-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1959 | 1 november
-
-
waren de proselieten. Waren het heidenen die deel hadden voordat Petrus de boodschap aan Cornelius had gebracht? — M.M., New York.
Het waren heidenen of niet-joden die zich tot de joodse religie hadden bekeerd en proselieten werden genoemd. Sedert de oprichting van de natie Israël en nadat haar het Wetsverbond werd gegeven, werden er voor de niet-joden voorzieningen getroffen om zich evenals de menigte van allerlei slag ten tijde van de uittocht uit Egypte, bij de natie aan te sluiten (Ex. 12:38). De Schrift maakt herhaaldelijk melding van buitenlanders of vreemdelingen onder de Hebreeën die besneden werden, het pascha hielden, offers brachten, naar de toevluchtssteden konden vluchten, kortom, vaak onder dezelfde voorschriften vielen. In deze en andere gevallen luidde de regel: „Eenzelfde wet zal gelden voor den geboren Israëliet en voor den vreemdeling, die in uw midden vertoeft.” — Ex. 12:48, 49; Lev. 24:17-23; Num. 15:15, 16; 35:15.
Toen Jezus kwam, deelden deze proselieten in Israël en de besneden Samaritanen, die bloedverwanten van de joden waren, dezelfde joodse hoop op de komst van de Messias. Deze proselieten, die nauw met de joden waren verbonden, werden niet als een afzonderlijke klasse beschouwd zoals dit met de andere heidenen het geval was. Zij hoorden derhalve Jezus’ prediking, werden gelovigen, en werden jaren voordat het evangelie aan de onbesneden heiden Cornelius werd gepredikt, in de christelijke gemeente opgenomen. Daarom kon de evangelist Filippus naar de Samaritaanse steden gaan om daar te prediken en de Ethiopische eunuch te bekeren, en daarom voelden de apostelen in Jeruzalem zich vrij om Petrus en Johannes naar de Samaritanen te zenden. Petrus legde niet de minste aarzeling aan de dag om tot deze niet-joden te prediken. Wat was hij echter terughoudend toen hij door middel van een visioen instructies ontving om naar onbesneden niet-joden te gaan! (Hand. 8:5, 14, 27-39; 10:9-48) Er ontstond verschil van mening omdat onbesneden heidenen werden aangenomen, en niet louter om het feit dat zij heidenen waren (Hand. 11:1-3; 15:1, 2). Dit kwam omdat heidenen die proselieten en derhalve besneden waren, reeds lang voordien zonder dat erover was getwist, waren aangenomen. Zulke proselieten, die door de geest waren verwekt en in de christelijke gemeente waren opgenomen, zouden natuurlijk vanaf het begin van de symbolen van het avondmaal gebruik maken. — Hand. 2:10, 41, 42.
-
-
MededelingenDe Wachttoren 1959 | 1 november
-
-
Mededelingen
VELDDIENST
De bijbelstudiehulpmiddelen „God zij waarachtig” en Wat heeft de religie voor de mensheid gedaan? zullen door Jehovah’s getuigen in de maand november, te zamen met twee brochures, tegen een bijdrage van ƒ 4,– worden aangeboden. Elke gemeente zal krachtsinspanningen in het werk stellen ten einde zoveel mogelijk gebied met deze aanbieding te bewerken, opdat de mensen van goede wil zich overal van deze bijbelstudiehulpmiddelen in het bezit kunnen stellen.
-