Voorbeelden van het erkennen van de organisatie
1. Welk Schriftuurlijke voorbeeld hebben wij van een zendeling die de organisatie erkende, en wat was het resultaat hiervan?
BESCHOUW een aantal goede voorbeelden van het op juiste wijze erkennen van de theocratische organisatie en haar besturende lichaam. Niet zo lang nadat de Christelijke gemeente te Jeruzalem werd georganiseerd, werd de gemeente door een hevige vervolging, die door de Joodse religie-aanhangers was ingezet, verstrooid en uit de stad verdreven, behalve de apostelen, die als het besturende lichaam achterbleven. Filippus de evangelist of zendeling trok terwijl hij het goede nieuws predikte, naar het Noorden, naar Samaria, en slaagde er in een gemeente in de stad op te richten, terwijl de leden er van door hem werden gedoopt. De gemeente miste één belangrijk ding: de heilige geest met zijn wonderbaarlijke gaven. Filippus wilde dat de gemeente van inheemse getuigen deze geest met zijn gaven zou ontvangen. Daar Filippus de theocratische organisatie erkende en wist dat de wonderbaarlijke gaven van de geest alleen door de apostelen van het Lam of in hun onmiddellijke tegenwoordigheid konden worden verleend, zond hij bericht naar Jeruzalem. Dat was een onzelfzuchtige, loyale erkenning van de theocratische organisatie door een evangelist of zendeling. Wat was het resultaat? Het apostolische besturende lichaam zond de apostelen Petrus en Johannes er heen. Toen werden de geest en zijn gaven aan de gedoopte gelovigen in Samaria geschonken. Zoals er staat geschreven: „En dezen gingen er heen en baden voor hen of zij heilige geest mochten ontvangen. Want hij was nog op niemand van hen gevallen, doch zij waren alleen in de naam van de Here Jezus gedoopt. Toen gingen zij hun de handen opleggen, en zij begonnen heilige geest te ontvangen . . . door middel van het opleggen van de handen der apostelen werd de geest gegeven.” — Hand. 8:1-19, NW.
2. Hoe erkenden Paulus en Barnabas de organisatie, en welke resultaten vloeiden hieruit voort?
2 Later werden Barnabas en Paulus, als zendelingen voor de onbesneden natiën, zeer van streek gebracht door de vraag van de besnijdenis en de heidenen. Zij beiden hadden het juiste begrip van de kwestie, maar toen er in de gemeente van Antiochië onenigheid rees, „troffen zij regelingen dat Paulus en Barnabas en enkele anderen van hen betreffende deze kwestie naar de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem zouden gaan” (Hand. 15:1, 2, NW). Wederom leverde deze erkenning van de theocratische organisatie resultaten op. Er werd een speciale vergadering van haar besturende lichaam te Jeruzalem bijeengeroepen, de vraag werd door en door besproken, Jakobus werd gebruikt als Gods woordvoerder doordat hij de aandacht vestigde op de vervulling van de Schrift en doordat hij de juiste conclusie uiteenzette die betreffende de onbesneden heidense gelovigen getrokken moest worden, het besturende lichaam ondersteund door heilige geest stelde een brief op waarin de grondvereisten voor zulke gelovigen werden vermeld, en Paulus en Barnabas verlieten Jeruzalem met de brief. Deze brief werd voorgelezen aan vele steden waar de kwestie een geschilpunt was. Toen Paulus en zijn metgezel rondreisden door de steden waarin gelovigen waren, „gaven zij hun daar ter nakoming de verordeningen over waartoe was besloten door de apostelen en oudere mannen die in Jeruzalem waren.” Het resultaat hiervan was, dat de gemeenten, in plaats dat ze wankel en verdeeld van mening bleven, ’aanhoudend in het geloof werden bevestigd en van dag tot dag voortdurend in aantal toenamen’ (Hand. 15:3 tot 16:5, NW). Erkenning van de theocratische organisatie brengt eenheid tot stand, is versterkend en brengt toename voort.
