Uit de graven tot een „opstanding des oordeels”
1. Wie zijn degenen over wie in Johannes 5:29 wordt gesproken als „zij die verachtelijke dingen hebben beoefend”?
WIE zijn degenen over wie Jezus in Johannes 5:29 (NW) sprak als „zij die verachtelijke dingen hebben beoefend” en die uit de herinneringsgraven te voorschijn komen tot een „opstanding des oordeels”? Kennelijk zijn zij alle mensen die niet hebben bewezen dat hun opstanding een „opstanding des levens” was.
2, 3. (a) Laat het woord ’oordeel’ in Johannes 5:29 twee mogelijkheden voor degenen die worden geoordeeld toe? (b) Voor wie is het oordeel bestemd en waarop duidt dit, in het licht van andere schriftplaatsen, met betrekking tot het soort van oordeel over hen?
2 Duidt het woord ’oordeel’ in Jezus’ uitdrukking „opstanding des oordeels” op een gelegenheid waarbij de rechter ten gunste van de persoon die wordt berecht, kan beslissen? Neen! ’Oordeel’ betekent hier niet een gerechtelijk verhoor met twee mogelijkheden, namelijk dat de rechter óf de persoon in kwestie onschuldig verklaart en deze wordt vrijgelaten, óf het schuldig over hem uitspreekt en hem een straf oplegt.a „Oordeel” betekent onder meer het verstandelijke vermogen om zich aan de hand van de feiten een mening te vormen ten aanzien van een geval; het kan ook duiden op de rechterlijke beslissing in een rechtszaak.b Een oordeel moet gunstig of ongunstig zijn. Welk „oordeel” wordt in Johannes 5:29 (NW) bedoeld?
3 Juist het feit dat in Johannes 5:29 het oordeel bestemd is voor degenen „die verachtelijke dingen hebben beoefend”, duidt erop dat het een ongunstig oordeel, een veroordelend oordeel is. Over personen die er thans een gewoonte van maken verachtelijke dingen te doen, zei Jezus: „Hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet worden bestraft. Maar hij die doet wat waar is, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden gemaakt als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan” (Joh. 3:20, 21, NW). Als Jakobus voor jaloezie en twistgierigheid waarschuwt, zegt hij vervolgens (3:14-16, NW): „Dit is niet de wijsheid die van boven neerdaalt, maar ze is aards, dierlijk, demonisch. Want waar jaloezie en twistgierigheid zijn, daar is wanorde en allerlei verachtelijks.” — Zie Titus 2:8 (NW).
4. Welke betekenis hebben „oordeel” en „oordelen” in Judas 4, 14, 15 en Handelingen 7:7 (NW)?
4 In een aantal bijbelverzen hebben de woorden „oordelen” en „oordeel” de betekenis van veroordelen en veroordeling. Als voorbeeld diene Judas 4, 14, 15 (NW), waar staat: „Zekere mensen [zijn] heimelijk . . . binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus.” „Zie! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen om aan allen het oordeel [krisis] te voltrekken en om alle goddelozen schuldig te verklaren.” In Handelingen 7:7 lezen wij over Egypte: „’Die natie welke zij [de Israëlieten] als slaven zullen dienen, zal ik oordelen’, zei God, ’en na deze dingen zullen zij uittrekken en in deze plaats heilige dienst voor mij verrichten.’”
5. Tegen wat voor soort van oordeel moet de pas bekeerde beschermd worden wanneer het om aanstellingen gaat?
5 De apostel Paulus gaf het voorschrift „geen pas bekeerde” aan te stellen, „opdat hij niet opgeblazen wordt van trots en in het oordeel [krima] valt dat over de Duivel werd geveld”. — 1 Tim. 3:6, NW.
6. Wat voor soort van oordeel wordt volgens Openbaring 18:8, 20 en 19:2 aan Babylon de Grote voltrokken?
6 Het wereldrijk van valse religie, symbolisch voorgesteld als Babylon de Grote, zal geen opstanding krijgen uit haar komende vernietiging. Daarom lezen wij in de Statenvertaling in Openbaring 18:8, 20 en 19:2: „Zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, Die haar oordeelt.” „Bedrijft vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen, en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld.” „Want Zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig; dewijl Hij de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij het bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft.”
