Is Jezus werkelijk naar de hemel opgestegen?
DE HEMELVAARTSKERK in Jeruzalem is een van de plaatsen die aldaar aan toeristen als bezienswaardigheid wordt aangewezen. Deze kleine koepelkerk, gelegen op de Olijfberg buiten de muren ten oosten van het oude stadsdeel, bevat „de steen die naar verluidt de voetafdruk draagt van Christus”, op „de plaats waar hij het laatst heeft gestaan en waarvandaan hij werd omhooggeheven”. Men moet wel heel naïef en lichtgelovig zijn om zo’n dwaze legende te geloven.
Veel geestelijken in de christenheid hellen echter naar het andere uiterste over. Zo wordt ons bijvoorbeeld in The Interpreter’s Bible (Deel 10, blz. 633) verteld: „Wat maakt de moderne kerk van de hemelvaart van Christus? Heel weinig, mag men wel zeggen. Gedrukte preken over de Hemelvaart moet men met een kaarsje zoeken. Toch nam in de vroege kerk de Hemelvaart een geweldig belangrijke plaats in.”
De tendens gaat heden ten dage zelfs in de richting van algehele twijfel aan het gebeuren van de hemelvaart van Christus. Sommigen struikelen over het feit dat de bijbel spreekt over het opstijgen of omhooggaan van Jezus naar de hemel. En in Hastings’ Dictionary of the Bible (Herziene uitgave) wordt opgemerkt: „De Hemelvaart van onze Heer wordt in de synoptische evangeliën niet als gebeurtenis vermeld. . . . Het enige verslag van de Hemelvaart als een afzonderlijke gebeurtenis is in Hand. 1:6-11 te vinden. . . . Vaag [dat wil zeggen, twijfelachtig] is in verband met het verslag in Handelingen de aanduiding dat de Hemelvaart een afzonderlijke gebeurtenis is die los staat van de opstanding; ook onzeker is de plaatsing ervan in de opeenvolging van gebeurtenissen.”
Een afzonderlijke gebeurtenis
De schrijver van het boek Handelingen, Lukas, heeft niet alleen ’vaag aangeduid’ dat de hemelvaart van Jezus inderdaad een gebeurtenis was die los stond van zijn opstanding, maar heeft zich daar zelfs zeer duidelijk over uitgelaten. Hij geeft ons heel specifieke details van de gebeurtenis: wanneer, waar en hoe ze heeft plaatsgevonden.
Wanneer vond ze plaats? Veertig dagen na Jezus’ opstanding, want Lukas begint in Handelingen over Jezus’ hemelvaart te spreken nadat hij de opmerking heeft gemaakt: „Aan hen [zijn discipelen] toonde hij, nadat hij had geleden, door vele positieve bewijzen dat hij levend was, daar hij gedurende veertig dagen door hen werd gezien en met hen sprak over de dingen die met het koninkrijk Gods verband houden.” — Hand. 1:3.
Waar vond de hemelvaart plaats? Op de Olijfberg, want onmiddellijk na zijn bespreking van de gebeurtenis vervolgt Lukas zijn verslag met de opmerking: „Toen keerden zij” — de discipelen die zijn hemelvaart hadden gadegeslagen — „naar Jeruzalem terug, van een berg die de Olijfberg wordt genoemd, welke dicht bij Jeruzalem, een sabbatsreis daarvandaan, ligt.” — Hand. 1:12.
En hoe vond de hemelvaart plaats? Wij lezen: „En nadat hij deze dingen had gezegd, werd hij ten aanschouwen van hen omhooggeheven en een wolk onttrok hem aan hun gezicht. En toen zij met gespannen aandacht in de lucht keken, terwijl hij heenging, zie! daar stonden twee mannen in witte klederen naast hen, en zij zeiden: ’Mannen van Galiléa, waarom staat gij in de lucht te kijken? Deze Jezus, die van u werd opgenomen in de lucht, zal aldus op dezelfde wijze komen als gij hem in de lucht hebt zien gaan.’” — Hand. 1:9-11.
