Gebruikt Petrus thans de sleutels van het Koninkrijk?
1. (a) Wat is de algemene zienswijze over Petrus’ positie in de hemel? (b) Wanneer werd Petrus in feite tot de hemel opgewekt, en welke plaats zal hij gedurende de duizendjarige regering van Christus bekleden?
HET is een algemeen door sommigen in de religieuze stelsels van de christenheid gekoesterd geloof dat Petrus in de hemel de portier is, en dat men óf door Petrus bij de poort kan worden toegelaten óf afgewezen. Inderdaad is Petrus thans in de hemel, want hij was een getrouwe discipel en apostel van Jezus Christus en stierf in getrouwheid. Hij moest echter vele eeuwen, tot de tweede komst van Jezus Christus tot Gods geestelijke tempel, in de dood in het graf wachten, evenals de getrouwe apostel Paulus (2 Tim. 4:8). In 1918 werd hij, te zamen met de andere getrouwe leden van Christus’ gemeente die vóór die tijd gestorven waren, tot leven in de hemel opgewekt. Maar Petrus is geen portier. Zij die met Christus tot leven in de hemel worden opgewekt, zullen tijdens de duizendjarige regering als koningen en priesters met hem heersen. Dan zal Petrus op een hemelse troon zitten als een van de 144.000 medekoningen en leden van het lichaam van Christus, die met hem in zijn koninklijke en priesterlijke regering delen. — Openb. 14:1-3; 20:6; Lukas 22:28-30.
2. Welke vragen rijzen er met het oog op bovenstaande feiten?
2 Derhalve rijzen de vragen: Wat bedoelt Jezus als hij tot Petrus zegt: „Ik zal u de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven”? (Matth. 16:19) Wat zijn de sleutels? Hoeveel zijn er? Wanneer werden ze gebruikt en waarvoor? Wie trekt voordeel van het gebruik van de sleutels?
3. (a) Welke aanwijzing gaf Jezus in verband met de vraag wat de „sleutels van het koninkrijk” zijn? (b) Waarom was het ontsluiten van de kennis over het Koninkrijk iets nieuws?
3 In verband met de vraag, wat er met de sleutels wordt geopend, gaf Jezus ons een aanwijzing, toen hij tot de joodse Farizeeën zei: „Wee u, gij die goed onderlegd zijt in de Wet, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen; zelf zijt gij niet binnengegaan, en die binnengingen, hebt gij verhinderd!” (Lukas 11:52) De sleutels zouden dus iets te maken hebben met het ontsluiten van kennis. Ze zouden iets ontsluiten dat voordien eeuwenlang gesloten was. Ze zouden te maken hebben met het heilige geheim van God, zijn bestuur van het universum door middel van zijn hemelse koninkrijk (Rom. 16:25; Kol. 1:26, 27). Alhoewel getrouwe mannen uit de oudheid naar de komst van de Messias en zijn koninkrijk hadden uitgezien, hadden zij nooit begrepen dat er mensen met hem verbonden zouden zijn, die van de aarde in de hemel opgenomen zouden worden om hemelse koningen en priesters te zijn. De apostel Paulus verklaart het doel van dit heilige geheim in Efeziërs 1:9-12; 3:5, 6.
4. Leg uit hoeveel „sleutels van het koninkrijk” er waren en hoe ze werden gebruikt.
4 Wanneer werd deze kennis, aangezien zelfs de getrouwe profeten uit de oudheid ze niet bezaten, dan voor het eerst ontsloten? Wanneer werden de sleutels gebruikt en hoeveel waren er? Merk op dat de apostel, sprekend over het heilige geheim, zegt dat een kenmerk van dat geheim was „dat mensen uit de natiën medeërfgenamen en medeleden van het lichaam zouden zijn en met ons deelgenoten van de belofte zouden zijn in eendracht met Christus Jezus, door middel van het goede nieuws” (Ef. 3:6). De „ons” hier zijn Paulus en zijn mede-christelijk-joodse deelgenoten. Hij spreekt hier bovendien over ’mensen uit de natiën’ als nog anderen voor wie deze kennis zou worden ontsloten. Er waren dus twee sleutels van het Koninkrijk, sleutels die kennis ontsloten. Ten eerste werd voor joden de gelegenheid geopend het hemelse koninkrijk binnen te gaan en ten tweede werden later de heidenen voor dit grote voorrecht uitgenodigd.
EERSTE SLEUTEL GEBRUIKT
5. (a) Welke profetie heeft te maken met het gebruik van de eerste sleutel? (b) Hoe werden de joden in de eerste helft van de zeventigste week van Daniëls profetie begunstigd?