7. Over oordelen in welke betekenis wordt in Jeremia 51:9; Psalm 9:20 19; Joël 3:12 en Obadja 21 gesproken?
7 In het Hebreeuws wordt het woord mishpat gebruikt in de betekenis „reden of basis voor veroordeling”. Betreffende Babylon zegt Jeremia 51:9: „Tot den hemel reikt zijn oordeel.” In Psalm 9:20 19 en Joël 3:12 lezen wij hoe de naties in ongunstige zin gericht of geoordeeld worden. Obadja 21 zegt over de goddeloze natie Esau of Edom: „Verlossers zullen den berg Sion bestijgen om over het gebergte van Esau gericht te oefenen [te oordelen, NW], en het koningschap zal zijn aan den HERE.”
8. Op oordelen en oordeel in welke betekenis wordt in Johannes 7:51 en Matthéüs 23:33 gedoeld?
8 De joodse regeerder Nikodémus verdedigde Jezus Christus met de woorden: „Onze wet oordeelt toch niemand zonder hem eerst te hebben gehoord en te hebben vernomen wat hij doet?” (Joh. 7:51, NW) In Matthéüs 23:33 (NW) zegt Jezus tot de joodse schriftgeleerden en Farizeeën: „Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” Indien dit oordeel iets is wat men moet ontvlieden, hoe zou dit oordeel (krisis) dan een gelegenheid kunnen betekenen om aan Gehenna of eindeloze vernietiging te ontkomen? Dat betekent het niet!
CONTRASTEN, TEGENSTELLINGEN
9, 10. (a) Wat doet Jezus in Johannes 5:29 met de daar genoemde begrippen? (b) Wat stelt hij in Johannes 3:17-19 (NW) tegenover elkaar?
9 Houd ook in gedachten dat Jezus in Johannes 5:29 twee begrippen tegenover elkaar stelt, namelijk „zij die goede dingen hebben gedaan” en „zij die verachtelijke dingen hebben beoefend”. In overeenkomstige zin stelt hij de „opstanding des levens” en de „opstanding des oordeels” tegenover elkaar.
10 Op andere plaatsen stelt Jezus op dezelfde manier redding (of leven) en oordeel tegenover elkaar. Nadat hij bijvoorbeeld over Gods grote liefde voor de mensenwereld heeft gesproken, zegt hij: „Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld uitgezonden opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden. Hij die geloof oefent in hem, wordt niet geoordeeld. Hij die geen geloof oefent, is reeds geoordeeld, omdat hij geen geloof heeft geoefend in de naam van de eniggeboren Zoon van God. Dit nu is de basis voor het oordeel [of, dit is de krisis], dat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht, omdat hun werken goddeloos waren” (Joh. 3:17-19, NW). In deze verzen zijn de woorden „oordelen” en „oordeel” steeds in veroordelende zin gebruikt. Ze worden in alle gevallen tegenover redding tot eeuwig leven gesteld. — Vergelijk Johannes 12:47 en Matthéüs 25:46 (NW).
11, 12. (a) Wat stelt Jezus in Johannes 5:24 (NW) tegenover elkaar? (b) Welke twee tegengestelde resultaten vermeldt Jezus in Johannes 5:28, 29 (NW) voor degenen die uit de herinneringsgraven komen?
11 In Johannes 5:24 (NW), slechts enkele verzen voordat hij gewag maakt van de opstanding der doden, stelt Jezus leven en oordeel op dezelfde manier tegenover elkaar, want hij zegt: „Wie mijn woord hoort en hem gelooft die mij heeft gezonden, heeft eeuwig leven, en hij komt niet in het oordeel, maar is uit de dood tot het leven overgegaan.” In Johannes 5:28, 29 (NW) vermeldt Jezus dan ook de twee verschillende en tegengestelde resultaten van de algemene opstanding of het te voorschijn komen uit de herinneringsgraven.
12 Deze resultaten zijn: 1. „leven” en 2. „oordeel”, dat wil zeggen, een veroordelend oordeel, een veroordeling, of in de nu verouderde taal van de Statenvertaling een „verdoemenis”; het opleggen van een straf in de vorm van het algehele verlies van alle leven waar dan ook.
