Hoofdstuk 11
„Daar is de bruidegom!”
1. Wie van de „tien maagden” moeten tijdens deze slaap van onbepaalde duur toch nog tekenen van leven hebben vertoond, en vooral na welk religieuze ontwaken?
TIJDENS die in Jezus’ gelijkenis voorzegde slaap van onbepaalde duur moeten sommigen van de symbolische „maagden”, vooral van de „beleidvolle” maagden, die een extra olievoorraad in hun vaten hadden meegenomen, toch nog tekenen van leven hebben vertoond. Dit was vooral zo na het religieuze ontwaken in het begin van de zestiende eeuw G.T., toen men zich in Europa beijverde om terug te keren tot de geïnspireerde Schrift als het enige boek van goddelijke waarheid, het ware geïnspireerde richtsnoer voor de volgelingen van Christus, de Bruidegom. Christus’ belofte dat hij zou wederkomen, maakte een diepe indruk op personen die oprechte lezers en onderzoekers van de bijbel waren. Zij zagen in dat deze tweede komst aan het Millennium zou voorafgaan, dat wil zeggen vóór het beloofde Millennium, gedurende welke tijd Satan gebonden en in de „bodemloze put” of „afgrond” opgesloten zou zijn, zou beginnen.
2. Welke rol speelde de lutherse theoloog J. A. Bengel in verband met zulke religieuze levenstekenen?
2 In de eerste helft van de achttiende eeuw stond er bijvoorbeeld een lutherse theoloog op genaamd Johann Albrecht Bengel, die in 1687 in Winnenden (Württemberg, Duitsland) werd geboren en in 1752 G.T. stierf. Hij schreef een aantal boeken over de Heilige Schrift. In de Encyclopædia Britannica (elfde uitgave) wordt over zijn werken gezegd:
De belangrijkere zijn: Ordo temporum [Orde der tijden], een verhandeling over de chronologie van de Schrift, waarin hij zich verdiept in bespiegelingen over het einde van de wereld, en Erklärte Offenbarung Johannis, een werk dat in Duitsland een tijdlang zeer populair was en in verscheidene talen werd vertaald. — Deel 3, blz. 737.
In M’Clintock en Strongs Cyclopædia wordt over Bengel gezegd:
Zijn chronologische werken, waarin hij trachtte het „getal van het beest”, de datum van het „millennium” (hij was ervan overtuigd dat het millennium in het jaar 1836 zou beginnen), enz., vast te stellen, hebben zijn reputatie er goed gefundeerde opinies op na te houden, veeleer geschaad. — Deel 1, blz. 749, 750.
3. (a) Waarom bleken die gepubliceerde geschriften van Bengel niet de middernachtelijke roep aangaande de Bruidegom te zijn? (b) Hoe begon er in de tijd van William Miller uit Pittsfield (Massachusetts) opnieuw een levensteken waarneembaar te worden?
3 De geschriften die Bengel in de eerste helft van de achttiende eeuw publiceerde, bleken echter niet de middernachtelijke roep te zijn: „Ziet, de bruidegom komt; gaat naar buiten, hem tegemoet.” „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet” (Matthéüs 25:6, PC; NW). Degenen die Bengels publikaties ijverig lazen en dienovereenkomstig handelden, ontmoetten in het jaar 1836, waarin zij verwachtten dat de Heer zichtbaar, in het vlees, zou wederkomen, de hemelse Bruidegom niet. In de loop des tijds begonnen wederom sommigen van die christenen die beleden tot de „eerbare maagd”-klasse te behoren, levenstekenen te vertonen. Dit bleek vooral zo te zijn in verband met een man die in het jaar 1781 in Pittsfield (Massachusetts, V.S.) werd geboren. Deze man was William Miller, de stichter van de Millerieten of Adventisten. In M’Clintock en Strongs Cyclopædia, Deel 6, bladzijde 271, lezen wij:
Omstreeks 1833, toen hij in Low Hampton (New York) woonde, begon hij zijn loopbaan als een apostel van de nieuwe leer, volgens welke de wereld in 1843 ten onder zou gaan. Zijn overtuiging steunde hoofdzakelijk op de afloop van de in Daniël 8:14 genoemde 2300 dagen, die hij als jaren beschouwde. De in Daniël 9:24 genoemde zeventig weken beschouwde hij vervolgens als de sleutel voor het berekenen van de in het voorgaande hoofdstuk genoemde 2300 dagen; hij berekende het jaar 457 v. Chr. als het jaar waarin Artaxerxes, de koning van Perzië, Ezra uit zijn gevangenschap heenzond om de joodse staat in Jeruzalem te herstellen (Ezra 7) en nam, zoals de meeste commentators, aan dat de zeventig weken met de kruisiging van Christus in 33 n. Chr. eindigden; zo stelde hij vast dat de 1810 dagen die er van de 2300 dagen overbleven, in 1843 zouden eindigen. Tien jaar lang hield hij aan deze stelling vast en hij slaagde erin een groot aantal volgelingen te krijgen — volgens zeggen zo’n vijftigduizend — die goedgelovig de vastgestelde dag verwachtten. Toen de Adventisten, zoals zij soms worden genoemd, echter in hun verwachting werden teleurgesteld, wendden zij zich geleidelijk van Miller, hun apostel, af. Hij stierf op 20 december 1849 in Low Hampton (Washington County, N.Y., V.S.).
4. (a) Hoe bleek de beweging der Millerieten niet de middernachtelijke roep te zijn? (b) Wat ontdekte dertig jaar later een onafhankelijke groep van bijbelonderzoekers met betrekking tot de tweede komst van Christus?
4 De opkomst van de beweging der Millerieten bleek dus klaarblijkelijk niet de middernachtelijke roep te zijn: „Daar is de bruidegom!” De hemelse Bruidegom verscheen in 1843 niet zichtbaar in het vlees aan die Adventisten om hen in hun hemelse huis, waarnaar zij vurig verlangden, op te nemen. Maar de studie van de bijbel werd voortgezet. Dertig jaar later was er in Pittsburgh (Allegheny, Pennsylvania, V.S.) een kleine groep — zij waren noch bij de Adventisten noch bij een van de religieuze sekten der christenheid aangesloten — die de Heilige Schrift onderzocht. Om de bijbel onbevooroordeeld, niet door de bril van de religieuze sekten, te kunnen lezen, begonnen zij een onafhankelijke studie van de Schrift te maken. Tot deze personen behoorde een zekere Charles Taze Russell, die net de twintig jaar was gepasseerd. Zij waren natuurlijk zeer geïnteresseerd in de tweede komst van de hemelse Bruidegom, Jezus Christus. Door hun studie van de bijbel ontdekten zij echter dat Christus niet zichtbaar in het vlees, niet gematerialiseerd als mens, maar onzichtbaar, in de geest, zou wederkomen, aangezien hij geen mens van vlees en bloed meer was. De mensen konden zijn aankomst dus niet zien, en met deze aankomst zou zijn onzichtbare tegenwoordigheid of parousie beginnen. Ze zou echter door bewijzen openbaar worden gemaakt.
„ZEVEN TIJDEN” — „DE TIJDEN DER HEIDENEN”
5. Met welke door Jezus genoemde tijdsperiode hielden zij zich bij hun studie ook bezig, en wat liet Russell in 1876 over het einde van die periode publiceren?
5 Deze onderzoekers van de bijbel hielden zich bij hun studie ook bezig met de „tijden der heidenen”, waarover Jezus volgens Lukas 21:24 (NBG) sprak, en zij brachten die tijden der heidenen in verband met de „zeven tijden” die in het vierde hoofdstuk van Daniël viermaal worden genoemd, en wel in de verzen 16, 23, 25 en 32. Wanneer zouden die „zeven tijden” van heidense overheersing over de aarde volgens de berekeningen van die bijbelonderzoekers van Gods standpunt uit bezien wettelijk eindigen? Welnu, toentertijd werd er in Brooklyn (New York) door een zekere George Storrs een maandelijks tijdschrift uitgegeven dat „Bible Examiner” werd genoemd. In het jaar 1876 schreef de vierentwintigjarige Russell voor dit tijdschrift een artikel over het betreffende onderwerp. Het werd in Deel XXI, Nummer 1, de oktober-uitgave van het jaar 1876, gepubliceerd. Op de bladzijden 27 en 28 van die uitgave werd Russells artikel onder het opschrift „De tijden der heidenen: Wanneer eindigen ze?” gepubliceerd. In dat artikel (bladzijde 27) zei Russell: „De zeven tijden zullen in 1914 n. Chr. eindigen.”
6. (a) Aan het publiceren van welk boek, dat in 1877 verscheen, had Russell een aandeel, en wat werd daarin over het einde van de tijden der heidenen gezegd? (b) Wanneer eindigden zesduizend jaar van ’s mensen bestaan volgens de chronologie waar men toen van uitging, maar in welk jaar zou het zevende millennium begonnen zijn?