5 De tijd voor het gebruiken van de sleutels hield verband met Daniëls profetie van de zeventig jaarweken.a Het begin van de zeventigste week zou gekenmerkt worden door de komst van de Messias en vond plaats in de herfst van 29 G.T., aangezien Jezus precies op tijd verscheen om door Johannes de Doper te worden gedoopt, en hij werd gezalfd als Messias de Leider. De joden werden door de tegenwoordigheid van de Messias en zijn bediening van drie en een half jaar begunstigd. Daniëls profetie voorzei ook dat het midden van de zeventigste jaarweek de tijd zou kenmerken waarop de Messias in de dood zou worden afgesneden. Dit vond plaats in de lente, op de veertiende dag van de joodse maand Nisan, in het jaar 33 G.T. Van deze „week” van speciale gunst voor de joden moesten nog drie en een half jaar verstrijken. — Dan. 9:24-27.
6. (a) Wat was het grootste voorrecht dat de joden ooit in het vooruitzicht werd gesteld? (b) Bij welke gelegenheid en hoe gebruikte Petrus de eerste sleutel, en wat waren de resultaten?
6 Dienovereenkomstig stelde God hun kort na Jezus’ dood, met Pinksteren 33 G.T., het grootste voorrecht in het vooruitzicht dat hun ooit was geboden, want toen stond Petrus op en gebruikte de eerste van de sleutels van het Koninkrijk. Er vond een wonderbaarlijke uitstorting van de heilige geest op de 120 discipelen in de bovenzaal plaats, die de aandacht trok van een grote menigte joden die voor het pinksterfeest in Jeruzalem bijeen waren. Door heilige geest gedreven, verklaarde Petrus aan die joden dat deze wonderbaarlijke gebeurtenis als vervulling van Joël 2:28-32 geschiedde en legde uit dat Jehovah Jezus Christus had opgewekt en tot zijn rechterhand had verhoogd, terwijl hij hem de beloofde heilige geest schonk, welke hij thans op de 120 discipelen uitstortte. Toen ontsloot Petrus de deur voor deze joden door tot hen te zeggen: „Hebt berouw, en een ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de vrije gave, de heilige geest, ontvangen” (Hand. 2:38). Drieduizend joden grepen onmiddellijk de gelegenheid om het hemelse koninkrijk met de Messias of Christus te verwerven, aan. Kort daarna groeide het aantal uit tot vijfduizend. — Hand. 2:1-41; 4:1-4.
7. (a) Voor wie was de weg naar het koninkrijk der hemelen open gedurende de rest van de zeventigste jaarweek? (b) Welke apostel werd tijdens die periode gekozen en welke vraag met betrekking tot het gebruik van de tweede sleutel doet dit feit rijzen?
7 Gedurende de resterende drie en een half jaar van de zeventigste week werd de christelijke gemeente uitsluitend uit natuurlijke Israëlieten, Samaritanen en besneden joodse proselieten samengesteld. In dat tijdsbestek werd Saulus van Tarsus, een joodse christenvervolger bij uitstek, door de wonderbaarlijke verschijning van Christus zelf aan Saulus, bekeerd. Jezus stelde Saulus, die later Paulus werd genoemd, in het ambt van apostel aan. Hij kwam bekend te staan als de apostel der naties of als een apostel of leraar van naties, dat wil zeggen, van onbesneden heidenen (Rom. 11:13; 1 Tim. 2:7). De sleutel der kennis en van de gelegenheid het Koninkrijk binnen te gaan, was door Petrus ten behoeve van de joden gebruikt. Zou Paulus nu degene zijn die de sleutel zou gebruiken om dergelijke gelegenheden voor de heidenen te openen? Neen, Jezus had ook dit voorrecht aan Petrus geschonken.
8. (a) Welke vraag rees er over het lidmaatschap van het Koninkrijk toen de laatste helft van de zeventigste jaarweek voorbijging? (b) Welke illustratie gebruikt Paulus om uit te leggen wat er in werkelijkheid ten aanzien van het lidmaatschap van het Koninkrijk plaatsvond? (c) Verklaar Romeinen 11:25, 26.
