de bouwmaterialen ervan betreft, hij wordt niet in overeenstemming gebracht met de bouwnormen en brandveiligheidsvoorschriften van enige aardse natie. Deze tempel wordt in overeenstemming gebracht met de bouwnormen van de Opperste Ontwerper, de Schepper van hemel en aarde. Hij wordt gebouwd met de materialen die híj opgeeft en waarin híj kan voorzien.
7. Hoe laat de bouwtijd van Jehovah’s eeuwige tempel zich met die van de tempel van Herodes en die van de St.-Pieterskerk vergelijken?
7 God de Schepper heeft zich langer met de bouw van zijn tempel bezig gehouden dan men ooit tijd besteed heeft aan het optrekken van enig ander gebouw. Met betrekking tot de tempel van Herodes zeiden de joden negentien eeuwen geleden tegen Jezus: „Deze tempel werd in zesenveertig jaar gebouwd” (Joh. 2:20). Het belangrijkste rooms-katholieke gebouw, de St.-Pieterskerk in Vaticaanstad, werd door keizer Constantijn de Grote in de vierde eeuw gegrondvest en in de dagen van de protestantse hervormer Maarten Luther, in de zestiende eeuw, werd er nog steeds aan gebouwd. Maar God heeft sinds de dagen van de apostelen van Jezus Christus in de eerste eeuw, tot nu toe aan zijn eeuwige tempel van aanbidding gebouwd, en nu pas, meer dan negentien eeuwen later, nadert deze zijn voltooiing.
MEDEBOUWERS
8. (a) Wie behaagt het God bij de bouw van de tempel te gebruiken? (b) Hoe beredeneert Paulus dat punt en waarschuwt hij ook tegen sektarisme in de gemeente?
8 Het heeft God behaagd, bij de bouw van zijn tempel die tegen vuur bestand is, hier op aarde medebouwers te gebruiken. Bent u een medebouwer met God bij deze tempelbouw? De christelijke apostel Paulus was zo’n medebouwer; en eveneens een welsprekende christelijke discipel met wie hij bekend was, Apóllos, een bekeerde jood uit Alexandrië, in Egypte. Betreffende hun samenwerken met God schreef de apostel Paulus aan de christelijke gemeente in het oude Korinthe, in Griekenland, en hij waarschuwde de leden van deze gemeente ervoor, geen sektarische volgelingen van de een of andere religieuze persoon te worden, door te zeggen: „Wanneer de een zegt: ’Ik behoor bij Paulus’, maar een ander zegt: ’Ik bij Apóllos’, zijt gij dan niet louter mensen? Wat dan is Apóllos? Ja, wat is Paulus? Dienaren door bemiddeling van wie gij gelovigen zijt geworden, zoals de Heer aan een ieder heeft geschonken. Ik heb geplant, Apóllos heeft begoten, maar God bleef het wasdom geven; zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft. Hij nu die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen beloning ontvangen naar zijn eigen arbeid. Want wij zijn Gods medewerkers. Gijlieden zijt Gods akker, die wordt bebouwd, Gods gebouw.” — 1 Kor. 3:4-9.
9. Hoe was Paulus een planter, bij voorbeeld met betrekking tot de gemeente te Korinthe?
9 Planten gaat vooraf aan begieten; en de apostel Paulus, die met de planter wordt vergeleken, deed het begin- of aanvangswerk. Hij verrichtte het pionierswerk ten behoeve van het christendom. Dit was waar met betrekking tot de christelijke gemeente daar in Korinthe. Paulus kwam er als zendeling en begon in de synagoge Jezus als de joodse Messías te prediken. Later werd Paulus genoodzaakt de gelovige joden over te brengen naar een vergaderplaats in een huis dat naast de synagoge stond. Paulus doopte Krispus, de presiderende dienaar van de synagoge, en zijn gezin; eveneens een gelovige genaamd Gajus, en ook het huisgezin van Stéfanus.
10. Hoe kwam het dat Apóllos begoot wat Paulus te Korinthe had geplant?
10 Nadat hij daar anderhalf jaar lang het christendom had onderwezen, werden de omstandigheden van dien aard, dat het voor Paulus raadzaam was naar Jeruzalem te gaan. Hij onderbrak de reis daarheen te Efeze, in Klein-Azië, waar hij zijn reisgenoten Aquila en Priskilla achterliet (Hand. 18:1-22; 1 Kor. 1:13-16). Later kwam Apóllos, die gedeeltelijk in het christendom was onderwezen, naar Efeze en predikte in de synagoge. Aquila en Priskilla maakten kennis met hem en legden hem het christendom vollediger uit. Daar Apóllos nu naar Acháje (in Griekenland) wilde vertrekken, gaven de christelijke broeders in Efeze hem aanbevelingsbrieven mee. Op deze wijze kwam Apóllos in contact met de gemeente in Korinthe en verrichtte nuttig werk onder hen. Figuurlijk gesproken, begoot hij het zaad dat de apostel Paulus had geplant (Hand. 18:24 tot 19:1). Wie deed het echter groeien? Dat was God.