3. Wie moeten in deze tijd de organisatie op soortgelijke wijze erkennen, en waarom, en hoe?
3 In deze tijd moet er een soortgelijke erkenning van de theocratische organisatie zijn door de bijkantoordienaren en alle andere speciale vertegenwoordigers van de organisatie evenals door hen die door de organisatie in dienstposities zijn aangesteld. Precies als in het geval van de apostel Paulus en zijn jonge metgezel Timotheüs, heeft de zichtbare theocratische organisatie onder Christus haar handen op deze aangestelden en vertegenwoordigers gelegd en hen in hun ambt geïnstalleerd. Zij moeten nu instructies van de organisatie aanvaarden en ze gewetensvol uitvoeren. Het gaat er om dit te doen met de koninklijke Regeerder van Jehovah’s theocratische organisatie in gedachten en dit te doen in bereidwillige erkenning van de Koning en tot zijn eer.
4, 5. Hoe illustreerde Joab dat wij niet moeten trachten eer voor ons zelf te verwerven en onze Koning in de schaduw te stellen?
4 Er dient geen streven te zijn zelfzuchtig eer voor zichzelf te verwerven en de Koning in de schaduw te stellen. Neem de neef van koning David, generaal Joab. Toen hij in een juiste geestesgesteldheid ten aanzien van de koning verkeerde, spreidde hij de juiste handelwijze van erkenning ten toon. Het koninkrijk Ammon had de boodschappers van koning David zeer beledigd, en Joab, zijn bevelvoerende officier in het veld, vocht tegen de hoofdstad Rabba en veroverde haar waterstad, dat wil zeggen, het gedeelte van de stad dat haar watervoorraad bevatte of het fort dat haar watervoorraad beschermde. Toen dit belangrijke gedeelte van de stad was ingenomen, kon de hoofdstad het niet veel langer meer uithouden, maar de overgave moest ten slotte onvermijdbaar zijn. In plaats dat Joab op zichzelf en in het belang van zijn persoonlijke vermaardheid de belegering van de stad tot een succesvol hoogtepunt voerde, toonde hij de juiste achting voor zijn aardse souverein en voor datgene wat op theocratisch gebied betamelijk was met betrekking tot Jehovah’s gezalfde koning. Hij gaf er de voorkeur aan Jehovah’s gezalfde koning de verovering van de koninklijke stad van de vijand te laten voltooien en de vermaardheid voor dit wapenfeit te laten verdienen, ook al had hij, Joab, het belangrijke voorafgaande werk gedaan.
5 „Joab [zond] boden tot David, en zeide: Ik heb gekrijgd tegen Rabba, ook heb ik de waterstad ingenomen. Zo verzamel gij nu het overige des volks, en beleger de stad, en neem ze in; opdat niet, zo ik de stad zou innemen, mijn naam over haar uitgeroepen worde. Toen verzamelde David al dat volk, en toog naar Rabba; en hij krijgde tegen haar, en nam ze in. En hij nam de kroon haars konings [of, de kroon van Milcom] van zijn hoofd af, welker gewicht was een talent gouds, met edelgesteente, en zij werd op Davids hoofd gezet; ook voerde hij uit een zeer groten roof der stad.” — 2 Sam. 12:26-30; 10:1-7.
6, 7. (a) Hoe handelt een aangestelde dienaar die zijn diensttoewijzing niet wil gebruiken als een middel tot het verwerven van persoonlijke vermaardheid? (b) Wat is zijn doel en ten gunste waarvan werkt hij, in plaats dat hij persoonlijke vermaardheid tracht te verwerven?
