Het werkelijke leven stevig vastgrijpen
„Beveel hun . . . goed te doen, rijk te zijn in voortreffelijke werken, vrijgevig te zijn, mededeelzaam, voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat wegleggend, opdat zij het werkelijke leven stevig mogen vastgrijpen.” — 1 Tim. 6:17-19.
1-3. (a) Beschrijf het tafereel toen een woedende menigte eiste dat „de mens” Jezus ter dood gebracht zou worden. (b) Wat kan er onder die omstandigheden in Jezus zijn omgegaan? (c) Welke vragen worden er door dit alles opgeworpen?
„ZIET! De mens!” Daar stond hij voor de schreeuwende mensenmenigte, onder wie zich de overpriesters en de joodse beambten bevonden, die riepen: „Aan de paal met hem! Aan de paal met hem!” Er was haat in hun hart toen zij uitriepen: ’Hij moet sterven.’ Er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om deze vijandige menigte, die bloed wilde zien, voor ons geestesoog te halen. En wiens bloed wilden zij zien? Van niemand anders dan van Jezus Christus, de Zoon van God. — Joh. 19:4-7.
2 Er zal ongetwijfeld heel wat in Jezus zijn omgegaan toen hij daar buiten Pilatus’ paleis stond. Hij wist dat hij uit de hemel was gekomen om de wil van zijn Vader te doen. Hij begreep dat die goddelijke wil omvatte dat hij aan een martelpaal zou sterven, en dit kon nu elk moment gebeuren. Maar hoe stond het met de toekomst? Zou hij uit de dood worden opgewekt? Zoals hij wist, hing dit ervan af of hij in alles wat hem was opgedragen te doen, getrouw was geoordeeld; ook of hij in staat zou zijn onder de verschrikkelijke druk van deze laatste uren tot zijn laatste ademtocht stand te houden.
3 Maar hier zijn wij aan het einde van het verhaal. Hoe was het allemaal begonnen? En hoe, zo zouden wij ons kunnen afvragen, kon Jezus door te sterven het werkelijke leven stevig vastgrijpen?
4, 5. (a) Hoe kwam het dat Jezus in Bethlehem werd geboren? (b) Welke bekendmaking van deze gebeurtenis werd er gedaan, en tot wie werd deze gericht?
4 In het jaar 2 v.G.T. bracht de engel Gabriël een bezoek aan Maria, die met Jozef verloofd was en in het dorpje Nazareth woonde, om haar te zeggen dat zij een zoon zou baren en dat haar kind in werkelijkheid de Zoon van God zou zijn. Later in datzelfde jaar reisden Maria en Jozef naar de stad Bethlehem, ongeveer negentig kilometer naar het zuiden, om zich, zoals caesar Augustus had bevolen, te laten inschrijven. De tijdsbepaling van dit bevel was door God beschikt, want zij waren er nauwelijks aangekomen of Maria baarde Jezus in een stal. Dit alles gebeurde precies zoals het in de profetieën was voorzegd. — Luk. 1:26-35; 2:1-7; Micha 5:2.
5 Jehovah’s engel maakte deze gewichtige gebeurtenis bekend aan de herders die op die historische avond in de nabijgelegen velden waren, zeggende: „Ik maak u goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde . . . heden is u in de stad van David een Redder geboren, die Christus de Heer is.” Onmiddellijk haastten zij zich „om te zien wat er gebeurd [was]”. Toen zij weer naar hun kudden terugkeerden, verheerlijkten en loofden zij God „om alles wat zij gehoord en gezien hadden”. — Luk. 2:8-20.
GEBEURTENISSEN UIT DE KINDERJAREN VAN JEZUS’ LEVEN
6. Wat gebeurde er toen Jezus acht dagen oud was?
6 Zoals onder de joden de gewoonte was, werd Jezus op de achtste dag besneden en werd hij veertig dagen na zijn geboorte in de tempel te Jeruzalem aangeboden opdat Jozef en Maria overeenkomstig de ’wet van Jehovah’ het juiste slachtoffer konden brengen. Tijdens dit bezoek aan de tempel ontmoetten zij een bejaarde man, Simeon genaamd, aan wie „door de heilige geest [was] geopenbaard dat hij de dood niet zou zien voordat hij de Christus van Jehovah had gezien”. Simeon nam het kind in zijn armen en zegende Jehovah, zeggende: „Mijn ogen hebben uw middel tot redding gezien . . . en een heerlijkheid van uw volk Israël.” Ook kwam er een vierentachtigjarige profetes, Anna genaamd, „naderbij en bracht dank aan God en sprak over het kind tot allen die Jeruzalems bevrijding verwachtten”. — Luk. 2:21-38.
7, 8. Welke reeks van gebeurtenissen had tot gevolg dat Jezus’ ouders eerst naar Egypte gingen en later naar het dorp Nazareth terugkeerden?
7 Het is interessant dat de astrologen, van wie wordt bericht (volgens de leer van de christenheid) dat zij Jezus op de dag van zijn geboorte bezochten, pas enige tijd na deze gebeurtenissen arriveerden. Zij waren eerst naar Jeruzalem gegaan alwaar zij te horen hadden gekregen dat zij naar Bethlehem moesten gaan, en daar „zagen zij het jonge kind met zijn moeder Maria”. Nadat zij hun schatten tevoorschijn hadden gehaald en het kind kostbare geschenken hadden aangeboden, keerden zij rechtstreeks naar hun oosterse land terug, omdat hun in een droom een goddelijke waarschuwing was gegeven niet naar Herodes in Jeruzalem terug te keren. Jehovah’s engel deelde Jozef toen mee: „Sta op, neem het jonge kind en zijn moeder en vlucht naar Egypte, en blijf daar totdat ik het u zeg, want Herodes komt het jonge kind zoeken ten einde het om te brengen.” — Matth. 2:1-15.
8 Dus vanaf het allereerste begin, toen de Zoon van God nog een pasgeboren kind was, werd hij door iemand als ongewenst beschouwd, en die iemand was Satan de Duivel, de aartsvijand van Jehovah. Toen Satans werktuig Herodes zag dat de astrologen hem te slim af waren geweest, geraakte hij buiten zichzelf van woede. Hij gaf bevel dat alle manlijke kinderen in Bethlehem van twee jaar oud en jonger gedood moesten worden. De Duivel en zijn aardse werktuig gingen beslist tot het uiterste in een poging de Zoon van God te vermoorden. Pas nadat Herodes was gestorven, keerden Jozef, Maria en Jezus weer uit het land Egypte terug, waarna zij zich in Nazareth vestigden. — Matth. 2:19-23.
9, 10. (a) Wat gebeurde er in de paschatijd toen Jezus twaalf jaar oud was? (b) Welke inlichtingen hebben wij vervolgens over de tienerjaren van Jezus?
9 Daar in het district Galiléa groeide het kind Jezus op met zijn pleegvader en zijn moeder en halfbroers en -zusters. Hij werd in het timmermansambacht onderwezen en hij „groeide op en werd sterk”. Als wij weer over Jezus horen, vertelt het historische verslag ons dat hij op twaalfjarige leeftijd in de paschatijd met zijn ouders naar Jeruzalem was gereisd. Op de een of andere manier waren zijn ouders hem kwijtgeraakt, en toen zij hem uiteindelijk na drie dagen vonden, wel, toen bevond hij zich in de tempel, „waar hij te midden van de leraren zat, naar wie hij luisterde en aan wie hij vragen stelde. Maar allen die naar hem luisterden, stonden voortdurend verbaasd over zijn begrip en zijn antwoorden”. Neen, deze jonge Jezus verdeed zijn tijd niet door met een groep jeugdige delinquenten in en rondom de stad te zwerven. „Wist gij niet dat ik in het huis van mijn Vader moet zijn?” zei hij tegen zijn verbaasde ouders. — Luk. 2:39-50.
10 Jezus keerde naar Nazareth terug en bleef in gehoorzame onderworpenheid aan zijn ouders, en het verslag zegt: „Jezus bleef toenemen in wijsheid en in fysieke groei en in gunst bij God en de mensen.” Later in zijn leven zou Jezus beslist alle wijsheid, fysieke kracht en zegen van God nodig hebben die hij in zijn kinderjaren kon verkrijgen. — Luk. 2:51, 52.
JEZUS BEGINT ZIJN DYNAMISCHE BEDIENING
11. Welke bijzonder belangrijke gebeurtenis in Jezus’ leven vond er in het jaar 29 G.T. plaats?
11 Na de gebeurtenissen in het jaar 12 G.T. hebben wij geen speciaal verslag over het leven van Jezus tot de herfst van het jaar 29 G.T., toen hij op dertigjarige leeftijd naar Johannes de Doper, die klaarblijkelijk zijn neef was, toe ging met het verzoek in de rivier de Jordaan gedoopt te worden. Onmiddellijk na de doop zag Johannes niet alleen dat de heilige geest in de vorm van een duif op Jezus neerdaalde, maar hoorde hij ook een stem uit de hemel zeggen: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” Dus vanaf zijn doop had Jezus de steun van Jehovah’s dynamische energie. — Matth. 3:13-17.
