De Kerk begon met de Heilige Schrift
1. Welke onjuiste indruk zou worden gegeven wanneer men zou zeggen dat de christenen met Pinksteren zonder de bijbel begonnen?
BEGONNEN de christenen op de dag van het pinksterfeest als kerk zonder de bijbel? Hierop met Ja te antwoorden, zou betekenen slechts een gedeeltelijke waarheid te vermelden. Men zou dan het idee krijgen dat de christelijke kerk zich volledig op mondelinge overleveringen verliet die ze via de apostelen en andere vooraanstaande mannen van de gemeente had ontvangen, en dat de bijbel derhalve niet noodzakelijk is voor hen die waarlijk christenen zijn. Dit is niet zo!
2. Begon Jezus zijn loopbaan met de Heilige Schrift, en waaruit blijkt of dit zo is of niet?
2 Zelfs Jezus Christus begon zijn loopbaan met de Heilige Schrift. Hoe kon hij anders, toen hij de verzoekingen van de zijde van Satan de Duivel weerstond, tot driemaal toe zeggen „Er staat geschreven” en vervolgens aanhalingen uit Mozes’ geschriften doen? Hoe kon hij later een aanhaling uit de profetie van Maleachi, het laatste boek van de Hebreeuwse Geschriften, doen? Toen hij bovendien op de dag waarop hij uit de doden werd opgewekt zijn discipelen ontmoette, „begon [hij] bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had”. Later kwam hij met zijn apostelen samen en verwees hij naar alle drie de algemene verdelingen van de Hebreeuwse Geschriften met de woorden: „Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden” (Matth. 4:1-10; 11:10-14; Luk. 24:27, 44). Jezus had dit niet kunnen doen indien hij niet alle boeken of biblía van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschiften in zijn bezit had gehad en had gelezen. Tijdens zijn prediking deed hij er altijd aanhalingen uit.
3. Wat stond de christelijke kerk, toen ze met Pinksteren begon, ter beschikking?
3 Zo was ook de christelijke kerk, toen ze op de dag van het pinksterfeest haar begin vond, in het volledige bezit van alle geschriften die in het Hebreeuws en Aramees waren geschreven, namelijk die van Genesis tot en met Maleachi. Onder haar leden bevonden zich ook zes van de acht joodse gelovigen die werden gebruikt om de resterende zevenentwintig boeken van de bijbel in het algemene Grieks te schrijven. En als belangrijkste van alles had de christelijke kerk op Pinksteren door middel van de heilige geest de ene onsterfelijke Auteur van alle boeken van de volledige bijbel, Jehovah God, bij zich. Bovendien beschikte de christelijke kerk over de eerste geschreven vertaling van de Heilige Schrift, de vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks, welke gedurende de derde en tweede eeuw voordat de christelijke kerk werd gesticht, werd vervaardigd.
4. Waarop was de Kerk op leerstellig gebied gegrondvest, en wat haalde ze als autoriteit aan?
4 De christelijke kerk werd dus niet op overleveringen gefundeerd. De volledige canon van de Hebreeuwse Geschriften ging aan de christelijke kerk vooraf en de kerk werd daarop gegrondvest. Zoals door het voorbeeld van Petrus’ toespraak wordt aangetoond, verliet de kerk zich op die geïnspireerde heilige Geschriften en maakte ze er sedert de dag van het pinksterfeest gebruik van. De acht joodse schrijvers van de resterende boeken van de volledige bijbel verwezen altijd naar die Hebreeuwse Geschriften en deden er voortdurend aanhalingen uit.
5. Bepaalde de christelijke kerk wat de canon van de Hebreeuwse Geschriften was, en wat zijn de historische feiten met betrekking tot deze vraag?
5 De christelijke kerk bracht dus niet de Hebreeuwse Geschriften voort. Ze stelde ze zelfs niet eens samen. Dat werk was reeds ruim een eeuw voordat de kerk begon, gedaan. Te beslissen wat de canon of gezaghebbende catalogus van de ware geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften was, werd niet aan de christelijke kerk overgelaten. Ook werd de Hebreeuwse canon niet vastgesteld door de Griekse vertaling die als de Griekse Septuaginta Vertaling bekend kwam te staan. Deze voor-christelijke vertaling werd in Alexandrië, Egypte, ten behoeve van de joodse kolonie aldaar en ten behoeve van Grieks-sprekende joden elders, door joden vervaardigd. Oorspronkelijk bevatte die Septuaginta alleen de vertaling van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften, maar later werden er andere boeken in het Grieks aan toegevoegd die men apocriefe boeken ging noemen. Daardoor kwam het dat de canon of catalogus van heilige boeken van de Grieks-sprekende joden van Alexandrië verschilde van de Jeruzalemse of Palestijnse canon. De Grote Synagoge van Jeruzalem had deze canon in de dagen van de joodse bestuurder Nehemia in de vijfde eeuw v. Chr. of kort daarna samengesteld. — Neh. 10:1-28.
