Jehovah’s theocratische organisatie in onze tijd
1, 2. Bij welke gelegenheden toonden Korach, Mirjam, Aäron, de Israëlieten en het vermengde volk geen waardering voor de theocratische ordening?
KORACH had er geen waardering voor. Mirjam en Aäron hebben er niet altijd waardering voor gehad. De Israëlieten in de woestijn hebben er dikwijls geen waardering voor gehad. Het vermengde volk van niet-Israëlieten, dat de Israëlieten vergezelde, heeft er niet altijd waardering voor gehad. Achan verloor de waardering er voor. Koning Saul eveneens. Ook koning Uzzia. Stellig hadden de schriftgeleerden en Farizeeën van Jezus’ tijd er geen waardering voor, evenmin als de geestelijken van onze tijd er waardering voor hebben.
2 Toen Korach en zijn metgezellen zich in de woestijn wilden verhogen tot het priesterschap, en Mozes en Aäron er van beschuldigden dat zij te veel op zich namen, toonden zij dat zij geen waardering hadden voor de theocratische organisatie. De aarde verslond hen (Num. 16:1-33). Toen Mirjam en Aäron tegen Jehovah’s knecht Mozes spraken, hadden zij op dat moment geen waardering voor de theocratische organisatie; zij werden streng terechtgewezen door de Heer, maar werden in goddelijke gunst hersteld toen zij de terechtwijzing hadden verduurd (Num. 12:1-15). Toen de Israëlieten van twintig jaar oud en daarboven weigerden het Beloofde Land binnen te gaan omdat de verspieders hadden bericht dat er reuzen woonden, waren zij opstandig tegen de theocratische organisatie en zij toonden gebrek aan geloof in de grote Theocraat Jehovah. Het gevolg was dat zij stierven in de woestijn en het Beloofde Land nimmer zijn binnengegaan (Num. 13:25-33; 14:1-38). Toen het vermengde volk dat de Israëlieten uit Egypte had vergezeld, vlees begeerde te eten en klaagde tegen Jehovah’s voorziening van het manna en tweedracht zaaide, lieten zij zien dat zij geen waardering hadden voor de theocratische ordening, en zij brachten een plaag over zichzelf en anderen. — Ex. 12:38; Num. 11:4-34.
3. Op welke manieren gaven Achan, koning Saul, koning Uzzia en de schriftgeleerden en Farizeeërs er blijk van dat zij ontheocratisch waren, en hoe tonen de geestelijken der Christenheid in deze tijd eveneens dat zij ontheocratisch zijn?
3 Toen Achan uit begerigheid dingen nam die waren vervloekt, toen koning Saul priesterlijke plichten overnam, toen koning Uzzia zich de dienst van de Aäronische priesterschap aanmatigde, gaven zij er allen blijk van dat zij de theocratische organisatie van Jehovah niet onderscheidden en er geen achting voor hadden (Joz. 6:17-19; 7:1, 19-25; 1 Sam. 13:9-14; 2 Kron. 26:16-21). De schriftgeleerden en Farizeeërs van Jezus’ dagen waren ook ontheocratisch, want zij stelden de overleveringen van mensen in de plaats van het Woord Gods en verwierpen Jezus de Messias (Matth. 15:1-9; Joh. 19:13-18). Hierin beeldden zij de geestelijken der Christenheid af, die de Bijbel verwerpen, door mensen gemaakte leerstellingen en geloofsbelijdenissen leren en zich liever met de politiek dezer wereld verenigen dan Christus, de op de troon geplaatste Koning, ondersteunen. Zij weigeren het teken te zien dat hij in de hemel op de troon is geplaatst, en vooral knijpen zij hun ogen stevig dicht voor het onderdeel van het teken dat betrekking heeft op de zichtbare theocratische organisatie, die door Jehovah in deze laatste dagen dezer oude wereld zou worden opgericht en door hem zou worden gebruikt, zoals was voorzegd: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten werd aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester bij zijn komst hem bezig vindt dit te doen. Waarlijk ik zeg u dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matth. 24:45-47, NW.
4. Welk beginsel wordt door eerzuchtige personen vergeten, en welke zichtbare theocratische regelingen hebben bestaan en bestaan nog?