11. (a) Wat plantte Paulus in werkelijkheid door zijn werk te Korinthe? (b) Wie veroorzaakte de groei, en aan wie behoorde het veld van groeiende produkten toe?
11 Wat was het zaad dat Paulus in Korinthe plantte? Het waren christenen, discipelen van Jezus Christus. Het was net zo’n geval als dat van Jezus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid. Jezus zei: „Het veld is de wereld [der mensheid]; het voortreffelijke zaad, dat zijn de zonen van het koninkrijk” (Matth. 13:38). Paulus predikte en plantte niet alleen de zaden van christelijke waarheid, maar christenen, discipelen van de Heer Jezus Christus. Hij ’maakte discipelen’, zoals Jezus zijn volgelingen gezegd had te doen (Matth. 28:19, 20). Daar Paulus een medewerker van God was, kon hij terecht tot de gemeente van gelovige, gedoopte Korinthiërs zeggen: „Gijlieden zijt Gods akker, die wordt bebouwd” (1 Kor. 3:9). In werkelijkheid was het God die de leden van die gemeente als christenen deed groeien. In werkelijkheid was het God die hen tot leven bracht als discipelen van Jezus Christus, zijn Zoon. Paulus was slechts een medewerker, die door God was gebruikt om het leven-schenkende goede nieuws omtrent Christus tot hen te brengen, welk goede nieuws Paulus van God had ontvangen. Die akker van groeiende christenen behoorde dus in feite niet Paulus toe. Hij behoorde God toe als de ware en rechtmatige Eigenaar. Al het werk dat Paulus of Apóllos verrichtte, zou dan ook zonder resultaten blijven indien God er zijn zegen en geest niet aan schonk.
12, 13. (a) Hoe zijn deze feiten van invloed op de aangelegenheid van het stichten van religieuze sekten? (b) Hoeveel dienaren mogen wij hebben, en wie dienen wij als discipelen te volgen?
12 De verdienste voor de groei of het bestaan van christenen diende derhalve niet aan Paulus of aan Apóllos toegeschreven te worden. Evenmin waren de leden van de christelijke gemeente in Korinthe verplicht volgelingen van hetzij Paulus of Apóllos te worden, die slechts „dienaren”, dienstknechten, waren door bemiddeling van wie de Korinthiërs gelovigen waren geworden. In plaats daarvan moesten zij volgelingen of discipelen worden van God, de Eigenaar en Degene die bij machte is om christenen tot bestaan te roepen en tot rijpheid te doen groeien. Hoe kleingeestig was het daarom, religieuze sekten te stichten en vooraanstaande personen te volgen! God is zoveel grootser dan louter een mens en dan alle mensen bij elkaar. Zelfs de mensen die hij als dienaren gebruikt, behoren God toe, en daarom behoort per slot van rekening alles God toe.
13 Wij behoren niet de een of andere dienaar toe, en wij hebben er recht op, meer dan één dienaar van God te hebben. Wij dienen ons te verheugen in de bediening van al zijn dienaren. „Niemand”, zo zegt Paulus, „beroeme zich daarom op mensen; want alle dingen behoren u toe, of het nu Paulus is of Apóllos of Céfas [Petrus] of de wereld [der mensheid] of leven of dood of tegenwoordige of toekomende dingen, alle dingen behoren u toe; gij op uw beurt behoort Christus toe; Christus op zijn beurt behoort God toe” (1 Kor. 3:21-23). Laten wij daarom God navolgen, door hem als de eigenaar te erkennen van ons en van allen die zijn speciale dienaren ten behoeve van ons zijn.
„GODS GEBOUW”
14. (a) Waarmee wordt God in de wijze waarop hij met christenen handelt, behalve met een landbouwer nog meer vergeleken? (b) Wat zijn Gods medewerkers daarom bovendien, en wat kunnen wij, behalve dat wij nakomelingen van Adam zijn, thans nog meer zijn?
