-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1974 | 15 januari
-
-
Hij sprak echter over de tempel van zijn lichaam. Toen hij evenwel uit de doden was opgewekt, herinnerden zijn discipelen zich dat hij dit meermalen had gezegd, en zij geloofden de Schrift en het woord dat Jezus had gesproken.” — Joh. 2:19-22.
Er zij opgemerkt dat als de bijbel over de vervulling van Jezus’ verklaring spreekt, er niet wordt gezegd dat ’hij zichzelf uit de doden had opgewekt’ maar dat „hij . . . uit de doden was opgewekt”. Andere schriftplaatsen tonen duidelijk aan dat God Degene was die zijn Zoon een opstanding gaf. De apostel Petrus zei tot Cornelius en zijn familieleden en intieme vrienden: „God heeft hem op de derde dag opgewekt” (Hand. 10:40). In Hebreeën 13:20 wordt over God gesproken als Degene „die de grote herder van de schapen met het bloed van een eeuwig verbond, onze Heer Jezus, uit de doden heeft doen opkomen”. En in zijn brief aan de Romeinen schreef de apostel Paulus: „Indien nu de geest van hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, zal hij die Christus Jezus uit de doden heeft opgewekt, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door middel van zijn geest, die in u woont” (Rom. 8:11). Jezus Christus zou dus eenvoudig niet bedoeld kunnen hebben dat hij zichzelf uit de doden zou opwekken.
Jezus wist echter wel dat hij zou sterven en uit de doden opgewekt zou worden. Bij een andere gelegenheid zei hij tot de ongelovige schriftgeleerden en Farizeeën: „Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn” (Matth. 12:39, 40). Aangezien Jezus aldus van tevoren op de hoogte was van zijn dood en opstanding kon hij, bij wijze van voorspelling, zeggen dat hij ’de tempel van zijn lichaam zou oprichten’. Aangezien hij het voorzei, was het net alsof hij het zou doen. Dit zou geïllustreerd kunnen worden met Ezechiël 43:3, waar de profeet Ezechiël verklaart: „Ik kwam om de stad [Jeruzalem] te verderven”, dat wil zeggen, door de vernietiging ervan te voorzeggen. Ezechiël had als balling in Babylon geen aandeel aan de werkelijke verwoesting van Jeruzalem; dat werd door de Babyloniërs gedaan. Maar het feit dat zijn profetie door God was geïnspireerd, maakte dat ze al zo goed als vervuld was. (Vergelijk ook Jeremia 1:10.) Op overeenkomstige wijze was Jehovah God Degene die zijn Zoon opwekte, maar kon Jezus in profetisch opzicht zeggen dat hij dit zou doen.
Bovendien hield Gods wil of gebod betreffende zijn Zoon in dat hij zou sterven en tot leven teruggebracht zou worden. In overeenstemming met het voornemen van zijn Vader deed Jezus bereidwillig afstand van zijn leven. Jezus kon derhalve de tempel van zijn lichaam in die zin oprichten dat hij de autoriteit had het leven wederom te ontvangen.
Op de derde dag gebood God Jezus uit de doden op te staan, en hij deed dit door het leven, krachtens Gods autoriteit, uit de handen van zijn Vader te ontvangen. Behalve leven als een geestelijke Zoon ontving hij het recht op volmaakt menselijk leven dat hij, aangezien hij in volledige onschuld was gestorven, niet had verbeurd. Deze verdienste van zijn menselijke slachtoffer bood hij vervolgens aan zijn Vader in de hemel aan (Hebr. 9:11-14, 24-28). Dit is in overeenstemming met Jezus’ woorden in Johannes 10:17, 18: „Daarom heeft de Vader mij lief, omdat ik afstand doe van mijn ziel, opdat ik ze wederom moge ontvangen. Niemand heeft ze van mij afgenomen, maar ik doe er uit mijzelf afstand van. Ik heb autoriteit er afstand van te doen, en ik heb autoriteit ze wederom te ontvangen. Het gebod hiervoor heb ik van mijn Vader ontvangen.”
-
-
Jonge mensen aanvaarden de waarheidDe Wachttoren 1974 | 15 januari
-
-
Jonge mensen aanvaarden de waarheid
● In Zuid-Californië raakten twee jonge mensen aan de praat over religie. Zij kwamen er niet uit en besloten per telefoon de hulp in te roepen van Jehovah’s getuigen; en dezen kwamen. Er volgde een bespreking over Gods voornemen een rechtvaardig nieuw samenstel van dingen te vestigen. Deze jongelui waren opgewonden over de dingen die zij hoorden (2 Petr. 3:13). Spoedig daarna begonnen zij de gemeentevergaderingen van Jehovah’s getuigen te bezoeken. Een van hen merkte over zijn toenmalige uiterlijk op: „Ik had schouderlang haar en een baard en droeg spijkerbroeken. Natuurlijk gebruikte ik ook drugs.”
Dat was in het begin van 1972. Spoedig daarna kwamen er veranderingen, zowel in zijn uiterlijk als in zijn gedrag. Vier maanden later bezochten deze jongeman en zijn vrouw het congres in Inglewood (Californië); zij waren niet alleen, maar in gezelschap van nog vier jongeren, die zij hadden meegenomen. Hij en zijn vrouw werden op deze vergadering gedoopt!
-