6 Zo kan ook tegenwoordig een vertegenwoordiger van de theocratische organisatie of iemand die door de organisatie is aangesteld een speciale werktoewijzing hebben gekregen. Hij gaat aan het werk om deze toewijzing na te komen. Jehovah God zegent hem met succes. Het werk nadert de voltooiing of moet ten slotte worden gepubliceerd. Indien de vertegenwoordiger of de aangestelde tussenpersoon van de organisatie naar publiciteit zou streven, zou hij trachten door te zetten totdat het voltooide werk onder de publieke aandacht zou zijn gebracht en hij zou zijn eigen naam er mede verbonden laten worden en in verband er mede laten noemen en aldus strelende vermaardheid voor zichzelf verwerven. Maar op verstandige wijze begrijpt hij dat hij slechts een theocratische slaaf is aan wie een bevoorrecht werk in de organisatie te doen werd gegeven en dat hij geen openbare lof verdient voor het werk met het doen waarvan hij werd vereerd en dat hij slechts met de hulp van Jehovah en zijn Koning Jezus Christus kon doen. Hij gebruikte deze bevoorrechte werktoewijzing niet als een middel tot het verwerven van zelfzuchtige, persoonlijke roem waardoor de openbare aandacht op zichzelf zou worden gericht en de belangrijkheid van de theocratische organisatie, waarvan hij een slaaf is, zou worden overschaduwd.
7 Hij houdt zich dus buiten de openbare aandacht. Hij houdt zijn eigen aandeel in het werk uit het centrum van de publieke belangstelling. Hij stapt opzij om zijn superieur in de organisatie zijn werk te laten voortzetten met de noodzakelijke stappen die gedaan moeten worden ten einde de gehele zaak met definitief succes te kronen waardoor het onder de publieke aandacht wordt gebracht. Aldus laat hij de roem voor datgene wat tot stand is gebracht, naar het koninklijke Hoofd van de organisatie, Jezus Christus, gaan. Hij geeft er de voorkeur aan de organisatie de eer te doen toekomen voor dat wat tot stand is gebracht en dit werkstuk in het openbaar te laten erkennen als een staaltje van het werk van de gehele theocratische organisatie. Laat de organisatie de lof hebben, laat onder het publiek waardering voor de organisatie worden opgebouwd, laat het publiek de organisatie op de eerste plaats in gedachten hebben en er over spreken en vertrouwen hebben in de organisatie in plaats van in een toevallig lid er van, slechts een slaaf in de organisatie, te vleien. Dit bedwingt het opkomen van persoonlijke trots, die tot een val leidt, en het betekent dat men zich vernedert onder de machtige hand van God opdat hij de getrouwe ter bestemder tijde moge verhogen. — Jak. 4:6, 7; 1 Petr. 5:6.
8. Hoe verijdelde generaal Joab het dat koning David generaal Abner gebruikte, en hoe was hij de koning ongehoorzaam in verband met Absalom?
8 Indien generaal Joab maar aldoor zo theocratisch gezind was geweest! Hij is dit echter niet geweest. Een aantal malen werd hij bewogen door afgunst ten aanzien van anderen en verbolgenheid over de aanstellingen welke door de koning waren gedaan. Dit bewoog hem tot opstandige daden jegens zijn koning, waarvan de laatste hem het leven kostte. Nadat koning Saul was gestorven, maakte de stam van Juda David koning in de stad Hebron. De andere elf stammen kozen Isboseth, de zoon van Saul, tot hun koning. Er volgde burgeroorlog. Na een tijd ging generaal Abner, die ruzie had gekregen met Isboseth, onderhandelingen met koning David beginnen, ten einde de rest der stammen naar David, als Jehovah’s gezalfde, over te brengen. Maar generaal Joab, die wraak koesterde tegen generaal Abner, verijdelde dit door Abner in een strik te lokken en hem te doden (2 Sam. 2:1 tot 3:39). Jaren later kwam Davids eigen zoon Absalom tegen David in opstand, dwong hem uit Jeruzalem te vluchten en de rivier de Jordaan over te steken en trok toen met een overmacht uit om hem te bestrijden, hem ter dood te brengen en de troon van Israël over te nemen. Toen Joab en zijn mede-officieren ten strijde trokken, gaf de vluchteling David hun het bevel: „Handelt ter wille van mij zacht met de jongeling, met Absalom!” Maar toen er over Absalom werd bericht dat hij aan zijn lange haar in de takken van een boom hing terwijl hij een nederlaag trachtte te ontvluchten, ging Joab er heen en stak opzettelijk drie wapens in de hulpeloze Absalom, waardoor hij stierf, en dit tot groot verdriet van de koning. — 2 Sam. 15:1 tot 19:4, AT.
