Vragen van lezers
● Waarom wordt in Openbaring 4:5 (SV) van „zeven vurige lampen . . . brandende voor den troon” gesproken, terwijl er in Salomo’s tempel, zoals in 1 Koningen 7:49 wordt aangetoond, tien waren? — S.V., V.S.
Het verschil kan aan het feit worden toegeschreven, dat er zich in de tempel tien kandelaren met elk zeven lampen bevonden. Daarom worden in 1 Koningen 7:49 niet alleen de kandelaren genoemd, maar wordt er eveneens naar de lampen verwezen. Dit kan het beste worden begrepen wanneer men in Exodus 25:31-39 leest hoe ze vervaardigd moesten worden: „Gij zult een kandelaar van louter goud maken. . . . Zes armen nu zullen uit zijn zijden uitsteken: drie armen van den kandelaar uit de ene zijde en drie armen van den kandelaar uit de andere zijde. . . . Gij zult er zeven lampen voor maken.” De kandelaar zelf had dus zeven lampen.
● In Romeinen 10:18 haalt de apostel Paulus de woorden uit Psalm 19:5 aan die hij klaarblijkelijk op mensen van toepassing brengt, maar uit het verband van Psalm 19:5 valt op te maken dat hier van de hemelse schepping sprake is. Hoe moeten wij Paulus’ toepassing van de tekst opvatten? — M.M., V.S.
De schriftuurplaats in Romeinen 10:18 luidt: „Hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden.” Beschouwen wij deze schriftuurplaats in haar verband, dan blijkt dat de apostel Paulus de joodse natie beschreef. Zij waren in het bezit van de godsspraken, en hun hogepriester had de kennis omtrent de uitspraak van de naam Jehovah bewaard. Zij wisten wie Jehovah was, dat hij God en de Schepper van hemel en aarde was. In vers 16 zegt Paulus: „Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven. Want Jesaja zegt: Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde?” Hierna brengt hij Psalm 19:5 van toepassing. Het punt waar het hier om gaat, is dat de natuurlijke joden, ook al hadden zij de prediking van Christus’ apostelen van de hand gewezen, toch een getuigenis tegen zich hadden, namelijk, dat van de schepping, de hemellichamen. Zonder een mondelinge of geschreven verklaring te geven, legden ze er toch getuigenis van af dat God scheppingsmacht bezit. Daar zij de prediking van de apostelen niet aanvaardden, getuigde de schepping zelf tegen hen. En zoals in Romeinen 1:20 (NW) wordt aangetoond, zijn de onzichtbare hoedanigheden van God duidelijk in het geschapene en zichtbare waar te nemen. Wanneer de joden daarom het hoorbare niet wilden geloven, hadden zij toch nog de onhoorbare hemelen om hun over God te prediken en van zijn universele soevereiniteit getuigenis af te leggen.
● In het boek „Your Will Be Done on Earth”, staat op bladzijde 120 (blz. 475 van De Wachttoren van 1 augustus 1959) dat de Perzen te Thermopylae een militaire nederlaag leden. Andere bronnen geven te kennen dat de Grieken in deze strijd werden verslagen. Waarop is de verklaring in het boek gebaseerd? — N.K., V.S.
Betreffende de militaire nederlaag die de Perzen in de dagen van Xerxes I van Perzië te Thermopylae leden, lezen wij in The Encyclopedia Americana onder Thermopylae: „Over het algemeen is het door Herodotus over deze strijd gegeven verslag aangehouden. Xerxes, die het aantal Helleense verdedigers (5200, de Locriërs, van wie het aantal niet bekend is, niet meegerekend) belachelijk maakte, zond de Meden en Cissiërs er op uit met de instructie hen gevangen te nemen en voor hem te brengen. Toen zij na een strijd van een dag geen succes bleken te hebben, werden 10.000 keursoldaten, de ’Onsterfelijken’ genoemd, eropuit gestuurd; daar zij echter door hun korte speren waren gehandicapt, waren zij niet tegen de Hellenen, van wie er slechts weinigen sneuvelden, terwijl de Perzen op beide dagen buitengewoon grote verliezen leden, opgewassen. Xerxes verkeerde nu in grote verslagenheid, totdat Ephialtes, een Maliër, kwam ’om hem een pad te wijzen dat over de berg naar Thermopylae leidde’. Kort na de middag van de derde dag vielen de Perzen de Grieken bij Thermopylae in de rug.” De Perzen konden de verdedigers van Thermopylae dus alleen overwinnen door van dit pad gebruik te maken en hen in de rug aan te vallen. Op deze wijze veroverden zij de pas, maar het ging ten koste van zeer grote verliezen van hun zijde. In werkelijkheid was het een militaire nederlaag. De beslissende nederlaag kwam natuurlijk later op 22 september 479 v. Chr. te Plataeae in Griekenland. Deze strijd, waarin de aangelegenheden werden beslist en de Perzen werden gedwongen Griekenland op te geven, is echter niet zo beroemd of algemeen bekend als het militaire wapenfeit dat te Thermopylae plaatsvond. Wegens de grote verliezen die de Perzen in de strijd bij Thermopylae leden en wegens het vermaarde optreden van de verdedigers van de pas wordt derhalve in het boek „Your Will Be Done on Earth” veeleer van Thermopylae dan van Plataeae melding gemaakt.