8 De zeventigste week van speciale gunst voor de joden bleef voortduren. Ze zou in 36 G.T., de zevende gedenkdag van Jezus’ doop, eindigen. Zouden de joden de gelegenheid om tot de voorrechten en het lidmaatschap van het Koninkrijk te worden toegelaten, aangrijpen en het aantal dat God voor dit koninkrijk had voorbeschikt, namelijk 144.000, volmaken? In een later schrijven verklaart de apostel Paulus wat er gebeurde. Hij vergeleek de gemeente van joodse kandidaten, die op natuurlijke wijze voor het hemelse koninkrijk in aanmerking kwamen, met een olijfboom, waarvan de stam een vastgesteld aantal takken droeg, welke stam de Messias voorstelt. Zoals hij vervolgens aantoont, bleven de joden wegens hun gebrek aan geloof in Jezus als de Messias in gebreke het juiste voordeel te trekken van deze gelegenheid om het volledige Koninkrijkslichaam te vormen. Derhalve werden deze joodse takken weggebroken. Gods voornemen moest echter van kracht blijven en daarom moesten de open plaatsen worden bezet ten einde het ledental van het Koninkrijk volledig te maken. Paulus verklaart: „Er [is] over Israël gedeeltelijk een afstomping der zinnen . . . gekomen [slechts een overblijfsel van Israël geloofde in de Messias] totdat het volledige aantal mensen der natiën [de heidenen] is binnengekomen, en op deze wijze zal geheel Israël worden gered [het aanvullende aantal van de 144.000 zal uit de heidense natiën bijeenvergaderd worden om de plaatsen van de weggebroken takken in te nemen]. Zoals er staat geschreven [in Jesaja 59:20]: ’De bevrijder zal uit Sion [het hemelse Sion] komen en de goddeloze praktijken van Jakob wegdoen.’” — Rom. 11:13-26; Openb. 7:4-8.
TWEEDE SLEUTEL GEBRUIKT
9. Was het Petrus’ eigen gedachte die hem de tweede sleutel deed gebruiken, of hoe kwam dat?
9 Hoe kwam het dat Petrus de tweede sleutel gebruikte? Evenals hij in het eerste geval door heilige geest werd geleid, kwam het ook in het tweede geval niet uit zijn eigen geest voort. Híj beperkte de tot het eind van de zeventigste week exclusief voor de joden geldende gelegenheid niet. Híj onthief de heidenen niet van hun beperkingen voor deelname aan de wedloop om het hemelse Koninkrijk te beërven. Dit alles was eerst in de hemel door God geregeld, niet door Petrus op aarde, zoals het verslag van de feiten aantoont.
10. Wanneer en hoe kwam de tweede sleutel in gebruik?
10 Daar was een heidense man, een vrome aanbidder van God doch geen joodse proseliet, een overste over honderd, genaamd Cornelius. Precies aan het eind van de zeventigste week gelastte God Petrus door een visioen en door zijn geest, de uitnodiging van Cornelius om in diens huis in Cesaréa te komen, te aanvaarden, nadat Petrus had geaarzeld. Toen Petrus daar aankwam en de heidense mensen bijeen zag om de Koninkrijksboodschap te horen, zei hij: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is [nu met betrekking tot de joden], maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, aanvaardbaar voor hem.” Zo werd Petrus door de hemel geleid, en hij stond op en gebruikte de tweede sleutel door tot deze heidenen over de Gezalfde, Messias de Leider, en over de wijze waarop hij stierf, te prediken. Hij zei: „God heeft hem op de derde dag opgewekt en heeft gegeven dat hij openbaar werd, niet aan het gehele volk, maar aan getuigen die door God [Jehovah] tevoren waren aangewezen, aan ons, die, nadat hij uit de doden was opgestaan, met hem gegeten en gedronken hebben. Ook heeft hij [Jehovah God] ons bevolen tot het volk te prediken en een grondig getuigenis te geven dat deze [Jezus] Degene is die door God is verordend tot rechter van de levenden en de doden. Over hem leggen alle profeten getuigenis af dat een ieder [heidenen of joden] die geloof in hem stelt, vergeving van zonden krijgt door middel van zijn naam.”