4 Zij die geen waardering hebben voor de theocratische ordening en die op persoonlijke macht en verhoging uit zijn, vergeten het beginsel dat in Psalm 75:6-8 staat opgetekend: „Verhoogt uw hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals. Want het verhogen [bevordering] komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn [het zuiden]; maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen” (KJ). Over de zichtbare hoofdzetel van Gods voorbeeldige theocratische organisatie Israël werd gezegd dat deze zetel zich in of aan „de zijden van het noorden” bevond (Ps. 48:3; Jes. 14:13). De juiste bevordering zou dus niet uit het Oosten of het Westen of het Zuiden komen, maar van Jehovah door zijn kanaal. Hij werkte door middel van die ene theocratische organisatie, niet door middel van verscheidene organisaties. Mettertijd werd deze organisatie vervangen door een nieuw stelsel, en voor een nieuwe, zichtbare theocratische organisatie heeft Christus „gaven in mensen” gegeven, welke mensen in verschillende hoedanigheden dienden in de ene theocratische regeling. Zij werden door Jehovah tot hun positie bevorderd en allen waren zij verenigd in slechts de ene hoop, het ene geloof en de ene doop. Deze zichtbare theocratische organisatie had niets met intergeloof uit te staan (Ef. 4:4-13, NW). Zoals was voorzegd, kwamen er na de dood van de apostelen en hun medewerkers wolfachtige personen, die de kudde verstrooiden, in tweedracht veroorzakende sekten verdeelden en de zichtbare organisatie verbraken (Hand. 20:29, 30; 2 Petr. 2:1). In onze tegenwoordige tijd is de zichtbare theocratische organisatie hersteld doordat „de getrouwe en beleidvolle slaaf” is aangesteld.
„DE GETROUWE EN BELEIDVOLLE SLAAF”
5. Wat is de betekenis van de uitdrukkingen „slaaf” en „huisknechten”, zoals deze in Mattheüs 24:45 worden gebruikt?
5 „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten werd aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd?” De slaaf en de huisknechten zijn dezelfde personen, alleen worden zij uit verschillende gezichtspunten beschouwd. Onder de uitdrukking „slaaf” worden Christus’ gezalfde volgelingen van tegenwoordig gezien als klasse, een samengestelde slaaf of samengestelde knecht. God zelf verklaart de aangelegenheid op deze wijze: „Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HERE [Jehovah], en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb” (Jes. 43:10). Merk op dat vele getuigen één knecht worden genoemd. Onder de uitdrukking „huisknechten” worden zij die de slaaf-klasse vormen, gezien als afzonderlijke personen. In Lukas 12:42 (NW) wordt over hen gesproken als over „lichaam van bedienden”. Murdocks vertaling uit het Syrisch stemt overeen met het gebruik van „huisknechten” in Mattheüs 24:45, en een andere vertaling uit het Syrisch, door A.S. Lewis, vertolkt de uitdrukking met „metgezellen”, dat wil zeggen, medeslaven. Zij zijn huisslaven in het huisgezin van God en worden, als verenigde klasse of als verenigd genootschap, „de getrouwe en beleidvolle slaaf” genoemd. Wanneer een aantal huisknechten goddeloos worden en hun medeslaven beginnen te slaan, worden deze boosdoeners insgelijks de voorzegde „boze slaaf”-klasse. — Matth. 24:48-51, NW.
6. Uit welke verschillende gezichtspunten worden Christus’ gezalfde volgelingen beschouwd in Mattheüs 24:45-51 en Mattheüs 25:14-30, en wat wordt te kennen gegeven door het feit dat er maar één „getrouwe en beleidvolle slaaf” is?
6 In Mattheüs 24:45-51 worden de dienstvoorrechten getoond die aan de getrouwen als klasse worden verleend, en de straf die de ontrouwen als klasse wordt toebedeeld. In Mattheüs 25:14-30 wordt getoond hoe de Heer handelt met getrouwe en ontrouwe slaven als afzonderlijke personen. Als afzonderlijke personen moet een ieder er naar streven aan de eisen van de Meester te voldoen. Verenigd als een groep van getrouwe slaven vormen zij een zichtbare theocratische organisatie en in Jezus’ illustratie die hier wordt besproken, worden zij afgebeeld als een „getrouwe en beleidvolle slaaf”, en deze samengestelde slaaf-klasse moet er op toezien dat ze op de juiste wijze zorgt voor al haar afzonderlijke leden, de huisknechten. Vóór de komst van de Meester, Christus Jezus, moest ze al haar leden ’hun voedsel verschaffen op de juiste tijd’. Men dient ook op te merken dat God niet verscheidene beleidvolle slaaf-klassen heeft, verscheidene theocratische organisaties waaronder het werk wordt verdeeld. „Bestaat Christus verdeeld?” Neen! Het is „één lichaam”. — 1 Kor. 1:13; 12:12, 13, NW.