9. Hoe verijdelde Joab het dat generaal Amasa door David werd bevorderd, en hoe ging hij tegen het goddelijke voornemen met betrekking tot Salomo, in?
9 Terloops zij opgemerkt, dat Absalom Amasa van de stam van Juda tot zijn generaal in de opstand had gemaakt (2 Sam. 17:24, 25). Na de dood van Absalom gaven de stammen van Israël blijk van de wens dat koning David naar Jeruzalem teruggebracht zou worden, hoewel de stam van Juda er niet snel bij was wat betreft het nemen van maatregelen om dit te doen. Met het oog op de opstandige daden van generaal Joab zond koning David bericht aan Amasa, waarin werd beloofd dat hij bevelhebber van het leger van de koning zou worden in plaats van de ongehoorzame Joab. Kenschetsend voor Joab, gevoelde hij zich hierover zeer beledigd. Enige tijd na Davids terugkeer naar Jeruzalem en nadat hij Amasa de opdracht had gegeven, ontmoette Joab Amasa. Gelijk Judas ten aanzien van Jezus had gedaan, maakte Joab een misleidend gebaar om Amasa een kus te geven en toen Amasa aldus argeloos niet op zijn hoede was, trok Joab snel zijn zwaard en stak hem, waardoor zijn ingewanden naar buiten kwamen (2 Sam. 19:8-15; 20:3-13, 23-25). Joab deed zich als een moordenaar kennen, die „krijgsbloed [heeft] vergoten in vrede; en hij heeft krijgsbloed gedaan aan zijn gordel, die aan zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan zijn voeten waren” (1 Kon. 2:5). Toen Davids zoon Adonia trachtte Jehovah’s aanstelling van Salomo, dat deze koning David zou opvolgen, vóór te zijn en een uitgelezen groep mannen bijeenriep om hem als koning aan te stellen, aanvaardde Joab de uitnodiging en volgde en ondersteunde Adonia. Ten einde Adonia’s aanmatigende overweldiging van de troon te verijdelen, liet koning David zijn geliefde zoon Salomo officieel kronen.
10. Hoe kwam Joab aan zijn einde, en waarom aldus?
10 Davids laatste instructies aan koning Salomo betreffende Joab waren: „Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf [Sheol] laat dalen” (1 Kon. 2:6; AT). Toen voor Salomo de tijd was aangebroken deze instructies uit te voeren, vluchtte Joab en zocht een schuilplaats door de hoorns van Jehovah’s altaar te grijpen en zich er aan vast te klemmen. Op die heilige plaats werd het noodzakelijk dat hij werd doodgeslagen, omdat hij, om Salomo aan te halen, „op twee mannen, rechtvaardiger en beter dan hij, aangevallen is, en die met het zwaard gedood heeft, daar het mijn vader David niet wist, Abner, den zoon van Ner, den krijgsoverste van Israël, en Amasa, den zoon van Jether, den krijgsoverste van Juda” (1 Kon. 2:28-35). Dat Joab ontevreden werd en trachtte betere mannen dan hij er van te weerhouden het ambt over te nemen dat hij had misbruikt, leidde tot onheil voor hem.
11. Welke handelwijze van de zijde van een dienaar leidt tot de beste resultaten, en wat dient hij niet te doen wanneer hij wordt teruggezet?
11 Het leidt tot de beste resultaten voor elke aangestelde dienaar in de organisatie van tegenwoordig om loyaal te blijven aan Jehovah’s gezalfde Koning, de Grotere David, en zijn dienstpositie het beste te geven wat hij kan geven, waardoor hij de theocratische organisatie de juiste erkenning geeft. Wanneer er op een bijkantoor of in welke andere afdeling van de dienstorganisatie ook veranderingen worden aangebracht en u wordt teruggezet, wacht u er dan voor haatdragend te handelen gelijk Joab, en de nieuw-aangestelde zijn positie te misgunnen. Tracht niet de nieuwe dienaar die thans in uw vroegere positie is, tegen te houden, te belemmeren of een last op te leggen, en onthoud hem niet uw oprechte wensen dat hij meer succes mag hebben dan gij in de positie hadt, want het is de tijd waarin Gods organisatie en zijn werk voorspoedig moeten zijn.
