Het zoeken van vrede
„Hij zoeke den vrede en jage dien na, want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun smeking”. — 1 Petr. 3:11, 12.
1. Hoe zou men het leven graag hebben, en hoe wordt dit verlangen in Salomo’s spreuken onder woorden gebracht?
WAT is het leven zonder vrede? Wie verlangt te leven, zelfs eeuwig te leven, zonder vrede te genieten? Het zullen er maar weinigen zijn. Wanneer men een leven moet leiden dat van rust of vrijheid van hinderlijke stoornissen is verstoken, zou men het wel willen ontvluchten. Dit werd duidelijk in de spreuken van de vaak gehuwde koning Salomo onder woorden gebracht. „Het getwist van een vrouw is als een lekkend dak dat iemand wegjaagt”. „Beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een twistzieke vrouw in een gemeenschappelijke woning” (Spr. 19:13, NW; 21:9). Ook al leeft men in een groot en ruim huis, dan zou men er toch de voorkeur aan geven zich in het afgelegenste hoekje terug te trekken om de irriterende rustverstoorder te ontvluchten.
2. Welke vraag wordt er gesteld over de man die wenst te leven, en hoe komt het dat wij het geluk hebben op deze urgente vraag het geïnspireerde en ware antwoord te hebben?
2 Wie zou er in deze tijd — nu er op deze uitgestrekte aarde geen afgelegen hoekje meer is waar men zijn toevlucht kan nemen om de moeilijkheden, gevaren en slechte gevolgen van deze atoom- en ruimtevaarteeuw te ontvluchten — geen vredig leven wensen, opdat hij goede dagen kan zien? Dit is een oude vraag, ongetwijfeld even oud als dat er moeilijkheden en ongerechtigheid op onze aarde bestaan. De man die deze urgente vraag opwierp, was gelukkig te prijzen, want hij deed dit niet in een hopeloze en hulpeloze geestesgesteldheid, maar met het vermogen er het ware antwoord op te geven. Zijn antwoord was van dien aard dat het met muzikale begeleiding bezongen kon worden, zodat het in het geïnspireerde boek der Psalmen werd opgenomen. Ten behoeve van ons die in deze tijd van wereldomvattende onrust, droefheid en vrees voor nog ergere dingen die in het verschiet liggen, leven, is het ruim drieduizend jaar bewaard gebleven. De psalmist David, die koning van Jeruzalem en de vader van koning Salomo werd, zei als een ervaren leraar die zijn leerlingen toespreekt:
3. Hoe heeft David deze vraag in een van zijn psalmen zowel gesteld als beantwoord?
3 „Komt, gij zonen, luistert naar mij, ik zal u de vrede Jehovah’s leren. Wie is de man die in het leven behagen schept, die genoeg dagen liefheeft om het goede te zien? Bewaar uw tong voor het kwade en uw lippen voor het spreken van bedrog. Keer u af van het kwade en doe het goede; tracht vrede te vinden en jaag die na. Jehovah’s ogen zijn naar de rechtvaardigen gewend en zijn oren naar hun hulpgeroep. Jehovah’s aangezicht is tegen hen die het kwade doen, om de vermelding van hen van de aarde te doen ophouden”. — Ps. 34:11-16, NW; vs. 12-17, NBG.
4, 5. (a) Hoe toonde de apostel Petrus aan dat Davids woorden als raadgevingen ook op christenen van toepassing waren? (b) Ter ondersteuning van welke aansporing haalt Petrus Davids woorden aan?
4 Dat niemand nu denke dat deze raad alleen maar voor de joden geldt. Meer dan duizend jaar na de tijd waarin koning David leefde, haalde een christelijke apostel Davids woorden aan en richtte ze tot christenen in verscheidene delen van Azië. Dit was de apostel Simon Petrus, die van religie was veranderd door het corrupte judaïsme of de religie van de toenmalige joden de rug toe te keren en het zuivere christendom, zoals dit oorspronkelijk negentienhonderd jaren geleden door Jezus Christus werd ingesteld, te belijden. Aldus maakte de apostel Petrus Davids geïnspireerde woorden tot een deel van de christelijke geschriften. Hij toonde aan dat Davids woorden ook voor christenen raadgevingen vormen. Petrus volgde hierin Jezus Christus na, die vele malen aanhalingen uit Davids psalmen heeft gedaan en ze op het christendom van toepassing bracht. In zijn eerste brief aan de christenen gebiedt hij hun anders te zijn dan de christenheid in deze tijd is, want de handelwijze der christenheid heeft niet tot de zegen van een vredig eeuwig leven en goede dagen geleid. Wanneer Petrus Davids woorden aanhaalt, zegt hij derhalve:
5 „Zijt ten slotte allen één van zin, terwijl gij medegevoel toont, broederlijke liefde oefent, teder genegen en nederig van geest zijt, geen onrecht met onrecht vergeldend of smaad met smaad, maar, integendeel, een zegen schenkend, daar gij tot deze handelwijze werdt geroepen, opdat gij een zegen zoudt beërven. Want, [en nu haalt hij Davids woorden aan] ’hij die het leven wil liefhebben en goede dagen wil zien, bedwinge zijn tong van wat schadelijk is en zijn lippen van bedrieglijk te spreken, maar hij wende zich af van het schadelijke en doe het goede; hij zoeke vrede en jage die na. Want Jehovah’sa ogen zijn op de rechtvaardigen en zijn oren zijn tot hun smeekbede, maar Jehovah’sb aangezicht is tegen hen die het schadelijke doen’”. — 1 Petr. 3:8-12, NW, voetnoot.