12, 13. Hoe trachtte Satan Jezus bij het begin van zijn bediening om te brengen, maar hoe mislukte het listige plan?
12 Ter voorbereiding van zijn grootse werk werd Jezus door de heilige geest in de wildernis van Judéa geleid, waar hij veertig dagen lang vastte. Aan het einde van deze periode, toen Jezus in fysiek opzicht verzwakt was, kwam de Duivel, die deze Zoon van God nog steeds trachtte om te brengen, met een drievoudige verzoeking naar hem toe in de hoop zijn rechtschapenheid te verbreken. Hij stelde voor dat Jezus stenen in brood zou veranderen om zijn honger te stillen. Dit lukte niet. Vervolgens trachtte hij Jezus ertoe te verlokken te bewijzen dat hij de Zoon van God was door van de kantelen van de tempel af te springen. Ook dit lukte niet. Toen bood de „heerser van deze wereld”, de Duivel, Jezus alle menselijke koninkrijken aan als hij alleen maar zou neervallen en één enkele daad van aanbidding voor Satan zou verrichten. Ook dit lukte niet. Hoe reageerde deze mens Jezus, die in fysieke en mentale vermogens volmaakt was, op deze aanbiedingen? Nam hij ze in overweging, dacht hij erover na, koesterde hij ze in zijn geest, of sprak de wenselijkheid ervan hem erg aan? Antwoordde hij de Duivel door menselijke redenatie of rabbijnse logica te gebruiken? Neen, in elk afzonderlijke geval viel hij voor zijn antwoord en verdediging onmiddellijk op Gods Woord terug door te zeggen: „Er staat geschreven . . . .” — Matth. 4:1-11; Joh. 12:31.
13 Dus vanaf het allereerste begin van zijn speciale aardse bediening wandelde Jezus in zijn rechtschapenheid, getrouw en loyaal aan zijn hemelse Vader, Jehovah. En hij bleef hier mee doorgaan totdat hij op een onterende wijze aan de paal werd genageld. Jezus bewees beslist dat hij ernaar streefde uiteindelijk het werkelijke leven, eeuwig leven, stevig vast te grijpen!
14. (a) Weten wij hoe Jezus eruitzag? (b) Hoe kunnen wij dan weten wat voor persoon hij was?
14 Hebt u zich ooit afgevraagd hoe Jezus eruitzag of wat voor persoon deze Zoon van God was? Over zijn uiterlijk wordt in de bijbel met geen woord gerept. Wij lezen in de bijbel niets over de kleur van zijn haar of ogen en ook worden er geen inlichtingen verstrekt over zijn lengte of gewicht of over andere bijzonderheden van zijn verschijning. Dit zijn onbelangrijke dingen die niets ter zake doen. Wat voor persoon hij was, is echter uiterst belangrijk, en hierover kunnen wij veel te weten komen door na te gaan wat hij deed, wat hij zei, hoe hij het zei en wat anderen over hem zeiden.
15. Hoe laat Jezus zich historisch bezien, als werker vergelijken met anderen vroeger en thans?
15 Het is een vaststaand en onbetwistbaar feit dat Jezus Christus de belangrijkste en invloedrijkste persoon was die ooit op deze aarde heeft rondgewandeld. De gehele menselijke geschiedenis vóór zijn tijd concentreerde zich op zijn komst en de gehele menselijke geschiedenis sindsdien draait om het feit dat hij gekomen is. Ook wekt het werkelijk verbazing dat hij in zo’n korte tijd zoveel tot stand heeft gebracht. Het is niet overdreven te zeggen dat Jezus in slechts drie en een half jaar honderdmaal meer heeft gedaan dan andere mensen gedurende hun hele leven. Als u deze verklaring in twijfel trekt, vergelijkt u dan de prestaties van wie maar ook met de geïnspireerde verklaring van de apostel Johannes: „Er zijn in werkelijkheid nog vele andere dingen die Jezus heeft gedaan, en ik veronderstel dat, als ze ooit uitvoerig zouden worden beschreven, de wereld zelf de geschreven boekrollen niet zou kunnen bevatten.” Er bestaat geen twijfel over dat Jezus een harde werker was! — Joh. 21:25.
16. Waren Jezus’ metgezellen gereed om het werk dat erin bestond te prediken en discipelen te maken na zijn terechtstelling voort te zetten?
16 Kort na Jezus’ doop koos hij bepaalde discipelen uit die later met hem meereisden en gedurende zijn bediening nauw met hem verbonden waren (Joh. 1:35-51). U zult u herinneren hoe de uit de doden opgewekte Jezus aan het besluit van zijn aardse bediening tot deze metgezellen zei: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën.” Toen hij dit zei, zond hij hen niet uit om een opdracht te vervullen die vreemd voor hen was. Neen, het tegendeel was waar, want zij hadden hem gedurende de drie jaar dat hij discipelen maakte goed gadegeslagen, zodat zij goed waren opgeleid en waren toegerust om het werk voort te zetten waarmee Jezus zelf was begonnen. — Matth. 28:19.
17. Welke gebeurtenissen deden zich gedurende de eerste zes maanden van Jezus’ bediening zoal voor, en hoe groot was het gebied waarin hij in deze periode werkte?
17 In Kana, in Galiléa, verrichtte Jezus zijn eerste wonder als een teken om het geloof van zijn discipelen in zijn messianiteit te sterken. Daarna bezocht hij Kapérnaüm en predikte daar een tijdlang voordat hij in het jaar 30 G.T. naar Jeruzalem opging om het Pascha te vieren. In de eerste zes maanden waarin Jezus predikte en discipelen maakte, heeft hij dus heel wat rondgetrokken — van de laaggelegen Jordaanvallei, waar Johannes doopte, tot de omgeving van de Zee van Galiléa in het noorden en de heuvels ten westen ervan, en vervolgens weer terug naar het zuiden, naar Jeruzalem. — Joh. 2:1-13.
„DE MENS” IN ACTIE
18. Welke bewonderenswaardige eigenschappen spreidde Jezus ten toon toen hij Jeruzalem in 30 G.T. in de paschatijd bezocht?
18 Als Pilatus had gezien wat er op het tempelterrein gebeurde toen Jezus het in die speciale paschatijd met een zweep in zijn hand betrad, zou hij waarschijnlijk hebben uitgeroepen: „Ziet! De mens in actie!” Ah, ja, hij was een werkelijk energiek en moedig mens, vervuld met rechtvaardige verontwaardiging toen hij zag dat het huis van aanbidding van zijn Vader in een handelshuis was veranderd. Daarom trad hij handelend op door de schapen en runderen uit te drijven, de geldstukken uit te storten en de tafels om te keren — en dit zonder enige hulp van anderen. Hij was geen lafhartige zwakkeling, zoals de kunstwerken van de christenheid Jezus zo vaak afbeelden. Toen zijn discipelen deze dappere man van de daad gadesloegen, merkten zij op dat de profetie van Psalm 69:9 voor hun ogen in vervulling ging: „De ijver voor uw huis zal mij verteren.” — Joh. 2:14-17.
19, 20. (a) Wie was Nikodémus, en welk gesprek ontwikkelde zich tussen hem en Jezus? (b) Wat is de basis van oordeel op grond waarvan iemand volgens Jezus als slecht of goed geïdentificeerd wordt?
19 Nog een bewonderenswaardige eigenschap die door Jezus werd ten toon gespreid was zijn vermogen de waarheid met vrijmoedigheid te spreken, zonder bedeesd te zijn wanneer hij tegenover regeerders stond. Dit bleek wel toen de Farizeeër Nikodémus ’s nachts bij hem kwam. Nikodémus, „een regeerder der joden”, identificeerde Jezus op juiste wijze, want hij zei: „Wij weten dat gij van God zijt gekomen als leraar.” Jezus antwoordde door te zeggen: „Indien iemand niet wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.” Toen bleek hoe traag van verstand deze Farizeeër was, bestrafte Jezus hem met de woorden: „Zijt gij een leraar Israëls en weet toch deze dingen niet? . . . Indien ik ulieden aardse dingen heb gezegd en gij nochtans niet gelooft, hoe zult gij dan geloven indien ik u hemelse dingen vertel?” Niettemin betoonde Jezus onpartijdigheid want hij bleef deze man dezelfde gelegenheid schenken als ieder ander om de waarheid te leren kennen, de waarheid dat alleen degenen die geloof oefenen in de eniggeboren Zoon van God ooit het werkelijke leven stevig zouden kunnen vastgrijpen. „Hij die geloof oefent in hem [de Zoon]”, zo vertelde Jezus hem, „wordt niet geoordeeld. Hij die geen geloof oefent, is reeds geoordeeld, omdat hij geen geloof heeft geoefend in de naam van de eniggeboren Zoon van God.” Het werd dus aan Nikodémus zelf overgelaten of hij een ongunstig goddelijk oordeel zou ontvangen of niet. — Joh. 3:1-12, 16-18.