6. (a) Ging het vaststellen van de canon van de voorchristelijke Geschriften aan de Griekse Septuaginta vooraf of niet? (b) Hoe bekrachtigden Jezus Christus en de acht schrijvende discipelen de ware canon?
6 De periode van de Grote Synagoge duurde tot ongeveer 300 v. Chr., waarna het joodse Sánhedrin of Gerechtshof ontstond. De Jeruzalemse canon werd dus vastgesteld voordat de Griekse Septuaginta werd vervaardigd. Deze canon bevatte slechts de negenendertig geïnspireerde Hebreeuws-Aramese boeken van Genesis tot en met Maleachi en verbood de apocriefe boeken die aan de Griekse Septuaginta werden toegevoegd. Jezus en de acht schrijvers van de Christelijke Griekse Geschriften bekrachtigden deze Jeruzalemse canon van negenendertig boeken, want zij deden allen aanhalingen uit de Jeruzalemse canon, maar nooit uit de apocriefe boeken die aan de Griekse Septuaginta werden toegevoegd. Wanneer die acht geïnspireerde schrijvers in het Grieks aanhalingen uit de Septuaginta deden, negeerden zij de apocriefe boeken.
7. (a) Hoe „maakte” de Rooms-Katholieke Kerk, volgens haar bewering, de bijbel? (b) Waarom komt het aantal boeken in haar bijbel thans niet overeen met het aantal in niet-rooms-katholieke bijbels?
7 De toonaangevende religieuze organisatie der christenheid gaat er daarom ten onrechte prat op dat de Rooms-Katholieke Kerk — omdat ze op het in 397 (n. Chr.) door haar gehouden Concilie van Carthago haar canon van heilige boeken heeft vastgesteld — de bijbel heeft gemaakt. Volgens het besluit waartoe men op het Concilie van Carthago is gekomen, bevat de bijbel drieënzeventig boeken, terwijl de bijbel die thans door niet-rooms-katholieken wordt uitgegeven, slechts zesenzestig boeken bevat. Dit komt doordat het rooms-katholieke Concilie van Carthago, behalve dat het toevoegsels aan twee protocanonieke boeken heeft gemaakt, zeven apocriefe boeken — deuterocanonieke boeken zoals de rooms-katholieken ze noemen — aan zijn Oude Testament-gedeelte van de bijbel heeft toegevoegd.
8. Wat negeerde het Concilie van Carthago met betrekking tot de canon, en hoe wordt de rooms-katholieke bewering met betrekking tot onfeilbaarheid als onjuist aan de kaak gesteld?
8 Door dit te doen, ging het Concilie van Carthago de Jeruzalemse canon der geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften, die door Jezus Christus en zijn acht tot het schrijven van de Schrift geïnspireerde discipelen werd bekrachtigd, te buiten. Hoe kan de religieuze organisatie van Vaticaanstad dan naar waarheid beweren dat ze door middel van het in 397 n. Chr. door haar gehouden Concilie van Carthago de bijbel „maakte”? De waarachtige bijbel omvat alleen geïnspireerde boeken waarvan Jehovah God de Auteur is, en omvat niet de zeven niet-geïnspireerde apocriefe boeken en toevoegsels, die vol fouten staan en niet door Jehovah’s getuigen uit de oudheid werden vervaardigd. Op het Concilie van Carthago werd inderdaad vastgesteld welke boeken de geautoriseerde Latijnse vertaling, de Latijnse Vulgaat, die toen door Hiëronymus werd vervaardigd, zou bevatten, maar er werd niet definitief beslist welke boeken de bijbel voor niet-rooms-katholieken van tegenwoordig zou bevatten. Het concilie bepaalde niet voor de hedendaagse getuigen van Jehovah wat de bijbel is en evenmin heeft het de bijbel voor hen vervaardigd. De bewering der Rooms-Katholieke Kerk dat ze wat het maken van de bijbel betreft, onfeilbaar is, wordt aldus ontzenuwd en blijkt onjuist te zijn.