6. Waarom lijkt de vraag over het liefhebben van het leven, in deze tijd moeilijk te beantwoorden, maar hoe gebood Jezus christenen op de gebeurtenissen en toestanden sinds 1914 n. Chr. te reageren?
6 Scheppen wij behagen in het leven? Hebben wij het leven lief? Nu het vooruitzicht ook nog in de toekomst in leven te zijn, kan betekenen dat wij het risico nemen de grootste moeilijkheden en de ergste dagen mee te maken die de mensheid sinds haar schepping ooit heeft gekend, zonder veel hoop dit alles te overleven, schijnt zo’n vraag misschien moeilijk te beantwoorden. Het is inderdaad waar dat de strijd van Armageddon, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, snel naderbijkomt (Openb. 16:14, 16, NW), maar Gods grote Profeet, die zowel die universele oorlog als al de verschrikkelijke gebeurtenissen die er sinds 1914 aan zouden voorafgaan, heeft voorzegd, zei tot zijn waarachtige volgelingen dat zij deze gebeurtenissen en toestanden optimistisch moesten bezien: „Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. . . . Let op den vijgeboom en op al de bomen. Zodra zij uitlopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer reeds nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is. Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat alles geschiedt”. — Luk. 21:26, 28-32.
7. Waarom dienen wij derhalve terecht ’genoeg dagen lief te hebben om het goede te zien’?
7 Er liggen goede dagen, de beste dagen die er ooit zijn geweest, voor ons in het verschiet, en er is iets, ja, alles, om voor te leven. Wij dienen behagen te scheppen in het leven en het leven lief te hebben, want zonder het leven zouden wij nooit van deze goede dagen onder het opgerichte koninkrijk van God kunnen genieten. Wij dienen dus terecht, om de woorden van de psalmist David te gebruiken, ’genoeg dagen lief te hebben om het goede te zien’.
VREDE MET WIE?
8. Wat moeten wij — wanneer wij willen dat het behagen dat wij in het leven scheppen en de liefde die wij ervoor koesteren, in vervulling gaan — volgens David en Petrus zoeken, en met wie?
8 Wanneer wij willen dat het behagen dat wij in het leven scheppen en de liefde die wij ervoor koesteren, in vervulling gaan, moeten wij echter, zoals zowel David als de apostel Petrus zeggen, eerst vrede zoeken en vinden. Terecht komt nu de vraag in ons op: Met wie? Wordt hier vrede met de mensheid, met onze medemensen, mee bedoeld? Ja, maar dat is alleen mogelijk wanneer eerst onze betrekkingen met iemand anders vreedzaam zijn. Daar de christenheid niet in een vreedzame verhouding tot deze absoluut noodzakelijke Persoon is komen te staan, is er zelfs tussen de natiën, stammen en families der christenheid geen vrede. Wie is deze absoluut noodzakelijke Persoon dan? Wie dat precies is, werd op juiste wijze uiteengezet door de beroemde achttiende-eeuwse Britse staatsman William Pitt, de graaf van Chatham, die tot zijn neef zei: „Wanneer je niet eerlijk bent tegenover God, kun je het nooit tegenover mensen zijn; en dit blijft altijd waar, of grappenmakers en losbollen dit nu erkennen of niet”.
9. (a) Wat is nodig om werkelijk in vrede met de mens te leven, en hoe zeiden David en Petrus hier meer over dan de staatsman William Pitt? (b) Wat zullen wij te dien einde accepteren, en waarom zouden wij niet graag willen dat zijn aangezicht tegen ons gekeerd was?