20 Dit lid van het Sanhedrin had klaarblijkelijk de beschutting van de duisternis gekozen om Jezus op te zoeken omdat hij bevreesd was voor de joden en bang was dat het zijn reputatie zou schaden als hij in tegenwoordigheid van Jezus gezien zou worden. Dit kan de reden zijn geweest waarom Jezus zijn gesprek met Nikodémus besloot met de woorden: „Dit is de basis voor het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht, omdat hun werken goddeloos waren. Want hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet worden terechtgewezen. Maar hij die doet wat waar is, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden gemaakt als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan.” — Joh. 3:19-21.
21. Waaruit bleek dat het werk van Johannes de Doper afnam?
21 Na deze gebeurtenissen gingen Jezus en zijn discipelen het platteland van Judéa in, waar vele gelovigen werden gedoopt, niet door Jezus maar door zijn discipelen. Er werden zelfs zovelen gedoopt, dat discipelen van Johannes de Doper aan hem vroegen wat dit te betekenen had. Johannes legde in zijn antwoord onder andere uit: „Hij [Jezus] moet blijven toenemen, maar ik moet blijven afnemen.” — Joh. 3:22–4:2.
22. Wat gebeurde er in de stad Sichar, waardoor te bestemder tijd voor vele Samaritanen de weg geopend werd om het werkelijke leven stevig vast te grijpen?
22 Kort nadat Johannes de Doper was gevangen gezet, verliet Jezus Judéa en ging hij naar Galiléa (Matth. 4:12). Op weg daarheen trokken hij en zijn metgezellen door het gebied van de Samaritanen, waar Jezus wat „informeel getuigenis gaf” aan een vrouw bij een bron buiten de stad Sichar. Hij was „vermoeid van de reis”; toch greep hij de gelegenheid aan zich bekend te maken, want ook de Samaritanen zagen naar de Messías uit. Dat gesprek met de Samaritaanse vrouw bij de bron had tot resultaat dat andere mensen uit de stad kwamen om Jezus te ontmoeten. Zij smeekten hem op hun beurt zo krachtig bij hen te blijven, dat hij daar twee dagen bleef, met het gevolg dat „nog velen meer [geloofden] om wat hij zei”. — Joh. 4:3-43.
JEZUS BEGINT ZIJN GROTE GALILESE BEDIENING
23. Welk thema nam Jezus in zijn boodschap op toen hij in het district Galiléa was teruggekeerd, en waarom?
23 Enige tijd na het Pascha in 30 G.T. kwam deze dynamische prediker weer terug in het district Galiléa om er het grootste gedeelte van de volgende twee jaar door te brengen. Het verslag zegt hierover dat Jezus ’in de kracht van de geest naar Galiléa terugkeerde’, waardoor goed wordt verklaard waarom de Galileeërs het voorrecht genoten enkele van zijn krachtigste werken te zien. Zijn door de geest krachtig gemaakte boodschap omvatte voor het eerst het thema dat was gebruikt door Johannes de Doper, wie nu door gevangenzetting het zwijgen was opgelegd, namelijk: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” — Luk. 4:14, 15; Matth. 4:17; Mark. 1:14, 15; Joh. 4:43.
24. (a) Welke zeer ongewone gebeurtenis deed zich in de synagoge van Nazareth voor? (b) Hoe reageerden de inwoners van het stadje evenwel, en waarom?
24 „In de kracht van de geest” ging Jezus op de sabbat de synagoge van Nazareth, waar hij was grootgebracht, binnen, en hij las de aanwezigen uit de rol van Jesaja hoofdstuk 61, de verzen 1 en 2 voor: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken.” Vervolgens verklaarde Jezus: „Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.” Wel, zij waren verwonderd over zijn innemende woorden, maar toen hij weigerde voor hun plezier wonderen te verrichten en zijn toehoorders in plaats daarvan met de ontrouwe Israëlieten in de dagen van de profeten Elia en Elisa vergeleek, „werden zij met toorn vervuld” en joegen zij hem weg naar een steile rotswand, in een poging hem ervanaf te gooien. Deze krachtige, door de geest geleide Jezus wandelde echter eenvoudig midden tussen hen door en ging naar Kapérnaüm, aangezien de tijd voor zijn dood nog niet was aangebroken en dit ook niet de manier was waarop hij zou sterven. — Luk. 4:16-31.
25, 26. (a) Hield Jezus er wegens de onheuse behandeling die hij in Nazareth ontving, mee op in het gebied van Galiléa te prediken? (b) Welke wonderen verrichtte hij, en met welke resultaten?
25 Toen Jezus langs de oever van de Zee van Galiléa wandelde, nodigde hij vier discipelen uit hem in zijn bediening te vergezellen — Petrus en zijn broer Andréas, en Jakobus en diens broer Johannes. Het verslag vermeldt vervolgens hoe deze ijverige maker van discipelen rondtrok „door geheel Galiléa, terwijl hij . . . het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek onder het volk genas”. De berichten over hem verbreidden zich wijd en zijd door geheel Syrië en grote mensenmenigten met allerlei ziekten kwamen naar hem toe — onder wie lijders aan vallende ziekte, verlamden en door demonen bezetenen — en hij genas hen allen. — Matth. 4:18-24.
26 Er was ook een melaatse die Jezus op zijn knieën smeekte: „Als u het alleen maar wilt, kunt u mij rein maken.” Door medelijden bewogen, raakte Jezus hem aan en zei: „Ik wil het. Word rein.” De man kreeg toen te horen dat hij geen ruchtbaarheid aan de zaak moest geven, maar dat hij zich aan de priester moest vertonen en het door de Wet vereiste offer moest brengen. Maar omdat mensen nu eenmaal toch over zulke wonderbare dingen praten, verbreidde het nieuws zich snel, totdat het voor Jezus onmogelijk werd openlijk een stad binnen te gaan. Daarom zocht hij op eenzame plaatsen buiten de stad vrede en rust, maar ook daar „bleven zij [de scharen] van alle kanten naar hem toekomen”. — Mark. 1:40-45; Luk. 5:12-16.
27. Waardoor werd gedemonstreerd hoe uitermate geduldig Jezus met anderen was?
27 Wij kunnen ons voorstellen hoeveel tijd en energie dit van Jezus vergde. Zelfs een volmaakte man heeft enige tijd nodig om zich te ontspannen en te rusten, maar het schijnt dat die mensen in hun verlangen van hun ziekten genezen te worden (en nog wel zonder enige vergoeding), Jezus nog niet eens met deze kleine consideratie wensten te bejegenen waarop hij recht had. Maar veel interessanter in dit verband is het feit dat Jezus nooit klaagde of zich geërgerd betoonde wegens dit gebrek aan consideratie, en hierdoor werd nog een van zijn waarlijk grootse hoedanigheden getoond, namelijk zijn uitermate grote geduld met mensen.
28. (a) Wat trad bij de gelegenheid toen Jezus te Kapérnaüm een verlamde genas, speciaal aan het licht? (b) Verheugden alle aanwezigen zich toen zij getuige waren van dit wonder?
28 Nadat Jezus enkele dagen weggeweest was uit Kapérnaüm, werd er bericht dat hij was teruggekeerd, en al gauw verdrongen zich zoveel mensen in en rondom het huis waar hij was, dat het onmogelijk was er binnen te gaan. Dit bracht vier energieke vrienden van een verlamde ertoe een gat in het dak te maken en hem met veldbed en al naar beneden te laten zakken, waar Jezus was. Dit nogal amusante aspect van de gebeurtenis is zo ongeveer alles wat sommige mensen zich hiervan herinneren. Verre van een sensationele stunt te zijn, werd hierdoor echter het geloof gedemonstreerd dat die mensen hadden, en ’Jezus zag hun geloof’. Daarom zei hij: „Kind, uw zonden zijn vergeven.” Maar niet alle aanwezigen verheugden zich erover dit te horen. Een aantal schriftgeleerden maakten in hun hart aanmerkingen op Jezus. Aangezien Jezus kon zien wat er in hun hart omging, trachtte hij met hen te redeneren: „Wat is gemakkelijker”, zo vroeg hij, „te zeggen: ’Uw zonden zijn vergeven’, of te zeggen: ’Sta op en neem uw veldbed op en loop’?” Vervolgens legde hij uit waarom hij die eerste woorden had gesproken — „opdat gij . . . zult weten dat de Zoon des mensen autoriteit heeft op aarde zonden te vergeven”. Welnu, was dat niet een vriendelijke manier om die schriftgeleerden te berispen? Aldus werd er een geweldig getuigenis over Gods macht en koninkrijk gegeven, en de meesten van degenen die hierbij aanwezig waren, riepen uit: „Zoiets hebben wij nog nooit gezien.” — Mark. 2:1-12; Matth. 9:2-8.
29. Hoe gaf Jezus tegenstanders die het niet goedkeurden dat hij met belastinginners en zondaars at, een passend antwoord?