11. Hoe toonde Jehovah zijn goedkeuring over Petrus’ gebruik van de tweede sleutel, met welke reactie van Petrus?
11 De luisterende heidenen aanvaardden vol geloof deze Koninkrijksboodschap, en Jehovah God zelf toonde zijn instemming met Petrus’ gebruik van de tweede sleutel, door te aanvaarden dat de heidenen geënt werden om de plaatsen op te vullen die de joodse natie had opengelaten (Rom. 11:17-19, 24). Het verslag luidt: „Terwijl Petrus nog over deze zaken sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden. En de getrouwen die met Petrus waren meegekomen en die tot de besnedenen behoorden, stonden verbaasd, want de vrije gave van de heilige geest werd ook op mensen uit de natiën uitgestort. Want zij hoorden hen in talen spreken en God verheerlijken [als op de dag van het pinksterfeest].” Petrus handelde op deze aanwijzing van God door deze heidenen te vertellen wat zij moesten doen, zeggende: „Kan iemand [van de joden] water verbieden, zodat dezen, die evenals wij [natuurlijke joden] de heilige geest hebben ontvangen niet gedoopt zouden worden?” Daar geen van de aanwezige besneden joden het verbood, gebood Petrus „dat zij in de naam van Jezus Christus gedoopt zouden worden.” — Hand. 10:1-48; 15:7-9.
GEEN SLEUTELS MEER NODIG
12. (a) Waarom waren er twee „sleutels van het koninkrijk” nodig? (b) Waarom waren er niet méér sleutels nodig, en wat betekende dit feit voor joden en heidenen?
12 De vraag rijst: Bleef Petrus deze sleutels van het Koninkrijk bij zich dragen om de gelegenheid het Koninkrijk binnen te gaan, te openen voor wie hij wilde en te sluiten voor wie hij wilde? Zijn er behalve deze twee nog andere sleutels? De antwoorden worden door de volgende feiten aangetoond. Tot op deze tijd had Jehovah de mensheid in slechts twee klassen verdeeld: de joden, waarmee hij als zijn speciale volk handelde, en de mensen van de naties, de heidenen. Er waren dus slechts twee sleutels nodig. Ook kon Petrus de sleutels niet verder gebruiken, want de deur was thans geopend voor de joden zowel als voor de heidenen. Door het gebruik van de tweede sleutel sloot Petrus niet de deur voor de joden doch opende alleen maar de gelegenheid voor heidenen zowel als joden. Van die tijd af stonden joden en heidenen, wat de gelegenheid aangaat om in de Koninkrijksvoorrechten te delen, op gelijke voet. Er bestond derhalve geen noodzaak voor nog meer sleutels en evenmin kon Petrus de deur van gelegenheid die aldus was geopend, sluiten of afsluiten, want de twee sleutels dienden om de Koninkrijksgelegenheden te ontsluiten, niet om ze op te sluiten.
13. (a) Welk denkbeeld had Petrus, door zijn gebruik van de tweede sleutel, over heidenen die zich tot het christendom bekeerden? (b) Welke verontrustende situatie rees er in de Syrische gemeente te Antiochië?
13 Het feit dat Petrus de deur van Koninkrijksgelegenheid met een van beide sleutels niet kon sluiten, dat deze sleutels in feite nadat ze eenmaal waren gebruikt, niet langer nodig waren, wordt versterkt door een omstandigheid die zich in de gemeente van Antiochië voordeed. In Syrisch Antiochië werden de discipelen van Jezus voor het eerst door goddelijke voorziening christenen genoemd (Hand. 11:20-26). Petrus was uit de bijzonderheden rond het gebruik van de tweede sleutel te weten gekomen dat God de heidenen had aanvaard. Toen hij nadien in Antiochië kwam, ging hij aanvankelijk de huizen van de heidense bekeerlingen binnen en at met hen mee. Evenmin stond hij erop dat zij zich evenals de joden lieten besnijden vóór hij met hen ging eten. Doch er kwamen zekere joodse christenen uit Jeruzalem over die zeiden dat Jakobus, Jezus’ halfbroer, die daar gemeenteopziener was, van mening was dat joodse gelovigen niet met onbesneden heidense gelovigen konden omgaan. Dit was stellig een zaak van geloof en moraal. Handelde Petrus in dit geval als het hoofd van de apostelen of als de paus? Wij verwijzen naar het volgende verslag:
14. Hoe reageerde Petrus op deze zaak van geloof en moraal en welke stappen deed zijn medeapostel Paulus?
14 „Toen Céfas [Aramees voor Petrus] echter te Antiochië kwam, weerstond ik hem van aangezicht tot aangezicht omdat hij te laken was. Want voordat er zekere mensen van Jakobus waren gekomen, at hij met mensen uit de natiën, maar toen die waren aangekomen, ging hij zich terugtrekken en afzonderen, uit vrees voor hen die tot de klasse der besnedenen behoorden. Ook de overige joden voegden zich bij hem in het aannemen van deze schijn, zodat zelfs Barnabas met hen werd meegesleept in hun schijn. Maar toen ik zag dat zij niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws, zei ik tot Céfas, waar allen bij waren: ’Indien gij, ofschoon gij een jood zijt, leeft zoals de natiën, en niet zoals de joden, hoe komt het dan dat gij mensen uit de natiën ertoe dwingt overeenkomstig joods gebruik te leven?’” — Gal. 2:11-14.