12. Wat dient iemand te doen wanneer het Genootschap een verandering aanbrengt welke hem aangaat, ten einde het te vermijden een einde te vinden zoals Joab of gelijk Diotrefes te zijn?
12 Aanvaard de les die door de verandering wordt geleerd, nederig en corrigeert u zelf en verbetert u zelf in wèlke opzichten gij dit ook dient te doen, ten einde er een tegenwicht tegen te vormen dat gij u ontevreden voelt en er aanstoot aan neemt dat het Genootschap de verandering heeft aangebracht. Werk in het belang van het welzijn en de vooruitgang van de organisatie, in een gekasteide geest loyaal met de organisatie voort en naast de broeder die u vervangt. Vermijd een treurig einde gelijk dat van Joab. Kant u nimmer tegen de theocratische organisatie en haar besturende lichaam, zoals Diotrefes heeft gedaan, over wie de apostel Johannes schreef: „Ik heb [als een lid van het besturende lichaam] iets aan de gemeente geschreven, maar Diotrefes, die gaarne de eerste plaats onder hen heeft, ontvangt niets van ons met achting. Daarom zal ik mij, indien ik kom, zijn werken herinneren die hij blijft doen, met goddeloze woorden over ons snaterend. Niet tevreden zijnde met deze dingen, ontvangt hij ook zelf de broeders niet met achting, en degenen die hen willen ontvangen, tracht hij te verhinderen en uit de gemeente te werpen. Geliefde, wees een navolger, niet van wat slecht is, maar van wat goed is” (3 Joh. 9-11, NW). Vernedert u daarom en wees loyaal onderworpen aan de door de organisatie verrichte aanstellingen van dienaren.
ONGEDULD LEIDT TOT AANMATIGING
13. Hoe kan een dienaar in gebreke blijven op Jehovah te wachten nadat hij door de organisatie is bestraft?
13 Bij het erkennen van de theocratische organisatie moet men niet in gebreke blijven de raad te gehoorzamen: ’Wacht op Jehovah, en houd Zijn weg.’ „Wacht op Jehovah; weest sterk, en laat uw hart moed vatten; ja, wacht gij op Jehovah” (Ps. 37:34, 27:14, AS). Dit betekent onder andere dat wij niet op verscheidene manieren op de organisatie moeten vooruitlopen. Iemand kan dit op een negatieve wijze doen. Hoe? Iemand kan van de organisatie een bestraffing ontvangen omdat hij een misstap heeft begaan of wegens verkeerd gedrag in zijn dienstpositie. Indien de bestrafte tot zichzelf zegt: „Zij waarderen mijn dienst niet,” schat hij zichzelf te hoog doordat hij zich te gewichtig neemt, en hij ziet het doel van de bestraffing niet in. Indien hij zich door de bestraffing diep gekwetst voelt, kan hij zich wijsmaken dat hij in de dienstpositie niet gebruikt kan worden, of hij kan denken dat hij weerwraak dient te nemen. De zaak in eigen hand nemend, zegt hij de positie dus zonder kennisgeving abrupt vaarwel en trekt er tussen uit zonder van het besturende lichaam van de organisatie enige orders te hebben ontvangen dit te doen, en aldus laat hij de dienstpositie aan haar lot over. Dat is een haastige, onverstandige handelwijze. Een bestraffing is geen ontslag uit een positie; het is een terechtwijzing in het belang van de positie en degene die de positie bekleedt. Het juiste wat moet worden gedaan, is, de bestraffing te aanvaarden als iets wat verdiend is, als iets wat bedoeld is om te veroorzaken dat iemand beter doet en juist handelt in het uitvoeren van organisatie-instructies; wacht dan op de organisatie voor haar volgende stap, of ze de bestrafte ontslaat of hem in dezelfde positie handhaaft met het oog op het aannemen van een veranderde handelwijze. Houd in gedachten: „De bestraffingen [of, vermaningen] van het strenge onderricht zijn de weg des levens” (Spr. 6:23, RS; AT). Trek voordeel uit de bestraffingen, wacht op Jehovah zoals hij door zijn theocratische organisatie wordt vertegenwoordigd, en leef.