6 In het volgende jaar (1877) gaf Russell samen met Nelson H. Barbour uit Rochester (New York) een boek uit getiteld „Three Worlds, and the Harvest of This World” (Drie werelden en de oogst van deze wereld). In dit boek werd uiteengezet dat het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T., zou worden voorafgegaan door een periode van veertig jaar die in 1874 G.T. met een drie en een half jarige oogsttijd was begonnen. Men geloofde dat deze oogst plaatsvond onder de onzichtbare leiding van de Heer Jezus Christus, wiens tegenwoordigheid of parousie in het jaar 1874 was begonnen, en dat kort na het begin van zijn parousie het grote tegenbeeldige Jubeljaar voor de mensheid was begonnen, dat was afgeschaduwd door het „jubeljaar” dat de joden in de oudheid onder de wet van Mozes moesten houden (Leviticus, hoofdstuk 25). Volgens de bijbelse chronologie die daarna werd aangenomen, eindigden de zesduizend jaar van ’s mensen bestaan op aarde in het jaar 1872, maar men geloofde niet dat de Heer Jezus aan het einde van die zes millennia van ’s mensen bestaan was gekomen, doch veeleer in oktober 1874, toen het tegenbeeldige Jubeljaar was begonnen. Men berekende dat in 1874 de zes millennia waren geëindigd waarin de zonde over de mensheid had geheerst. Men geloofde dat de mensheid vanaf die laatstgenoemde datum in het zevende millennium leefde. — Openbaring 20:4.
7. (a) Waarom noemde Russell zijn religieuze tijdschrift toen het in 1879 werd gepubliceerd, ook „Verkondiger van de Tegenwoordigheid van Christus”? (b) Wat zou er gebeuren wanneer die „tegenwoordigheid” in 1914, waarin ook de tijden der heidenen afgelopen waren, eindigde?
7 Zoals zij het toen begrepen, begon de „eerbare maagd”-klasse in het jaar 1874 de hemelse Bruidegom tegemoet te gaan, daar zij geloofden dat hij in dat jaar gekomen was en sindsdien onzichtbaar tegenwoordig was. Zij meenden dat zij reeds in de tijd van de onzichtbare tegenwoordigheid van de Bruidegom leefden. Toen Charles T. Russell dan ook in juli 1879 zijn eigen religieuze tijdschrift begon te publiceren, noemde hij het „Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence” (Zions Wachttoren en Verkondiger van de Tegenwoordigheid van Christus). Hij kende reeds de door Benjamin Wilson uitgegeven bijbelvertaling The Emphatic Diaglott, waarin het Griekse woord parousía in Matthéüs 24:3 en in andere teksten niet met „komst” maar met „tegenwoordigheid” wordt weergegeven. Het nieuwe tijdschrift verkondigde dat Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid in 1874 was begonnen. Deze tegenwoordigheid zou tot 1914, het jaar waarin de tijden der heidenen afgelopen waren, duren. Dan zouden de heidense natiën vernietigd worden en zou het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse sterven en door een opstanding tot leven in de geest met hun bruidegom in de hemel verheerlijkt worden. Op deze wijze zou de klasse die door de vijf wijze maagden werd afgebeeld, door de deur naar binnengaan en aan de bruiloft deelnemen.
8. (a) Waar zag het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse vurig naar uit, en waarom? (b) Wat kondigde Russell op de ochtend van die dag aan de medewerkers op het hoofdbureau in Brooklyn (New York) aan?
8 Naarmate de jaren verstreken en de tijd naderbij kwam, zag het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse met toenemende belangstelling naar die beslissende datum, 1 oktober 1914, uit. Het was een groep van christenen die zich van deze onreine wereld hadden afgescheiden en zich door bemiddeling van Christus geheel en al aan God hadden „gewijd” en hun „wijding” door de onderdompeling in water hadden gesymboliseerd. Zij trachtten hun licht te laten schijnen naarmate zij de tijd naderden waarop zij hun Bruidegom in de hemel verwachtten te ontmoeten. Ten slotte brak de dag van 1 oktober 1914 aan, en op de ochtend van die dag kondigde Charles T. Russell, de president van de Watch Tower Bible and Tract Society, aan de medewerkers op het hoofdbureau in Brooklyn (New York) aan: „De tijden der heidenen zijn geëindigd en hun koningen hebben hun dag gehad.”
9. Wanneer stierf Russell zelf echter, en tot welke slotsom kwam men derhalve?
9 Dat einde van de tijden der heidenen ging echter niet gepaard met de verwachte opneming van het overblijfsel van de kerk in hemelse heerlijkheid. Russell zelf stierf pas op 31 oktober 1916 en iemand anders werd president van het Genootschap. Er moest een fout in de berekening zijn geslopen.
10. (a) Wat doemde er sinds 1 oktober 1914 voor het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse op aarde op? (b) Wanneer bereikte de vervolging een hoogtepunt, en uit welke brief blijkt hoe vurig deze klasse ernaar verlangde met de hemelse Bruidegom verenigd te worden?
10 In plaats dat de christelijke kerk op 1 oktober 1914 in de hemel werd verheerlijkt, doemden er grote moeilijkheden op voor degenen die de wens koesterden de hemelse Bruidegom te ontmoeten. Nadat de verschrikkelijke Eerste Wereldoorlog al enkele jaren aan de gang was, bereikte de vervolging die de „eerbare maagd”-klasse onafgebroken te verduren had, een hoogtepunt. Dat was in de zomer van 1918, toen de nieuwe president van het Wachttorengenootschap, Joseph F. Rutherford, en de secretaris-penningmeester van dit Genootschap, W. E. Van Amburgh, met nog zes christelijke mannen van de staf van het hoofdbureau in Brooklyn (New York), ten onrechte door een federaal gerechtshof veroordeeld werden en in de federale strafgevangenis in Atlanta (Georgia) werden opgesloten. Vanuit zijn gevangeniscel schreef president Rutherford een brief aan zijn medechristenen die buiten de tralies en muren van de gevangenis werden vervolgd. Een gedeelte van deze brief werd afgedrukt op de vierde bladzijde van het programma voor het vierdaagse congres van de Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers dat van 30 augustus tot 2 september 1918 in Milwaukee (Wisconsin) werd gehouden.a Uit deze brief bleek hoe vurig de „eerbare maagd”-klasse ernaar verlangde spoedig met de Bruidegom in de hemel verenigd te worden; dit blijkt vooral uit de volgende gedeelten die wij daaruit aanhalen:
AAN HET ISRAËL GODS
Geliefden in Christus,
Het gevangenisleven is heel vreemd en toch gaat elke ervaring met vreugde gepaard, aangezien wij al dergelijke dingen vanuit het hemelse standpunt bezien. Wij kunnen nu waarlijk zingen:
„Verdwijn, verdwijn, o elke aardse vreugd,
Jezus is mijn!”
Voorwaar, wij hebben geen aardse vreugden meer; maar wij zien er met vreugdevolle verwachting naar uit thuis opgenomen te worden. . . . Wij voelen ons dikwijls op tweeërlei wijze beklemd — of wij het zouden verkiezen te verscheiden of nogmaals voor een korte tijd tot u te komen en u te dienen voordat wij naar huis gaan. Zijn wil geschiede! Ik ben er zeker van dat al deze ervaringen de kerk rijp maken voor de laatste, definitieve bijeenvergadering. De brieven van de geliefden elders tonen aan hoe zij zich gewillig overgeven aan het vuur dat het offer verteert. . . .
. . . Doet alles wat ge kunt om de geliefde schapen van de kudde aan te moedigen. Vertroost hen met de heerlijke beloften van een spoedige en glorierijke thuiskomst. Nog nooit heb ik u allen zozeer liefgehad als thans. Hoe heerlijk zal het zijn wanneer wij allen om de troon van onze Vader vergaderd zijn en ons voor eeuwig met een onuitsprekelijke vreugde zullen verheugen! . . .
Ik dank onze geliefde Vader dat hij zo goed is geweest zeven broeders met mij mee te zenden, opdat wij deze voorrechten samen kunnen genieten. . . .
Weest ervan verzekerd dat wij u allen zeer liefhebben. De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen.
Door Zijn genade uw broeder en dienstknecht,
J. F. RUTHERFORD
11. (a) Wat besefte het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse tijdens die vervolging niet met betrekking tot 1874? (b) Hoe lang waren de vertegenwoordigers van het Genootschap in de strafgevangenis, en wat begon er voor hen nadat zij waren vrijgelaten?
11 Tijdens al die moeilijke ervaringen te midden van de duisternis van de Eerste Wereldoorlog besefte het door lijden gekwelde overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse niet dat het jaar 1874, dat toen reeds meer dan veertig jaar achter hen lag, niet de tijd was geweest voor de terugkeer van de Bruidegom en de aankondiging: „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet.” De tijd voor de middernachtelijke roep lag nog in de toekomst, maar was zeer nabij. De tijd die president Rutherford in de gevangenis doorbracht, bleek geen twintig jaar te zijn, zoals het vonnis luidde dat op 21 juni 1918 door het gerechtshof over hem was uitgesproken, maar slechts negen maanden. Op 25 maart 1919 werden hij en zijn zeven metgezellen uit de strafgevangenis in Atlanta ontslagen en naar Brooklyn (New York) gebracht. Op 26 maart werden zij allen tegen borgtocht vrijgelaten en mochten zij in hoger beroep gaan. Zij waren weer vrij om met alle andere leden van het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse hun naoorlogse werk op te nemen. Dit overblijfsel was niet weggenomen uit de toenemende duisternis van deze goddeloze wereld en om de troon van hun hemelse Vader vergaderd. Er begon voor hen een nieuwe periode van christelijke dienst op aarde!
12. Welk gedeelte van Jezus’ gelijkenis van de „tien maagden” ondervonden zij toen?
12 Op dit kritieke ogenblik ondervonden zij datgene wat door de hemelse Bruidegom in zijn gelijkenis van de „tien maagden” met de volgende woorden was voorzegd: „Midden in de nacht klonk er geroep: ’Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet.’ Toen stonden al die maagden op en maakten hun lampen in orde.” — Matthéüs 25:6, 7.