9 Zo is het evenzeer waar dat iemand die niet in een vreedzame verhouding tot God staat, niet werkelijk in vrede met de mens, het schepsel van God, kan leven. Dit werd zowel door David als de apostel Petrus opgemerkt, hoewel zij toch in perioden die ruim duizend jaar van elkaar af lagen, leefden. Zij zeiden zelfs meer dan William Pitt, want zij noemden of identificeerden de God met wie wij eerst in een vreedzame verhouding moeten komen te verkeren. Als bewijs dat het absoluut noodzakelijk is eerst vrede met God te zoeken, zei David nadat hij de raad had gegeven te trachten vrede te zoeken en die na te jagen, in de onmiddellijk hierop volgende verzen: „Jehovah’s ogen zijn naar de rechtvaardigen gewend en zijn oren naar hun hulpgeroep. Jehovah’s aangezicht is tegen hen die het kwade doen, om de vermelding van hen van de aarde te doen ophouden”. De apostel Petrus haalt de verzen van Davids psalm in dezelfde volgorde aan. Bovendien volgt Davids raad over het genieten van goede dagen op zijn aansporing tot hen die het leven liefhebben: „Komt, gij zonen, luistert naar mij, ik zal u de vreze Jehovah’s leren”. Als wij een verstandelijke vrees voor God koesteren, zullen wij er in de allereerste plaats naar verlangen vrede met hem te zoeken, hetgeen betekent dat wij het voor ons noodzakelijke onderwijs zullen accepteren. Wij zouden niet graag willen dat Jehovah’s aangezicht tegen ons was, want dat zou betekenen dat wij het leven zouden verliezen, dat men onze naam nooit meer op aarde zou vermelden en dat onze naam zou worden uitgewist.
10. Betekent Lukas 2:14 dat de gehele mensheid in een vreedzame verhouding tot God staat en door hem met welwillendheid wordt bejegend, en hoe weten wij of dit zo is?
10 Waarom moeten wij echter met Jehovah Gód vrede zoeken? Heeft een menigte engelen dan niet bij de geboorte van zijn hemelse Zoon Jezus in Bethlehem de woorden gesproken welke de christenheid in de kersttijd zingt, namelijk: „Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen”? Ja! Maar de door de engelen gezongen woorden betekenen niet dat de gehele mensheid in een vreedzame verhouding tot God staat en zijn welbehagen heeft (Luk. 2:14, SV). In Het Nieuwe Testament door H. Bakels en de Leidsche Vertaling staat respectievelijk: „In den hóóge zij eere aan God gebracht, en op aarde zij vrede den menschen in wien God welgevallen heeft” en „Eere zij God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen in wie Hij welbehagen heeft!” De Belgische Professorenbijbel luidt: „Eere in de hoogste hemelen aan God, en op aarde vrede aan de menschen van zijne goedwilligheid [dat is aan het begenadige menschdom, voetnoot]”. In de rooms-katholieke vertaling door monseigneur R.A. Knox lezen wij: „Vrede op aarde voor mensen die Gods vrienden zijn”. De voetnoot van de New World Translation luidt: „Op aarde vrede onder mensen die hij goedkeurt”. Alleen tot mensen die hij begunstigt en goedkeurt, en die derhalve zijn vrienden zijn, staat God in een vreedzame verhouding. Alleen op hen rusten zijn goedkeurende blikken. Alleen voor hun hulpgeroep heeft hij een open oor.
11. Waarom zou dit zo zijn, daar de eerste mens toch een rechtstreekse schepping van God was?
11 Waarom zou dit zo zijn? Is de mens dan niet een rechtstreekse schepping van God? Ja, de volmaakte man Adam was rechtstreeks door God geschapen. Wanneer daarom in Lukas 3:23-38 de menselijke afstammingslijn van Jezus Christus tot de eerste mens op aarde wordt teruggevoerd, eindigt het verslag met te zeggen: „Den zoon van Adam, den zoon van God”. Wij zijn echter allemaal van Adam afgestamd nadat hij tegen zijn Schepper had gezondigd en zijn menselijke volmaaktheid had verloren. De wijste koning uit de oudheid, Salomo, zei: „Er is immers geen mens die niet zondigt” (1 Kon. 8:46). Ook koning David zei: „Allen zijn zij afgeweken, tezamen ontaard; er is niemand die goed doet, zelfs niet één” (Ps. 14:3). Een duizend jaar later zei de christelijke apostel Paulus: „Er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, . . . Gelijk door één mens [Adam] de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Rom. 3:22, 23; 5:12). Daar wij allemaal, of wij nu natuurlijke joden of niet-joden zijn, van de zondaar Adam afstammen, zijn wij allemaal onder de heerschappij der zonde gekomen en moeten wij allemaal het loon dat de zonde aan haar dienstknechten betaalt, namelijk de dood, onder de ogen zien. „Door de overtreding van den ene [is] de dood als koning . . . gaan heersen door dien ene, . . . Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 5:17; 6:23). Door het feit dat alle mensen sterven, wordt bewezen dat zij allen tegen Jehovah God, die het doodsoordeel heeft uitgesproken, zondigen.