14. Hoe trachten sommigen, die denken dat zij vroegrijp zijn of zich supergetrouw voelen, vooruit te lopen, zoals gedurende de oordeelsbeproevingen van 1917 en 1918?
14 Soms denken sommigen dat zij vroegrijp zijn, dat wil zeggen, zij denken dat zij bijzonder vroeg zijn in hun mentale of geestelijke ontwikkeling, of zij voelen zich supergetrouw in vergelijking met de meeste anderen in de gemeente, die schuchter, ten achter en niet vooruitstrevend schijnen te zijn. Zij denken te hoog van zichzelf en worden ongeduldig met de anderen en zelfs met de gehele theocratische organisatie. Denkend dat zij de leiding moeten nemen en de organisatie moeten tonen wat werkelijke vooruitgang is en wat een werkelijk gevorderde denkwijze en gevorderd begrip zijn, scheiden zij zich af, terwijl zij zoveel mogelijk zogenaamde „vooruitstrevenden” met zich meenemen, en zij breken met de theocratische organisatie. Vervolgens richten zij hun eigen, meer gevorderde genootschap op, waarvan zij menen dat het superieur is. Gedurende de zware oordeelsbeproevingen van 1917 en 1918 handelden een aantal prominente figuren in het Wachttorengenootschap nu precies op die wijze en een aantal afzonderlijke organisaties van hun eigen maaksel werden opgericht. Maar waar zijn ze tegenwoordig, na deze zes en dertig jaar, en waar is daarentegen Jehovah’s theocratische organisatie tegenwoordig?
15. Hoe worden door Mozes’ voorbeeld degenen berispt die Jehovah’s organisatie in de steek laten voor een organisatie van hun eigen maaksel?
15 Er zijn goede Schriftuurlijke voorbeelden tegen zulk een onstuimige, ongeduldige handelwijze. Neem Mozes bijvoorbeeld. Mozes had een gelegenheid die niet door hem zelf was gemaakt, namelijk, om Jehovah God zelf een nieuwe voorbeeldige theocratische organisatie te laten beginnen met Mozes als het patriarchale hoofd ten einde de trouweloze natie Israël, die hun Wetsverbond met God hadden verbroken en zich tot losbandige kalf-aanbidding hadden gekeerd, te vervangen. Geërgerd zeide Jehovah tot Mozes: „Laat mij nu daarom ongemoeid, opdat mijn toorn tegen hun moge ontsteken en ik hen mag uitroeien, en laat mij u tot een grote natie maken.” Maar Mozes dacht er niet aan zichzelf te verhogen; hij had grotere overwegingen. Wanneer Jehovah het volk dat hij op glorierijke wijze uit Egypte had bevrijd, daar in de woestijn zou vernietigen, zou er smaad op Zijn naam worden geworpen. Het zou de Egyptenaren en andere heidenen de gelegenheid geven Jehovah’s naam te beschimpen of verkeerde boosaardige beweegredenen aan hem toe te schrijven. Mozes dacht aan Jehovah’s verbond met Abraham, Izak en Jakob, daar het van invloed was op hun nakomelingen, de natie Israël. In plaats dat hij gretig de gelegenheid aangreep om zichzelf te laten verheerlijken in een nieuwe organisatie van Jehovah, pleitte hij bij Jehovah opdat deze medelijden zou hebben met zijn weerspannige volk en ter wille van zijn naam het getrouwe overblijfsel zou ontzien (Ex. 32:1-14, NW.) Hoe worden door Mozes’ onzelfzuchtige handelwijze degenen berispt die Jehovah’s organisatie in de steek laten voor een organisatie van hun eigen maaksel!