13, 14. (a) Wie kondigde in de gelijkenis aan dat de bruidegom er was, en hoe geschiedde dit in de vervulling? (b) Welke bewijzen waren er sinds 1914 dat de hemelse Bruidegom werkelijk tegenwoordig was?
13 In de gelijkenis kondigden niet de „tien maagden” aan dat de bruidegom er was. Dat deden klaarblijkelijk de begeleiders van de bruidegom. De maagden hoorden slechts het geroep. Zo werden ook in het jaar 1919 G.T. allen die beweerden tot degenen te behoren die gelijk de maagden erop wachtten dat de Bruidegom zou komen en hen naar het geestelijke bruiloftsfeest in het huis van zijn Vader zou brengen, plotseling met het feit geconfronteerd dat de hemelse Bruidegom onzichtbaar tegenwoordig was.
14 Het jaar 1919 bleek derhalve voor allen die beleden tot de „maagden” te behoren, voor de dwaze en de beleidvolle maagden, een jaar van ontwaken te zijn. De Eerste Wereldoorlog was voorbij en de Volkenbond werd op de voorgrond geschoven als een internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid. Sinds het uitbreken van die wereldoorlog in 1914 waren er voldoende kenmerken van Jezus’ profetie over zijn parousie en het besluit van het samenstel van dingen in vervulling gegaan om een samengesteld „teken” te vormen waardoor te kennen werd gegeven dat Jezus Christus in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, werkelijk in zijn hemelse koninkrijk was gekomen. Het beloofde Messiaanse koninkrijk van God was dus in de hemel opgericht. Zowel de wereldgeschiedenis als de kerkelijke geschiedenis bewezen nu werkelijk dat de Christus tegenwoordig was!
HUN „LAMPEN” IN ORDE MAKEN
15. (a) Welke ondertitel kon De Wachttoren nu terecht dragen? (b) Welke bekendmaking, die in The Watch Tower van 15 april 1919 verscheen, had een stimulerende uitwerking op de lezers van dit tijdschrift?
15 Nu kon het tijdschrift De Wachttoren eindelijk terecht de ondertitel „en Verkondiger van de Tegenwoordigheid van Christus” dragen. De acht christelijke Bijbelonderzoekers die in maart uit de federale strafgevangenis waren vrijgelaten, hadden het voorrecht op zondagavond, 13 april 1919, de jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren bij te wonen, en volgens een onvolledig bericht dat in The Watch Tower van 15 mei (bladzijde 151) werd gepubliceerd, bedroeg het totale bezoekersaantal meer dan 17.961 personen die aan deze viering deelnamen. In The Watch Tower van 15 april 1919 (bladzijde 117, 118) werd bekendgemaakt dat alle acht vals beschuldigde personen tegen een borgtocht van 10.000 dollar per persoon waren vrijgelaten en op het Bethelhuis in Brooklyn door honderden medechristenen met grote vreugde waren ontvangen. Deze bekendmaking, die over de gehele wereld werd gepubliceerd, had een stimulerende uitwerking op de lezers van het tijdschrift De Wachttoren en Verkondiger van de Tegenwoordigheid van Christus.
16. (a) Waarvoor was het toen volgens Jesaja 60:2 de tijd? (b) Hoe werden de „gewijde” Bijbelonderzoekers met nieuwe moed bezield, en welk internationale congres werd er gehouden?
16 Het was nu niet de tijd voor geestelijke sluimering en slaap. Het was de tijd voor actie, want de woorden uit Jesaja 60:2 gingen in vervulling: „Duisternis zelf zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen; maar over u zal Jehovah gaan schijnen, en over u zal zíjn heerlijkheid worden gezien.” De wereldsituatie vereiste moedige actie van de zijde van alle „gewijde” Bijbelonderzoekers. Er werd geen tijd verloren om de christenen die naar de Bruidegom hadden uitgezien, met nieuwe moed te bezielen, want in The Watch Tower van 1 en 15 augustus 1919 werden de twee artikelen over het thema „Gezegend zijn de onbevreesden” gepubliceerd, terwijl daarin tevens werd aangekondigd dat er regelingen waren getroffen voor een internationaal „algemeen congres” dat van 1 tot 8 september in Cedar Point, aan het Erie Meer, gehouden zou worden. Duizenden van Gods „gewijde” volk schudden zich flink wakker uit hun geestelijke slaperigheid en stroomden naar het congres; er waren dagelijks ongeveer 6000 personen, in het bijzonder uit Canada en de Verenigde Staten, aanwezig. Dat opwekkende congres gaf de „gewijden” de gelegenheid hun besluit te hernieuwen om klaar wakker en actief te zijn in Gods dienst die voor hen lag.
17, 18. (a) Welke publikatie werd op „Medewerkersdag” van dit algemene congres aangekondigd, en wat verwachtte men daarvan? (b) In welk opzicht waren de instructies over de wijze waarop dit werk verricht moest worden, aansporend, en was datgene wat er die dag op dat congres gebeurde, slechts iets van voorbijgaande aard?
17 Enorm groot was het enthousiasme toen president J. F. Rutherford op vrijdag, 5 september, de „Medewerkersdag”, aankondigde dat er vanaf 1 oktober 1919 een nieuw tijdschrift getiteld „The Golden Age” (Het Gouden Tijdperk) uitgegeven zou worden. Dit tijdschrift zou een zustertijdschrift van De Wachttoren zijn en zou eveneens voor de verkondiging van het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk worden gebruikt. Gods „gewijde” volk werd ertoe aangemoedigd abonnementen op dit tijdschrift af te sluiten en men zag uit naar de tijd dat het een oplage van 4.000.000 exemplaren per uitgave zou hebben. Later verscheen er in The Watch Tower van 15 september 1919 (bladzijde 279-281) een artikel van twee en een halve pagina getiteld „Het Koninkrijk aankondigen” waarin verdere instructies werden gegeven over de wijze waarop dit wereldomvattende verkondigingswerk verricht moest worden.
18 In de op twee na laatste paragraaf van dit artikel werd tot alle lezers de volgende bezielende oproep gericht: „Treed vlug door [de deur] naar binnen. Bedenk, terwijl u aan dit werk deelneemt, dat u niet slechts als een vertegenwoordiger van een tijdschrift werkzaam bent, maar dat u een gezant van de Koning der koningen en Heer der heren bent, die de mensen op deze waardige wijze de komst van het Gouden Tijdperk, het glorierijke koninkrijk van onze Heer en Meester, verkondigt, waar ware christenen eeuwenlang naar uitgezien en om gebeden hebben”! Er werd direct gehoor gegeven aan die uitnodiging om aan deze nieuwe tak van het Koninkrijkswerk deel te nemen, en thans, meer dan vierenvijftig jaar later, heeft dit zelfde tijdschrift, dat thans onder de naam „Ontwaakt!” wordt uitgegeven, een oplage van 7.700.000 exemplaren. De aanwezigheid van die 6000 „gewijde” christenen daar in Cedar Point (Ohio) en de vreugde waaraan zij uiting gaven toen op vrijdag, 5 september 1919, het tijdschrift The Golden Age werd aangekondigd, waren stellig niet iets van voorbijgaande aard, dat in de geschiedenis van Gods „eerbare maagd”-klasse in deze tijd van de werkelijke parousie van Christus zonder betekenis was. Die maagdklasse is sindsdien niet meer in slaap gevallen!
19. Wat moest er worden gedaan om de lampen in orde te maken, en waarom leidde dit tot tweespalt onder de maagden?
19 Dat was werkelijk de tijd dat ’al die maagden opstonden en hun lampen in orde maakten’ (Matthéüs 25:7). In de gelijkenis moesten de maagden hun lampen opnieuw met olie vullen, want hun lampen gingen „bijna uit”. Maar o wee! de dwaze maagden bemerkten dat zij hun lampen niet onmiddellijk konden bijvullen; zij hadden geen met olie gevulde vaten meegenomen zoals de beleidvolle maagden. Dit leidde tot tweespalt onder de maagden. Waarom? In Matthéüs 25:8, 9 wordt dit als volgt verklaard: „De dwaze zeiden tot de beleidvolle: ’Geeft ons wat van uw olie, want onze lampen gaan bijna uit.’ De beleidvolle antwoordden met de woorden: ’Er is wellicht net niet genoeg voor ons en u. Gaat in plaats daarvan naar hen die ze verkopen en koopt voor uzelf.’”
20. Was het zelfzuchtig van de beleidvolle maagden hun olie niet met de dwaze maagden te willen delen, en waartoe waren de beleidvolle maagden vastbesloten?
20 Wij kunnen ons voorstellen hoe moeilijk het voor die dwaze maagden was in dat uur van de nacht een winkel te vinden die nog open was en waar zij olie konden kopen, of een oliehandelaar te vinden die hun de benodigde olie zou willen verkopen. Was het echter niet zelfzuchtig van de beleidvolle maagden hun voorraad niet met de onbeleidvolle maagden te willen delen? Neen, want hadden zij dat gedaan, dan zou geen van de tien maagden de deur van het huis van de bruidegom hebben bereikt en tot het bruiloftsfeest zijn toegelaten. Hadden zij de olie onder alle tien verdeeld, dan waren hun lampen uitgegaan voordat zij daar aangekomen waren. De beleidvolle maagden toonden dat zij het als hun plicht beschouwden er te komen door voor alle zekerheid extra olie mee te nemen. Ook toonden zij hierdoor dat zij vastbesloten waren er te komen en nu lieten deze beleidvolle maagden zich er niet van afbrengen hun goede voornemen tot eer van de bruidegom te verwezenlijken. Bovendien was het voor de dwaze maagden nog steeds mogelijk elders olie te verkrijgen, zonder dat zij daardoor de beleidvolle maagden in gevaar brachten hun doel niet te bereiken.