29 Een van de dingen die op de lezer van deze geïnspireerde historische verslagen een grote indruk maken, is, hoe vaak Jezus het enig juiste, passende en geschikte antwoord klaar had om zijn tegenstanders van repliek te dienen. Nadat hij bijvoorbeeld de belastinginner Levi had uitgekozen om een van zijn volgelingen te zijn, rechtte deze man een groot gastmaal aan waarvoor hij niet alleen Jezus en zijn discipelen maar ook vele belastinginners en zondaars uitnodigde. Welnu, de Farizeeën en hun schriftgeleerden lieten zich er laatdunkend over uit dat Jezus met deze mensen at, mensen op wie zij neerkeken als zondige en slechte mensen die men moest mijden en uit de weg moest gaan. En wat was nu Jezus’ volmaakte antwoord om deze farizeïsche spotters het zwijgen op te leggen? Hij zei: „Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die iets mankeren, wel. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars te roepen, opdat zij berouw hebben.” — Luk. 5:27-32.
„DE MENS” DEED GOED OP DE SABBAT
30, 31. (a) Wat gebeurde er toen Jezus op de sabbat het waterbekken van Bethzatha bezocht? (b) Hoe rechtvaardigde Jezus het dat hij op de sabbat goed deed?
30 In het voorjaar van 31 G.T. reisde Jezus wederom naar Jeruzalem voor het Pascha. In de buurt van de schaapspoort van de stad zag hij bij een waterbekken, Bethzatha geheten, een aandoenlijk tafereel. Vele zieke en gebrekkige mensen, van wie sommigen blind en anderen lam waren of verdorde ledematen hadden, trachtten er genezing te vinden. Jezus koos een man uit die al achtendertig jaar ziek was en zei tot hem: „Sta op, neem uw veldbed op en loop.” En dit deed de man, volkomen genezen! — Joh. 5:1-9.
31 Maar in plaats dat de joden die dit zagen God verheerlijkten wegens datgene wat er was gebeurd, gingen zij heftig tegen Jezus tekeer omdat hij dit goede genezingswerk op de sabbat verrichtte. Hoe antwoordde Jezus hen? Hij zei: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.” Ah, ja, in navolging van de Allerhoogste Werker, die er nooit mee ophoudt ten behoeve van ons te werken, die ook op de sabbat zonneschijn en regen zendt, hield ook deze Meesterwerker Jezus er nooit mee op, ook niet op de sabbat, werken te verrichten die anderen tot voordeel strekten. — Joh. 5:10-17.
32, 33. Welke beschuldiging, behalve dat zij bezwaar maakten tegen het verrichten van wonderbare genezingen op de sabbat, brachten tegenstanders nog meer tegen Jezus in, maar hoe antwoordde hij hierop?
32 Aanvaardden de scharen Jezus’ uitleg? Neen, maar zij werden zelfs nog woedender en waren „er nog meer op uit hem te doden, omdat hij niet alleen de Sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde, waardoor hij zichzelf aan God gelijk maakte” — althans zo bezagen zij het. Het is moeilijk te begrijpen dat die mensen zo door religieuze tradities verblind waren dat zij zelfs ondanks zulk een onmiskenbaar bewijs dat Jezus de Messías was, weigerden te erkennen dat Gòd deze man door bemiddeling van Jezus gezond gemaakt had. Niettemin bleef Jezus met hen redeneren en aantonen dat hij zichzelf niet „aan God gelijk maakte” maar alle eer voor wat hij had gedaan aan Jehovah gaf, zeggende: „De Zoon kan geen enkel ding uit zichzelf doen, maar alleen wat hij de Vader ziet doen.” Wel, zij zouden hem zelfs nog veel grotere dingen zien doen, want de tijd zou komen „waarin de doden de stem van de Zoon van God zullen horen”, ja, „het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen”. — Joh. 5:18-30.
33 Geloofde Jezus toen hij die schare deze grootse waarheden vertelde werkelijk dat hij hen ervan zou overtuigen dat hij de Messías was? Nauwelijks. Zo naïef was hij niet. Daarom besloot hij dit gesprek met te zeggen: „Indien gij . . . Mozes hadt geloofd, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven. Maar indien gij de geschriften van hem niet gelooft, hoe zult gij dan mijn woorden geloven?” — Joh. 5:46, 47.
34. Waarom werd bij een andere gelegenheid tegen Jezus’ discipelen de beschuldiging ingebracht dat zij de sabbat ontheiligden?
34 Na het Pascha te Jeruzalem, op de terugweg naar het district Galiléa, plukten Jezus’ discipelen toen zij door een korenveld gingen enkele aren die zij opaten. Wederom beschuldigden de Farizeeën hen van sabbatontheiliging. Jezus zei als antwoord dat de sabbat voor de mens was, niet de mens voor de sabbat, terwijl bovendien „de Zoon des mensen Heer ook van de sabbat” is. — Mark. 2:23-28.
35. Hoe redeneerde Jezus op weer een andere sabbat nog verder met zijn tegenstanders dat het juist was op de sabbat wonderen te verrichten, en met welke gevolgen?
35 Toen Jezus ter gelegenheid van een andere sabbat in een synagoge was, letten de Farizeeën op of hij de sabbat zou „schenden” door de verdorde hand van een man te genezen. Om hem te kunnen beschuldigen, vroegen zij: „Is het geoorloofd op de sabbat te genezen?” Jezus vroeg als antwoord: „Wie onder u die maar één schaap heeft, zal dit niet als het op de sabbat in een kuil valt, vastgrijpen en eruit tillen?” Toen zei hij de man zijn verdorde hand uit te strekken, en onmiddellijk werd ze even gezond als de andere hand. Nogmaals, loofden die farizeïsche religieuze leiders God wegens deze goddelijke demonstratie van Jezus’ messianiteit? Neen; in plaats daarvan gingen zij woedend „naar buiten en beraadslaagden tegen hem ten einde hem om te brengen”. Dus wederom zien wij dat deze „Heer van de sabbat” niet bevreesd bleek te zijn voor die goddeloze mannen. Hij bleef er gewoon mee doorgaan goed te doen en zeven dagen per week te werken aan de taak die Jehovah hem had opgedragen. — Matth. 12:9-14; Luk. 6:5-11.
DE MEESTERONDERWIJZER ZETTE ZIJN WERK ZONDER ONDERBREKING VOORT
36. Waarom was het werk nu nog dringender dan toen Jezus zijn bediening begon?
36 Slechts drie maanden na het Pascha in 31 G.T. kwam Jezus op de helft van zijn werk als maker van discipelen. Er stonden hem nog maar één jaar en negen maanden ter beschikking waarin hij de toewijzing kon voltooien en het werkelijke leven stevig kon vastgrijpen. Hij had geen tijd te verliezen. Er moest nog veel werk worden gedaan.
37. Welke beroemde toespraak hield Jezus nabij Kapérnaüm, met welke speciale voordelen voor ons als wij deze lezen?
37 Omstreeks deze tijd hield Jezus zijn beroemde toespraak die gewoonlijk de Bergrede wordt genoemd. Waar die berg precies was, is niet met zekerheid bekend, maar hij was in de buurt van Kapérnaüm aan de Zee van Galiléa. Waar het echter om gaat, is wat Jezus bij die gelegenheid zei. U zult deze toespraak uitgeschreven vinden in Matthéüs hoofdstuk vijf vers drie tot en met hoofdstuk zeven vers zevenentwintig. In die toespraak gaf Jezus zijn toehoorders veel stof tot nadenken, in werkelijkheid meer dan in een paar woorden herhaald kan worden. Het zou ons allemaal goed doen wanneer wij ervoor zouden gaan zitten om die toespraak te lezen en na te denken over hetgeen hij zei. Jezus sprak daar onder inspiratie de gedachten van God zoals zijn Vader in de hemel hem deze ingaf. Als wij dus Gods gedachten willen denken, doen wij er goed aan er de tijd voor te nemen de woorden die toen gesproken werden te lezen en erover na te denken.
38. Waardoor ware Jezus’ onderwijzingsmethoden zo doeltreffend?
38 Hoe dachten Jezus’ toehoorders over die openluchttoespraak? „De uitwerking [was] dat de scharen versteld stonden over zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals hun schriftgeleerden.” Hij bewees beslist de Meesteronderwijzer te zijn die zijn weerga op aarde niet had. Enkele van de dingen die Jezus’ onderwijzingsmethoden zo doeltreffend maakten, waren eenvoud, kortheid, duidelijkheid, deugdelijke logica, levendige illustraties en onderzoekende vragen die zijn aanwezigen ertoe brachten hun eigen hart te onderzoeken en een beslissing te nemen, hetzij voor of tegen de waarheid. — Matth. 7:28, 29.
39. Wat bleef Jezus, behalve zijn verbazingwekkende onderwijzingen, nog meer doen om mensen ervan te overtuigen dat hij de Messías was?
39 Behalve dat deze Grote Onderwijzer doeltreffende predikingsmethoden gebruikte, bleef hij gedurende de laatste helft van zijn bediening, toen hij van plaats tot plaats trok, ter ondersteuning van zijn prediking wonderen verrichten. In Kapérnaüm genas hij de verlamde knecht van een niet-Israëlitische legeroverste omdat hij, zoals Jezus zei, „bij niemand in Israël . . . zo’n groot geloof gevonden” had. Toen de baar waarop het lichaam van de enige zoon van een weduwe lag, naar de begraafplaats van Naïn werd gedragen, raakte Jezus deze aan en op zijn bevel werd de jongeman levend. Wat een getuigenis was dit betreffende Jezus’ messianiteit! — Matth. 8:5-13; Luk. 7:11-17.