7. Wie worden door de feiten als „de getrouwe en beleidvolle slaaf” geïdentificeerd?
7 Maar wederom vragen wij: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten werd aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd?” In 1878, veertig jaar voor de komst des Heren tot de tempel voor het oordeel, was er een klasse oprechte gewijde Christenen die zich had afgescheiden van de hiërarchische en clericale organisaties en trachtte terug te gaan tot het ware Christendom, zoals dit werd beoefend door de vroege Christenen voordat de kudde na de dood der apostelen door de zware wolven werd geteisterd. Zij zetten een campagne op touw om de fundamentele waarheden te herstellen, opdat de geestelijk hongerigen zich er mede konden voeden, en de heidense leerstellingen die door de afvallige Christenheid waren aangenomen, te vervangen. Het was de juiste tijd voor zulk geestelijk voedsel en om de weg te bereiden voor Christus’ komst voor het oordeel in de tempel (Mal. 3:1; 4:5, 6). Deze groep getrouwe onderzoekers begon De Wachttoren uit te geven, die toen „Zions Wachttoren en heraut van Christus’ tegenwoordigheid” werd genoemd, en zoals in de eerste uitgave, in juli 1879, werd aangekondigd, was het doel van dit tijdschrift de „kleine kudde” ’voedsel te verschaffen ter rechter tijd’. De feiten tonen aan dat het dit sedert 1879 heeft gedaan. In 1884 richtten zij een wettelijke corporatie op die het genootschap van getuigen of bedienaren van het evangelie zakelijk of wettelijk zou vertegenwoordigen. Tot op deze dag is de wettelijke corporatie, het Watch Tower Bible & Tract Society (Wachttoren Bijbel- & Traktaatgenootschap), gebruikt als een werktuig om publicaties in omloop te brengen en de predikingswerkzaamheden van het genootschap van getuigen, die over de gehele aarde verspreid zijn, te leiden en te verenigen. Toen Christus in 1918 voor het oordeel kwam, vond hij er enkelen die met deze groep verbonden waren, die dachten dat de Heer zijn komst had vertraagd en zij onderdrukten hun medeslaven in Christus. Zij werden uitgeworpen als de „boze slaaf”-klasse. Zij die God getrouw dienden, werden als de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse geïdentificeerd.
8. Welke bevordering valt deze getrouwe slaaf-klasse ten deel?
8 Wat is de Meester besloten met de beleidvolle slaaf te doen? „Waarlijk ik zeg u dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen.” Voordat de slaaf deze bevordering ten deel valt, is hij slechts over de huisknechten of het lichaam van bedienden des Heren aangesteld, om hun hun geestelijke voedsel te geven op de juiste tijd. Thans, omdat de slaaf getrouw is geweest in deze ene dienst, wordt hem veel meer te doen gegeven. Evenals in de illustratie van de talenten wordt aangetoond dat de afzonderlijke slaven worden beloond met meer voorrechten indien zij getrouw zijn en dat al hun voorrechten worden weggenomen wanneer zij ontrouw zijn, wordt in deze illustratie, die over de klassen handelt, de getrouwe, beleidvolle slaaf-klasse aangesteld over alle bezittingen van de meester terwijl de boze slaaf-klasse volkomen wordt verstoten. Terwijl de beleidvolle slaaf er eens verantwoordelijk voor was slechts de gezalfde lichaamsleden van Christus te voeden, moet hij nu de volgende taak op zich nemen: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.” — Matth. 24:14, NW.
9. Wie zijn bij „al zijn bezittingen” inbegrepen, welke nog grotere verantwoordelijkheid betekent dit voor de slaaf, en hoe kwijt hij zich er van?