21. Hoe zou de „beleidvolle” maagdklasse echter niet handelen jegens een persoon die de bijbel wil bestuderen en meer over de Bruidegom te weten wil komen?
21 Hoe moeten wij deze dingen zien in de vervulling van de gelijkenis in deze tijd van de parousie of tegenwoordigheid van de hemelse Bruidegom? Betekent het dat de leden van de „beleidvolle” maagdklasse zouden weigeren een oprechte persoon te helpen die iets over de onzichtbare tegenwoordigheid van de Heer Jezus Christus heeft gehoord en wenst dat iemand van hen de bijbel met hem bestudeert opdat hij de Bruidegom eveneens kan eren? Zouden zij de betreffende persoon zeggen dat hij zichzelf maar moet helpen? Zou het tegen datgene wat de gelijkenis leert, indruisen, iemand te helpen die de wens heeft met Gods Woord en heilige geest vervuld te worden? Neen, beslist niet.
22. Aan welke zinnebeeldige betekenis van het in de hoogte houden van de brandende lamp dienen wij in verband met het delen van de „olie” te denken, en wat beeldt de „olie” af?
22 Waarom weigeren de leden van de „beleidvolle” maagdklasse in de vervulling dan hun „olie” met de „dwaze” maagdklasse te delen? Wij moeten in gedachten houden dat olie in zijn vat te hebben, hetzelfde betekent als de symbolische „olie” in zichzelf te hebben. De brandende lamp in de hoogte te houden, is ook hetzelfde als zijn licht te laten schijnen of als een lichtgever te schijnen opdat de mensen in de duistere nacht van de huidige wereld onze goede werken zien en als gevolg daarvan God verheerlijken (Matthéüs 5:14-16; Filippenzen 2:15). Het is de symbolische „olie” die de verlichtende kracht schenkt en deze „olie” is een afbeelding van zowel Gods Woord, dat voor een aanbidder van God als een lamp en een licht is (Psalm 119:105), als Gods heilige geest, die Gods Woord voor ons verlicht en in allen die deze geest bezitten, de voortreffelijke, goddelijke hoedanigheden voortbrengt die als de „vrucht van de geest” worden aangeduid (Galáten 5:22, 23; Efeziërs 5:18-20). Zouden de „beleidvolle” maagden dus de hoeveelheid van deze „olie”, deze verlichtende kracht, die zij in zich hebben, moeten verminderen? Zouden zij ten slotte moeten ophouden te schijnen?
23. (a) Wat wil de „dwaze” maagdklasse graag dat de „beleidvolle” klasse ten aanzien van hen doet? (b) Uit wat voor „christenen” bestaat de „dwaze” maagdklasse?
23 Dat zouden de leden van de „dwaze” maagdklasse graag zien. De „dwaze” maagden zouden willen dat de „beleidvolle” een compromis met hen sloten. Toen in 1919 G.T. werd bekendgemaakt dat de hemelse Bruidegom onzichtbaar tegenwoordig was, vormde dit voor allen die beleden tot de „maagden” te behoren die de wens hadden die Bruidegom te ontmoeten en in zijn vreugde te delen, een uitdaging. Zij die met de „dwaze” maagden te vergelijken zijn, geven slechts voor christenen te zijn; zij zijn grotendeels naamchristenen, maar voldoen niet aan de vereisten van het ware christendom. Zij hebben wellicht enige bijbelkennis, maar deze kennis is sektarisch getint. De bijbelkennis die zij bezitten, heeft wellicht enige invloed op hen gehad, maar niet in die mate dat zij onder de inwerking van Gods krachtige geest de „vrucht van de geest” hebben voortgebracht. Hun gedrag stemt niet overeen met het patroon van een ware christen. Zij „schijnen” slechts als naamchristenen in het religieuze formalisme van een der sekten van de christenheid waartoe zij behoren. Zij verwachten bij hun dood naar de hemel te gaan!
24. (a) Is het de „dwaze” maagdklasse als gevolg van hun religieuze houding mogelijk de bewijsbare feiten dat de Bruidegom tegenwoordig is, te accepteren? (b) Tot welk zogenaamde christelijke niveau zouden de beleidvollen volgens de wens van de dwazen moeten afdalen opdat zij zouden kunnen samenwerken?
24 Ten gevolge van de religieuze houding die zij ontwikkeld hebben, zijn zij bij het weerklinken van de middernachtelijke roep: „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet”, echter niet tegen de uitdaging opgewassen. Zij onderscheiden trouwens niet eens dat de Bruidegom sinds het jaar 1914 tegenwoordig is, en ook accepteren zij de bewijzen niet die daarvoor kunnen worden aangevoerd. Zij geven voor in de Bruidegom te geloven en te geloven dat de kerk zijn bruid is, maar zij willen op hun eigen wijze, op hun sektarische wijze, de Bruidegom tegemoet gaan en in zijn vreugde delen. Een samengaan tussen deze klasse en de „beleidvolle” maagdklasse zou dus alleen mogelijk zijn op grond van een compromis. Allen die er aanspraak op maken christenen en hemelse erfgenamen te zijn, zouden in een intergeloofbeweging met elkaar moeten samenwerken. De „beleidvolle” klasse zou wat van haar eigen voorraad geestelijke „olie” moeten afstaan en van het christelijke niveau dat ze ontwikkeld heeft, tot het niveau van de onbeleidvolle religieaanhangers moeten afdalen. De ’beleidvollen’ zouden dus in religieus opzicht dwaas moeten worden om met de „dwaze”, onbeleidvolle, onverstandige naamchristenen te kunnen samengaan.
25. (a) Om welke kwestie gaat het derhalve met betrekking tot de „beleidvolle” maagdklasse? (b) Welke woorden van Petrus en Paulus moeten zij opvolgen om ten slotte aan de vereisten te voldoen?
25 De kwestie waar het om gaat, is duidelijk: Zullen de leden van de „beleidvolle” maagdklasse zich louter door het religieuze gevoelen dat in de christenheid heerst, laten beïnvloeden? Zullen zij zich ertoe laten verleiden geestelijke „olie” af te staan, wat tot gevolg zou hebben dat zij niet tot het einde als ware christenen zouden kunnen schijnen, maar na verloop van tijd als deelnemers aan de feeststoet van lichtdragers, die de Bruidegom naar de deur van de bruiloftszaal begeleiden, zouden moeten uitvallen? Zij moeten, zoals wij in 2 Petrus 1:10 lezen, hun ’uiterste best doen om hun roeping en verkiezing voor henzelf vast te maken’. Zij moeten de apostel Paulus navolgen, die tegen het einde van zijn aardse leven schreef: „Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb het geloof bewaard. Van nu af is voor mij weggelegd de kroon van rechtvaardigheid, die de Heer, de rechtvaardige rechter, mij op die dag als beloning zal geven.” Wanneer zij bij de deur komen die toegang geeft tot het bruiloftsfeest van de Bruidegom, moeten zij aan alle christelijke vereisten voldoen. — 2 Timótheüs 4:7, 8.
26. Hoe werd de „beleidvolle” maagdklasse tijdens de Eerste Wereldoorlog aan banden gelegd, en waarom scheidde ze zich in 1919 van de „dwaze” maagdklasse af?
26 Om die reden scheidde de „beleidvolle” maagdklasse zich af van degenen die slechts voorgaven christenen te zijn, zoals in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid (de dolik), het onkruid van de tarwe gescheiden werd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de leden van deze klasse in dienstbaarheid aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, en haar militaire, politieke en rechterlijke minnaars gebracht. Zij waren niet alleen aan banden gelegd, hetgeen grotendeels te wijten was aan het feit dat zij vrees hadden voor mensen die een machtspositie bekleedden, maar zij bevonden zich ook letterlijk in gevangenschap, namelijk in gevangenissen, in militaire kampen en op andere plaatsen waar zij gevangen gehouden werden. In 1919 gaven zij gehoor aan de oproep uit de hemel om Babylon de Grote te verlaten: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen” (Openbaring 18:4). Zij konden in deze kwestie geen compromis met de „dwaze” maagdklasse aangaan. Zij moesten God meer gehoorzamen dan Babylon de Grote en haar wereldse minnaars. Ook konden zij niet zoals Babylon de Grote het beeld van het wilde beest aanbidden, namelijk de Volkenbond, waarop Babylon de Grote in het jaar 1919 G.T. als op een paard was gaan rijden. — Openbaring 13:14, 15; 14:11, 12; 17:1-18.
27. Hoe nam de „beleidvolle” maagdklasse vanaf het begin een ondubbelzinnig standpunt in, waarvoor de op zondag, 7 september 1919, gedane openbare verklaring een bewijs was?
27 De „beleidvolle” maagdklasse nam in deze kwestie vanaf het begin een ondubbelzinnig standpunt in. Als bewijs daarvoor kan gewezen worden op de openbare lezing die president Rutherford op zondagmiddag, 7 september 1919, op het congres in Cedar Point over het thema „De hoop voor de gekwelde mensheid” hield. In die lezing wees hij erop dat de Volkenbond niet Gods goedkeuring had. Wij halen een gedeelte van het verslag aan dat op maandag, 8 september 1919, in de in Sandusky (Ohio) verschijnende Star-Journal werd gepubliceerd:
President Rutherford sprak zondagmiddag tot bijna 7000 personen die onder de bomen zaten. Hij verklaarde dat een Volkenbond die door de politieke en economische machten was opgericht op grond van het verlangen de mensheid te verbeteren door vrede en overvloed tot stand te brengen, veel goeds zou uitrichten en betoogde toen dat de Bond echter stellig het misnoegen van de Heer over zich zou brengen omdat zowel de katholieke als protestantse geestelijken, die beweren Gods vertegenwoordigers te zijn, zijn plan de rug hebben toegekeerd en de Volkenbond hebben aanbevolen, door deze als een politieke uitdrukking van Christus’ koninkrijk op aarde te begroeten. — The Watch Tower van 1 oktober 1919, blz. 298, 1ste kolom.