● Hoewel het voor een christen onschriftuurlijk is via een transfusie bloed van een ander te ontvangen, luidt mijn vraag of het een christen die zich heeft opgedragen, is toegestaan bloed aan zijn eigen lichaam te laten onttrekken om dat tijdens een operatie toegediend te krijgen. — W.D., V.S.
Volgens de door de bijbel voorgeschreven behandelingsmethode van bloed, moest dit, wanneer het uit een lichaam was genomen, als water op de aarde worden uitgestort en met zand worden bedekt (Lev. 17:13, 14; Deut. 12:16, 23, 24; 15:23; 1 Kron. 11:18, 19). Dit werd gedaan omdat het leven in het bloed zit en zulk vergoten bloed voor Jehovah God heilig gehouden moest worden. Het na de Vloed ingestelde verbond betreffende de heiligheid van het bloed is thans nog steeds bindend en geldt zowel voor het bloed van dieren als dat van mensen, of het nu van uzelf is of van een ander. Door dus eerst het bloed uit het lichaam te verwijderen, het vervolgens op te slaan en het later weer in het lichaam van dezelfde persoon terug te brengen, doet men, gezien het voorgaande, de christelijke beginselen die de behandeling van het bloed bepalen, geweld aan. — Gen. 9:4-6.
Wanneer er echter tijdens een operatie een bloeding ontstaat en men op de een of andere manier in staat is het bloed weer onmiddellijk in het lichaam te leiden, is dat geoorloofd. Het gebruik van een instrument waardoor het bloed een andere weg volgt en het gedeelte van het lichaam of orgaan waar de operatie wordt verricht, tijdelijk niet bereikt, wordt door de bijbel toegestaan, want het bloed stroomt uit het lichaam door het apparaat en keert meteen weer in het lichaam terug. Wanneer het bloed, al is het nog maar zo’n korte periode, daarentegen opgeslagen zou worden, zou dit een overtreding van de Schrift betekenen.
Bloed van een ander gebruiken om de toestellen die bij de operatie nodig zijn aan de gang te brengen, is ook afkeurenswaardig. In dit geval circuleert dit bloed door de aderen van de patiënt en vermengt het zich met zijn eigen bloed. Ook wanneer men met regelmatige tussenpozen bloed aan het lichaam had onttrokken en dit had opgeslagen totdat er een voldoende hoeveelheid voorhanden was om de machine te kunnen gebruiken, zou dit onder het schriftuurlijke verbod vallen. Zij die hiermee te maken hebben, zijn zelf het beste in de gelegenheid uit te maken hoe het bloed wordt behandeld en moeten voor Jehovah verantwoorden of men niet op een onschriftuurlijke wijze met het bloed omgaat.
● In 1 Korinthe 6:19 (NW) staat: „Weet gij niet dat het lichaam van ulieden de tempel van de heilige geest binnenin u is, die gij van God hebt?” Betekent dit dat het sterfelijke lichaam van een christen de tempel is? — F.S., V.S.