16, 17. Hoe werden Jozua en Kaleb beproefd met betrekking tot het wachten op Jehovah, maar wat deden zij?
16 Jozua en Kaleb zijn ook lichtende voorbeelden van het wachten op Jehovah met voortgezette getrouwe dienst en niet te trachten op hem vooruit te lopen. In het tweede jaar van hun exodus uit Egypte en nadat de twaalf verspieders waren teruggekeerd van het verkennen van het beloofde land van melk en honing, verdraaiden tien van de verspieders de feiten over het land en zij ontmoedigden het volk door het af te raden Jehovah God te volgen en onder zijn leiding direct het land binnen te trekken, de veroordeelde heidense inwoners terecht te stellen en ter rechtvaardiging van Jehovah’s verbond het land in bezit te nemen. Jozua en Kaleb gaven echter een getrouw bericht en verheerlijkten Jehovah’s macht over de vijand, ten einde de natie Israël er toe aan te moedigen voorwaarts te gaan, het land binnen te trekken en de overwinning te behalen. Wegens Israëls gebrek aan geloof in de Almachtige God en wegens openlijke opstand tegen hem bij deze gelegenheid, veroordeelde Jehovah de trouweloze klagers er toe in de woestijn te sterven en de gehele natie werd er door hem toe veroordeeld veertig jaar in de woestijn rond te dolen voordat hij de overlevenden in het Beloofde Land zou brengen.
17 Wat deden Jozua en Kaleb bij dit goddelijke besluit? Zeiden zij: ’Deze natie is te langzaam, te lafhartig voor ons, en wij zullen voor ons zelf vooruitgaan’? Namen zij de wijk uit Israël omdat de Israëlieten niet vooruitstrevend waren, niet moedig genoeg waren maar gemakkelijk werden beangst, zodat zij werden gestraft met een negen en dertigjarig uitstel voordat zij het Beloofde Land mochten binnentreden en gedurende die tijd op een stilstand werden gehouden? Voelden zij zich supergetrouw, superrechtvaardig, en besloten zij dat zij niet gedurende al die jaren van uitstel met zulk een natie zouden rondhangen? Neen, zij vertrouwden op Jehovah’s belofte dat hij hen uit het veroordeelde geslacht zou bewaren en hen op de uitgestelde datum zou begunstigen met een binnentreden in het land. Zij vernederden zich onder zijn machtige hand en bleven bij de nationale organisatie omdat Jehovah zelf dit deed en omdat Mozes het eveneens deed, Mozes, die wederom bij God pleitte de natie niet uit te wissen en uit hem een natie te maken „groter en machtiger dan zij zijn.” — Num. 13:25 tot 14:38, NW.
18. In welk opzicht verloren zij niets omdat zij die handelwijze verkozen, en waarvan zijn zij voorbeelden?
18 Neen, Kaleb en Jozua verloren niets omdat zij de consequenties van het slechte gedrag van de natie tezamen met hen verkozen te ondergaan en zich niet aanmatigden zich gereed te maken en voor zichzelf vooruit te marcheren tot in het Beloofde Land; maar gedurende die negen en dertig jaren van uitstel zagen zij verdere machtige werken van Jehovah met zijn volk en zij bouwden een waardevolle ondervinding op. Op Jehovah’s bestemde tijd werden zij bij wijze van uitzondering door Hem toegelaten Kanaän te betreden tezamen met de getrouwe Levieten, Jozua als Mozes’ opvolger in het nationale leiderschap en Kaleb als zijn getrouwe medestrijder voor de rechtvaardiging van Jehovah’s souvereiniteit. Bedenk eens hoe waardevol Jozua en Kaleb waren voor de toenmalige theocratische organisatie! Wat een voorbeelden waren zij van getrouwheid, van theocratische onderworpenheid, van bekwaamheid voor Gods werk en van zijn beloning voor loyaliteit en toewijding jegens God! Zij zijn ook waardige voorbeelden voor ons gedurende onze beproevingen in deze tijd.