28, 29. Waarom nam de „beleidvolle” maagdklasse dit standpunt in, en welke door Jakobus gebruikte, smadelijke uitdrukking kon niet op hen van toepassing worden gebracht?
28 De leden van de „beleidvolle” maagdklasse hadden het vaste geloof dat het koninkrijk van Gods geliefde Zoon in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, in de hemel was opgericht, en zij kwamen zonder te schipperen voor dit koninkrijk op en weigerden enig vervangingsmiddel te erkennen en te aanbidden. Zij konden het zich niet veroorloven iets van hun geestelijke „olie” af te staan en Gods Messiaanse koninkrijk niet meer geheel en al toegewijd te zijn. Door hun onwrikbare verknochtheid aan het Koninkrijk maakten zij zich niet populair in deze wereld, noch verwierven zij haar vriendschap. Integendeel, hierdoor haatte de wereld hen nog meer. Maar door deze haat en vijandschap van de zijde van de wereld werd het slechts nog duidelijker dat zij aan hun verhouding tot de hemelse Koning-Bruidegom vasthielden. Op hen kon de smadelijke uitdrukking „overspeelsters”, waarmee de discipel Jakobus in het vierde hoofdstuk van zijn brief enkele leden van de eerste-eeuwse gemeente aanduidde, niet van toepassing worden gebracht. Hij zei daar:
29 „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.” — Jakobus 4:4.
30, 31. Tegenover wie gaf de „beleidvolle” maagdklasse er daardoor blijk van de hoedanigheden van een verloofde maagd te bezitten, en hoe wordt de schoonheid van bruidegom en bruid in Jesaja’s profetie beschreven?
30 De leden van de „beleidvolle” maagdklasse eerden derhalve hun hemelse Bruidegom, met wie zij verloofd waren of aan wie zij ten huwelijk waren beloofd, door zonder te schipperen hun volledige voorraad geestelijke „olie” te behouden en deze te gebruiken om hun „lampen”, dat wil zeggen zichzelf, voortdurend helder te laten branden. Zij lieten de hoedanigheden van loyaliteit, eerbaarheid, reinheid en zuiverheid uitstralen, die van allen geëist worden die tot de hemelse bruid van de ’ene man’, de Heer Jezus Christus, verkozen worden. Zij verheugen zich met hem dat Gods tijd voor zijn geliefde Zoon gekomen is om zijn „bruid” naar huis te brengen; zij delen in zijn uitbundige vreugde, zoals er geschreven staat: „Met de uitbundige vreugde van een bruidegom over een bruid, zal uw God zich over ú uitbundig verheugen” (Jesaja 62:5). Om bij zijn glorierijke verschijning te passen, willen ook zij er net zo schitterend uitzien als een bruid op haar trouwdag, en zij tooien zich met de hun door de hemelse Vader gegeven versiering. Deze schoonheid van zowel de bruidegom als de bruid wordt in Jesaja 61:10 beschreven:
31 „Want hij heeft mij bekleed met de klederen der redding; in de schoudermantel der rechtvaardigheid heeft hij mij gehuld, gelijk de bruidegom die, op priesterlijke wijze, een hoofdtooisel ombindt, en gelijk de bruid die zich met haar sieraden tooit.”
32. Hoe schijnt de „beleidvolle” maagdklasse tot eer van haar Bruidegom?
32 De „beleidvolle” maagdklasse op aarde dient niets te doen wat een slecht licht werpt op de pracht van de hemelse Bruidegom, die straalt als de zon: „Deze is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt” (Psalm 19:4, 5). Om deze reden rust op de leden van de „beleidvolle” maagdklasse de plicht, tot eer van hun Bruidegom als lichtgevers te schijnen door die christelijke hoedanigheden ten toon te spreiden waardoor zij zich van de religieuze hoer, Babylon de Grote, en al haar religieuze immorele „dochters” onderscheiden. Door aldus te schijnen, geven zij de mensheid geen verkeerde voorstelling van hun geliefde Bruidegom.
OLIE VOOR DE LAMPEN BIJ DE OLIEHANDELAARS KOPEN
33. Wat konden de „beleidvolle” maagden volgens Jezus’ gelijkenis alleen maar tot de „dwaze” zeggen, en wat toonden de „beleidvolle” maagden daardoor?
33 De „dwaze” maagdklasse kon wegens gebrek aan geestelijke „olie” niet tot eer van de Bruidegom schijnen, die aangekomen en tegenwoordig was en nu naar het bruiloftsfeest ging. Zij hadden geen recht op de „olie” die de „beleidvolle” maagden hadden meegenomen en die zij nodig hadden om de Bruidegom te kunnen volgen. Volgens de gelijkenis konden de „beleidvolle” maagden dus alleen maar tot de „dwaze” zeggen: „Er is wellicht net niet genoeg voor ons en u. Gaat in plaats daarvan naar hen die ze verkopen en koopt voor uzelf” (Matthéüs 25:9). Doordat de „beleidvolle” maagden dit standpunt innamen, toonden zij opnieuw dat zij beleidvol waren, doch de dwaasheid van de onbeleidvolle, onverstandige maagden bleek rampspoedig voor hen te zijn. Zij waren gedwongen op zoek te gaan naar oliehandelaars om hun lampen bijgevuld te krijgen.
34, 35. Hoe geschiedde dit kopen van olie in de vervulling van de gelijkenis, maar wat zou er volgens de gelijkenis in de tussentijd gebeuren?
34 Ook in de vervulling van de gelijkenis moesten de „dwaze” maagden zelf hun noodzakelijke voorraad geestelijke „olie” aanschaffen. Zij gingen daarheen waar zij op grond van hun religieuze overtuiging de „olie” hoopten te krijgen die voor hen de weg zou banen om — volgens hun religieuze geloof — in de hemel te komen. Bijgevolg zochten zij hun religieuze, sektarische gemeenschap op om daar de „olie” te halen die er verkocht werd, en van deze kooplieden kregen zij de soort van „olie” waarvoor zij bereid waren te betalen, zonder de juiste soort van toewijding jegens de hemelse Bruidegom te hebben. Zullen zij echter met behulp van de religieuze „olie” die zij van de kooplieden tegen de door hen vastgestelde prijs gekocht hebben, toegang tot het bruiloftsfeest verkrijgen? Daarover lezen wij:
35 „Terwijl zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en de maagden die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar het bruiloftsfeest; en de deur werd gesloten.” — Matthéüs 25:10.
36. Welke maagden waren in de feeststoet met de bruidegom samen, en wat stelde hen in staat de inspectie bij de „deur” te doorstaan?
36 De „beleidvolle” maagden en de „dwaze” maagden gingen in tegenovergestelde richtingen — de „dwaze” verwijderden zich van de Bruidegom en de „beleidvolle” gingen de aankomende Bruidegom tegemoet. Tussen het punt waar de „beleidvolle” maagden de bruidegom ontmoetten en de „deur” van het huis waar het bruiloftsfeest zou plaatsvinden, bevond zich een zekere afstand. Tussen die beide punten trok een tijdlang een met lampen verlichte bruidsstoet voort, en gedurende die tijdsperiode waren de „beleidvolle” maagden met de bruidegom samen en de bruidegom was bij hen aanwezig. Toen de vreugdevolle feeststoet zijn bestemming bereikte en door de deur het huis van de bruidegom binnenging, brandden de lampen van de „beleidvolle” maagden helder. Hun olievoorraad was niet op geraakt voordat zij de „deur” bereikt hadden. Bij deze gelegenheid bewezen de „beleidvolle” maagden dat zij tot de feeststoet behoorden die de bruidegom volgde. Dit gaf hun het recht om tot het bruiloftsfeest toegelaten te worden. Hoe belangrijk het was voor de inspectie gereed te zijn, wordt beklemtoond wanneer de gelijkenis zegt: „En de maagden die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar het bruiloftsfeest.” De deur werd niet vóór hen, maar achter hen gesloten!
37. In welk opzicht blijken de hedendaagse „maagden” helder te schijnen wanneer zij het punt bereiken waar de inspectie plaatsvindt, en in welke toestand bevinden zij zich, op grond waarvan de Bruidegom hen als leden van de „bruid”-klasse aanneemt?
37 In de vervulling van de gelijkenis in onze tijd verlaten de leden van de „beleidvolle” maagdklasse de feeststoet waardoor de glorierijke Bruidegom tot het einde geëerd en verheerlijkt wordt, niet. Wanneer zij het punt bereiken waar de inspectie plaatsvindt, de „deur”, betonen zij zich waardig tot de bruiloftsviering toegelaten te worden. Wanneer de hemelse Bruidegom, aan wie zij ten huwelijk zijn beloofd, hen inspecteert, blijkt dat zij de stralende christelijke persoonlijkheid bezitten die door hem wordt goedgekeurd. Zij bieden zich „als een eerbare maagd aan de Christus aan”. Zij hebben zich niet laten verderven en laten afbrengen „van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus toekomen” (2 Korinthiërs 11:2, 3). De Bruidegom kan deze hedendaagse „beleidvolle” maagden als leden van de christelijke gemeente aannemen, waarover geschreven staat: „Opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar dat ze heilig zou zijn en zonder smet.” — Efeziërs 5:27.