DE BEWARING VAN DE SCHRIFT
9. (a) Zouden wij, als de Rooms-Katholieke Kerk er niet was geweest, thans de bijbel hebben gehad? (b) Waaruit blijkt of haar officiële bijbelvertaling geïnspireerd is?
9 Is het dan waar dat wij, indien de Rooms-Katholieke Kerk er niet was geweest, thans de bijbel niet zouden hebben? Wanneer wij de feiten onderzoeken, is het antwoord Neen! De boeken van de oorspronkelijke bijbel werden onder inspiratie in het Hebreeuws, Aramees en Grieks geschreven. Ze moesten in het Latijn en in andere oude en moderne talen worden vertaald. Een vertaling is evenwel niet geïnspireerd, zelfs de door Hiëronymus vervaardigde Latijnse vertaling niet, want deze is een aantal keren door rooms-katholieken herzien.
10. (a) Op hoeveel Griekse manuscripten steunen hedendaagse vertalers van het „Nieuwe Testament” voornamelijk? (b) Waar is het Vaticaanse manuscript No. 1209 te vinden, en hoe is het Sinaïtische manuscript binnen ons bereik gekomen?
10 In de tegenwoordige tijd hebben bijbelvertalers als basis voor het „Nieuwe Testament” drie fundamentele Griekse manuscripten gebruikt. Eén ervan is het Vaticaanse manuscript No. 1209, dat uit de vierde eeuw n. Chr. dateert. Het wordt thans in de bibliotheek van Vaticaanstad aangetroffen, maar bevindt zich volgens de catalogus pas sedert 1481 n. Chr. in die bibliotheek. Niemand schijnt te weten hoe het daar is gekomen. Het volgende is het Sinaïtische manuscript, eveneens van de vierde eeuw. Het werd in 1844 door de Duitse geleerde Tischendorf gevonden, echter niet in Rome, maar in het Grieks-katholieke St. Catharina-klooster op de berg Sinaï in Arabië. De tsaar van Rusland gaf Tischendorf de opdracht om dit Sinaïtische manuscript in 1862 te publiceren. In 1933 werd het van de communistische sowjetregering gekocht en thans kan het in het Brits Museum te Londen in Engeland worden bezichtigd.
11. Hoe is het Alexandrijnse manuscript op zijn huidige plaats terechtgekomen, en wat bevat het — evenals het Sinaïtische manuscript — wat in het Vaticaanse manuscript No. 1209 niet voorkomt?
11 Het derde oude manuscript in codexvorm is het Alexandrijnse manuscript. Het is van de vijfde eeuw. Het werd door Cyrillus Lukaris, een Grieks-orthodoxe persoon die hevig tegen de verbintenis van Griekse kerken met het pauselijke Rome gekant was, van Alexandrië in Egypte naar Constantinopel in Turkije gebracht. Lukaris werd in 1602 tot Grieks patriarch van Alexandrië aangesteld en werd in 1621 tot patriarch van Constantinopel gekozen. In 1624 werd hij ertoe overgehaald het Alexandrijnse manuscript aan koning Jakobus I van Engeland ten geschenke te geven, doch het kwam daar pas in 1628, tijdens de regering van Karel I, aan. Het is eveneens in het Brits Museum te Londen tentoongesteld. Het Alexandrijnse en het Sinaïtische manuscript bevatten de bijbelboeken 1 en 2 Timótheüs, Titus en de Openbaring (Apocalypse), welke boeken het Vaticaanse manuscript No. 1209 thans niet bevat.
12. Werd de bewaring van de oudste Griekse manuscripten dus aan de Vaticaanse religieuze organisatie toevertrouwd?
12 Hieruit vernemen wij dus dat de exclusieve bewaring van de oudste teksten van het zogenaamde Nieuwe Testament, de zevenentwintig bijbelboeken die door de acht geïnspireerde joodse discipelen van Jezus Christus werden geschreven, niet aan de Vaticaanse religieuze organisatie is toevertrouwd.
13. Met de bewaring van welke pas ontdekte oude Hebreeuwse en Aramese bijbelteksten had de Rooms-Katholieke Kerk niets te maken?