13. (a) Een echt contrast tussen „leven” en „oordeel” laat welke uitleg van het woord „oordeel” niet toe? (b) Wat betekent het woord „oordeel” hier dus?
13 Jezus noemt als tegenstelling niet 1. „leven” en 2. een „oordeel” waarvan niet zeker is of de uitslag leven is — als degene die een opstanding heeft gekregen, ophoudt met het beoefenen van verachtelijke dingen — of de dood — als hij niet ophoudt met dergelijke praktijken. Dit zou geen echt contrast zijn, want eeuwig leven zou dan zowel uit de „opstanding des levens” als uit de „opstanding des oordeels” kunnen voortvloeien. En daar Jezus zei dat „allen” te voorschijn zouden komen en allen te voorschijn zouden komen tot een „opstanding”, tot een „opstanding” des levens of des oordeels, zou dit op een universele redding neerkomen van „allen die in de herinneringsgraven zijn”, die Jezus’ stem horen en te voorschijn komen. „Oordeel” betekent hier daarentegen geen oordeel met twee mogelijkheden maar een oordeel waarbij slechts één vonnis mogelijk is: het verlies van alle leven voor de beoefenaars van verachtelijke dingen.
14. (a) Wil het feit dat het woord „oordeel” alleen wordt gebruikt in verband met degenen „die verachtelijke dingen hebben beoefend”, zeggen dat zij die leven verwerven, geen beproeving behoeven te doorstaan? (b) Wanneer hebben de 144.000 hun oordeelsperiode, gezien het feit dat zij een ogenblikkelijke volmaaktheid in de hemel verwerven?
14 Bijgevolg duidt Johannes 5:28, 29 (NW) op het bestaan van twee algemene klassen die van elkaar zijn onderscheiden door het gevolg van hun handelwijze na hun opstanding. In Johannes 5:29 gebruikt Jezus het Griekse woord krisis slechts in verband met degenen die verachtelijke dingen beoefenen, maar dit wil niet zeggen dat degenen die de „opstanding des levens” ontvangen, geen beproeving moeten doorstaan voordat zij werkelijk het eeuwige leven binnengaan.c Wat de 144.000 betreft die mederechters van Jezus Christus in de hemel worden, zij gaan het volmaakte, onsterfelijke geestelijke leven met Christus ogenblikkelijk binnen, maar zij zijn hier op aarde beproefd, want, zoals 1 Petrus 4:17 (NW) zegt: „Het is de bestemde tijd dat het oordeel begint bij het huis van God. Als het nu eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn?” Wanneer zij getrouw in het vlees sterven, is het einde van hun oordeelsperiode dus gekomen. Op Gods bestemde tijd hebben zij deel aan de „eerste opstanding” en dan „heeft de tweede dood geen autoriteit” over hen (Openb. 20:4, 6, NW). Dan worden zij rechters in plaats dat zij berecht of geoordeeld worden.
15. Wanneer wordt aan degenen die de „opstanding des levens” ervaren, het oordeel voltrokken?
15 Wanneer echter wordt over degenen die uit de herinneringsgraven te voorschijn komen tot een „opstanding des oordeels” op aarde het oordeel uitgesproken en wanneer wordt het aan hen voltrokken? Niet onmiddellijk nadat zij plaats hebben genomen voor de „grote witte troon en degene die daarop was gezeten”, maar pas nadat zij, hetzij gedurende Christus’ duizendjarige regering, hetzij aan het einde van de duizend jaar, wanneer Satan en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten om de herstelde mensheid te verleiden, „verachtelijke dingen hebben beoefend”.
16. Waarvan hangt het af of hun naam „in het boek des levens geschreven” wordt, en wanneer zal de „tweede dood” wellicht worden toegediend, en waarom?