14 Gods werk ten aanzien van christenen kan behalve met landbouwwerk ook met bouwen worden vergeleken. God is een Bouwer, iemand die een gebouw opricht; en indien wij „Gods medewerkers” zijn, dan moeten wij eveneens bouwers zijn. De apostel Paulus herinnert ons aan dit onontkoombare feit, door te zeggen: „Wij zijn Gods medewerkers. Gijlieden zijt . . . Gods gebouw” (1 Kor. 3:9). Begrijpen wij deze gedachte? Mensen vormen Gods gebouw. Het is voor iemand een opwindende gedachte te beseffen dat hij, afgezien van het feit dat hij een afstammeling van Gods eerste menselijke schepping Adam is, door God wordt gebouwd, ja, dat hij een deel vormt van Gods gebouw van een bijzondere aard. Alle mensen stammen van Gods eerste menselijke schepping af, maar hoevelen vormen thans „Gods gebouw”?
15, 16. (a) Wie behaagt het God bij zijn bouwwerkzaamheden op aarde te gebruiken? (b) Hebben allen dezelfde werktoewijzing, en hoe belichtte Paulus dit feit in 1 Korinthiërs 3:10, 11?
15 Het behaagt God, bij dit bouwen menselijke „medewerkers” te gebruiken. Welk deel van het werk verricht een menselijke medewerker? Niet alle medewerkers hebben hetzelfde aandeel aan de bouwwerkzaamheden of verrichten hetzelfde soort van werk. Sommigen kunnen er een voornamer of belangrijker aandeel aan hebben, hetgeen afhangt van de onverdiende goedheid die God hun heeft geschonken. De apostel Paulus zag en waardeerde zijn eigen speciale werktoewijzing. Hij trachtte de verantwoordelijkheid ervan te dragen, zonder het extra beroep, het voortdurende beroep, dat hierdoor veelal op hem werd gedaan, uit de weg te gaan. Toen Paulus dan ook zijn eigen speciale werk beschreef, vooral in verband met de gemeente in Korinthe, schreef hij:
16 „Overeenkomstig de onverdiende goedheid van God, die mij gegeven werd, heb ik als een wijs bestuurder van werken een fundament gelegd, maar iemand anders bouwt erop. Een ieder blijve er echter op toezien hoe hij daarop bouwt. Want geen mens kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, hetwelk is Jezus Christus.” — 1 Kor. 3:10, 11.
17. Voor welk gedeelte van het gebouw had Paulus speciale belangstelling, en hoe toont Openbaring 21:9-14 aan dat dit zeer juist was?
17 Paulus, die ’door Gods wil tot apostel van Jezus Christus’ was aangesteld, had een aandeel aan Gods bouwprogramma zoals dat van een „bestuurder van werken” of bouwmeester of hoofduitvoerder. Als zodanig zou Paulus belangstelling voor het gebouw hebben van de grond af aan, want als een wijs bestuurder van werken wist hij hoe belangrijk het fundament van een gebouw is. Christelijke apostelen hadden te maken met de grondslag van de gemeente, want in Openbaring 21:9-14 wordt de gemeente onder Christus vergeleken met een stad, het Nieuwe Jeruzalem, en als de fundamenten van deze symbolische hemelse stad worden dan de apostelen genoemd, „de twaalf apostelen van het Lam” (1 Kor. 1:1, 2). Het was zeer passend dat Paulus altijd een aandeel trachtte te hebben aan de grondslag van het christelijke bouwprogramma. Hij deed speciale moeite om in nieuw, nog niet bewerkt gebied pionierswerk te verrichten. Daarom kon hij zeggen:
18. Wat schreef Paulus aan de Romeinen met betrekking tot het gebied dat hij met het goede nieuws bewerkte?
18 „Ik zal het niet wagen over iets anders te spreken dan over de dingen die Christus door bemiddeling van mij tot stand heeft gebracht opdat de natiën gehoorzaam zouden zijn, door mijn woord en daad, met de kracht van tekenen en wonderen, met de kracht van heilige geest; zodat ik van Jeruzalem uit en in een kring, helemaal tot aan Illyrië [een deel van het huidige Joegoslavië] toe, het goede nieuws omtrent de Christus grondig heb gepredikt. Ja, op deze wijze heb ik het mij ten doel gesteld het goede nieuws nergens bekend te maken waar Christus reeds was genoemd, opdat ik niet op het fundament van een ander zou bouwen, maar, zoals er staat geschreven: ’Zij aan wie geen aankondiging betreffende hem is gedaan, zullen zien, en zij die niet hebben gehoord, zullen begrijpen.’ Daarom werd ik ook vele malen verhinderd tot u [Romeinen] te komen. Maar nu ik in deze streken geen onaangeroerd gebied meer heb, en aangezien ik reeds enige jaren het verlangen koester naar u toe te komen wanneer ik op weg ben naar Spanje, hoop ik u bovenal op de reis daarheen te zien en een eind weegs door u vergezeld te worden nadat ik eerst enigermate door uw gezelschap ben voldaan.” — Rom. 15:18-24.