Hoe kan er van een dergelijk verslag worden gezegd dat het „onzeker” is of dat er slechts ’vaag’ iets wordt ’aangeduid’? In dit verslag wordt herhaaldelijk naar de hemelvaart als naar een specifieke gebeurtenis verwezen. Er wordt bericht dat Jezus werd „omhooggeheven”. Zijn apostelen keken met gespannen aandacht „terwijl hij heenging”. En de twee engelen zeiden dat „deze Jezus, die van u werd opgenomen in de lucht”, ook weer zou terugkomen. Hadden er nog duidelijker verklaringen in het verslag kunnen staan?
Ongetwijfeld diende dit langzame vertrek van Jezus, die voor hun ogen omhoogsteeg, om het feit te onderstrepen dat hij werkelijk naar de hemel opsteeg en dat zij niet meer de verwachting moesten koesteren hem terug te zien. Bij zijn voorgaande verschijningen, na zijn opstanding, was hij hoogstwaarschijnlijk steeds plotseling uit hun gezicht verdwenen, zoals dat, naar wij lezen, gebeurde nadat hij de twee discipelen die op weg waren naar Emmaüs onderweg had getroost. Na zich aan hen bekend gemaakt te hebben, ’verdween hij uit hun midden’. — Luk. 24:31.
Andere getuigenissen
De critici van het hemelvaartverslag in Handelingen hoofdstuk één betwijfelen ook de authenticiteit van het parallelle verslag in Lukas 24:50, 51, waarbij zij zeggen dat de hemelvaart alleen in Handelingen als een afzonderlijke gebeurtenis wordt vermeld. Maar hebben zij voldoende redenen of een gegronde basis voor het leveren van dergelijke kritiek? Het is waar dat enkele van de oude handschriften niet de woorden „en ten hemel omhooggevoerd” bevatten, maar vele andere, zoals de Codex Alexandrinus, de Codex Vaticanus 1209 en de Codex Ephraëmi, bevatten deze woorden wel. De verzen 50 en 51 luiden in hun geheel: „Maar hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië [op de Olijfberg], en hij hief zijn handen op en zegende hen. Terwijl hij hen zegende, werd hij van hen gescheiden en ten hemel omhooggevoerd.”
De geleerden Westcott en Hort, die een van de meest gezaghebbende Griekse bijbelteksten hebben samengesteld, hebben de bewuste woorden in hun tekst opgenomen. En zoals terecht is opgemerkt, is het verschil „gemakkelijker te verklaren als een weglating uit de Westerse dan als een toevoeging aan de Oosterse tekst”.
Er is ook heel wat gediscussieerd over het feit dat het volgens het verslag in Lukas hoofdstuk 24 net lijkt alsof Jezus nog op de dag van zijn opstanding naar de hemel is opgestegen. Waardoor kan men zo’n conclusie trekken? Eenvoudig doordat de tussenliggende gebeurtenissen niet in het evangelie van Lukas worden genoemd. Maar in 1 Korinthiërs 15:4-8 worden verdere details verschaft. Daar wordt verklaard dat Jezus na zijn opstanding en vóór zijn hemelvaart verschillende malen aan zijn discipelen is verschenen.
Jezus zelf verklaarde herhaaldelijk dat hij zou terugkeren naar zijn Vader in de hemel: ’Ik ga heen naar de Vader’ (Joh. 14:12, 28; 7:33; 16:5, 10, 28). De apostel Petrus vestigde op Pinksteren de aandacht op het bewijs dat Jezus inderdaad naar de hemel was opgestegen, door te zeggen: „Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn. Daarom heeft hij, daar hij tot Gods rechterhand werd verhoogd en de beloofde heilige geest van de Vader heeft ontvangen, dit uitgestort wat gij ziet en hoort.” — Hand. 2:32, 33.
De geschriften van Christus’ apostelen verschaffen een zelfde getuigenis. Ze vertellen dat Jezus zich aan de rechterhand van God bevindt (Rom. 8:34; Ef. 1:20; Kol. 3:1), dat hij hoog verheven werd (Fil. 2:9-11; Hebr. 7:26) en dat hij in de hemel is (Ef. 6:9; Fil. 3:20; Hebr. 4:14). Gezien al deze getuigenissen kan er eenvoudig geen twijfel over bestaan dat de bijbel leert dat Jezus niet alleen is opgestaan maar ook tot in de hemelen is opgestegen, waar hij sindsdien voor eeuwig verblijft.