40. Op grond waarvan kon de gevangen gezette Johannes de Doper weten of Jezus werkelijk de Messías was?
40 Het nieuws van deze wonderbaarlijke dingen bereikte de gevangen gezette Johannes de Doper, en daarom zond hij boodschappers naar Jezus toe met de vraag: „Zijt gij de Komende. . . ?” Jezus zei hun als antwoord datgene te berichten wat zij met hun eigen ogen zagen — dat de blinden het gezicht ontvingen, de kreupelen liepen, de melaatsen werden gereinigd, de doven hoorden, de doden werden opgewekt en aan de armen het goede nieuws werd verteld. Dat zou Johannes er beslist van overtuigen dat de „Komende” inderdaad was gekomen. — Luk. 7:18-23.
41, 42. (a) Wat gebeurde er bij een zekere gelegenheid toen Jezus bij een Farizeeër een maaltijd gebruikte? (b) Hoe toonde de Meesteronderwijzer op tactvolle wijze aan dat zelfrechtvaardige personen weinig vergeving voor hun zonden zullen ontvangen?
41 Wel, zelfs als Jezus er de tijd voor nam om te eten, was hij altijd waakzaam en gereed om mensen de waarheid te onderwijzen. Neem bijvoorbeeld de keer dat hij in het huis van een Farizeeër aan een maaltijd aanlag en een beruchte zondares wenend binnenkwam, in de hoop dat Jezus haar zonden zou vergeven. Zij waste Jezus’ voeten met haar tranen, droogde ze met haar haar, kuste ze teder en wreef ze in met kostbare geparfumeerde olie. Toen de Farizeeër dit zag, verachtte hij Jezus in zijn hart; hij zag eigenlijk op het hele tafereel neer. Maar merk op hoe de Meesteronderwijzer deze zelfrechtvaardige Farizeeër door middel van de volgende illustratie een les leerde die hij niet gauw zou vergeten. Twee mannen stonden bij een bepaalde geldschieter in de schuld, de één voor vijfhonderd denarii en de ander voor slechts vijftig. Aangezien de schuldenaars de schuld niet konden terugbetalen, schold de schuldeiser de schuld van beiden kwijt. De schuldenaar met de grootste schuld, had vanzelf sprekend reden de geldschieter meer lief te hebben. Jezus paste de illustratie nu op het onderhavige geval toe, zeggende:
42 „Ik ben in uw huis gekomen; gij hebt mij geen water voor mijn voeten gegeven. Maar deze vrouw heeft mijn voeten met haar tranen natgemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Gij hebt mij geen kus gegeven, maar deze vrouw heeft vanaf het uur dat ik ben binnengekomen, niet opgehouden mijn voeten teder te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie ingewreven, maar deze vrouw heeft mijn voeten met welriekende olie ingewreven. Op grond hiervan, zo zeg ik u, zijn haar zonden, ofschoon die vele zijn, vergeven, want zij heeft veel liefgehad; maar wie weinig wordt vergeven, heeft weinig lief.” — Luk. 7:36-50.
43. Wat gebeurde er toen Jezus al de Galilese gemeenschappen voor de tweede maal bezocht?
43 Kort na deze gebeurtenissen begon Jezus alle steden en dorpen in Galiléa voor de tweede maal te bezoeken, waarbij hij zijn twaalf apostelen en een aantal toegewijde vrouwelijke discipelen met zich meenam. Op deze tocht wierp hij meer demonen uit, ontmoette hij meer tegenstand van de zijde der Farizeeën, sprak hij meer illustraties, opende hij meer blinde ogen, wekte hij meer doden op en vertroostte hij meer onderdrukte mensen met het goede nieuws omtrent zijn glorierijke koninkrijk. — Matth. 12:22-45; 13:1-52; Luk. 8:1-3.
44. Hoe was de reactie op de prediking van het goede nieuws omtrent Gods koninkrijk in het land van de Gadarénen?
44 De rondreis bracht Jezus naar de overkant van de Zee van Galiléa, naar het land van de Gadarénen. Hoe zou de Grote Onderwijzer in dit nieuwe gebied worden ontvangen? Welnu, toen hij een „Legioen” demonen uit een tweetal mannen had geworpen, en de demonen een kudde zwijnen van een steile helling deden storten, verzochten de mensen van de stad Jezus dringend hun streek te verlaten. Bond Jezus de strijd aan en weigerde hij te vertrekken? Neen, daarvoor was de tijd te kort. Hij had een getuigenis gegeven. Op zijn minst één van de door demonen bezeten mannen stelde geloof in Jezus en hij werd beloond doordat Jezus hem de opdracht gaf het goede nieuws onder zijn bloedverwanten en in de Dekápolis, een bondgenootschap van tien steden, te gaan verbreiden. Het was dus niet nodig dat Jezus daar bleef. Er waren nog meer personen die het waard waren en die er verlangend op wachtten dat hij weer door Galiléa zou trekken opdat zij de zegen van zijn tegenwoordigheid mochten ontvangen, mensen zoals Jaïrus met een dochtertje dat stervende was en de niet met name genoemde vrouw die al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed en bij geen enkele dokter genezing had kunnen vinden. Ja, de tijd was inderdaad te kort zodat deze niet verspild kon worden aan tegenstanders die geen waardering toonden. — Matth. 8:28-34; Mark. 5:1-43.
45. Hoe reageerden de inwoners van Nazareth toen Jezus weer terugkeerde om in hun synagoge te onderwijzen, en waaraan herinnerde dit hem?
45 Als Jezus zijn eigen stad Nazareth weer zou bezoeken, zou hij dan bemerken dat de inwoners een verandering van hart hadden ondergaan? Zouden zij hun vroegere dwaling inzien en hun meest geziene burger met vreugde begroeten? Welnu, toen hij was teruggekeerd en in hun synagoge onderwees, stonden zij versteld over zijn wijsheid en toch namen zij aanstoot aan hem omdat hij naar hun mening slechts „de zoon van de timmerman” was. Toen Jezus de opmerking maakte: „Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen gebied en in zijn eigen huis”, had hij waarschijnlijk de profeet Jeremia in gedachten en hoe deze door de mensen van zijn eigen stad was verworpen. — Matth. 13:54-58; Jer. 1:1; 11:21.
IN DE BEHOEFTE AAN EEN GROTER GETUIGENIS VOORZIEN
46, 47. (a) Bemerken wij dat Jezus na twee jaar van intensieve prediking zijn bedieningsactiviteit gaandeweg vermindert? (b) Wat was zijn oordeel over de geestelijke situatie van het volk nadat hij het gebied voor de derde keer had bezocht, en wat moest er volgens zijn zeggen aan worden gedaan?
46 Men zou kunnen denken dat Jezus er na ongeveer twee jaar van intensieve prediking, nadat hij een aantal gebieden opnieuw had bezocht en talloze wonderen had verricht die door duizenden personen waren gadegeslagen, ja, na dit alles, nu wel over zou denken de intensiteit van zijn veldtocht gaandeweg te verminderen. Maar integendeel, wij bemerken juist dat hij stappen doet om het predikingswerk te versnellen en uit te breiden.
47 Allereerst ging Jezus zelf nogmaals, voor de derde keer, een rondreis door Galiléa maken, waarbij hij „alle steden en dorpen [bezocht], terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek genas”. Wat hij op deze rondreis zag, overtuigde hem er meer dan ooit tevoren van dat het predikingswerk uitgebreid en geïntensifieerd moest worden. Waar hij ook heen ging, als hij de scharen zag, „had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder”. „Ja, de oogst is groot, maar er zijn weinig werkers”, zo merkte hij op. Wat kon daaraan worden gedaan? „Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt”, was Jezus’ raad. — Matth. 9:35-38.
48. Welke instructies gaf Jezus aan de twaalf apostelen voordat hij hen in het predikingswerk uitzond?
48 In overeenstemming met zijn vurige gebed deed deze ijverige man van actie stappen om meer predikers van het goede nieuws in het veld te krijgen. Hij riep de twaalf apostelen bij zich en zond hen twee aan twee uit, zodat hij zes ploegjes van Koninkrijkspredikers vormde die zich in zes verschillende richtingen over het gebied verspreidden. Toen hij deze volle-tijdpredikers uitzond, gaf hij hun specifieke instructies zoals waarheen zij moesten gaan, tot wie zij moesten prediken en wie zij moesten vermijden. Hun werd ook gezegd dat zij precies hetzelfde moesten zeggen en doen als zij Jezus hadden horen zeggen en zien doen. „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” Door de kracht van de heilige geest zouden zij in staat zijn ’zieken te genezen, doden op te wekken, melaatsen rein te maken en demonen uit te werpen’. Ook mochten zij geen geld vragen voor zulke goddelijke genezingen. „Gij hebt om niet ontvangen, geeft om niet”, was de regel die zij zouden volgen. — Matth. 10:1-42; Mark. 6:7-13.