„EN DE DEUR WERD GESLOTEN”
38. Hoevelen zullen er ten slotte tot het bruiloftsfeest worden toegelaten, en wanneer zal de „deur” officieel gesloten worden? En waarom?
38 Natuurlijk zullen er niet meer door de „deur” tot het bruiloftsfeest worden toegelaten dan het aantal dat nodig is om de 144.000 leden van de hemelse „bruid”-klasse voltallig te maken (Openbaring 7:4-8; 14:1-5). Maar wanneer wordt de „deur” officieel gesloten? Dit geschiedt wanneer de „grote verdrukking” op Gods bestemde tijd begint en de vernietiging losbarst over de christenheid en heel de rest van de religieuze hoer, Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Dan zal het voor alle belijdende christenen te laat zijn om Babylon de Grote te verlaten ten einde niet in haar zonden te delen en geen deel van haar dodelijke plagen te ontvangen (Openbaring 18:4). Aangezien de dagen van de „grote verdrukking” ter wille van de „uitverkorenen” „verkort” zullen worden, is het duidelijk dat ten tijde dat de „grote verdrukking” losbarst, het aantal van de „uitverkorenen” volledig zal zijn, namelijk 144.000. Dat heeft tot gevolg dat de deur gesloten wordt.
39. Wat gebeurt er in de gelijkenis van de „tien maagden” ten slotte?
39 Wat zal er dan gebeuren? Dit wordt in de gelijkenis van de „tien maagden” door de volgende slotwoorden te kennen gegeven: „Later kwamen ook de overige maagden en zeiden: ’Mijnheer, mijnheer, doe ons open!’ Hij gaf ten antwoord: ’Voorwaar, ik zeg u: Ik ken u niet.’” — Matthéüs 25:11, 12.
40. Waarom had de bruidegom gerechtvaardigde grond om tot de „dwaze” maagden te zeggen: „Ik ken u niet”?
40 De vijf „dwaze” maagden schaften zich de soort van olie aan die zij krijgen konden van de oliehandelaars die hun in dat uur van de nacht nog iets verkochten en kwamen met hun brandende lampen bij de deur. Maar hun lampen hadden niet tot eer van de bruidegom geschenen. Zij behoorden niet tot de feeststoet die hem had ontmoet en vergezeld en bij die gelegenheid in zijn vreugde had gedeeld. Op grond waarvan moest de bruidegom hen dan als deelnemers aan zijn feeststoet herkennen? Hij had daarvoor geen enkele grond! Zij hadden geen luister bijgezet aan zijn bruiloftsstoet. Daarom kon hij terecht tot hen zeggen: „Ik ken u niet.” Dit gaf hem gerechtvaardigde grond om de deur voor hen gesloten te houden.
41. Tot welke ontdekking zullen de leden van de „dwaze” maagdklasse komen wanneer de „grote verdrukking” over de christenheid losbarst?
41 Zo zal ook wanneer de „grote verdrukking” losbarst over de christenheid, het voornaamste deel van de religieuze hoer, Babylon de Grote, de hoop die haar leden koesteren om wanneer zij sterven naar de hemel te gaan, hevig geschokt en in twijfel getrokken worden. Zij zullen tot de ontdekking komen dat zij niet tot de juiste religieuze organisatie hebben behoord, de organisatie die de „eerbare maagd” vormt, „de bruid, de vrouw van het Lam”. Zij zullen bemerken dat zij niet met lichaam en al in de wolken weggenomen of „weggerukt” worden „de Heer tegemoet in de lucht”, zoals hun religieuze leraren 1 Thessalonicenzen 4:17 uitleggen. Zij hebben weliswaar als leden van deze of gene religieuze sekte van de christenheid geschenen, maar zij waren geen echte christenen, doch slechts naamchristenen of zogenaamde christenen. Wat dán, wanneer de „grote verdrukking” begint, telt, is niet wat hun geestelijke over hen dacht of zei, maar hoe de hemelse Bruidegom hen beoordeelt!
42. Op grond waarvan zullen zij dan een beroep op de Bruidegom doen om hen te erkennen, daar hun religieuze organisatie, die voor hen als middelaar was opgetreden, er niet meer zal zijn?
42 Te laat komen zij als „buitengeslotenen” in de situatie terecht die een gesloten deur voor hen beduidt, aangezien de religieuze grond waarop zij hebben gestaan, door de „grote verdrukking” onder hun voeten wordt weggeslagen. Daar hun religieuze organisatie die tot dusver als middelaar voor hen was opgetreden, wordt vernietigd, zullen zij rechtstreeks met de Bruidegom en het Hoofd van de ware gemeente te doen hebben. Daar zijn parousie of tegenwoordigheid onzichtbaar is en hij voor hun ogen verborgen is — als bevond hij zich achter een gesloten deur — zullen zij tot hem roepen om te zien of hun belijdenis van het christendom zonder de juiste werken hen zal redden en het hun mogelijk zal maken in de hemel te komen. Zij hebben hem met de mond erkend, en dient hij op zijn beurt hen dan nu ook niet te erkennen? „Mijnheer, mijnheer”, of „Heer, Heer!” zullen zij roepen, in de hoop dat hij hen hoort. Dat zou moeten bewerken dat de deur voor hen geopend wordt. Maar gebeurt dat?
43. (a) Welke woorden uit Jezus’ Bergrede hebben de leden van de „dwaze” maagdklasse niet ernstig opgenomen wat het aanspreken van hem met „Heer” betreft? (b) Wat zal er met hen gebeuren wanneer Jezus ten slotte toont dat hij die woorden in volle ernst heeft gesproken?
43 Zij hebben datgene wat de hemelse Bruidegom op aarde in zijn Bergrede zei, niet ernstig opgenomen, namelijk: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, en in uw naam demonen uitgeworpen, en in uw naam vele krachtige werken verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid” (Matthéüs 7:21-23). Maar dan, in de „grote verdrukking”, zal de „dwaze” maagdklasse weten dat de Bruidegom die woorden in volle ernst heeft gesproken als een beginsel waardoor hij zich laat leiden. Hij zal de deur tot het hemelse bruiloftsfeest niet voor hen openen. Hij zal hen buiten laten, in de diepe duisternis van de nacht van deze wereld, waar zij met alle andere „werkers der wetteloosheid” zullen omkomen. Zij zullen uit deze vernietiging niet tot hemels leven worden opgewekt.
44. Met welke woorden besloot Jezus de gelijkenis van de „tien maagden”, en wat durven de „beleidvolle” maagden niet met hun voorraad geestelijke olie te laten geschieden?
44 De woorden waarmee Jezus het punt beklemtoonde waar het in de gelijkenis van de „tien maagden” om ging, zijn derhalve in het bijzonder actueel voor ons, die in het „besluit van het samenstel van dingen” leven, namelijk: „Waakt daarom, want gij weet noch de dag noch het uur” (Matthéüs 25:13). Thans dienen allen die gelijk de vijf „beleidvolle” maagden wensen te zijn, voortdurend te schijnen met een actieve christelijke persoonlijkheid die aan de vereisten voor lidmaatschap in de hemelse „bruid”-klasse voldoet. Zij durven geen enkel compromis aan te gaan met degenen die eropuit zijn hen medeverantwoordelijk te maken voor de dwaasheid van de anderen en zodoende trachten iets of veel van hun voorraad geestelijke „olie” weg te nemen.
45. In wiens religieuze gezelschap durven de „beleidvolle” maagden zich niet te begeven, en tot wiens eer dienen zij voortdurend te schijnen, en waarom?
45 Wij durven ons niet bloot te stellen aan het gevaar dat onze lampen uitgaan en durven ons niet in hun religieuze gezelschap te begeven. Wij hebben alle geestelijke „olie” nodig die wij maar krijgen kunnen. Ons geloof in de aankomst en tegenwoordigheid van de Bruidegom moet sterk blijven en wij moeten blijven voorttrekken in de met lampen verlichte feeststoet die de Bruidegom volgt totdat hij zijn „bruid”-gemeente naar zijn huis heeft gebracht. De lange tijd waarin de Bruidegom was uitgebleven, is voorbij. Hij is hier, in zijn glorierijke parousie. De tijd van sluimering en slaap is voorbij! Het is de tijd om tot zijn eer te schijnen en in de vreugde te delen die zijn hemelse Vader hem in het vooruitzicht heeft gesteld, namelijk zijn geestelijke „bruid” tot zich te nemen en dit met een bruiloftsfeest te vieren. Het is thans gebiedend noodzakelijk waakzaam te blijven, want wij weten noch de dag noch het uur waarop die „deur” der gelegenheid gesloten en nooit meer geopend zal worden.
EEN ONDERDEEL VAN HET „TEKEN” VAN ZIJN PAROUSIE
46. (a) In verband met de beantwoording van welke vraag van zijn apostelen vertelde Jezus de gelijkenis van de „tien maagden”? (b) Hoe zien de leden van de „beleidvolle” maagdklasse dat de vervulling van de gelijkenis haar hoogtepunt heeft bereikt, en van welke feiten overtuigt dit hen?