9 Aan deze slaaf zijn alle Koninkrijksbelangen op aarde toevertrouwd, en een van de belangrijkste van deze belangen is de stroom van nieuwe waarheden, die ontstaan doordat er vele profetieën in vervulling gaan. De boodschap wordt voller en vollediger, van steeds groter belang voor de kritieke tijden waarin wij leven, en doeltreffender om de mensen uit de natiën te scheiden in de klasse der schapen of der bokken. De schapen die thans worden vergaderd, zijn de „andere schapen” des Heren, zij behoren hem toe, en daar de beleidvolle slaaf voor alle bezittingen van de Meester moet zorgen, moet deze getrouwe gezalfde klasse haar voedselvoorzieningsprogramma uitbreiden zodat niet alleen de huisknechten maar ook deze „andere schapen” ’hun voedsel op de juiste tijd’ wordt verschaft (Joh. 10:16). De beleidvolle slaaf doet dit getrouw. Door middel van het wettelijke werktuig, het Wachttoren Genootschap, verschaft hij het geestelijke voedsel in gedrukte vorm, hij treft regelingen voor vergaderingen, organiseert de activiteit met betrekking tot de dienst, zendt speciale reizende vertegenwoordigers en zendelingen uit, belegt grote vergaderingen, en voorziet op vele andere manieren de huisknechten en de andere schapen van de middelen waarmede zij worden gevoed en gesterkt en op doeltreffende wijze worden geleid in een verenigde activiteit tot eer van Jehovah.
PUNTEN WAARVAN WIJ EEN BEGRIP DIENEN TE HEBBEN
10. Hoe handelt God met zijn aardse dienstknechten, zoals wordt aangetoond in het geval van David?
10 Jehovah God handelt met zijn volk als met een knecht-klasse. Hij voedt niet ieder afzonderlijk en evenmin stelt hij een afzonderlijke persoon over hen aan. Geen afzonderlijke onderzoeker van Gods Woord openbaart Gods wil of legt Zijn Woord uit (2 Petr. 1:20, 21). God geeft de uitlegging en onderwijst, door bemiddeling van Christus, de Voornaamste Knecht, die vervolgens de beleidvolle slaaf gebruikt als het zichtbare kanaal, de zichtbare theocratische organisatie. David naderde God via de priesterorganisatie, welke werd vertegenwoordigd door Abjathar, die de efod had; en een dienstknecht in deze tijd moet insgelijks naar Gods zichtbare organisatie opzien voor het geestelijke voedsel dat op tijd wordt gegeven, en voor aanwijzingen in de Koninkrijksdienst (1 Sam. 23:6, 9-11; 30:7, 8). Evenals in de illustratie van de talenten wordt getoond, waar verschillende bedragen werden toevertrouwd aan verschillende afzonderlijke slaven op grond van hun bekwaamheden, worden aan de huisknechten dienstvoorrechten toegewezen op grond van hun bekwaamheden en toewijding en bereidwilligheid zich aan de leiding van de heilige geest te onderwerpen en zich er naar te schikken. Jehovah plaatst door bemiddeling van Christus de huisknechten in hun dienstposities in het beleidvolle slaaf-lichaam. — 1 Kor. 12:18.
11. Hoe tonen wij waardering voor de betrekking waarin wij tot de zichtbare theocratische organisatie staan, vooral wat het geestelijke voedsel betreft?
11 Wij moeten tonen dat wij inzicht in deze aangelegenheden hebben, en de verhouding waarin wij tot de zichtbare theocratische organisatie staan, waarderen, terwijl wij in gedachten houden welk lot degenen zoals Korach, Achan, Saul en Uzzia en anderen die de theocratische ordening vergaten, hebben ondergaan. Zijn wij als enkelingen aangesteld het voedsel voort te brengen voor de geestelijke tafel? Neen? Laten wij dan niet trachten de plichten van de slaaf over te nemen. Wij dienen datgene wat ons wordt voorgezet, te eten, te verteren en te verwerken, zonder gedeelten van het voedsel te schuwen omdat het misschien niet in onze geestelijke smaak valt. De waarheden die wij zullen verkondigen, zijn de waarheden welke door middel van de organisatie van de beleidvolle slaaf zijn verschaft, niet enige persoonlijke opvattingen die in strijd zijn met datgene waarin door de slaaf is voorzien als voedsel op de juiste tijd. Jehovah en Christus leiden de slaaf en wijzen de slaaf terecht als dit nodig is, niet wij als enkelingen. Indien er een punt is dat wij niet dadelijk inzien, dienen wij te blijven trachten het te begrijpen in plaats dat wij in opstand komen, het verwerpen en aanmatigend de houding aannemen dat er meer waarschijnlijkheid bestaat dat wij het bij het rechte eind hebben dan de beleidvolle slaaf. Wij dienen op zachtmoedige wijze met de theocratische organisatie des Heren mee te gaan en op verdere opheldering te wachten, in plaats dat wij bij de eerste maal dat er een gedachte wordt genoemd die onaangenaam voor ons is, er niets van willen weten, ons met vergezochte argumenten gaan ophouden en onze kritiek en opvattingen uiten alsof ze grotere waarde hadden dan het geestelijke voedsel waarin door de slaaf werd voorzien. Theocratische personen zullen waardering tonen voor de zichtbare organisatie des Heren en niet zo dwaas zijn hun menselijke redeneringen, gedachten en persoonlijke gevoelens tegenover Jehovah’s kanaal te stellen.