13 Maar hoe staat het met de manuscripten van de negenendertig geïnspireerde boeken van de voor-christelijke Hebreeuws-Aramese Geschriften? De Rooms-Katholieke Kerk had stellig niets met de bewaring van de Dode-Zeerollen die in 1947 werden ontdekt, uit te staan. Ze had niets te maken met het bewaren van de Genizah of bergplaats van de joodse synagoge in Oud-Caïro, in Egypte, die pas in 1890 door Solomon Schechter werd ontdekt en waaruit verbazingwekkende hoeveelheden bijbels materiaal en ander religieus materiaal zijn geput en over verscheidene bibliotheken en verzamelplaatsen van manuscripten zijn verdeeld.
14. Sinds wanneer heeft het afschrijven van de canon van de Hebreeuwse Geschriften voortgang gevonden, en door welke feiten wordt aangetoond of de joden in de dagen van Jezus en zijn apostelen hun bijbel hadden?
14 De Rooms-Katholieke Kerk was niet de enige religieuze organisatie die afschrijvers van de heilige geschriften had. Het werk bestaande in het afschrijven van de canonieke Hebreeuwse Geschriften vond reeds sedert de dagen van de joodse schriftgeleerde, de priester genaamd Ezra, een tijdgenoot van de bestuurder Nehemia van Jeruzalem, voortgang. Joodse schriftgeleerden maakten afschriften voor gebruik in de joodse synagogen die in de landen waarheen de joden waren verstrooid, waren opgericht. In de synagoge te Nazareth las Jezus uit de Jesaja-rol voor. In de synagoge van Antiochië in Pisidië sprak de apostel Paulus nadat hij naar de openbare voorlezing van de Wet en van de Profeten had geluisterd (Hand. 13:15). En toen er omstreeks 49 n. Chr. in Jeruzalem door de vergadering van de apostelen en oudere mannen van de gehele gemeente een besluit werd uitgevaardigd, stond hierin onder andere: „Mozes heeft van oudsher in iedere stad, die hem prediken, daar hij elken sabbat in de synagogen wordt voorgelezen” (Hand. 15:21). Toen de joden de apostel Paulus het jaar daarop in hun synagoge te Berea in Macedonië hoorden prediken, onderzochten zij dagelijks de Schriften om te zien of datgene wat de apostel hun vertelde, overeenkwam met de bijbelse profetieën en derhalve waar was (Hand. 17:11). Nadat Paulus omstreeks 59 n. Chr. te Rome arriveerde, trachtte hij de joden daar aan de hand van hun eigen exemplaar van de wet van Mozes en van de profeten, betreffende Jezus Christus te overreden (Hand. 28:16-23). Ontegenzeglijk bezaten de joden destijds hun bijbel.
15. Wat gebeurde er met het afschrijven van de Hebreeuwse Geschriften nadat de volledige bijbel van zesenzestig boeken was geschreven?
15 Zelfs nadat de canon van de bijbel, bestaande uit zesenzestig geïnspireerde boeken, tegen het einde van de eerste eeuw werd voltooid, bleven de joodse schriftgeleerden met de hand geschreven afschriften van hun Heilige Schrift, de negenendertig geïnspireerde Hebreeuwse boeken, maken. Na verloop van tijd werd het werk van het maken van afschriften door de Massoretische schriftgeleerden overgenomen, die er zeer angstvallig op toezagen dat de gecanoniseerde tekst van de Hebreeuwse Geschriften werd bewaard. De Massoreten — onder leiding van Ben Nafthali van het oosten en Ben Asjer van het westen — waren van de zesde tot de negende eeuw van onze gewone tijdrekening werkzaam.
16. Hoe werden de joden en hun schatten op het gebied van Hebreeuwse geschriften in de Donkere Middeleeuwen van de christenheid behandeld, maar welk afschrijvingswerk ging voort?
16 De duisternis van de Donkere Middeleeuwen der rooms-katholieke christenheid nam toe, en de vervolging van de joden door de rooms-katholieke hiërarchie bleef door middel van haar verschrikkelijke kruistochten en religieuze inquisities voortgang vinden, Joodse synagogen werden met hun schatten aan Hebreeuwse geschriften verbranda en de joden werden uit verschillende landen verjaagd, zoals uit Spanje, waaruit zij in 1492 — het jaar waarin Columbus Amerika ontdekte — werden verdreven. Zij werden in getto’s opgesloten. Het joodse getto in het pauselijke Rome werd pas in 1870, toen de Italiaanse bevrijders de stad binnenvielen en de paus de regering ontnamen, ontbonden. Ondanks deze verschrikkelijke behandeling die de joden op al deze manieren van de zijde der christenheid ondergingen, bleven zij afschriften van de Hebreeuwse Heilige Schrift maken ten einde de joodse synagogen van exemplaren te voorzien en voor persoonlijk gebruik exemplaren ter beschikking te hebben.