49. Waarom besloten Jezus en zijn apostelen naar een eenzame plaats te gaan, maar hoe liep het verder af?
49 Toen de twaalf terugkeerden om de geweldige ervaringen te vertellen die zij hadden opgedaan, stelde Jezus voor dat zij zich zouden terugtrekken naar een eenzame plaats buiten de stad, want waar zij zich bevonden, „waren er velen die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen gelegenheid om een maaltijd te nuttigen”. Maar de mensen kregen er de lucht van waar zij naar toe gingen en zij kwamen daar zelfs nog eerder dan Jezus en zijn discipelen. Wat stond dit volmaakte voorbeeld van onzelfzuchtigheid en edelmoedigheid, deze Grote Onderwijzer, dus te doen? Toen hij hen zag, „werd [hij] met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren”. De tijd verstreek. Het werd laat. Zij hadden allemaal honger. Daarom gaf deze wonderen verrichtende man Gods vijfduizend mannen te eten van slechts vijf broden en twee vissen, en toch waren er nog twaalf manden vol brokken over! — Mark. 6:30-44.
50. In welke ver uit elkaar liggende plaatsen bevond Jezus zich volgens het verslag binnen een korte tijdsperiode?
50 Dit voorval geschiedde omstreeks de paschatijd in het jaar 32, hetgeen betekende dat er nog slechts ongeveer een jaar over was waarin Jezus zijn werk moest voleindigen en zich het werkelijke leven dat als een beloning voor zijn getrouwheid voor hem was weggelegd, waardig moest betonen. Het is dan ook niet te verwonderen dat wij Jezus nu in ver uit elkaar liggende plaatsen zien prediken en alles binnen een korte tijdsperiode, daar hij ernaar streefde een groter getuigenis te geven en een groter gebied te bestrijken zodat hij een groter aantal mensen kon bereiken. Eerst treffen wij hem aan in de omgeving van Kapérnaüm, aan de noordelijke oever van de Zee van Galiléa. Vervolgens vertelt het verslag dat hij wonderen verricht aan de kust van de Middellandse Zee in de buurt van de steden Tyrus en Sidon. Kort daarop bevindt hij zich ver daarvandaan, ten oosten van de Zee van Galiléa en de Opper-Jordaan, terwijl hij predikt in de tien steden die de Dekápolis worden genoemd en veel wonderen in dat gebied verricht. — Mark. 7:24-37.
51. Met welke ontberingen en ongemakken heeft Jezus ongetwijfeld te kampen gehad, doch waarom wordt er klaarblijkelijk nooit melding van gemaakt?
51 Als wij erover nadenken, heeft Jezus beslist heel veel gelopen om deze verspreid liggende plaatsen te bereiken. En toch klaagde hij nooit over de lichamelijke inspanning of over de ontbering die werd veroorzaakt door de hitte of de regen, het stof of de modder, wat het ook geweest moge zijn. Deze dingen werden zelfs zo onbeduidend geacht dat er nooit melding van wordt gemaakt. Waar geïnspireerde bijbelschrijvers in hun verslagen de nadruk op leggen, is het ene grote en belangrijke werk dat Jezus deed, namelijk het levenreddende predikingswerk.
52. Wie waren de grootste tegenstanders van Jezus, en waaruit blijkt dat zij nooit berouw zouden hebben en de Messías zouden aanvaarden?
52 Dit wil niet zeggen dat de bijbel volkomen zwijgt over datgene wat Jezus in zijn bediening heeft geleden. De bijbel vertelt ons heel veel over de geweldige vervolging en tegenstand die hij vooral van de zijde der religieuze leiders te verduren kreeg. Van het begin tot het eind van zijn aardse bediening moest hij strijden tegen de uitdagingen waarmee zij hem altijd bestookten. Er waren nu meer dan twee jaar verstreken, gedurende welke tijd hij het ene wonder na het andere had verricht om de mensen te bewijzen dat hij werkelijk de Zoon van God was. Er nu, nadat hij zo juist enkele duizenden mensen (vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegerekend) van slechts zeven broden en wat visjes te eten had gegeven — iets wat zelfs de meest sceptische ongelovige had moeten overtuigen — komen daar de Farizeeën en Sadduceeën en vragen een teken uit de hemel als bewijs dat Jezus de Messías was. Wat was Jezus’ antwoord? Hij herhaalde slechts wat hij hun reeds bij een vorige gelegenheid had gezegd, namelijk: „Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona.” En zoals de gebeurtenissen later bewezen, toen dat „teken van Jona” geschiedde, toen Jezus drie dagen in het hart van de aarde was zoals Jona drie dagen in de buik van de vis was, weigerden die ’goddeloze en overspelige’ mannen nog steeds te geloven! — Matth. 15:32–16:4; 12:38-40.
53. Welke belangrijke gebeurtenis vond tegen het einde van Jezus’ twee jaar durende Galilese bediening plaats, en waar?
53 Voordat Jezus zijn grote bediening in Galiléa, waardoor het grootste gedeelte van de twee jaar in beslag was genomen, eindigde, nam hij Petrus, Jakobus en Johannes mee naar een hoge berg. Dit was waarschijnlijk de 2700 m hoge berg Hermon, en aldaar waren zij getuige van het transfiguratietafereel. — Matth. 17:1-13.
JEZUS SCHENKT ZIJN VOLLE AANDACHT AAN HET ZUIDEN
54. Waar concentreerde Jezus zijn activiteit gedurende de laatste zes maanden?
54 Het was in de herfst van het jaar 32, omstreeks het loofhuttenfeest, dat Jezus het centrum van zijn activiteit naar het zuiden verplaatste, in en rondom Jeruzalem en de gebieden van Judéa en Perea. Daar concentreerde hij zijn prediking gedurende de laatste zes maanden van zijn aardse bediening. Net als elders leerde Jezus de mensen hier wijze voorschriften en rechtvaardige beginselen, waarbij hij menigmaal gebruik maakte van passende illustraties. Enkele van zijn belangrijkste uitspraken en profetieën werden gedurende deze veldtocht in het zuiden geuit.
55. Waar vinden wij Jezus in weerwil van tegenstand prediken, en wat heeft hij tot gelovigen en ongelovigen te zeggen?
55 Naarmate het einde naderbij kwam en de vijand wanhopiger werd, moest Jezus zelfs nog voorzichtiger zijn dat zij hem niet vóór de door God vastgestelde tijd zouden doden (Joh. 7:1-19, 25). Bemerken wij echter dat deze energieke prediker zich in de heuvels ging schuilhouden of ten aanzien van zijn boodschap ging schipperen zodat deze niet aanstootgevend voor de religieuze gevoelens van de geestelijken zou zijn? Volstrekt niet. Hij begaf zich vrijmoedig naar de tempel en begon het volk naar zijn gewoonte te onderwijzen. Tot degenen die hem geloofden, zei hij: „Indien gij in mijn woord blijft, zijt gij werkelijk mijn discipelen, en gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.” Maar tot de tegenstanders zei hij: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen.” — Joh. 8:31, 32, 44.
56. Wat werd er gedaan om het scheiden van de mensen in de korte resterende tijd van Jezus’ bediening te versnellen?
56 Jezus besefte dat ook in dit gebied ’de oogst inderdaad groot was, maar dat er weinig werkers waren’. Als er dus in de beperkte tijd die hij had, een doeltreffend getuigenis in dit gebied gegeven moest worden, zoals hij gedurende de twee jaar in het noorden had gedaan, zou er om zo te zeggen pionierswerk gedaan moeten worden. Daarom wees hij „zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plaats waar heen hijzelf van plan was te gaan”. Dit betekende dat er nu in plaats van twaalf predikers die het jaar daarvoor twee aan twee in Galiléa waren uitgezonden, zeventig getuigen waren die twee aan twee op stap gingen en in het land uitriepen: „Het koninkrijk Gods is nabij u gekomen.” Hierdoor zouden de mensen stellig voorbereid worden zodat Zij snel konden beslissen of zij voor of tegen de Messías waren wanneer hij hun stad bezocht. — Luk. 10:1-16.
57. Wat zei Jezus toen de zeventig evangelisten terugkeerden en verheugd waren over het feit dat de demonen hun stem gehoorzaamden, en wat bedoelde hij daarmee?
57 Toen de zeventig terugkeerden, berichtten zij vol vreugde aan Jezus: „Zelfs de demonen worden met gebruikmaking van uw naam aan ons onderworpen.” Hij zei hun echter: „Verheugt u . . . niet over het feit dat de geesten aan u worden onderworpen, maar verheugt u omdat uw namen zijn opgeschreven in de hemelen.” De macht over de demonen demonstreerde in werkelijkheid slechts Jehovah’s macht over hen, maar of iemands naam in de hemel opgeschreven zou worden, hing van iemands getrouwheid af. Men diende er dus naar te streven getrouw te zijn, of men nu demonen uitwierp of iets minder spectaculairs deed. — Luk. 10:17-24.