12. In welke gemoedstoestand kunnen wij, met het oog op onze ondervinding in het verleden, de voorzieningen van de slaaf ontvangen?
12 Nu zullen enkelen wellicht vragen: Dienen wij het voedsel waarin door middel van de beleidvolle slaaf wordt voorzien, te aanvaarden als van de Heer afkomstig en als waarachtig, of dienen wij het niet te aanvaarden alvorens wij het voor ons zelf hebben beproefd? Indien wij ons tegenwoordige begrip van de Bijbel hebben verkregen door te eten aan de tafel die door de slaaf is aangerecht, indien wij daardoor zijn vrijgemaakt van valse leerstellingen en zijn opgebouwd in de reine en onbesmette aanbidding van God terwijl ons een hoop van een nieuwe wereld is gegeven, dienen wij enig vertrouwen te hebben in de voorzieningen van de slaaf. Worden wij, nadat wij zijn gevoed en daardoor tot onze tegenwoordige geestelijke sterkte en rijpheid zijn gekomen, plotseling knapper dan onze vroegere verzorger en verlaten wij de verlichtende leiding van de organisatie die ons als een moeder heeft verzorgd? „Verlaat de wet uwer moeder niet” (Spr. 6:20-23). En indien de hemelse Vader geen steen of slang of schorpioen zou geven aan een kind dat hem om brood of vis of een ei vroeg, zullen wij dan het geestelijke voedsel waarin hij door middel van de slaaf voorziet, aanpakken alsof wij door een steen vermorzeld of door een slang gebeten of door een schorpioen gestoken zouden worden? (Matth. 7:7-11; Luk. 11:9-13, NW). Dienen wij te twijfelen aan en wantrouwend te zijn ten aanzien van elke nieuwe voorziening? „Hij die twijfelt, is gelijk een golf der zee die door de wind gedreven en op- en neergewaaid wordt. Want die mens mene niet dat hij iets van Jehovah zal ontvangen” (Jak. 1:6, 7, NW). Zelfs de Bereeërs ontvingen de prediking van Paulus eerst „met de grootste bereidwilligheid des geestes”, en daarna gingen zij er toe over ’dagelijks de Schriften zorgvuldig te onderzoeken om te zien of deze dingen zo waren’ (Hand. 17:11, NW). Dit was de eerste maal dat de Bereeërs werkelijk in aanraking kwamen met de prediking van Paulus, toch ontvingen zij deze prediking met bereidwilligheid en zij bestudeerden vervolgens voor zichzelf de gedeelten waar dit in de Schriften werd ondersteund. Met welk een veel grotere bereidwilligheid kunnen wij dan vol vertrouwen de voorzieningen van de slaaf ontvangen, daar wij, anders dan de Bereeërs, in het verleden veel ondervinding hebben opgedaan in verband met de kostbare voorzieningen die van de slaaf afkomstig zijn. Nadat wij deze voedselvoorzieningen hebben ontvangen, overtuigen wij ons van de Schriftuurlijkheid er van ten einde ons de boodschap eigen te maken, en wij doen dit in een geest van zachtmoedigheid en goed vertrouwen en niet met een geest die er op uit is te twisten.
