-
Waarom zij wegblijven uit de kerkDe Wachttoren 1963 | 15 januari
-
-
hen zijn net als ik uit de kerk weggebleven, op zoek naar iets beters. Hoe prettig zal het zijn om hun te tonen hoe zij nu precies dát in de bijbel kunnen vinden. Indien Jehovah het wil, zal ik dit doen, want ik ben nu een van Jehovah’s getuigen.’
-
-
Misbruik van bloedDe Wachttoren 1963 | 15 januari
-
-
Misbruik van bloed
ER ZIJN thans maar weinig mensen die beseffen hoe veelvuldig het gebruik van bloed bij de volken uit vroeger tijden in zwang was. Het gebruik ervan als voedsel, het geloof dat het de persoon die het dronk een bijzondere macht of voordelen kon schenken en de rol die het bij religieuze ceremoniën speelde, maakten het gebruik van bloed tot iets wat onder de heidenen algemeen de gewoonte was.
Wat een verschil vormde de natie Israël met alle natiën wegens haar respect voor de heiligheid van bloed! (Lev. 7:26, 27; 17:14; Deut. 12:23-25). Niet dat deze andere natiën niet konden weten dat bloed heilig was. Hun voorouders kenden het verbod op bloed als voedsel. De gehele menselijke familie kwam in de tijd van Noach, direct na de wereldomvattende vloed, onder deze goddelijke beperking te staan. Om deze reden wordt er in de Soncino Books of the Bible in een voetnoot als commentaar op het in Genesis 9:1-17 vermelde verbod de nadruk op gelegd dat „het verbond niet alleen met Noach maar met ’al wat op de aarde leeft’, gold”.
De vroege christenen zagen vaak dat bloed werd misbruikt daar zij onder de heidense natiën van hun tijd woonden. Een voorbeeld van het gebruik ervan bij een religieuze ceremonie wordt door een zekere Prudentius, een schrijver uit het einde van de vierde eeuw, beschreven. Hij vertelt van de inwijding van een priester in de cultus van de „Grote Moeder”. Bij deze ceremonie, die taurobolium werd genoemd, was het vereist dat de priesterkandidaat doordrenkt werd met het bloed van een stier. Prudentius’ gedetailleerde verslag helpt ons te beseffen hoe weerzinwekkend het misbruiken van bloed was geworden:
„De hogepriester die ingewijd moet worden, wordt onder de grond gebracht in een diep uitgegraven put. Hij is op een verbazingwekkende manier versierd met een hoofdband en snoeren om zijn feestelijk getooide slapen, zijn haar wordt naar achteren gekamd onder een gouden kroon en hij draagt een zijden toga die met een geborduurde gordel wordt opgenomen.
Over de put maken zij een houten plankier met grote open ruimten van kruiselings gelegde planken met openingen ertussen; daarna splijten zij de planken of doorboren ze en steken herhaaldelijk met een puntig voorwerp door het hout zodat het vol is met kleine gaatjes.
Daarheen wordt een grote stier, die er woest en ruig uitziet, gebracht, met bloemenslingers om zijn flanken gebonden, terwijl zijn hoornen met koper beslagen zijn; ja, het voorhoofd van het slachtoffer glinstert van het goud en het glanzen van de metalen platen geeft kleur aan zijn haar.
Hier moet, zoals voorgeschreven is, het beest geslacht worden, en zijn borst wordt met een heilige speer doorstoken; uit de gapende wond gulpt een golf warm bloed en de dampende rivier stroomt in de houten stellage eronder en dringt overal doorheen.
Dan daalt er langs de vele paden van de duizend openingen in het latwerk een vieze regen neer, die door de priester die eronder begraven staat, wordt opgevangen doordat hij zijn schandelijke hoofd onder alle druppels houdt en zowel zijn kleren als zijn gehele lichaam verontreinigt.
Ja, hij werpt zijn gezicht achterover, hij houdt zijn wangen onder het bloed, hij houdt zijn oren en lippen eronder, hij laat het langs zijn neusgaten lopen, hij wast zelfs zijn ogen met de vloeistof en spaart zelfs zijn keel niet maar bevochtigt zijn tong, totdat hij het donkere bloed in feite drinkt.
Later trekken de priesters het kadaver, dat stijf wordt nu het bloed eruit is, van het latwerk en verschijnt de opperpriester, verschrikkelijk om aan te zien; hij vertoont zijn natte hoofd, zijn baard, die zwaar is van het bloed, zijn druipende hoofdtooi en doordrenkte kleding.
Deze man, die verontreinigd is door een dergelijke verdervende vloeistof en vuil is van het geronnen bloed van het pas gebrachte offer, wordt door allen op een afstand toegejuicht en aanbeden, omdat hij, terwijl hij in een smerig hol was verborgen, door het ongewijde bloed en een dode os is gewassen.” — The New Testament Background: Selected Documents, door C. K. Barrett.
In tegenstelling daarmee hebben de eerste christenen ’zich van bloed onthouden’ (Hand. 15:28, 29). Wat wijs en liefdevol is God om zijn volk tegen dergelijke walglijke en weerzinwekkende praktijken te beschermen! Laat in deze laatste dagen, nu het misbruiken van bloed weer zo veelvuldig voorkomt, niemand denken dat het bijbelse verbod op het misbruiken van bloed uit de tijd is en geen betekenis of doel meer heeft. Ware christenen dienen zich rein te bewaren, geschikt voor de dienst van Jehovah. — 2 Kor. 7:1; Rom. 12:1.
-