12. Wat werd er met betrekking tot de verhouding waarin de mens tot God stond, door de zonde tenietgedaan, en door welke schriftuurplaatsen wordt aangetoond wie de mensheid gehoorzaamt?
12 Door de zonde is de vreedzame verhouding waarin de mens tot God stond, ’s mensen rechtvaardige positie voor het aangezicht van God, teniet gedaan. De mensen zijn dienstknechten van de zonde en van de goddeloze geest die de zonde in het gehele universum heeft ingevoerd, namelijk Satan de Duivel, de voornaamste tegenstander van Jehovah God, geworden. Mensen die zichzelf nogal rechtvaardig achten, zullen het misschien niet prettig vinden wanneer hun wordt gezegd dat zij de dienstknechten van de vader der zonde zijn, maar zij verraden wie zij dienen door de gehoorzaamheid die zij de betreffende persoon betonen. Gods Woord zegt: „Weet gij niet dat wanneer gij uzelf iemands slaven maakt, om hem te gehoorzamen, gij ook inderdaad slaven zijt van hem dien gij gehoorzaamt — òf van de zonde ten doode, òf van de gehoorzaamheid [aan God] tot de gerechtigheid?” (Rom. 6:16, LV) In een van de laatste boeken die in de bijbel werden opgenomen, wordt radicaal gezegd: „De geheele wereld [ligt] in de macht van den booze” (1 Joh. 5:19, OB). Zelfs aan de christenen werd geschreven: „Hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig den loop dezer wereld, overeenkomstig den overste van de macht der lucht, van den geest [Satan], die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, — trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar den wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns” (Ef. 2:1-3). „Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend”. — Kol. 1:21.
13. Wat moeten alle mensen in het belang van de verhouding waarin zij tot God staan, zien te bewerkstelligen, hetgeen in overeenstemming is met wat Paulus en Timotheüs als afgezanten smeekten?
13 Wanneer mensen die niet alleen in naam christenen zijn, maar die zich ook in hun leven als zodanig doen kennen, reeds eens van God vervreemd waren en, zoals uit hun gedachten en werken bleek, Zijn vijanden waren, moeten alle mensen die geen ware christenen zijn geworden, stellig van Jehovah God vervreemd en hem vijandig gezind zijn. Indien zij niet langer „kinderen des toorns” willen zijn die gedurende de naderbijkomende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” vernietigd zullen worden, moeten zij met God verzoend geraken of weer met hem bevriend worden. Zij moeten doen wat de apostel Paulus en zijn metgezel in de zendingsdienst Timotheüs, smeekten: „Alles komt van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend . . . We weten . . . dat Hij aan ons het woord van de verzoening toevertrouwde. Voor Christus derhalve treden wij als afgezanten op, alsof God door ons zijn vermaningen uitspreekt. Voor Christus smeken wij u: ’Verzoend u met God!’”. — 2 Kor. 5:18-20, KB.
14. Wat hield het in de oudheid in wanneer er afgezanten werden uitgezonden, en waarom zijn de voorwaarden van degene door wie Paulus en Timotheüs werden uitgezonden, ongewoon?
14 Wanneer er in de dagen van Paulus en Timotheüs afgezanten werden uitgezonden, betekende dit dat er geen vreedzame betrekkingen tussen de betreffende landen of regeringen werden onderhouden, maar dat zij op voet van oorlog met elkaar stonden. Afgezanten werden naar de vijand gezonden met het doel vreedzame betrekkingen te trachten aan te knopen. In het geval van Paulus en Timotheüs worden de afgezanten echter niet door de zwakste van de twee partijen gestuurd, daar zij door de Almachtige God Jehovah worden uitgezonden. Hij spreidt hierdoor zijn barmhartigheid tentoon, ten einde zoveel mogelijk personen met hem te verzoenen en hen aldus van de vernietiging te redden. Daar hij verreweg de sterkste van de twee partijen is, is Jehovah God Degene die het mogelijk maakt dat de mensen weer in een vreedzame verhouding tot hem komen te staan. In Jesaja 45:7 (SV) zegt hij dan ook: „Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de HERE, doe al deze dingen”. Hij maakt derhalve uit wat de vredesvoorwaarden zijn. Het is niet aan ons om deze voorwaarden te bepalen. Toch zijn zijn voorwaarden niet hardvochtig, maar barmhartig en uitvoerbaar, en het komt ons alleen maar ten goede wanneer wij ze dankbaar accepteren.