17, 18. (a) Hoe trokken de joden al vroeg van de uitvinding van de boekdrukkunst voordeel? (b) Wanneer verscheen de eerste volledige Hebreeuwse bijbel, door wie werd deze vervaardigd, en hoe gebruikte een protestantse hervormer een exemplaar van een Hebreeuwse bijbel?
17 Toen werd in 1450 in Duitsland de boekdrukkunst uitgevonden. Het eerste boek dat werd gedrukt, was de Latijnse Vulgaat-bijbel. De joden grepen de uitvinding dadelijk aan om hun bijbel voor persoonlijk gebruik in het Hebreeuws te drukken, alhoewel het door joodse hand vervaardigen van dienstrollen voor gebruik in de synagogen voortgang bleef vinden. In 1473 werd er een Hebreeuwse drukkerij opgericht, en in 1477 werd er een editie van 300 exemplaren van een gedeelte van de bijbel gedrukt.
18 Vervolgens werd op 23 februari 1488 door de joodse drukkerij van Jozua Salomo Israël Nathan te Soncino in het hertogdom Milaan de eerste volledige uitgave van de Hebreeuwse bijbel, met klinkers en accenten, uitgegeven. In Brescia werd door Gerson ben Mozes Soncino een drukkerij opgericht, en hier werd in mei 1494 een volledige Hebreeuwse bijbel vervaardigd. Toen de hervormer Maarten Luther in 1534 zijn bijbelvertaling in het Duits maakte, gebruikte hij hierbij een exemplaar van deze Hebreeuwse bijbel.
19. Welk religieuze werk bezitten de joden thans derhalve nog steeds, en aan wie zijn zij ten aanzien hiervan geen dank verschuldigd?
19 Tot op deze dag hebben de joden hun bijbel, die precies overeenkomt met het gedeelte dat in protestantse of niet-katholieke bijbels door het Oude Testament wordt ingenomen. Deze bewaring van de geïnspireerde tekst van de Hebreeuwse Geschriften is niet aan de Rooms-Katholieke Kerk te danken, die beweert krachtens goddelijke opdracht de eigenares, uitlegster en bewaarster van de bijbel te zijn, en dit ondanks het schandelijke bericht dat ze wegens het vernietigen van bijbels op haar naam heeft staan.
20. Aan wie moet het bewaren van de geïnspireerde tekst van de bijbel worden toegeschreven, en door bemiddeling van wie werd de bijbel voortgebracht en voor wie werd hij bewaard?
20 Neen, de bewaring van de bijbel kan aan geen enkele religieuze organisatie der christenheid worden toegeschreven. De eer voor de bewaring van de geïnspireerde tekst van Gods heilige Woord komt Jehovah God toe, want Hij is de enige Auteur ervan. In de Jesaja-rol (40:8) liet hij optekenen: „Het woord van onzen God houdt eeuwig stand.” Hij verschafte de volledige bijbel door bemiddeling van zijn getrouwe getuigen. Hij heeft de bijbel bewaard opdat Jehovah’s getuigen hem in deze tijd over de gehele wereld zouden kunnen gebruiken (1 Petr. 1:25). Hem komt alle dank toe door bemiddeling van Jezus Christus!
[Voetnoten]
a In The Jewish Encyclopedia, Deel IV van 1910, staat op bladzijde 379 onder „Kruistochten”: „Toen de kruisvaarders ten slotte op 15 juli 1099 Jeruzalem bestormden, dreven zij alle joden in een van de synagogen bijeen en verbrandden hen daar levend . . . Het religieuze vuur dat door de Kruistochten werd aangewakkerd, brandde net zo hevig tegen de joden als vijanden van Christus, als tegen de moslems. Derhalve waren de Kruistochten zowel uit economisch als uit sociaal oogpunt rampspoedig voor Europese joden.”
[Illustratie op blz. 758]
Gedeelte van de Caïro-codex, waarop een colofon wordt getoond van de Massoretische schriftgeleerde Mozes Ben Asjer, 895 n. Chr.