19. Hoe toonde Paulus, doordat hij inzag wat het belangrijkste gedeelte van een gebouw is, dat hij de geest van God en van Christus had?
19 Op deze wijze had Paulus niet alleen het zware werk maar ook het genoegen iets te beginnen en dan te zien groeien. Hij wist dat een bouwer iets in de verkeerde richting kon beginnen, of vanaf een onjuist steunpunt. Hij zag heel goed de belangrijkheid van een juist en goed fundament in. In dit opzicht had hij de geest van God en van de Christus. God, de grote Bouwer van alles, legde de nadruk op de belangrijkheid van een fundament, toen hij tot de godvrezende Job zei: „Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?” (Job 38:4-6) Jezus Christus illustreerde de belangrijkheid van een hecht fundament, toen hij zei: „Hij gelijkt op een mens die bij het bouwen van een huis diep ging graven en een fundament op de rots legde. Toen er nu een stortvloed kwam, beukte de rivier tegen dat huis aan, maar was niet krachtig genoeg om het te doen wankelen, omdat het goed gebouwd was.” — Luk. 6:47, 48.
HET FUNDAMENT
20. (a) Wiens specifieke aanwijzingen dient men, ten einde een medewerker van God te zijn, in acht te nemen? (b) Waarom zou een medewerker van God geen ander fundament kunnen leggen dan dat wat Paulus legde?
20 Een persoon zou geen medewerker van God kunnen zijn en tegelijkertijd de specifieke aanwijzingen van God, die de Voornaamste Bouwer is en van wie het gebouw dient te worden, kunnen negeren. Met betrekking tot de basis waarop het gebouw rust, keurt God slechts één fundament goed. De apostel Paulus wist wat dat fundament was. Toen hij de gemeente in Korinthe oprichtte, was dit het fundament dat hij legde, ten einde in harmonie met God te werken en Gods goedkeuring op zijn werk te ontvangen. Iedere andere medewerker van God moest dat door Paulus gelegde fundament erkennen en er dan op verder bouwen, maar hij moest niet trachten een ander fundament te leggen en de bovenbouw naar dat andere fundament over te brengen. Daarom waarschuwde Paulus: „Geen mens kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, hetwelk is Jezus Christus” (1 Kor. 3:11). Dit was de rots waarop de Heer Jezus zinspeelde toen hij tot de apostel Petrus zei: „Op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van Hades zullen haar niet overweldigen.” — Matth. 16:18.
21. Hoe legde Paulus, wat de doop in water betreft, Jezus Christus als fundament?
21 De pionier Paulus zei met betrekking tot de gemeente in Korinthe: ’Ik heb een fundament gelegd’ (1 Kor. 3:10). Welnu, op welke wijze legde Paulus Jezus Christus als het fundament? Nu, toen Paulus voor het eerst naar Korinthe kwam om te prediken, predikte hij niet Simon Petrus of Céfas, ook niet de welsprekende Apóllos en zelfs niet zich zelf; ook doopte hij daar niemand in zijn eigen naam. Bij wijze van uitdaging kon hij tot hen zeggen: „Niemand kan zeggen dat gij in mijn naam werdt gedoopt” (1 Kor. 1:15). Kort nadat Paulus Korinthe had verlaten, bevond hij zich volgens het verslag in Efeze en doopte daar in Jezus’ naam (Hand. 19:1-7). In Korinthe heeft hij dus in dezelfde naam gedoopt.
22, 23. (a) Hoe legde Paulus, toen hij bij de joden in Korinthe werkte, Jezus Christus als fundament? (b) Wat werd Jezus Christus, aangezien hij het Fundament is, door God voor zijn discipelen gemaakt?