DEUR VAN GELEGENHEID BLIJFT OPEN
15. (a) Waarom was Paulus’ terechtwijzing van Petrus juist? (b) Wat probeerde Petrus in feite te doen, en had hij de autoriteit of de macht dit te doen? (c) Hoe toonde Petrus dat de hemel hem niet steunde in hetgeen hij in Antiochië deed?
15 Hier werd de apostel Petrus in het openbaar terechtgewezen, en met recht, want Petrus wandelde niet recht in overeenstemming met het christelijke geloof en de christelijke moraal. Wederom werd Petrus door mensenvrees beïnvloed, evenals toen hij Jezus, in de nacht waarin deze door Judas Iskariot was verraden, drie maal verloochende (Matth. 26:31-35, 69-75; Mark. 14:27-31, 66-72; Spr. 29:25). Het was alsof Petrus trachtte de tweede sleutel van het koninkrijk der hemelen te gebruiken om de deur voor de neus van de onbesneden heidenen dicht te doen en weer af te sluiten. Daartoe bezat hij echter niet de macht, want de opgestane Jezus Christus zei later: „Deze dingen zegt hij die heilig is, die waarachtig is, die de sleutel van David heeft, die opent zodat niemand zal sluiten en sluit zodat niemand opent: ’Ik ken uw daden — zie! Ik heb een geopende deur voor u gesteld, die niemand kan sluiten’” (Openb. 3:7, 8). De hemel was het dus niet eens met de gedragslijn die Petrus in Antiochië volgde. Hij corrigeerde zijn gedrag snel, ongetwijfeld overeenkomstig de raad van zijn medeapostel Paulus. Dit was in overeenstemming met wat Petrus zei toen hij tijdens het dispuut over de besnijdenis in Jeruzalem sprak (Hand. 15:6-11). En hij gaf toe dat Paulus juist had gesproken en geschreven, toen hij in zijn eigen tweede brief aan christelijke gelovigen schreef:
16. Hoe toonde Petrus in een schrijven dat hij in volledige overeenstemming met Paulus was?
16 „Beschouwt bovendien het geduld van onze Heer als redding, zoals ook onze geliefde broeder Paulus u overeenkomstig de hem gegeven wijsheid heeft geschreven, sprekend over deze dingen, zoals hij ook in al zijn brieven doet. Daarin zijn echter sommige dingen moeilijk te begrijpen, die de niet-onderwezenen en onstandvastigen verdraaien, zoals zij dat ook met de overige Schriften doen, tot hun eigen vernietiging.” — 2 Petr. 3:15, 16.
17. (a) Wat leert de bijbel over de kwestie of Petrus, of een paus, personen in de hemel kan binnenlaten of buitensluiten? (b) Wat bepaalt of iemand, die in aanmerking komt voor het koninkrijk der hemelen, deze beloning ook werkelijk ontvangt? (c) Wie komt dan de eer voor het openen van Koninkrijksgelegenheden toe, evenals ook voor de zegeningen die de mensheid door dat koninkrijk zal ontvangen?
17 Petrus beschouwde zich zelf niet als een onfeilbare paus, noch dacht hij dat hij een portier tot de hemel was. Dit alles is in harmonie met de rest van de bijbel, die leert dat Jehovah God, niet Petrus, de Grote Rechter van zijn volk is en hij gebruikt Christus Jezus als zijn Mederechter. Ook moeten zij die het koninkrijk der hemelen binnengaan, deze gelegenheid aangrijpen terwijl zij nog op aarde zijn en moeten zij een rechtschapen leven leiden. Als iemand de hemel binnengaat, komt het omdat hij werkelijk Jezus’ voetstappen op aarde heeft gedrukt. Jehovah God komt alle eer toe voor zijn onverdiende goedheid de weg tot het koninkrijk der hemelen te openen en degenen uit te kiezen die Koninkrijkserfgenamen met Christus zullen zijn. Dienovereenkomstig ontvangt Jehovah de eer voor het tot stand brengen van de Koninkrijksregering over de aarde en de oprichting van zijn koninkrijk in 1914 G.T., terwijl door zijn onverdiende goedheid reeds tijdens dit geslacht overvloedige zegeningen tot de mensheid beginnen te stromen.
[Voetnoot]
a Zie het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society.