16 Openbaring 20:11-15 (NW) beeldt af hoe al degenen op aarde die door de zee en Hades en de dood zijn opgegeven, in de gelegenheid zijn hun naam „in het boek des levens geschreven” te krijgen. Of zij hiervoor waardig geoordeeld zullen worden, zal afhangen van de wijze waarop zij volgens de „boekrollen” van onderricht die in die tijd geopend zullen worden en aan de hand waarvan zij geoordeeld zullen worden, geleefd hebben. Sommigen van hen zullen wellicht onwaardig worden bevonden voordat de duizend jaren zijn geëindigd. Zij zullen dan dus wellicht op staande voet met de „tweede dood” worden terechtgesteld omdat zij op verachtelijke wijze hebben geweigerd overeenkomstig de koninkrijksvereisten te leven en voort te gaan tot menselijke volmaaktheid en heiligheid.
17. Wanneer zullen anderen worden terechtgesteld, en waarom dan?
17 Anderen zullen worden terechtgesteld nadat de duizend jaren zijn geëindigd. Tegen die tijd zullen zij tot menselijke volmaaktheid zijn geraakt en het vermogen bezitten om zondeloos te leven, in harmonie met alle wetten van God en trouw aan zijn universele soevereiniteit. Wanneer Satan en zijn demonen echter worden losgelaten om hen te beproeven, zullen zij op verachtelijke wijze hun rechtvaardigheid laten varen en zich scharen aan de zijde van Satan de Duivel, de grote opstandeling tegen de universele soevereiniteit van de Allerhoogste God. Wegens het bedrijven van zo iets verachtelijks zullen zij onder de laatste beproeving vallen en zich het eeuwige leven onwaardig betonen. Zij zullen dan tot degenen behoren die „verachtelijke dingen hebben beoefend”.
WAARSCHUWING
18. Voor dergelijke mensen zal hun opstanding uiteindelijk wat voor soort van opstanding blijken te zijn?
18 Openbaring 20:14, 15 (NW) zegt: „Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur. Bovendien werd een ieder die niet in het boek des levens geschreven werd bevonden, in het meer van vuur geslingerd.” Voor dergelijke mensen blijkt de opstanding die zij smaakten toen zij uit de graven te voorschijn kwamen, een „opstanding des oordeels” te zijn, met verdelging als gevolg, want toen de tijd uiteindelijk was gekomen voor de rechterlijke toekenning van leven of veroordeling, bracht hun bericht aan het licht dat zij personen waren „die verachtelijke dingen hebben beoefend”.
19, 20. (a) Doet het er, in het licht van dit begrip van Johannes 5:28, 29, toe hoe wij thans leven? (b) Hoe wordt door Petrus’ waarschuwing en de vervulling van profetieën voor onze tijd bepaald wat het juiste antwoord is?
19 Laat niemand uit al het voorgaande de conclusie trekken dat het er niet veel toe doet hoe wij thans leven en dat slechts door datgene wat wij onder Gods koninkrijk na Har–mágedon doen, onze eeuwige toekomst werkelijk bepaald zal worden. Houd 1 Petrus 4:17 (NW) in gedachten, waar staat dat de bestemde tijd van het oordeel reeds bij het christelijke huis van God is begonnen. Ook voor Babylon de Grote (het wereldrijk van valse religie) is het „uur van het oordeel door hem”, van het oordeel door God dus, al begonnen. Zij is onder zijn ongunstige oordeel gevallen en nadert nu het moment waarop zij met geweld door God vernietigd zal worden. De koningen der aarde en hun legers worden ook onder de invloed van demonen vergaderd tot hun vernietiging in Har–mágedon. Willen wij met hen allen vernietigd worden en een opstanding uit de doden verbeuren? Ga dan nu uit Babylon de Grote! Ruk u los van de internationale opmars naar Har–mágedon. Red uzelf van Gehenna! — Openb. 14:7, 8; 16:13-16; 18:4; 19:19-21, NW.
20 De mensen der naties worden nu als schapen en bokken gescheiden, in overeenstemming met de gelijkenis die Jezus aan het slot van zijn profetie over het einde van dit samenstel van dingen gaf. Wilt u zich een „bok” betonen? Neen! Want „dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven”. — Matth. 25:31-46, NW.
21. (a) In welke toestand wensen wij te sterven, mochten wij vóór de vernietiging van Babylon de Grote en de oorlog van Har–mágedon sterven? (b) Welke andere mogelijkheid is er thans voor ons?