22 De apostel Paulus legde Jezus Christus als fundament doordat hij onderwees dat Jezus Christus de grondslag voor onze redding van zonde en de dood is. Het verslag over Paulus’ pionierswerk in Korinthe zegt duidelijk: „Elke sabbat hield hij in de synagoge een lezing en overreedde joden en Grieken. Toen nu zowel Silas als Timótheüs uit Macedonië waren gekomen, ging Paulus zich intensief met het woord bezighouden, en hij gaf de joden getuigenis om te bewijzen dat Jezus de Christus is” (Hand. 18:1-5). Zelfs in dat land van heidense Griekse filosofie trachtte Paulus Jezus Christus niet te vermengen met intellectuele heidenen of wereldwijze filosofie, maar hij predikte Jezus Christus die als een aan God gebracht menselijk slachtoffer aan de martelpaal werd gehangen. Paulus zegt:
23 „Christus heeft mij niet uitgezonden om te dopen, maar om het goede nieuws bekend te maken, niet met wijsheid van woorden, opdat de martelpaal van Christus niet nutteloos gemaakt zou worden. Want de joden vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus, voor de joden een oorzaak tot struikelen, maar voor de [niet-joodse] natiën dwaasheid; voor hen echter die de geroepenen zijn, zowel joden als Grieken, Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. Want iets dwaas van God is wijzer dan de mensen, en iets zwaks van God is sterker dan de mensen. Gij hebt het echter aan hem te danken dat gij in eendracht met Christus Jezus zijt, die van Godswege wijsheid is geworden voor ons, ook rechtvaardigheid en heiliging en verlossing door losprijs; opdat het moge zijn zoals er staat geschreven: ’Wie roemt, roeme in Jehovah.’” — 1 Kor. 1:17, 22-25, 30, 31; Jer. 9:24.
24. Aangaande wie bleef Paulus voortgaan te prediken toen hij in het bolwerk van heidense filosofie, Korinthe, kwam?
24 Toen Paulus naar Korinthe kwam om het goede nieuws te prediken, werd hij niet geïntimideerd door de wereldse wijsheid van de heidense Grieken. Hij trachtte niet op een wereldse wijze grote intellectualiteit aan de dag te leggen ten einde met de Griekse filosofie te wedijveren en aan te tonen dat hij scherpzinniger was dan heidense filosofen en aldus volgelingen te winnen. Hij trachtte niet de oren van mensen die wereldse wijsheid, menselijke theorieën en filosofieën zochten, te kittelen. Hij kwam daar om Jezus Christus als fundament voor een christelijke gemeente te leggen. „En daarom,” zo zegt hij in 1 Korinthiërs 2:1-5, „broeders, ben ik, toen ik tot u kwam, niet met een overdaad van woorden of van wijsheid gekomen om het heilige geheim van God aan u bekend te maken. Want ik had besloten niets anders onder u te weten dan Jezus Christus, de aan een paal gehangene. En ik kwam tot u in zwakheid en in vrees en met veel beving; en mijn spreken en wat ik predikte, was niet met overredende woorden van wijsheid, maar met een tentoonspreiding van geest en kracht, opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid van mensen, maar in Gods kracht.”
25. Hoe zou een christen die pioniert en zich in een soortgelijke situatie bevindt als Paulus in Korinthe, zich kunnen voelen, maar wat kan hij doen?
25 Zo kan het thans zijn dat een christen die pioniert, evenals de apostel Paulus beeft en zich erg zwak voelt wanneer hij in een burcht van wereldse filosofische wijsheid komt. Toch kan hij Gods geest en kracht ten toon spreiden en het geloof dat anderen in God hebben, bevestigen.
26. (a) Hoe werd Paulus in Korinthe door de Heer aangemoedigd, en wat deed hij derhalve? (b) Waarom bleek de gemeente te Korinthe jaren nadien nog steeds te bestaan?
26 Het is daarom ook niet te verwonderen dat de Heer Paulus in Korinthe moest aanmoedigen, zoals wij lezen: „Door middel van een visioen zei de Heer bovendien ’s nachts tot Paulus: ’Vrees niet, maar blijf spreken en zwijg niet, want ik ben met u en geen mens zal u aanvallen om u schade te berokkenen, want ik heb veel volk in deze stad.’ Hij bleef daar dan een jaar en zes maanden wonen, terwijl hij in hun midden het woord Gods onderwees” (Hand. 18:9-11). Gods Woord werd niet verjaagd door wereldwijze heidense filosofie. De gemeente die Paulus in Korinthe oprichtte, bestond jaren later, toen Paulus zijn eerste en tweede brief aan de Korinthische christenen schreef, nog steeds en verkeerde in een bloeiende toestand. Ze was op een juist fundament opgericht. Ze kon standhouden.
[Voetnoten]
a Zie Cyclopædia of Biblical, Theological and Ecclesiastical Literature, door M’Clintock en Strong, deel 10, bladzijde 252, paragraaf 1. Zie eveneens Geschiedenis van den Joodschen Oorlog, VI, 4, door Flavius Josephus.