-
Afrika’s „mensen van goede wil” nemen een vastberaden standpunt in voor de waarheidDe Wachttoren 1971 | 1 juni
-
-
hun aantal bedroeg 101. De openbare lezing, die door de president van het Genootschap werd gehouden, werd in het Swahili vertaald en door 2503 toehoorders — het tot op heden hoogste bezoekersaantal in Kenya — beluisterd.
In zijn slotopmerkingen op de laatste dag van het congres in Nairobi moedigde president Knorr allen aan, met hun onderwijzingswerk voort te gaan, door nog anderen te onderrichten hun leven in overeenstemming te brengen met de hoge beginselen uit de bijbel. Hij deelde mee wat het totale bezoekersaantal op deze tien Afrikaanse „Mensen van goede wil”-congressen was geweest — 175.218. Het aantal nieuwe verkondigers dat was gedoopt en zich bij de Getuigen had aangesloten door hun naasten te onderwijzen, bedroeg 5115. Inderdaad, steeds meer Afrikanen bewijzen thans, door vastberaden hun standpunt voor de bijbelse waarheid in te nemen, dat zij Gods „mensen van goede wil” zijn.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1971 | 1 juni
-
-
Vragen van lezers
● Wat is de „derde hemel” en het „paradijs” waarnaar 2 Korinthiërs 12:2, 4 verwijst? — R. B., V.S.
In 2 Korinthiërs 12:2-4 beschrijft de apostel Paulus iemand die „werd weggerukt naar de derde hemel” en „tot in het paradijs”. Aangezien de Schrift er geen melding van maakt dat iemand anders zo’n ervaring heeft opgedaan, lijkt het waarschijnlijk dat dit de ervaring van de apostel Paulus zelf was. Hoewel sommigen hebben getracht Paulus’ verwijzing naar de „derde hemel” in verband te brengen met de oude rabbijnse opvatting dat de hemel in verdiepingen is verdeeld en dat er in totaal zelfs „zeven hemelen” zijn, wordt deze zienswijze niet door de bijbel ondersteund.
Wanneer wij de context aan een onderzoek onderwerpen, wordt het duidelijk dat de apostel niet naar de hemel binnen het atmosferisch uitspansel of naar de interplanetaire ruimte verwijst. De apostel schreef: „Ik zal overgaan tot bovennatuurlijke visioenen en openbaringen van de Heer. Ik ken een mens in eendracht met Christus, die, veertien jaar geleden — hetzij in het lichaam, ik weet het niet, of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het — als zodanig werd weggerukt naar de derde hemel. . . . dat hij werd weggerukt tot in het paradijs en onuitsprekelijke woorden hoorde, die het een mens niet geoorloofd is te spreken.” — 2 Kor. 12:1-4.
De verwijzing naar de „derde hemel” blijkt derhalve verband te houden met de geestelijke hemelen en de superlatieve graad aan te duiden van de geestvervoering waarin dit visioen werd gezien. Men kan in dit verband opmerken hoe woorden en uitdrukkingen in Jesaja 6:3, Ezechiël 21:27, Johannes 21:15-17 en Openbaring 4:8 drie maal worden herhaald, kennelijk met het doel een versterking van de hoedanigheid of de gedachte tot uitdrukking te brengen.
Toen degene die het visioen zag naar de „derde hemel” werd weggerukt, ging hij het „paradijs” binnen en hoorde onuitsprekelijke woorden. Een sleutel tot het begrijpen van Paulus’ beschrijving van het visioen treffen wij in de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften aan waarin over het herstel van Gods volk uit de oudheid wordt gesproken. In veel profetische boeken van de bijbel komen talrijke goddelijke beloften voor over het herstel van de Israëlieten uit de landen waar zij in ballingschap verkeerden naar hun eigen verlaten land. God zou ervoor zorgen dat dit verlaten land „bebouwd en bezaaid” zou worden, waarna het een rijke opbrengst zou geven en van mensen en dieren zou wemelen; de steden zouden herbouwd en bewoond worden en de mensen zouden zeggen: „Dat land daar dat woest werd gelegd, is geworden gelijk de tuin van Eden.” — Ezech. 36:6-11, 29, 30, 33-35; vergelijk Jesaja 51:3; Jeremia 31:10-12; Ezech. 34:25-27.
Deze profetieën tonen echter ook aan dat de paradijstoestanden betrekking hadden op de mensen zelf. Door getrouwheid jegens God konden zij nu „uitspruiten” en gedijen als „bomen der rechtvaardigheid”, terwijl zij als een „welbesproeide tuin”, die door overvloedige zegeningen van God als gevolg van het bezitten van zijn gunst werd begoten, een prachtige geestelijke voorspoed genoten (Jes. 58:11; 61:3, 11; Jer. 31:12; 32:41). De Israëlieten waren Gods wijngaard, zijn planting, geweest, maar door hun slechtheid en afval van de ware aanbidding was hun geestelijke veld in figuurlijk opzicht ’verkwijnd’, zelfs nog voordat de letterlijke verwoesting van hun land plaatsvond. — Vergelijk Exodus 15:17; Jesaja 5:1-8; Jeremia 2:21.
Het paradijs dat de apostel Paulus in een visioen zag, kon dus betrekking hebben op een geestelijke toestand onder Gods volk, zoals in het geval van het vleselijke Israël. Dit blijkt uit het feit dat de christelijke gemeente ook Gods „akker, die wordt bebouwd,” was, zijn geestelijke wijngaard die in Jezus Christus was geworteld en
-