EER AAN HEN DIE EER GEVEN
19. (a) Voor de uitbreiding waarvan dienen wij te werken, en hoe dienen wij de inheemse gelovigen te helpen de omvang van de organisatie te zien? (b) Hoe kunnen wij krachtige voorbeelden zijn van de juiste handelwijze jegens de organisatie?
19 Daar Gods Woord, de Bijbel, een organisatorisch boek is, vermeldt het elke opwekking en aanmoediging om de theocratische organisatie boven ons zelf te plaatsen, haar te erkennen en er door dik en dun loyaal aan vast te houden. Ons streven dient er op gericht te zijn de organisatie uit te breiden en haar onder Gods zegen te zien gedijen in plaats dat wij slechts ons zelf in de aangelegenheden van de organisatie en in de achting en invloed van hen die zich binnen de organisatie bevinden, vergroten. Waarom niet gelijk Rachab te zijn, die met de Israëlietische verspieders niet slechts voor haar eigen bescherming en bewaring ten tijde van de wonderbaarlijke val van Jericho, een verbond sloot maar voor de bescherming en bewaring van allen van haar familie die geloof zouden oefenen en veiligheid zouden zoeken in haar huis? (Joz. 2:1-21). Wij dienen te trachten anderen te helpen de theocratische organisatie te zien waarmede wij verbonden zijn en waarvan wij zowel dienstknechten als symbolen zijn, evenals Jehovah’s getuigen dit waren op het ontzagwekkend grote congres dat in juli 1953 in het Yankee Stadion, in de stad New York, werd gehouden. Indien wij als bijkantoordienaren of als zendelingen werken in landen die ons vreemd zijn, dienen wij de inheemse gelovigen en getuigen te helpen een diepe waardering voor de theocratische organisatie te ontwikkelen, welke meer omvat dan slechts hun eigen plaatselijke organisatie, waardoor wij hen helpen zich te verheffen boven een beperkt, provinciaal gezichtspunt van wat organisatie betekent. Door onze eigen onverbreekbare eenheid en harmonie met de organisatie, onze eigen meegaandheid met haar regelingen, onze eigen gestadige samenwerking er mede als ijverige verkondigers van het Koninkrijksnieuws zullen wij, een krachtig voorbeeld zijn. Uit liefde voor de organisatie zullen wij altijd willen zien dat ze rein blijft, altijd geschikt voor het zuivere gebruik van haar grote Schepper en Bouwer, Jehovah God. Onze liefde er voor zal ons er door vurige vervolging niet van laten scheiden.
20. Voor welke handelwijze zullen wij de nodige hulp van de organisatie ontvangen, erg voor het doen waarvan zal ten slotte verhoging komen?
20 Eén gedachte dienen wij altijd als een schat te bewaren: indien wij door ijverige, getrouwe onderwerping en samenwerking de theocratische organisatie nederig en loyaal erkennen, zal de theocratische organisatie ons erkennen, ons ondersteunen, voor ons werken en ons in haar goddelijke dienst houden. De regel volgens welke haar eigen bedreven Schepper en God te werk gaat, luidt als volgt in zijn eigen woorden: „Die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden” (1 Sam. 2:30). Door God te eren en blijk te geven van de hoogste achting voor hem door middel van het op toegewijde wijze erkennen van zijn goedgekeurde organisatie, zullen wij in een gelukkige, bevredigende betrekking tot haar blijven en thans tezamen met haar vele dienstvoorrechten genieten. Ten slotte zal er door bemiddeling van Jezus Christus binnen zijn theocratische organisatie in de nieuwe wereld na de strijd van Armageddon, een passende beloning van Jehovah God zijn. Dit betekent dat de theocratische organisatie, zonder welke wij nooit succesvol voorwaarts zouden kunnen gaan, ons zal helpen onze rechtschapenheid jegens God te handhaven en een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van zijn souvereiniteit over het universum en zijn koninkrijk onder Christus. Dan zullen wij met eeuwig leven worden verhoogd omdat wij ons thans onder de machtige hand van God vernederen.