HOE TE ZOEKEN
15, 16. (a) Hoe geven wij bij ons zoeken naar vrede met Hem van geloof en oprechtheid blijk, en via wie loopt de weg naar vrede? (b) Hoe hadden de natuurlijke joden getracht een juiste positie voor Gods aangezicht in te nemen, maar wat hadden zij voor hun zonden nodig?
15 Wat zijn zijn voorwaarden dan? Hoe kunnen wij als „kinderen des toorns” vrede met Jehovah God zoeken en vinden? Zijn vredesvoorwaarden staan duidelijk in zijn geschreven Woord, de Heilige Schrift, de bijbel, opgetekend. Door vrede met God te zoeken, volgen wij de juiste handelwijze, en wij geven van ons geloof en onze oprechtheid blijk door de gehele bijbel te bestuderen, dus niet slechts de oude Hebreeuwse Geschriften die Jezus en zijn apostelen hadden, maar ook de christelijke Griekse Geschriften. Gods Woord toont onweerlegbaar aan dat er slechts één weg is waardoor wij ons met Hem kunnen verzoenen of Zijn vrienden kunnen worden, en dat is door bemiddeling van zijn geliefde hemelse Zoon Jezus Christus. Toen Jehovah God deze Zoon van de hemel naar de aarde, naar de natie Israël, zond, werd deze Zoon op wonderbaarlijke wijze uit een joodse maagd, en derhalve als een jood, een Israëliet, geboren. Drie en een half jaar lang, of van 29-33 n. Chr., predikte hij Gods koninkrijk zowel in het openbaar als in particuliere huizen uitsluitend tot de Israëlieten. De zondige Israëlieten of joden hadden reeds lang getracht onder de veroordeling van de dood vandaan te komen door te trachten de Wet, die God enkel en alleen aan de joodse natie had gegeven, te houden; wegens de volmaaktheid van de Wet waren de joden echter niet in staat ze te houden.
16 Door Gods door bemiddeling van de profeet Mozes gegeven wet trad hun zondigheid alleen nog maar duidelijker aan de dag. De joden werden er uitdrukkelijk door als zondaars veroordeeld. Daarom moesten zij elk jaar opnieuw dierlijke slachtoffers offeren om een voorbeeldige reiniging van de zonde te bewerkstelligen en de op het verbond gebaseerde verhouding tot Jehovah God te handhaven. Zij hadden een beter slachtoffer dan dierlijke offers nodig. Een volmaakt menselijk slachtoffer dat voor hen en voor de gehele mensheid geofferd zou worden, was noodzakelijk.
17. Hoe werd in het vereiste slachtoffer voorzien, hoe werden de Israëlieten hiervan op de hoogte gesteld, en hoe reageerden zij op deze inlichtingen?
17 Daar niemand, ook niet in de natie Israël, naar lichaam en geest volmaakt was en zich als een aanvaardbaar menselijk slachtoffer kon opofferen, was God wel verplicht zijn hemelse Zoon naar de aarde te zenden, hem als een volmaakt menselijk kind met een hemelse Vader geboren te laten worden, hem tot een volmaakte volwassen man — zoals Adam in de hof van Eden was geweest — te laten opgroeien en hem dan zichzelf als het noodzakelijke volmaakte menselijke slachtoffer te laten opofferen. Voordat Jezus Christus als een slachtoffer voor de zonden van de gehele mensheid stierf, predikte hij met zijn twaalf apostelen en zeventig andere evangelisten tot de Israëlieten in Palestina. Aldus werden de Israëlieten of joden er niet over in onwetendheid gelaten welke weg zij moesten gaan om in een altoosdurende vreedzame verhouding tot God te geraken. Er staat geschreven: „Dit is de prediking die Hij heeft doen brengen aan de zonen Israëls: de verkondiging van vrede door Jezus Christus: want die is aller heer” (Hand. 10:36, LV). Van de miljoenen joden die onder Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet stonden, accepteerde slechts een overblijfsel het goede nieuws, waarna het de toestand van vrede met God door bemiddeling van Jezus Christus deelachtig werd. De overige leden van de joodse natie trachtten door trots doch vruchteloos te blijven pogen Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet met haar ondoeltreffende dierlijke slachtoffers — slachtoffers die een mindere waarde hadden dan een menselijk slachtoffer — te vervullen, zélf te bewerkstelligen dat zij in Gods ogen een rechtvaardige positie zouden innemen of gerechtvaardigd zouden worden.
18. Hoe toonde God dat hijzelf degene is die in de voorwaarden of middelen voor vrede met hem voorziet, en wat wordt hij derhalve genoemd?
