-
Wees moedig en sterk door geloofDe Wachttoren 1962 | 15 maart
-
-
wereld te doen. Iemand die geloof bezit en overeenkomstig de leringen van Christus leeft, zal de noodzakelijke moed hebben om zelfs wanneer hij met verdrukking wordt geconfronteerd, juist te handelen. Satan, „de god van dit samenstel van dingen”, zal evenmin zijn vriend zijn als hij dit van Jezus was. Satan was Jezus’ tegenstander. Hij is eveneens de tegenstander van alle christenen, maar zij kunnen zijn wereld moedig overwinnen.
-
-
Moed ter overwinning van religieuze tegenstandDe Wachttoren 1962 | 15 maart
-
-
Moed ter overwinning van religieuze tegenstand
1. Waarop is christelijke moed gebaseerd, en hoe hebben Gods dienstknechten een dergelijke moed gedemonstreerd?
MOZES stond moedig voor Farao. Jozua was moedig toen hij het Beloofde Land binnenging. Hoewel David slechts een herdersjongen was, stond hij moedig voor de reusachtige strijder Goliath. Jezus trad zijn tegenstander moedig tegemoet. Al deze mannen ontvingen hun moed door in Jehovah God te geloven. Zij hadden geloof! Nadat Gods geest met Pinksteren op de vroege christenen was uitgestort, deden zij Gods wil met hun gehele ziel en waren zij vol geloof (Ef. 6:6). De boodschap over het koninkrijk der hemelen moest aan de mensheid worden bekendgemaakt. Jezus Christus moest als de weg der redding worden gepredikt. De met heilige geest vervulde apostelen hadden een boodschap over Jezus die bekendgemaakt moest worden: „Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem èn tot Here èn tot Christus gemaakt heeft, dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt” (Hand. 2:36). De vrees als gevolg waarvan de discipelen in de nacht dat Jezus werd gevangengenomen, werden verstrooid, een vrees die louter en alleen gebaseerd was op het feit dat zij Jezus kenden of met hem hadden omgegaan, was geheel verdwenen. In plaats daarvan was nu moed door geloof gekomen.
2. Hoe toonden degenen die tot de apostelen kwamen om te luisteren en om genezen te worden, dat zij geloof en moed bezaten?
2 Grote mensenmenigten kwamen uit omliggende steden naar Jeruzalem om de apostelen te horen spreken, en zij brachten de zieken „op bedden en matrassen . . ., opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou vallen”. Wat een geloof! Zij zouden allen op grond van dit geloof worden genezen. Er was moed voor nodig om naar de apostelen te komen ten einde genezen te worden (Hand. 5:14-16). Evenals toen, dient de prediking van het goede nieuws ook thans geen grenzen te kennen. Moedig had Jezus de wereld overwonnen; de discipelen van Christus Jezus dienen dit thans eveneens te doen. Bezaten zij destijds door middel van geloof genoeg moed? Laten wij eens zien.
3, 4. (a) In verband met welke beproeving die over de apostelen kwam, hadden zij moed nodig? (b) Waarom werden de joodse religieuze tegenstanders zeer verontrust?
3 Hun moed werd op de proef gesteld toen „de hogepriester [opstond] en allen, die met hem waren — de zogenaamde partij van de Sadduceeën — en
-