58. Wat zijn enkele van de belangrijke waarheden die door de Grote Onderwijzer gedurende zijn bediening in het zuiden werden geleerd?
58 Beschouw eens enkele van de grote waarheden die deze nooit vermoeid rakende Onderwijzer de mensen leerde terwijl hij zich in zijn bediening van de ene reeks van omstandigheden naar de andere begaf. Elke dag scheen hij nieuwe waarheden uit zijn Vaders schatkamer van wijsheid en kennis te halen. Zijn verhaal over de goede Samaritaan was een les in werkelijke naastenliefde en barmhartigheid. Martha werd bestraft omdat zij zich al te bezorgd maakte over stoffelijke dingen; Maria werd geprezen wegens haar houding. Demonen werden uitgeworpen door Gods „vinger”, niet door Satan, „de heerser der demonen” (Luk. 10:24-42; 11:14-22). Maak u nooit bezorgd over wat u zult eten of aantrekken, maar zoek veeleer voortdurend Gods koninkrijk en alle benodigdheden zullen worden verschaft. De „kleine kudde” dient niet bevreesd te zijn, want hun Vader zal hun een aandeel aan het Koninkrijk geven. De ’getrouwe beheerder’ is degene die door de Meester over al zijn bezittingen wordt aangesteld. — Luk. 12:22-32, 41-44.
59. Wat antwoordde Jezus aan tegenstanders toen hij wederom werd bekritiseerd omdat hij op de sabbat zieken genas?
59 Toen Jezus werd bekritiseerd omdat hij op de sabbat een vrouw genas die al achttien jaar kromgebogen was, zei hij: „Huichelaars, maakt niet een ieder van u op de sabbat zijn stier of zijn ezel van de stal los en leidt hem weg om hem te drinken te geven? Was het dan niet passend dat deze vrouw, die een dochter van Abraham is, en die door Satan, ziet! achttien jaar gebonden is gehouden, op de sabbatdag van deze band werd losgemaakt?” Wederom op een sabbat genas hij een man die aan waterzucht leed, zeggende: „Wie van u zal, wanneer zijn zoon of zijn stier in een put valt, hem er niet onmiddellijk uittrekken op de sabbatdag?” — Luk. 13:10-17; 14:1-6.
60. Beschrijf enkele van de interessante illustraties die door de Grote Onderwijzer werden gebruikt.
60 En o, wat een interessante en praktische illustraties gebruikte deze Grote Onderwijzer! Heel dikwijls vertelde hij een passende gelijkenis om de critici onder zijn toehoorders de mond te snoeren. Beschouw slechts kort enkele van deze illustraties. Er was een rijke man, maar niet rijk met betrekking tot God, die van plan was zijn schuren af te breken om grotere te bouwen, doch hij stierf gedurende de nacht (Luk. 12:13-21). Het koninkrijk Gods is gelijk een mosterdzaadje, dat opgroeit tot een grote boom, of, wederom, gelijk een weinig zuurdeeg in het meel (Luk. 13:18-21). Gasten op een feestmaal dienen de minste plaatsen in te nemen indien zij later verhoogd hopen te worden. Wie een toren gaat bouwen, berekent eerst de kosten; een koning die een strijd niet kan winnen, zal snel om vrede smeken. Een herder verheugt zich meer over één verloren schaap dat hij heeft gevonden dan over zijn negenennegentig schapen die veilig zijn; een vrouw verheugt zich meer over één verloren geldstuk dat zij heeft gevonden dan over de negen geldstukken die zij niet had verloren (Luk. 14:7-11, 28-33; 15:4-10). En dan is er de beroemde gelijkenis van de verloren zoon, en de net zo beroemde gelijkenis van de rijke man en Lazarus (Luk. 15:11-32; 16:19-31). Een lastige weduwe kreeg een goddeloze rechter zo ver dat hij haar verzoek inwilligde louter omdat zij hem bleef lastig vallen ten einde recht te verkrijgen. Twee mannen waren in de tempel aan het bidden; de gebeden van de zondige belastinginner werden verhoord, maar die van de zelfrechtvaardige Farizeeër niet (Luk. 18:1-14). Dit zijn slechts enkele van de vele illustraties die door deze Meesteronderwijzer werden gebruikt.
DE LAATSTE GLORIEVOLLE DAGEN VAN JEZUS’ BEDIENING
61. Wat moest Jezus, zoals hij zei, nog doormaken voordat hij zijn aardse bediening voltooide?
61 Jezus was zich bewust van het lijden en de dood die hij binnenkort zou ondergaan. Daarom waarschuwde hij zijn apostelen voor de derde maal voor deze komende gebeurtenissen, met de woorden: „Ziet! Wij gaan op naar Jeruzalem, en alle dingen die door bemiddeling van de profeten aangaande de Zoon des mensen zijn geschreven, zullen worden volbracht. Hij zal bijvoorbeeld aan mensen uit de natiën worden overgeleverd en er zal de spot met hem worden gedreven en hij zal onbeschaamd behandeld en bespuwd worden; en na hem gegeseld te hebben, zullen zij hem doden, maar op de derde dag zal hij opstaan.” Jezus was niet bevreesd deze dingen onder de ogen te zien, als hij maar tot de dood toe zijn getrouwheid mocht bewijzen en het eeuwige leven daarboven in de hemel stevig mocht vastgrijpen. — Luk. 18:31-33.
62, 63. (a) Waarom bestond er enige twijfel over of Jezus in het jaar 33 wel op het Pascha in Jeruzalem zou zijn? (b) Maar hoe werd die twijfel op zondag, vijf dagen vóór 14 Nisan, weggenomen?
62 Toen er voorbereidingen werden getroffen voor het Pascha werd er in Jeruzalem druk over gesproken of Jezus al dan niet op het feest zou verschijnen. Dit kwam doordat „de overpriesters en de Farizeeën . . . bevel [hadden] gegeven dat wanneer iemand te weten kwam waar hij was, hij het te kennen moest geven, opdat zij hem konden grijpen”. — Joh. 11:55-57.
63 In zo’n geladen atmosfeer verscheen Jezus, en hoe! In een triomftocht kwam hij de stad binnenrijden, terwijl de mensen voor hem uit hun klederen en palmtakken uitspreidden en uitriepen: „Gezegend is Hij die komt als de Koning in Jehovah’s naam!” De uitwerking die dit had, was dat „de hele stad in beroering” kwam, en wat de Farizeeën betreft, zij zeiden tegen elkaar: „Gij ziet dat gij absoluut niets bereikt. Ziet! De wereld is hem achternagelopen.” Daarom trok Jezus zich, toen het op die zondag donker was geworden, terug en bracht hij de nacht veiligheidshalve buiten de stad door. Er lagen voor hem nog vijf dagen van intensief werk voor de boeg. — Luk. 19:36-38; Matth. 21:1-11; Joh. 12:12-19.
64. Wat deed Jezus op de maandag van deze laatste week, en waarom?
64 De volgende dag, maandag, reinigde Jezus de tempel door de kooplieden eruit te drijven en de tafels van de geldwisselaars om te keren. Dit was geen anarchist die tot oproer of revolutie aanzette. Dit was de rechtvaardige Zoon van God en hij deed een aanhaling uit de Schrift ten einde zijn optreden te ondersteunen, door te zeggen: „Er staat geschreven: ’Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd’, maar gij maakt het tot een rovershol.” Men zal zich herinneren dat Jezus drie jaar voordien zijn brandende ijver voor Jehovah’s zuivere aanbidding had getoond door de tempel op dezelfde wijze van deze hebzuchtige commerciële elementen te zuiveren. Wat was derhalve de reactie op deze tweede reiniging? „De overpriesters en de schriftgeleerden en de voornaamsten van het volk zochten een gelegenheid om hem om te brengen.” Aldus gaven zij er blijk van niet verbeterd en onverbeterlijk te zijn. — Matth. 21:12, 13; Luk. 19:45-48.
65, 66. (a) Wat waren enkele van de dingen die Jezus op dinsdag aan de schare in de tempel vertelde? (b) Welke inlichtingen onthulde Jezus vervolgens ten aanhoren van zijn apostelen nog meer in de vorm van profetieën en gelijkenissen?
65 Dinsdag was nog een zeer drukke dag voor deze schijnbaar onvermoeibare Jezus. Wij treffen hem aan in de tempel, waar hij het volk onderwees, ook al werd zijn autoriteit door de overpriesters en oudere mannen uitgedaagd. Hij doelde rechtstreeks op deze ontrouwe religieuze leiders toen hij zijn gelijkenissen uitsprak over de twee zonen, de goddeloze bebouwers en het bruiloftsfeest (Matth. 21:23–22:14). Toen er strikvragen op hem werden afgevuurd over het betalen van belasting, over de opstanding en over wat nu wel het grootste gebod in de Wet is, bleek Jezus volledig in staat te zijn ze alle zonder uitzondering met onweerlegbare argumenten te beantwoorden. Vervolgens stelde hij zelf een vraag over de afstamming van de Messías, een vraag waardoor hun werkelijk het zwijgen werd opgelegd: „Niemand kon hem een woord ten antwoord geven, evenmin durfde iemand hem van die dag af nog iets te vragen” (Matth. 22:15-46). Bij deze gelegenheid sprak Jezus ook zijn meest vernietigende veroordeling uit ten aanzien van de huichelachtige schriftgeleerden en Farizeeën — een werkelijk meesterlijke aanklacht. — Matth. 23:1-39.