In welke richting?
Sommigen maken bezwaar tegen de bijbelse leer dat Jezus naar de hemel is opgestegen, zeggend dat het niet redelijk is te geloven dat de hemel „boven” de aarde is, ongeacht waar men zich toevallig bevindt. Maar deze tegenwerping snijdt geen hout. Zo stond er bijvoorbeeld in de New York Times, in een verslag over een van de ruimtevaarttochten, dat de astronauten „opstegen tot een hoogte van 1370 kilometer”, terwijl zij zich in werkelijkheid slechts die afstand van de aarde verwijderden.
Ongetwijfeld begon Jezus’ hemelvaart met een opwaartse (in werkelijkheid buitenwaartse) beweging — evenals dat met de astronauten het geval was — en wel vanaf de plaats waar de apostelen stonden. Daarna zal Jezus logischerwijs de richting zijn ingegaan die noodzakelijk was om de tegenwoordigheid van zijn hemelse Vader te bereiken. Het is interessant dat de bijbel soms de uitdrukking „heengaan” gebruikt wanneer er wordt gesproken over engelen die het aardse toneel verlaten. — Luk. 1:38; 2:15.
Er moet echter worden erkend dat onze kennis van de geestenwereld zeer beperkt is. Het lijkt daarom goed om bij Jezus’ hemelvaart niet slechts te denken in termen van afstand en richting maar ook van opstijgen tot de werkzaamheidssfeer en het bestaansniveau in het geestenrijk, tot de werkelijke tegenwoordigheid van God. Dat rijk is uiteindelijk niet onderworpen aan natuurkundige of met stoffelijke zaken verband houdende wetten, factoren of beperkingen.
In wat voor lichaam?
Betekent het feit dat Jezus’ apostelen hem naar de hemel zagen gaan, dat hij in een menselijk lichaam naar de tegenwoordigheid van God opsteeg? Dat is in de christenheid de algemene opvatting. Deze is echter niet juist. Waarom niet? Om een aantal redenen. Er wordt ons verteld dat Christus „eens voor altijd gestorven [is] . . ., ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petr. 3:18). Daardoor kon hij ook te midden van zijn apostelen verschijnen hoewel de deuren gesloten waren, en bij bepaalde gelegenheden ’uit hun midden verdwijnen’ (Luk. 24:31; Joh. 20:26). Daarenboven krijgen wij de verzekering dat „vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven”. Jezus zou dus niet met een vleselijk lichaam de hemel hebben kunnen binnengaan. — 1 Kor. 15:50.
Bovendien zei Jezus voor zijn dood dat hij zijn „vlees ten behoeve van het leven der wereld” zou geven. Daar Jezus dus zijn menselijke lichaam als een „overeenkomstige losprijs voor allen” aflegde, volgt daaruit dat hij niet in een menselijk lichaam, met menselijk leven, zou kunnen zijn opgewekt zonder dat dat zijn loskoopoffer waardeloos zou maken. — Joh. 6:51; 1 Tim. 2:5, 6.
Maar iemand zou kunnen vragen: Hoe was dat mogelijk? Zijn geesten niet onzichtbaar voor de mens, en gaan en komen zij niet als de wind, zoals Jezus tegen Nikodémus zei? (Joh. 3:8) En toch verscheen Jezus na zijn opstanding in een menselijke gedaante aan zijn discipelen. Dat is waar, maar bij die gelegenheden nam hij louter door materialisatie een menselijk lichaam aan. Daarom werd hij ook niet door Maria herkend, noch door zijn apostelen toen zij zich aan de kust van Galiléa bevonden (Joh. 20:15-17; 21:4). Dit was niets vreemds, want al vele malen daarvoor hadden engelen zich in een menselijk lichaam gematerialiseerd. Zo was er bijvoorbeeld aan Mozes, aan Jozua en aan de ouders van Simson een engel „verschenen” (Joz. 5:13-15; Recht. 13:3-20; Hand. 7:35). Jezus kon zijn discipelen dus op geruststellende wijze moed inspreken door in een lichaam te verschijnen dat zij konden zien — en voelen, zoals in het geval van Thomas. — Joh. 20:26-29.