18 Dat God Degene is die in de voorwaarden of middelen voor vrede met hem heeft voorzien, blijkt uit het feit dat hij zijn eniggeboren, hemelse Zoon als een volmaakt menselijk slachtoffer naar de aarde heeft gezonden. „Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 3:16). God heeft niet alleen zijn Zoon naar de aarde gezonden en hem door Gods vijanden als een volmaakt, zondeloos menselijk slachtoffer ter dood laten brengen, maar hij heeft het ook mogelijk gemaakt dat de waarde van dit slachtoffer ten behoeve van mensen die vrede met God wensen, aan Hem in de hemel kon worden aangeboden. Hoe dan wel? Door zijn almacht wekte God Jezus Christus tot zijn vroegere staat als een hemelse, geestelijke zoon op en liet hij hem naar de hemel terugkeren. Aldus kon Jezus met de waarde van het levensbloed van zijn slachtoffer in Gods tegenwoordigheid verschijnen opdat er een nieuw vredesverbond gesloten kon worden. Doordat Jehovah zulk een voorziening voor vrede met de mensheid heeft getroffen, is hij de God des vredes. In dit speciale opzicht wordt hij de „God des vredes” genoemd „die de grote herder van de schapen met het bloed van een eeuwig verbond, onze Here Jezus, uit de doden te voorschijn heeft gebracht”. — Hebr. 13:20, NW.
19. Wat moeten wij in ons zoeken naar vrede verwerven om volledige leiding te ontvangen?
19 Wij kunnen derhalve begrijpen waarom wij in onze pogingen vrede te vinden, niet alleen kennis, een nauwkeurige kennis, van Jehovah God moeten verwerven, maar ook van zijn Zoon Jezus Christus, die zich op liefdevolle wijze heeft opgeofferd. Door hun negenendertig Hebreeuwse boeken van de bijbel te lezen, kunnen de joden hoogstens slechts een gedeeltelijke kennis verkrijgen, hetgeen niet voldoende is. Ook de verdere kennis van de zevenentwintig boeken van de door de geïnspireerde joodse volgelingen van Jezus Christus geschreven christelijke Griekse Geschriften is nodig om onze kennis en ons inzicht volledigheid te schenken en onze kennis nauwkeurig te maken. Zonder nauwkeurige kennis, welke niet alleen de kennis van God maar ook die van Jezus omvat, kunnen wij ons niet van de door ons verlangde vrede verzekeren. Daarom zei de geïnspireerde bijbelschrijver Petrus in zijn gebed voor de zoekers naar vrede aan wie hij zijn eerste brief schreef: „Moge onverdiende goedgunstigheid en vrede ten aanzien van u worden vermeerderd [hoe?] door een nauwkeurige kennis [waarvan?] van God en van Jezus, onze Heer, daar zijn goddelijke kracht ons alle dingen die leven en godvruchtige toewijding aangaan, vrijelijk heeft gegeven door middel van de nauwkeurige kennis van hem die ons door heerlijkheid en deugd heeft geroepen”. — 2 Petr. 1:2, 3, NW.
20. Wat moeten wij, ten einde ons in vrede met God te verheugen, derhalve in geloof aanvaarden?
20 Hoe wij ook zoeken, wij zullen nooit de vrede met God vinden wanneer wij geen nauwkeurige kennis over Jezus Christus verwerven en het slachtoffer voor de zonden, dat God in zijn Zoon heeft verschaft, weigeren te aanvaarden. Wegens hun gedeeltelijke kennis trachten de joden door hun eigen krachtsinspanningen een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht in te nemen, waarbij zij de reiniging van zonden waarin het bloed van Jezus’ slachtoffer voor ons voorziet, negeren. In plaats van ons in verband met de Wet welke door bemiddeling van Mozes aan de joden werd gegeven, op onze eigen rechtvaardige werken te verlaten, moeten wij volledig geloof stellen in het zonde verwijderende slachtoffer van Jezus Christus. Anders kunnen wij ons onmogelijk in vrede met God verheugen.
21. (a) Wat genieten christenen omdat zij rechtvaardig zijn verklaard? (b) Hoe voorzei Jesaja de noodzaak van Jezus’ slachtoffer, en wat is het resultaat wanneer wij onze hoop op Jezus stellen?