In het voorgaande vers geeft de apostel Paulus de waarschuwing: „Ontvliedt de hoererij. Elke andere zonde welke een mens kan begaan, gaat buiten zijn lichaam om, maar wie hoererij pleegt, zondigt tegen zijn lichaam”. Hier verwijst hij duidelijk naar het misbruik dat iemand van zijn vleselijke organisme kan maken. In de verzen 19 en 20 herinnert hij de christenen er vervolgens aan dat zij als groep een speciale plaats in Jehovah’s voornemen innemen. Het lichaam van ieder afzonderlijk lid van de gemeente vormt geen tempel, maar hij zegt: „Weet gij niet dat het lichaam van ulieden de tempel van de heilige geest binnenin u is, die gij van God hebt?” Dit gebruik van de uitdrukking „lichaam van ulieden” is in overeenstemming met de bewering in 1 Korinthe 10:17, waar als volgt naar de 144.000 leden van het lichaam van Christus wordt verwezen: „Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.”
Toen de apostel Petrus Jezus Christus onder inspiratie als de fundament-hoeksteen van de tempel en de 144.000 leden van zijn lichaam als „levende stenen” beschreef, zei hij: „En laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis” (1 Petr. 2:4-6). Er zijn niet 144.000 van zulke geestelijke huizen of tempels, maar slechts één, die uit vele leden bestaat. Als het voornaamste lid, de fundament-hoeksteen van Gods ene, geestelijke tempel, kon Christus Jezus echter terecht over zichzelf als over de tempel van God spreken. — Joh. 2:19-22; Openb. 21:22.
Andere schriftuurplaatsen ondersteunen deze zienswijze: „Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? . . . Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!” Hij spreekt over één tempel en niet over vele. „Wij zijn de tempel van den levenden God” (1 Kor. 3:16, 17; 2 Kor. 6:16). In Efeze 2:19-22 wordt aangetoond hoe alle leden in de ene, geestelijke tempel passen wanneer er in deze tekst tot de 144.000 leden van het lichaam van Christus wordt gezegd: „Zo zijt gij . . . gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in den Here, in wien ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.”
Op deze wijze maakt de Schrift het dus zeer duidelijk dat niet het sterfelijke lichaam van de individuele christen de tempel Gods is, maar dat de leden van de christelijke gemeente, als geestelijke stenen, op Christus Jezus, de fundament-hoeksteen, tot één geestelijke tempel van God worden gebouwd.
● Hoe kan het verschil in de capaciteit van de gegoten zee in Salomo’s tempel waarvan in 1 Koningen 7:23-26 en 2 Kronieken 4:2-6 melding wordt gemaakt, worden verklaard? — F.B., V.S.
Men heeft aan deze schijnbare tegenstrijdigheid verschillende verklaringen gegeven. Een hiervan komt erop neer dat er in 2 Kronieken, welk boek na de Babylonische ballingschap werd voltooid, over Babylonische bath-maten wordt gesproken, terwijl in 1 Koningen van joodse bath-maten melding wordt gemaakt, en men neemt aan dat de Babylonische bath-maat mogelijk kleiner is geweest, zodat er dus een groter aantal nodig was om de Babylonische inhoudsaanduiding aan de joodse bath-maten gelijk te maken. Een andere mogelijkheid die men heeft geopperd, is dat er in het ene verslag over een bath-maat voor vloeistoffen wordt gesproken en dat er in het andere verslag een droge bath-maat wordt bedoeld. Een commentator vestigt de aandacht op het verschil in de hierbij betrokken Hebreeuwse woorden en oppert de gedachte dat wanneer het tempelbassin als reservoir werd gebruikt, niet alleen de eigenlijke kom, maar ook de erop aangesloten bekkens met water werden gevuld, hetgeen een verklaring voor de grotere vloeistofinhoud zou kunnen vormen.
Indien u deze twee teksten echter in de New World Translation wilt lezen, zult u bemerken hoe ze, zonder met elkaar in strijd te zijn, begrepen kunnen worden. 1 Koningen 7:26 luidt: „Gewoonlijk bevatte ze [would] tweeduizend bath-maten.” In 2 Kronieken 4:5 lezen wij echter: „Als een reservoir kon ze [could] drieduizend bath-maten bevatten.” Zo zien wij dat 2 Kronieken 4:5 ons vertelt wat de volle capaciteit van het tempelbassin als reservoir was, wat het kòn bevatten, terwijl 1 Koningen 7:26 melding maakt van de hoeveelheid water die men gewoonlijk in het tempelbassin deed. Men deed het met andere woorden nooit tot aan de rand vol, maar vulde het bassin gewoonlijk slechts tot twee derde van zijn capaciteit.