Waarom steeg Jezus naar de hemel op?
Alle voorgaande bewijzen en redeneringen worden nog extra versterkt als wij de vraag beschouwen waarom Jezus wel naar de hemel móest opstijgen. Het was alleen maar passend wanneer dit zou gebeuren. Jezus verliet gewillig zijn hemelse heerlijkheid, kwam als mens naar de aarde, onderging veel lijden en stond zijn menselijke leven als een slachtoffer af (Fil. 2:5-8; Matth. 20:28; Hebr. 5:8). Zouden wij moeten concluderen dat God hem voor dit alles niet zou belonen, maar hem in het graf of eenvoudig op de aarde zou laten? De apostel Paulus verzekert ons dat God niet onwetend is van de offers die zijn dienstknechten hem brengen (Hebr. 6:10). Daarom kunnen wij niet anders dan tot de conclusie komen dat God Jezus op passende wijze voor zijn onzelfzuchtige handelwijze zou belonen.
Jezus verwachtte zelfs de heerlijkheid terug te ontvangen die hij bij zijn Vader had, zoals kan worden opgemaakt uit zijn gebed dat hij in de nacht voor zijn verraad uitsprak: „Vader, verheerlijk gij nu mij naast uzelf met de heerlijkheid die ik naast u had voordat de wereld was” (Joh. 17:5). God verhoorde dit gebed niet alleen, maar gaf Jezus zelfs nog grotere heerlijkheid: „Juist daarom heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen . . . en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader.” — Fil. 2:9-11.
Er zijn zelfs nog dringender redenen. Jezus gaf zijn menselijke lichaam en zijn leven als een slachtoffer voor de zonden van de mensheid, maar om de waarde van dat slachtoffer als hogepriester tot zegen van de mensheid te kunnen aanwenden, moest hij worden opgewekt en naar de hemel opstijgen. Wij lezen dan ook: „Christus is niet binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats . . . maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen”, en: „Mocht iemand . . . een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige.” — Hebr. 9:24; 1 Joh. 2:1.
Meer dan dat — willen de miljoenen doden die zijn gestorven en die in de herinneringsgraven zijn, de voordelen van Christus’ loskoopoffer kunnen ontvangen, dan is het noodzakelijk dat zij uit de doden worden opgewekt, en dat voorrecht heeft God zijn Zoon gegeven. Een geestelijk persoon die „alle autoriteit in hemel en op aarde” heeft, zal dat grote wonder van de opstanding bewerkstelligen. — Joh. 5:28, 29; Matth. 28:18.
Verder sprak Jezus voortdurend over het koninkrijk van God; het was in feite het thema van zijn gehele prediking. In zijn modelgebed maakte hij duidelijk dat het doel van Gods koninkrijk is Gods naam te heiligen en ervoor te zorgen dat zowel op aarde als in de hemel Gods wil zal gaan geschieden. Om de heerschappij van dat koninkrijk op deze aarde mogelijk te maken, moet Jezus Christus met zijn hemelse legerscharen eerst aan dit huidige goddeloze samenstel van dingen, zowel zichtbaar als onzichtbaar, een einde maken, wat hij zoals de bijbel duidelijk maakt, spoedig zal doen. — Matth. 6:9, 10; Openb. 16:14, 16; 19:11-21.
Bovendien wordt ons verteld dat hij „als koning [moet] regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan”. Dat zal betekenen dat God dan door bemiddeling van Christus elke traan uit de ogen van de mensen zal hebben weggewist, dat de Adamitische dood er niet meer zal zijn en dat er geen rouw, geschreeuw, noch pijn meer zal zijn. Zulk een glorierijke verwezenlijking van het voornemen van Jehovah God met betrekking tot de aarde en de mens kan alleen tot stand worden gebracht door bemiddeling van een hemelse koning, de hemelse Koning Jezus Christus. — 1 Kor. 15:25, 26; Openb. 21:4.
Er kan werkelijk geen twijfel over bestaan dat Gods Woord overvloedig en helder duidelijk maakt dat Jezus Christus inderdaad naar de hemel is opgestegen.