Wees niet karig met lof
WAT kan een woord van lof uw dag goedmaken! Al uw krachtsinspanningen schijnen dan de moeite waard geweest te zijn en u wordt erdoor aangemoedigd lofwaardige dingen te blijven doen. Wanneer men niet karig is met lof, bereikt men uitnemende resultaten.
Jezus Christus besefte de waarde van prijzende woorden, want in een gelijkenis stelde hij zelf de meester voor die zijn slaven prees met de woorden: „Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf!” (Matth. 25:21, 23, NW) Jezus was tegenover zijn volgelingen niet karig met lof wanneer zij zich goed van hun taak hadden gekweten. Ook Jehovah God is niet karig met lof tegenover zijn dienstknechten die lof verdienen. De Schrift zegt dat te bestemder tijd „een ieder zijn lof van God [zal] ontvangen”. — 1 Kor. 4:5, NW.
De vroege christenen prezen hen die het verdienden eveneens, zoals de apostel Paulus laat zien in zijn brief aan de Korinthiërs: „Met hem [Titus] zenden wij echter de broeder wiens lof in verband met het goede nieuws door alle gemeenten verbreid is.” Deze uitingen van lof voor het goede werk van deze niet bij name genoemde broeder, waren beslist een bron van aanmoediging voor hem. Ongetwijfeld zou hij daardoor het goede nieuws nog ijveriger verbreiden. — 2 Kor. 8:18, NW.
Het is echter interessant op te merken hoe evenwichtig Gods Woord in het betuigen van lof is. Alhoewel erin wordt gewezen op de waarde van het prijzen van mensen, wordt vleierij, wat neerkomt op valse, geveinsde of overdreven lof, er scherp in veroordeeld. Zo schreef de apostel Paulus aan de christenen in Thessaloníka: „Nooit zijn wij met vleiende woorden gekomen (zoals gij weet), noch met een vals voorkomen waarachter zich hebzucht verschool, God is getuige!” (1 Thess. 2:5, NW). Verder veroordeelt de bijbel het dat iemand dermate wordt geprezen dat hij als het ware wordt aanbeden. Om die reden sloeg de engel van Jehovah koning Herodes toen deze de lof van het volk aanvaardde, dat schreeuwde: „De stem van een god en niet van een mens!”, en hij geen heerlijkheid aan God gaf. — Hand. 12:22, 23, NW.
Alleen God komt lof in de vorm van aanbidding toe, en deze lof behoort een ieder van ons God te geven. Niet alleen bevat de bijbel zelf dergelijke lof, maar bovendien wordt er bij ons met de volgende woorden op aangedrongen ons bij het koor van lofprijzers aan te sluiten: „Looft Jah!” — Ps. 148, 150, NW.
Dergelijke lof is heilzaam en passend; het kan daarentegen gevaarlijk zijn mensen al te veel te prijzen. Dit wordt geïllustreerd door het voorbeeld van Absalom, de aantrekkelijke zoon van David. „Nu was er in geheel Israël niemand die zo zeer om zijn schoonheid te prijzen viel als Absalom”, zegt de Schrift. Al deze lof had echter een ongunstige uitwerking op Absalom, want hij werd hoogmoedig en trachtte zijn vader David van de troon te stoten. De gevolgen waren verschrikkelijk en Absalom stierf een gewelddadige dood. — 2 Sam. 14:25.
Het is derhalve duidelijk dat lof waardoor iemand wordt verheerlijkt en verhoogd, schade kan berokkenen en God mishaagt. Toch mag de vrees om mensen te verheerlijken er niet de oorzaak van zijn dat iemand geheel en al nalaat anderen te prijzen.
Gerechtvaardigde lof is aanmoedigend, want daardoor ontvangt iemand de verzekering dat wat hij gedaan heeft, aanvaardbaar is, dat zijn krachtsinspanningen niet onopgemerkt zijn gebleven of vergeefs zijn geweest. Wanneer er aan de andere kant geen woorden van lof worden geuit, zullen de onderlinge betrekkingen niet zo hartelijk en aangenaam zijn als wel mogelijk is.
Dit werd eens door een tafelgast opgemerkt. Na een heerlijke maaltijd zei hij tegen zijn vriend dat zijn vrouw een goede kokkin was. Glimlachend zei de gastheer: „Zeker, dat weet ik, maar dat zeg ik haar niet.” Misschien was de man van mening dat zijn vrouw door een woord van lof verwaand zou worden. Hoe het ook zij, de gast merkte wel dat de verhoudingen in dat gezin niet zo prettig waren als in gezinnen waar de huisgenoten waarderende woorden van lof te horen krijgen als zij dit verdienen.
Een bekwame huisvrouw verdient lof, en dat deze haar toekomt, wordt te kennen gegeven door de spreuk: „Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar.” De wetenschap dat zij wordt gewaardeerd, maakt het voor haar gemakkelijker haar werk te doen en zij zal dan nog meer haar best doen om het iedereen naar de zin te maken. — Spr. 31:28.
Op zijn beurt is ook een man gevoelig voor oprechte uitingen van lof, al is het slechts een bewonderende uitroep wegens de prachtige glans die hij de wagen gegeven heeft of een opmerking over de goede manier waarop hij het vlees heeft voorgesneden. Schepselen fleuren op wanneer zij geprezen worden. Lof is als olie die de levensmachine soepeler laat draaien. Wees daarom niet karig met ongeveinsde lof.
Wanneer kinderen worden geprezen, zullen zij zich beter gedragen en harder werken. Streng onderricht is natuurlijk noodzakelijk, maar het doet hun ook goed geprezen te worden als zij het verdienen. Een moeder die haar dochtertje vaak moest bestraffen, vertelt dat zij op een dag uitzonderlijk lief was geweest. „Die avond”, zo verklaarde zij, „hoorde ik toen ik haar in bed had gestopt en naar beneden ging, dat zij lag te snikken. Ik ging terug en zag dat zij haar hoofd diep in het kussen verborgen had. Al snikkend vroeg zij: ’Ben ik vandaag niet lief geweest?’” De moeder moest toegeven dat de vraag als een mes door haar heen ging. Zij was er altijd vlug bij geweest om haar dochtertje terecht te wijzen, maar nu haar kind zoveel moeite had gedaan om zich goed te gedragen, had zij haar naar bed gebracht zonder één woord van waardering.
Wees, omdat lof zoveel kan betekenen, er nooit karig mee. Wees royaal met woorden van lof, en vooral: „Looft Jah, want het is goed ter ere van onze God melodieën te spelen; want het is aangenaam — lof is passend.” — Ps. 147:1, NW.