DE DWAASHEID VAN HET HOUDEN VAN BESPIEGELINGEN
13. Waarom houden sommigen gewoonlijk bespiegelingen en verkondigen zij theorieën?
13 Er zijn enkele personen die verzot schijnen te zijn op speculeren of het houden van bespiegelingen. Zij willen van kleine groepjes gaarne het middelpunt van het gesprek zijn, en zij verkondigen hun theorieën over het hoe of wanneer dit of dat zal geschieden. Misschien zijn zij niet willens en wetens opstandig over datgene waarin door de slaaf wordt voorzien, maar indien zij slechts datgene kunnen bieden wat de slaaf reeds heeft verschaft, vallen zij niet in het oog. Hoe kunnen zij persoonlijk schijnen indien zij slechts datgene weerkaatsen wat alle andere getuigen Jehovah’s weerkaatsen? Daarom zoeken zij naar iets wat meer sensationeel is, naar wat „nieuw licht” ten einde onbehoedzame toehoorders te verblinden. Wanneer zij degenen die met open mond luisteren, voeden met hun reeks nieuwe theorieën, geven de toehoorders, doordat zij in vervoering en met onverdeelde aandacht luisteren, voedsel aan het „ik” van hen die zulke bespiegelingen houden. Wanneer een ander op dezelfde wijze begint te praten en de algemene aandacht trekt, stelt de persoon die er bespiegelingen op na houdt, niet langer belang in het conversatiegroepje en hij gaat verder. Zulke speculerende personen erkennen wellicht dat enkele van hun vroegere theorieën verkeerd waren, maar zij geven er geen blijk van dat deze fouten een les voor hen zijn geweest doordat zij zich er van weerhouden nieuwe theorieën voort te brengen. Hun verlangen, te worden beschouwd als een onafhankelijke en diepe denker, is sterker dan hun verlangen theocratisch te zijn.
14. Hoe redeneren enkelen van hen die speculeren, maar waarvoor worden zij door hun eigendunk verblind?
14 Enkelen van hen die speculeren, zijn opstandiger dan anderen, daar zij het op leerstellig gebied niet eens zijn met de voorzieningen van de beleidvolle slaaf en zich verhogen boven het door de Heer ingestelde kanaal. Zij redeneren dat de theocratische organisatie het niet altijd bij het rechte eind heeft gehad, en dat zij eens opvattingen hebben gehad die door de organisatie werden verworpen maar welke ze nu leert, en aldus geven zij te kennen dat mettertijd hun tegenwoordige theorieën eveneens aanvaard zullen worden. Nimmer gewagen zij van de talloze bespiegelingen die zij in het verleden te berde hebben gebracht en welke nimmer zijn aangenomen. Dat zou hun campagne bederven die zij op touw hebben gezet om hun tegenwoordige opvattingen gretig ingang te doen vinden. Waarvoor zij door hun eigendunk worden verblind, is, dat de zichtbare theocratische organisatie nimmer heeft beweerd onfeilbaar te zijn, dat ze weet dat de boodschap voortdurend gezuiverd zal worden door de verwijdering van onjuiste opvattingen, dat ze verwacht dat er nieuwe waarheden onthuld zullen worden wanneer meer profetieën in vervulling gaan, dat het licht geleidelijk aan helderder zal schijnen tot de volmaakte dag, en dat de ophelderingen door middel van de beleidvolle slaaf zullen komen en niet door bemiddeling van personen die speculeren en zichzelf verhogen (Spr. 4:18; Jes. 6:5-7; Mal. 3:1-3). Het is een gestadig proces, want de slaaf zal „hun op de juiste tijd hun mate van voedselbenodigdheden . . . blijven geven” (Luk. 12:42, NW). Ongetwijfeld hebben enkelen opvattingen die pas later worden gepubliceerd; ze eerder te publiceren, zou voorbarig geweest kunnen zijn en zou niet „op de juiste tijd” geweest kunnen zijn. Wacht op de Heer.
15. Welke schade kan het gevolg zijn van ongegronde speculaties of bespiegelingen, en hoe zullen theocratische personen op zo iets reageren?