46 Jezus vertelde de gelijkenis van de „tien maagden” in verband met het antwoord op de vraag van zijn apostelen: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid [parousía] en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Matthéüs 24:3) Het hoogtepunt van die gelijkenis vindt zijn vervulling sinds het jaar 1914 G.T. De gehele wereld kan zien hoe de laatste facetten van die gelijkenis thans verwezenlijkt worden. De gebeurtenissen die in het voorgaande uitvoerig zijn uiteengezet, hebben zich niet in een verborgen hoekje afgespeeld, maar in alle openbaarheid, zodat opmerkzame personen er kennis van konden nemen, of zij nu al dan niet de betekenis ervan begrepen. Op zijn minst hebben degenen die tot de „beleidvolle” maagdklasse behoren, deze betekenisvolle gebeurtenissen waargenomen en voor hen vormen ze het overtuigende bewijs dat de hemelse Bruidegom in 1914 G.T. gekomen is en dat wij thans in de tijd van zijn onzichtbare parousie of tegenwoordigheid leven. Zij onderscheiden zijn tegenwoordigheid met hun ogen des geloofs wegens de bewijzen die door middel van de vervulling van de gelijkenis van de „tien maagden” worden verschaft. Zij zijn ervan overtuigd dat het „besluit van het samenstel van dingen” in het jaar 1914 G.T. is begonnen.
47. Hoe wordt door datgene wat de „beleidvolle” maagden in de gelijkenis na het weerklinken van de middernachtelijke roep waardoor de bruidegom werd aangekondigd, deden, bevestigd wat de eigenlijke betekenis van het Griekse woord parousía is?
47 Ja, ook het Griekse woord dat door de apostel Matthéüs in zijn Evangelie, hoofdstuk 24, vers 3, wordt gebruikt, betekent niet „komst”, zoals vele vertalers dit Griekse woord weergeven, maar „tegenwoordigheid”. Dit wordt bevestigd door datgene wat in de gelijkenis wordt beschreven. De „tien maagden”, die ingedommeld en ingeslapen zijn, ontwaken wanneer zij de middernachtelijke roep: „Daar is de bruidegom!” horen. Zodra hun ogen, die verlangend uitzien naar zijn verlichte feeststoet, bespeuren dat hij de plaats bereikt waar zij zijn, sluiten de beleidvollen zich bij zijn stoet aan. Vanaf dat ogenblik verstrijkt er tijd voordat allen de woning van de Bruidegom bereiken, waar het bruiloftsfeest zal plaatsvinden waaraan alle genodigden die waardig worden bevonden, deelnemen. Bijgevolg moet de Bruidegom vanaf de tijd van zijn aankomst tot aan de tijd dat hij zijn bruid in het voor haar in gereedheid gebrachte huis heeft geleid, tegenwoordig of aanwezig zijn geweest.
EEN MISVERSTAND RECHTZETTEN
48. (a) In welk jaar begon volgens de berekeningen van de redacteur en uitgever van Zion’s Watch Tower de tegenwoordigheid van Christus? (b) Welk jaar beschouwde men als het jaar van ’s mensen schepping, zoals jarenlang op de omslag van The Watch Tower werd gepubliceerd?
48 Het is waar dat de redacteur en uitgever van Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence berekende dat de „tegenwoordigheid” of parousie van de hemelse Bruidegom in het jaar 1874 G.T. was begonnen. Russell en zijn medewerkers berekenden ook dat Jehovah God de eerste mens in het jaar 4128 v.G.T. had geschapen, hetgeen betekend had dat de mens in het jaar 1872 G.T. zesduizend jaar op aarde was geweest. Deze tijdrekening begon men op de voorpagina van Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence aan te kondigen, te beginnen met de uitgave van 1 juli 1906, en dit gebruik duurde voort tot de uitgave van 15 september 1928. Op de eerste van de genoemde Watchtower-uitgaven stond bijvoorbeeld: „July 1, A.D. 1906 — A.M., 6034”; de laatste van de genoemde uitgaven droeg de datum: „Anno Mundi 6056 — September 15, 1928.” Als Anno Mundi of „Jaar der Wereld” berekende men het jaar 4128 vóór onze gewone tijdrekening.
49. (a) Welk jaar werd als het jaar van de zondeval berekend? (b) Wanneer zou derhalve het millennium beginnen, waarin Satan in de bodemloze put geworpen zou worden en Christus zou regeren?
49 Men nam echter aan dat de volmaakte man en vrouw vóór de zondeval twee jaar in de hof van Eden hadden geleefd; derhalve berekende men het jaar 4126 v.G.T. als het jaar van de zondeval. Volgens deze berekening eindigden zesduizend jaar van zonde in 1874 G.T., in welk jaar ook, in de herfst, het zevende millennium begon, hetgeen betekende dat de aanstichter van zonde, Satan de Duivel, gebonden en in de bodemloze put geworpen zou worden en Christus zou beginnen gedurende de voorzegde duizend jaar te regeren. Dit betekende dat het jaar van het begin van Christus’ regering ook het jaar van zijn wederkomst en het begin van zijn onzichtbare tegenwoordigheid of parousie was.
50. Welke gedachte die in The Emphatic Diaglott, in de voetnoot bij Handelingen 13:20 geopperd wordt, volgde men bij die chronologie?
50 De bovengenoemde chronologie volgde de gedachte die in de vertaling door Benjamin Wilson, The Emphatic Diaglott, in de voetnoot bij Handelingen 13:20 geopperd wordt; de tekst luidt: „En daarna gaf hij ongeveer vierhonderd vijftig jaar Rechters, tot op de profeet Samuël.” De voetnoot bij deze weergave van het vers luidt:
Er doet zich hier een moeilijkheid voor die de geleerden die zich met de bijbelse chronologie bezighouden, heel wat hoofdbrekens heeft gekost. Het hier genoemde aantal jaren strookt niet met wat er in 1 Koningen 6:1 staat. Er zijn vele oplossingen aan de hand gedaan, maar slechts één schijnt er volkomen bevredigend te zijn, namelijk dat de tekst in 1 Koningen 6:1 bedorven is doordat men de Hebreeuwse letter dalet (4) in de plaats heeft gezet van de letter he (5), die erop lijkt. Dit zou het aantal jaren van de exodus tot de bouw van de tempel op 580 (in plaats van 480) brengen en precies overeenkomen met Paulus’ chronologie.
51. (a) Wat schreef C. T. Russell derhalve op bladzijde 53 van „The Time Is at Hand” over 1 Koningen 6:1? (b) Wanneer werd volgens die berekening de mens geschapen, wanneer eindigden 6000 jaar van zonde, en wanneer begon het grote Jubeljaar?
51 Op bladzijde 53 van het boek getiteld „The Time Is at Hand” schreef C. T. Russell dan ook, verwijzend naar 1 Koningen 6:1:
Het moet klaarblijkelijk het vijfhonderd tachtigste jaar zijn en zal mogelijkerwijs een fout bij het afschrijven zijn geweest, want als wij bij Salomo’s vier jaar de veertig jaar van David en de veertig jaar van Saul en de zesenveertig jaar vanaf de uittocht uit Egypte tot de verdeling van het land optellen, komen wij op honderd dertig jaar; en trekken wij deze van de vierhonderd tachtig jaar af, dan blijven er slechts driehonderd vijftig jaar voor de periode van de Rechters over in plaats van vierhonderd vijftig jaar die, zoals hiervóór getoond, in het boek Rechters en door Paulus worden genoemd. De Hebreeuwse letter „dalet” (4) lijkt heel veel op de letter „he” (5) en men vermoedt dat de fout op deze wijze is ontstaan en mogelijk door een afschrijver is gemaakt. In 1 Koningen 6:1 dient dus vijfhonderd tachtig te staan, zodat deze tekst volledig in overeenstemming is met de andere betreffende uitspraken.
Door bij het samenstellen van de bijbelse chronologie 100 jaar in de periode van de Rechters in te lassen, werd de tijd van de schepping van de mens derhalve 100 jaar teruggeschoven naar 4128 v.G.T. en eindigden de zesduizend jaar van ’s mensen bestaan op aarde in 1872 G.T. (The Time Is at Hand, bladzijde 42). Doordat men er vervolgens van uitging dat er tot aan de zondeval twee jaar waren verstreken, kwam men op het jaar 1874 als het jaar waarin zesduizend jaar van menselijke zonde eindigden en de zevende periode van duizend jaar, waarin door de regering van Christus de zonde teniet gedaan zou worden, begon. Het grote Jubeljaar zou toen dus moeten beginnen.
52. Worden de in Handelingen 13:20 genoemde 450 jaar in de oudste Griekse handschriften, zoals uit moderne bijbelvertalingen blijkt, op de periode van de Rechters of op de tijd daarvóór van toepassing gebracht?
52 Volgens de oudste handschriften van de christelijke Griekse Geschriften luidt de tekst in Handelingen 13:20 echter anders dan deze in The Emphatic Diaglott en in andere oudere bijbelvertalingen weergegeven wordt. In de oudste handschriften worden de vierhonderd vijftig jaar namelijk niet op de periode van de Rechters van toepassing gebracht. Ter bevestiging hiervan wordt Handelingen 13:20 in Het Nieuwe Testament in de omgangstaal (1972) als volgt weergegeven: „Dat was een periode van ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Toen heeft hij hun aanvoerders gegeven tot de tijd van de profeet Samuël.” Volgens de Sint-Willibrordvertaling (1961) luidt deze tekst: „Dit omvatte ongeveer vierhonderdvijftig jaren. Daarna gaf Hij hun rechters: Dit duurde tot aan de profeet Samuël.” Zowel in de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap als in de Leidse vertaling wordt deze tekst op soortgelijke wijze weergegeven.