21 De apostel Paulus schreef derhalve aan de christenen aan wie door hun geloof in Gods Zoon rechtvaardigheid was toegekend: „Op grond van het geloof rechtvaardig verklaard, hebben wij vrede met God door Jezus Christus, onzen Heer. Veel meer zullen wij dan, nu rechtvaardig verklaard [door zijn bloed], door hem behouden worden van het toorngericht” (Rom. 5:1, 9, OB; NW). Wij hebben het slachtoffer van Jezus Christus absoluut nodig om in vrede met God te geraken en aan zijn toorn te ontkomen. Lang tevoren had de profeet Jesaja over Jezus’ slachtoffer voorzegd: „Om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf [kastijding, LV] die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden” (Jes. 53:5). Vrede met God heeft vreugde tot gevolg, maar wij kunnen ons alleen maar door God met zulk een vrede laten vervullen, wanneer wij in de Zoon, die hij ten behoeve van onze vrede heeft gekastijd, geloven. Er staat geschreven: „Op hem zullen de [natiën] hopen. De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des heiligen Geestes. De God nu des vredes zij met u allen!” (Rom. 15:12, 13, 33; NW) Als God met ons is, zal inderdaad een overvloedige mate van vrede ons deel zijn.
22. Waarom vertrouwen de natuurlijke joden tot op de huidige dag tevergeefs op hun besnijdenis in het vlees?
22 De natuurlijke joden blijven er vertrouwen in stellen dat hun voorhuid als een blijk van rechtvaardigheid is besneden. Zij zullen zich nooit op grond hiervan in vrede met Jehovah, die eens de God van het natuurlijke Israël was, verheugen. Vleselijke besnijdenis heeft thans voor hun voormalige God niets meer te betekenen. Wat wel van belang is, is dat wij in overeenstemming met de beginselen of regels van een nieuwe christelijke persoonlijkheid, een nieuwe geestelijke schepping waarover Jezus Christus het hoofd is, wandelen en ons in overeenstemming hiermee gedragen. Dat zal vrede met de God van het geestelijke Israël tot gevolg hebben. Ons hart moet worden besneden of ten behoeve van rechtvaardigheid worden gereinigd. De joodse bekeerling Paulus, die zijn trotse vertrouwen op zijn vleselijke besnijdenis als een natuurlijke jood had opgegeven, schreef aan hen die in Jezus Christus geloofden: „Want noch is besnijdenis iets, noch onbesnedenheid, maar een nieuwe schepping is iets. En allen die ordelijk volgens deze gedragsregel zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods”. — Gal. 6:15, 16, NW, zie ook de voetnoot in de vertaling van Het Nieuwe Testament door H. Bakels; Fil. 4:9; Gal. 5:25; 2 Kor. 5:17.
DE „GROTE SCHARE” VAN HEN DIE NAAR VREDE ZOEKEN
23. Hoe hebben de geestelijke Israëlieten van deze tijd in overeenstemming met Jesaja 27:1-5 vrede met God gesloten, maar wie hebben vooral sinds 1935 een soortgelijke handelwijze aan de dag gelegd?
23 In deze dag, waarin Jehovah God de grote symbolische Leviathan (des Duivels zichtbare organisatie) zal doden, maar waarin hij voortdurend zijn geestelijke wijngaard (zijn eigen zichtbare organisatie op aarde) zal beschermen, luidt Jehovah’s vriendelijke raad aan een ieder die beschermd en bewaard wenst te worden: „Ze moesten zich vastklampen aan mijn bescherming en vrede met Mij sluiten. . . . Ja, laat ze vrede met Mij sluiten!” (Jes. 27:1-5, KB) De gelovigen die Jehovah’s geestelijke wijngaard, het geestelijke Israël Gods, vormen, hebben vrede met hem gesloten door des Duivels op een Leviathan gelijkende organisatie te verlaten. Gedurende de afgelopen jaren, en vooral sinds 1935, zijn er echter honderdduizenden personen geweest die, hoewel zij niet tot het geestelijke Israël Gods behoren, de raad van Jehovah God hebben gehoord en er in overeenstemming mee hebben gehandeld. Zij hebben het overblijfsel van het geestelijke Israël Gods nagevolgd door de zee der mensheid waarin de goddeloze Leviathan werkzaam is, te verlaten, en zij hebben door middel van het bloed van Jezus Christus, het Lam Gods, vrede met Jehovah God gesloten. In Openbaring 7:9 en 10 (NW) worden zij als een grote schare afgebeeld die uit alle natiën, stammen, volken en talen afkomstig is, terwijl zij met de volgende woorden hun geredde toestand aan God en zijn Zoon Jezus Christus toeschrijven: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam”.