21 Er rest nog een korte tijd vóór de vernietiging van Babylon de Grote en de oorlog van Har–mágedon. Indien wij vóór die tijd sterven, willen wij bij ons sterven graag waardig zijn om in Gods herinnering bewaard te blijven, in de „herinneringsgraven” als het ware. Dan zullen wij, te bestemder tijd, de stem van de Zoon des mensen horen en te voorschijn komen met het vooruitzicht eeuwig in Gods rechtvaardige nieuwe ordening te leven, tot een „opstanding des levens”. Het is echter ook mogelijk dat wij tot degenen van de „grote schare” behoren die niet zullen sterven maar die de oorlog van Har–mágedon zullen overleven en rechtstreeks zullen overgaan in Gods nieuwe ordening.
22. Wij doen er goed aan thans wat te doen, en met welk voordeel voor onszelf?
22 Hoe raadzaam is het dus voor ons, nu reeds op te houden met het beoefenen van verachtelijke dingen en ons voor te bereiden op de rechtvaardige nieuwe ordening! Ter wille van de rechtvaardigheid doen wij er goed aan er thans reeds de voorkeur aan te geven goede dingen te doen in harmonie met Gods wil en in navolging van zijn Christus! Op deze wijze zullen wij een voorsprong krijgen op de weg der rechtvaardigheid, die tot eeuwig leven in gelukkige harmonie met God leidt.
[Voetnoten]
a Op bladzijde 708 van The New Creation werd echter verwezen naar het Engelse equivalent voor de uitdrukking „opstanding der verdoeming”, die in Johannes 5:29 in de „King James” of „Common Version” van de bijbel wordt gebruikt, en in een voetnoot werd hierover gezegd:
„De vertaling ’opstanding der verdoeming’ in onze ’Common Version’ is een ernstige dwaling die er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de geest van velen met betrekking tot de ware strekking van deze passage is verduisterd. Velen schijnen hieruit de gedachte af te leiden dat sommigen louter opgewekt zullen worden om verdoemd of opnieuw veroordeeld te worden. Juist het tegendeel is waar. Het woord dat in dit vers met ’verdoeming’ is weergegeven, is het Griekse woord krisis, dat in hetzelfde hoofdstuk herhaaldelijk voorkomt en terecht met oordeel is vertaald. Ook in dit geval dient het aldus vertaald te worden, en in de ’Revised Version’ is dit gebeurd.”
Krisis is ook in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften met oordeel vertaald.
b De betekenissen van het Griekse woord krisis worden in Deel I van A Greek Lexicon door Liddell en Scott, op bladzijde 997a als volgt opgesomd:
„1. scheidend, onderscheidend; 2. beslissing, oordeel; 3. keuze, verkiezing; 4. uitlegging van dromen of voortekens, LXX, Daniël 2:36; II. oordeel van een rechtbank; b. uitslag van een rechtszaak, veroordeling. Matthéüs 10:15; 2. beproeving van bekwaamheid of kracht; 3. geschil. III. gebeurtenis, strijdpunt; 2. keerpunt in een ziekte.”
In A Greek and English Lexicon to the New Testament door Parkhurst, worden op bladzijde 342a van de uitgave van 1845 de betekenissen van krisis in de christelijke Griekse Geschriften als volgt vermeld: „I. oordeel; II. Oordeel, gerechtigheid. Matthéüs 23:23. Vergelijk 12:20. III. oordeel van veroordeling, veroordeling, verdoeming. (Markus 3:29; Johannes 5:24, 29); IV. de reden of basis voor veroordeling of straf. Johannes 3:19; V. een bepaalde rechtbank bij de joden. Matthéüs 5:21, 22.”
De betekenissen van het Griekse werkwoord krinein (oordelen) lopen parallel met bovenstaande betekenissen van krisis.
c Op bladzijde 187, de regels 4 tot en met 7, spreekt Meyers Critical and Exegetical Hand-book to the Gospel of John over de opstanding van krisis in Johannes 5:29 en zegt: „krisis] waarbij oordeel hoort, en oordeel, overeenkomstig de context, in veroordelende zin (tot eeuwige dood in Gehenna); en dientengevolge sluit anastasis zoes [opstanding des levens] een oordeelvelling waarbij de zoe [leven] wordt toegekend, niet uit.”