53. Werden getallen in de oude Hebreeuwse bijbelhandschriften door middel van letters van het alfabet weergegeven?
53 Bovendien worden in de oudste voorhanden zijnde Hebreeuwse handschriften, zoals de Dode-Zeerollen, de getallen van de bijbel uitgeschreven en niet door middel van letters van het alfabet weergegeven, waardoor de kans wordt uitgesloten dat een afschrijver een fout heeft gemaakt doordat hij 1 Koningen 6:1 verkeerd gelezen had.b
54. (a) Op de begindatum van welke hier besproken periode zou het van invloed zijn als men de chronologie van de bijbel zo nam als ze daarin staat? (b) Betekende de weglating van het woord „tegenwoordigheid” in de titel van The Watchtower dat men niet meer in de tegenwoordigheid van Christus geloofde?
54 De inlassing van 100 jaar in de bijbelse chronologie, namelijk bij de periode van de Rechters, blijkt dus niet op schriftuurlijke gronden te berusten. Deze inlassing diende daarom achterwege gelaten te worden en men diende de chronologie van de bijbel zo te nemen als ze in de bijbel staat. Dit zou natuurlijk onvermijdelijk van invloed zijn op de datum die men voor het begin van de parousie van de Bruidegom Jezus Christus had vastgesteld. Te beginnen met de Watch Tower-uitgave van 1 januari 1939 werd de titel van dit tijdschrift veranderd in The Watchtower and Herald of Christ’s Kingdom (Nederlands: De Wachttoren en Verkondiger van Christus’ koninkrijk), en te beginnen met de uitgave van 1 maart 1939 in The Watchtower Announcing Jehovah’s Kingdom (Nederlands: De Wachttoren, Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk). Dit betekende niet dat de uitgevers van dit tijdschrift niet meer geloofden dat zij in de tijd van de tegenwoordigheid of parousie van Christus leefden, maar het betekende dat er meer belangrijkheid werd toegekend aan het Koninkrijk, aan het koninkrijk van Jehovah God in de handen van Jezus Christus, want door Jehovah’s koninkrijk in de handen van Christus zal Jehovah’s universele soevereiniteit gerechtvaardigd worden.
55. (a) Wanneer en hoe werd de inlassing van 100 jaar in de periode van de Rechters achterwege gelaten, en wanneer zouden derhalve 6000 jaar van ’s mensen bestaan eindigen? (b) Hoe was dit van invloed op de datum 1874 G.T., en welke vraag rees er?
55 In het jaar 1943 gaf de Watch Tower Bible and Tract Society het boek „The Truth Shall Make You Free” („De Waarheid Zal U Vrijmaken”, in het Nederlands uitgegeven in 1947) uit. In het elfde hoofdstuk van dit boek, getiteld „Het Berekenen van den Tijd”, werd de inlassing van 100 jaar in de periode van de Rechters achterwege gelaten en volgde men de oudste en meest authentieke lezing van Handelingen 13:20; voorts accepteerde men de uitgeschreven getallen van de Hebreeuwse Geschriften. Hierdoor werd het einde van zesduizend jaar van ’s mensen bestaan vooruitgeschoven naar de jaren zeventig van onze twintigste eeuw. Hierdoor kon het jaar 1874 G.T. natuurlijk niet meer als de datum voor de wederkomst van de Heer Jezus Christus en het begin van zijn onzichtbare tegenwoordigheid of parousie gehandhaafd worden. Het millennium, dat gekenmerkt zou worden door de opsluiting van de geketende Satan de Duivel in de afgrond en door de regering van de 144.000 medeërfgenamen met Christus in hemelse heerlijkheid, lag dus nog in de toekomst. Hoe stond het dan met de parousie (tegenwoordigheid) van Christus? Op bladzijde 324 van het bovengenoemde boek wordt positief gezegd: „De tegenwoordigheid of parousia van den Koning begon in 1914.” Ook in The Watchtower van 15 juli 1949, bladzijde 215, paragraaf 22 (De Wachttoren van 1 oktober 1949, bladzijde 320, paragraaf 22), werd verklaard: „. . . dat de Messias, de Zoon des mensen, in 1914 n. Chr. aan de Koninkrijksmacht kwam en dat dit zijn tweede komst en het begin van zijn tweede parousía of tegenwoordigheid vormt.”
56. (a) Welke nieuwe bijbelvertaling werd in 1950 gepubliceerd, en hoe werd Handelingen 13:20 daarin weergegeven? (b) Wat werd er bovendien volgens de zuivere bijbelse chronologie over de tegenwoordigheid van Christus gezegd?
56 De in het jaar 1950 uitgegeven New World Translation of the Christian Greek Scriptures (Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften, 1963) bevatte de meest authentieke lezing van Handelingen 13:20 en gaf het woord parousía op alle plaatsen waar het voorkwam, met „tegenwoordigheid” weer. In dat zelfde jaar verscheen het boek „This Means Everlasting Life” („Dit betekent eeuwig leven”, 1952). Hoofdstuk 21 van dit boek was getiteld „De tweede tegenwoordigheid van de voornaamste vertegenwoordiger des levens”. Dit hele hoofdstuk behandelde het onderwerp volgens de zuivere bijbelse tijdtafel. Op de bladzijden 220 en 221 lezen wij:
Uit het bewijs dat reeds is beschouwd, blijkt dat Gods koninkrijk in 1914 n. Chr. werd geboren en zijn Zoon toen op de troon werd geplaatst met de autoriteit, te midden van zijn vijanden met een ijzeren roede te heersen. Tenslotte zal hij ze in stukken slaan en het universum bevrijden van alle strijders tegen Gods rechtmatige souvereiniteit. — Psalm 2:8, 9.
Het jaar 1914 n. Chr. kenmerkt dus de tijd van Christus’ onzichtbare terugkeer in de geest. . . . Zijn komst in het Koninkrijk in 1914 kenmerkt het begin van zijn tweede tegenwoordigheid of par·ou·siʹa. Dit Griekse woord betekent tegenwoordigheid.
. . . Ofschoon zijn tweede tegenwoordigheid een onzichtbare tegenwoordigheid in de geest is, is ze voor mensen over de gehele aarde zo belangrijk, dat ze niet moet worden geheimgehouden, en dit zal ook niet gebeuren. . . . „Want evenals de bliksem komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zo zal de tegenwoordigheid [par·ou·siʹa] van de Zoon des mensen zijn.” — Matthéüs 24:26, 27, NW.
Sedert 1914 heeft de tegenwoordig zijnde Christus de bewijzen voor zijn tweede tegenwoordigheid of par·ou·siʹa overal voor de mensen openbaar en begrijpelijk gemaakt.
57. (a) Begon Christus vóór het einde van de tijden der heidenen in 1914 te midden van zijn vijanden te regeren? (b) Wanneer bewerkte de Bruidegom dat de middernachtelijke roep werd gehoord, en van welke belangrijke feiten is datgene wat sindsdien is geschied, een bewijs?
57 Hoe prachtig in overeenstemming met de geïnspireerde Schrift is het derhalve dat Christus niet veertig jaar vóór 1914, het jaar waarin de tijden der heidenen eindigden, begon te regeren! In plaats daarvan wachtte hij tot dat tijdstip aan de rechterhand van zijn hemelse Vader en begon toen te midden van zijn aardse vijanden, die Jehovah tot een voetbank voor zijn voeten stelt, te regeren! (Psalm 110:1, 2; Hebreeën 10:12, 13) In dat jaar begon dus terecht zijn koninklijke tegenwoordigheid of parousie. Zoals de geschiedenis aantoont, bewerkte hij dat in het jaar 1919 de middernachtelijke roep op aarde weerklonk en de slapende „maagden” wakker werden geschud, zodat zij de dringendheid van de situatie inzagen. „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet.” Die roep gaf hun de verzekering dat de hemelse Bruidegom aanwezig was. De „beleidvolle” maagdklasse is hem sindsdien tegemoet gegaan. De leden van deze klasse schijnen als lichtgevers in deze duistere wereld. Dit op zich is een bewijs dat wij in de tijd van de beloofde tegenwoordigheid van Christus leven. Het is ook een bewijs dat Gods duizendjarige koninkrijk, met Christus als Regeerder, nabij gekomen is!
58. Waarom kunnen wij ons bij een beschouwing van het „teken” van de nabijheid van het Koninkrijk niet slechts met de gelijkenis van de „tien maagden” bezighouden?
58 De vervulling van de gelijkenis van de „tien maagden” is echter slechts een onderdeel van het „teken” van het naderbij komen van dat gezegende duizendjarige koninkrijk. Wij kunnen het daarom niet bij deze gelijkenis laten, maar moeten nog meer onderdelen van dat verbazingwekkende „teken” beschouwen.
[Voetnoten]
a Zie het boek ’Dan is Gods mysterie voleindigd’, blz. 319, par. 38. Zie ook The Watch Tower van 15 augustus 1918, blz. 249, over het congres in Milwaukee en Rutherfords brief.
b Toen de Hebreeën later, na de bijbelse tijden, getallen door middel van letters van het alfabet weergaven, hadden zij geen teken voor de nul, want hun systeem kende geen nul. Het getal 400 werd derhalve niet weergegeven door de letter dalet, gevolgd door twee nullen, en 500 niet door de letter he, gevolgd door twee nullen. Het getal 400 werd door één Hebreeuwse letter (taw) weergegeven, en het getal 500 door twee Hebreeuwse letters (taw kof). Het getal tachtig werd door de Hebreeuwse letter pe weergegeven en het getal tien door de ene letter jod. Men kon dus taw pe (480) niet met taw kof pe (580) verwisselen.
[Illustratie op blz. 188]
C. T. RUSSELL