66 Toen Jezus het tempelterrein verliet, merkte hij profetisch op: „Voorwaar, ik zeg u: Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten die niet afgebroken zal worden.” Hierna gingen hij en zijn apostelen naar de Olijfberg, waar hij hun zijn op de toekomst betrekking hebbende profetie betreffende het einde van dit samenstel van dingen vertelde, alsook de gelijkenis van de tien maagden, van de talenten en die welke handelt over de scheiding van de schapen en de bokken. — Matth. 24:1–25:46.
67. Welke afschuwelijke gebeurtenissen vonden er op woensdag plaats?
67 Op woensdag, terwijl Jezus in Bethanië verbleef, smeedde de vijand in Jeruzalem een door de Duivel geïnspireerde samenzwering om Jezus in het geheim te grijpen. „De overpriesters en de oudere mannen van het volk [vergaderden] zich op de binnenplaats van de hogepriester, die Kajafas heette, en beraadslaagden te zamen om Jezus door een listig plan te grijpen en hem te doden.” Precies op het juiste moment verscheen er een geschikt werktuig voor de misdaad, namelijk Judas Iskáriot, die vroeg: „Wat zult gij mij geven als ik hem aan u verraad?” Zij werden het eens over een som van dertig zilverstukken. — Matth. 26:3-16.
68. Door welke gebeurtenis werd donderdag, na zonsondergang, gekenmerkt?
68 Donderdag werd in beslag genomen door de laatste voorbereidingen voor het jaarlijkse Pascha. Die avond, na zonsondergang, kwamen Jezus en zijn twaalf apostelen in een grote bovenkamer in Jeruzalem bijeen om datgene te vieren wat het laatste wettige Pascha onder de regeling van het Wetsverbond bleek te zijn. Wat een gewichtige gelegenheid was dat! Voordat de zon zou ondergaan, zou Jezus zijn aardse leven hebben afgelegd ten einde het werkelijke leven, eeuwig leven en onsterfelijkheid, vast te grijpen! — Mark. 14:12-16.
69. Welke reeks van gebeurtenissen volgden elkaar na de viering van het laatste Pascha gedurende de resterende uren van Jezus’ leven op?
69 Daar bevonden zij zich in de beslotenheid van een bovenkamer, een logeervertrek, slechts Jezus en zijn twaalf apostelen. Het zou een lange en slapeloze nacht voor deze getrouwe Zoon van God zijn. In de volgende paar uur zouden er zich in snelle opeenvolging enkele zeer dramatische gebeurtenissen voordoen die van uitermate groot belang waren. De dertien eten het Pascha. Jezus wast de voeten van zijn apostelen. Judas wordt als de verrader geïdentificeerd; hij vertrekt plotseling. Het Avondmaal wordt dan ingesteld en de elf getrouwe apostelen worden uitgenodigd met Jezus te worden opgenomen in een koninkrijksverbond. Jezus bidt. Daarna begeven de elf apostelen en Jezus zich naar de Hof van Gethsémane. Jezus zendt daar een vurig gebed op voordat hij verraden en gearresteerd wordt. Het verhoor is een paskwil daar Jezus van Annas naar Kajafas wordt gebracht, vervolgens naar het Sanhedrin, naar Pilatus, naar Herodes en dan weer terug naar Pilatus. — Matth. 26:20–27:2; Luk. 23:1-16.
70. Beschrijf het tafereel toen het koningschap daar buiten het paleis van de bestuurder de brandende kwestie werd.
70 Haal u dat tafereel eens voor de geest — een schreeuwende menigte tegenover een volmaakte, onversaagde man die daar rustig te midden van hen allen staat. Pilatus vraagt aan Jezus: „Zijt gij de koning der joden?” Jezus antwoordt: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld.” Aangezien Pilatus geen schuld in Jezus vindt, brengt hij hem weer voor het gepeupel en zegt: „Ziet! De mens!” Het gepeupel schreeuwt: „Aan de paal met hem! Aan de paal met hem!” Pilatus vraagt: „Zal ik uw koning aan een paal hangen?” De overpriesters antwoorden: „Wij hebben geen andere koning dan caesar.” — Joh. 18:28–19:16.
71. Beschrijf hoe de onschuldige Zoon van God door de Romeinse soldaten ter dood werd gebracht.
71 Na gegeseld, met dorens gepijnigd, in het gezicht geslagen en bespuwd te zijn, werd deze Rechtvaardige vervolgens aan een martelpaal genageld om een folterende, langdurige dood te ondergaan. Ten slotte, omstreeks 3 uur n.m. op vrijdag, 14 Nisan in het jaar 33 G.T., riep Jezus met zijn laatste adem uit: „Het is volbracht!” — Mark. 15:16-20; Joh. 19:1-3, 30.
72, 73. Wat waren, bij wijze van herhaling, enkele van de dingen die Jezus tijdens zijn korte bediening hier op aarde tot stand heeft gebracht?
72 Ja, alles wat Jehovah zich had voorgenomen door zijn eniggeboren Zoon naar de aarde te zenden, was volledig volbracht. Jezus had gehoorzaamheid geleerd door hetgeen hij had geleden; hij had bewezen dat de Duivel een leugenaar is en had de bevoegdheid verworven de Rechtvaardiger van Jehovah te zijn in de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit. Hij was gekomen om „getuigenis af te leggen van de waarheid”, en dit heeft hij beslist gedaan. Hij predikte goed nieuws aan de armen, vertroostte de treurenden en maakte zowel aan hoog als aan laag Jehovah’s dag van wraak bekend. Jezus deed het goede, was rijk in voortreffelijke werken, was zeer vrijgevig als het erop aankwam zijn tijd en energie ten behoeve van anderen te geven, was bereid zijn grote kennis en wijsheid met anderen te delen, en ten slotte heeft hij het werkelijke leven stevig vastgegrepen, namelijk eeuwig leven in de hemel bij zijn Vader. — Joh. 18:37; 1 Tim. 6:12, 18, 19; Hebr. 5:8.
73 In dit alles heeft Jezus ons ook een model nagelaten opdat wij nauwkeurig in zijn voetstappen zouden treden.
[Kaart op blz. 174]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Jezus intensifieerde zijn bediening door een derde rondreis door Galiléa te maken, waarbij hij „alle steden en dorpen” bezocht om het koninkrijk Gods te prediken
GALILÉA
Chórazin
Bethsáïda
Magadan
Zee van Galiléa
Kana
Tibérias
Vlakte van Esdrelon
Nazareth
B. TABOR
Gadara
Naïn
Jordaan
Bethanië over de Jordaan
[Kaart op blz. 175]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Jezus bewerkte in korte tijd en bijna geheel te voet gebied vanaf Fenicië tot de Dekápolis
MIDDELLANDSE ZEE
FENICIË
Sidon
Tyrus
ABILÉNE
BERG HERMON
ITURÉA
Cesaréa Filippi
TRACHONÍTIS
GALILÉA
Chórazin
Kapérnaüm
Bethsáïda
Kana
Magadan
Zee van Galiléa
Tibérias
Nazareth
Naïn
Bethanië over de Jordaan (?)
SAMARIA
Salim (?)
Enon (?)
Samária
BERG GERIZIM
Jakobsbron
DEKÁPOLIS
Damaskus
Raphana (?)
Hippos
Dion
Canatha
Gadara
Abila (?)
Scytopolis
Pella
Gerasa
SCHAAL IN KILOMETERS 0——10——20——30——40——50
[Illustratie op blz. 165]
Op twaalfjarige leeftijd was Jezus in Jehovah’s tempel, waar hij luisterde en vragen stelde
[Illustratie op blz. 165]
Na zijn doop in 29 G.T. begon Jezus met zijn dynamische bediening
[Illustratie op blz. 167]
IJverig reinigde Jezus Jehovah’s tempel van degenen die deze plaats tot een huis van koopwaar maakten
[Illustratie op blz. 169]
Jezus nodigde de vissers Jakobus en Johannes uit hem in zijn bediening te vergezellen
[Illustratie op blz. 171]
Op de sabbat genas Jezus de verdorde hand van een man
[Illustratie op blz. 172]
In zijn Bergrede gaf Jezus zijn toehoorders veel stof tot nadenken
[Illustratie op blz. 173]
Zelfs wanneer Jezus at, zoals hier in het huis van een Farizeeër, was hij eropuit de waarheid te onderwijzen
[Illustratie op blz. 177]
In de laatste maanden van zijn bediening breidde Jezus zijn activiteit uit door zeventig getuigen er twee aan twee op uit te zenden ten einde de weg voor hem te bereiden
[Illustratie op blz. 178]
Kort voor zijn dood reed Jezus in een triomftocht Jeruzalem binnen; de hele stad kwam in beroering