24. Hoe wordt in Openbaring 7:14-17 beschreven op welke wijze zij in hun vreedzame toestand zijn gekomen?
24 Daar allen in deze ongetelde grote schare vrede met God zoeken en door hun geloof in het reinigende bloed van Jezus Christus een reine en rechtvaardige positie voor Gods aangezicht innemen, wordt in Openbaring 7:14-17 beschreven hoe zij in deze vreedzame toestand zijn gekomen: „Zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor den troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij [God], die op den troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam [Jezus Christus], dat in het midden van den troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen”.
25. Door wie in de stad Jericho uit de oudheid werd deze „grote schare” afgebeeld, en in welke opzichten?
25 Deze „grote schare” werd in het grijze verleden afgebeeld door de Kanaänitische vrouw Rachab, die in de dagen van Jozua, Mozes’ opvolger, leefde. Rachabs stad Jericho in Kanaän was met alle inwoners tot de vernietiging gedoemd. Toen Jehovah God de muren van Jericho deed instorten en de mannen Israëls, die zeven dagen rond Jericho hadden gelopen, de opengelegde stad binnentrokken en haar goddeloze bevolking uitroeiden, ontkwamen Rachab en haar familie aan de vernietiging. Hoe kwam dat? Omdat zij met Israëls God vrede had gesloten. Zij had de twee verspieders die Jozua naar de stad had gestuurd en die in Rachabs herberg logies hadden gevonden, niet verraden (Joz. 2:1-21; 6:1-25). In de christelijke Griekse Geschriften lezen wij hierover: „Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat het volk er zeven dagen lang omheen getrokken was. Door het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen”. — Hebr. 11:30, 31.
26. Door de mannen van welke stad in Kanaän werd de „grote schare” overlevenden voorschaduwd, en door welke handelwijze?
26 Deze zelfde „grote schare” overlevenden van de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” werd ook door de mannen van de stad Gibeon afgebeeld. Ook deze stad in Kanaän stond onder het oordeel door Jehovah’s Israëlitische legers onder Jozua vernietigd te worden. De naam Jozua werd door de Grieken als Jezus uitgesproken, en feitelijk was Jozua ook een profetisch beeld van Jezus Christus, die Gods aangestelde Dienaar voor de tenuitvoerlegging van het goddelijke oordeel is geworden (Hand. 7:45; Hebr. 4:8). Vreemd genoeg ontkwamen de stad Gibeon en drie naburige steden aan de vernietiging die Jozua over de andere steden van Kanaän bracht. Hoe kwam dat? Wederom betrof het hier een geval waarin men ervoor zorgde om vóór de komst van Jehovah’s oordeelsvoltrekker in een vreedzame verhouding tot God te komen. Enige tijd voordat Jozua en zijn strijdkrachten in dit gebied kwamen, zonden de Gibeonieten hun afgezanten vermomd naar Jozua’s kamp ten einde om vrede met Jehovah God en zijn volk te smeken. Door bemiddeling van Jozua gaven zij zich geheel aan Hem over.
27. Welk resultaat zal de „grote schare” mensen die vrede zoeken in overeenstemming met het resultaat van die mensen uit de oudheid, boeken?
27 Wat was het resultaat? Het bericht antwoordt: „En Jozua maakte vrede met hen, en hij maakte een verbond met hen, dat hij hen bij het leven behouden zoude; en de oversten der vergadering [van Israël] zwoeren hun” (Joz. 9:15, SV). Evenals die niet-Israëlitische Gibeonieten uit de oudheid geeft de „grote schare” mensen die vrede zoeken zich thans, voordat Armageddon losbreekt, over door zich door bemiddeling van Jezus Christus volledig aan Jehovah God op te dragen. Daarom spaart de Grotere Jozua, Jezus Christus, hen ervoor in die universele oorlog vernietigd te worden. Evenals het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten, heeft die grote schare het leven lief. Daar zij het verlangen koesteren onder Gods koninkrijk een eeuwigheid van goede dagen te zien, volgen zij in deze tijd de raad op die David en Petrus in verband met vrede hebben gegeven.
[Voetnoten]
a Zoals in voetnoot a bij 1 Petrus 3:8-12 van de New World Translation of the Christian Greek Scriptures wordt aangetoond, hebben negen verschillende Hebreeuwse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften hier „Jehovah” of „Jahweh” gebruikt, omdat de apostel Petrus Davids in het Hebreeuws geschreven woorden aanhaalt, waarin deze naam van de Almachtige God wordt aangetroffen.
b Zoals in voetnoot a bij 1 Petrus 3:8-12 van de New World Translation of the Christian Greek Scriptures wordt aangetoond, hebben negen verschillende Hebreeuwse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften hier „Jehovah” of „Jahweh” gebruikt, omdat de apostel Petrus Davids in het Hebreeuws geschreven woorden aanhaalt, waarin deze naam van de Almachtige God wordt aangetroffen.