15 Doch òf zij uit opstandigheid speculeren òf dat zij het slechts gedachteloos doen, zij kunnen schade aanrichten. Zij stellen zich aan het gevaar bloot opgeblazen te worden en een gevoel te krijgen dat zij belangrijk zijn, of zij kunnen zwakken in het geloof aan het struikelen brengen. Zij kunnen de eenheid des geestes belemmeren en veroorzaken dat niet iedereen de dingen op dezelfde wijze ziet. Zij vestigen de aandacht veeleer op het schepsel dan op de Schepper en zijn zichtbare organisatie. Hun ongegronde bespiegelingen kunnen zich verbreiden, vragen en twijfel doen ontstaan en de eenheid in het werken in gevaar brengen. Theocratische personen zullen bespiegelingen en degenen die er bespiegelingen op na houden, mijden. Zij zullen met volle teugen van de wateren der waarheid drinken en ze niet troebel maken met opgeblazen persoonlijke opvattingen en bespiegelingen. Wanneer allen hetzelfde water der waarheid drinken, zullen allen de dingen op dezelfde wijze zien, schouder aan schouder werken en naast elkander de nieuwe wereld binnenmarcheren, terwijl allen gelijke tred houden met de „getrouwe en beleidvolle slaaf”. Zij die speculeren en hun eigen lievelingstheorieën bereiden en zelf een kleine geestelijke tafel aanrechten, of die aan de tafel des Heren zitten maar kleine bijgerechten opdissen welke door hen zelf zijn bereid, en trachten anderen er toe over te halen van deze bijgerechten te proeven, lopen niet in de pas met de theocratische organisatie, hoewel zij in hun blinde eigendunk denken dat de slaaf en de huisknechten en de andere schapen niet in de pas lopen.
16. Welke Schriftuurlijke raad wordt over het hoofd gezien door hen die er bespiegelingen op na houden, welke raad wij dienen op te volgen?
16 De slaaf en de huisknechten en de andere schapen lopen in de pas met elkander en met God en Christus. Zij lopen niet uit de pas en zij dienen er zelfs niet aan te denken te veranderen en in de pas te gaan lopen met een klein aantal personen die zichzelf hebben verhoogd en de Schriftuurlijke raad omtrent deze aangelegenheden over het hoofd zien. „Indien iemand een andere leer onderwijst en niet instemt met gezonde woorden, die van onze Here Jezus Christus, noch met de leer die in overeenstemming met godvruchtige toewijding is, die is opgeblazen van trots, verstaat niets, maar is geestelijk ziek over twistvragen en debatten over woorden. Hieruit komen voort bittere afgunst, twist, schimpende woorden, boze vermoedens, heftige twistgesprekken over kleinigheden van de zijde van mensen die in de geest verdorven zijn en zijn beroofd van de waarheid.” „Behoed wat u is toevertrouwd, en keer u af van de ijdele woorden waardoor hetgeen heilig is, wordt ontwijd, en van de tegenstrijdigheden der valselijk genaamde ’kennis’. Door met deze kennis te geuren, zijn sommigen van het geloof afgedwaald.” „Blijf vasthouden aan het voorbeeld van gezonde woorden die gij van mij hebt gehoord, tezamen met het geloof en de liefde die in verband staan met Christus Jezus.” „Blijf hen aan deze dingen herinneren, en beveel hun voor het aangezicht van God als getuige, niet te strijden over woorden, iets wat in het geheel geen nut heeft omdat zij die luisteren, er door worden omvergeworpen. Maar schuw lege woorden die dat wat heilig is, ontwijden; want zij zullen tot nog meer goddeloosheid voortgaan, en hun woord zal zich verbreiden gelijk koudvuur.” „Zij ondermijnen het geloof van sommigen.” „Wijs dwaze en speculatieve twistvragen van de hand, wetend dat er strijd uit voortkomt.” „[Ziet] op hen die in strijd met de leer welke gij hebt geleerd, verdeeldheid scheppen en aanleiding geven tot struikelen, en mijdt hen.” — Rom. 16:17; 1 Tim. 1:4, 7; 6:3-5, 20, 21; 2 Tim. 1:13; 2:14, 16-19, 23-26; Titus 3:9-11, NW.
WAAROM WIJ INTERGELOOF BOTWEG WEIGEREN
17. In welke twee grote groepen laten de kerken der Christenheid zich verdelen, en verschaft één van deze groepen ’voedsel op de juiste tijd’?
17 Velen in de Christenheid zullen verbolgen zeggen: Jehovah’s getuigen nemen te veel op zich. Hetzelfde bracht Korach tegen Mozes in (Num. 16:3). De feiten tonen echter aan dat Jehovah’s getuigen prediken dat het Koninkrijk is opgericht en dat zij alle natiën waarschuwen voor de nadering van Armageddon. Hun organisatie wordt theocratisch bestuurd, en ze brengt het geestelijke voedsel voort dat op de juiste tijd komt. Welke orthodoxe religieuze organisatie in de Christenheid verschaft nieuw geestelijk voedsel voor deze kritieke tijden? Bieden de fundamentalisten niet nog steeds dezelfde droge schillen aan, babbelen zij niet nog steeds over dezelfde eeuwenoude geloofsbelijdenissen, en herhalen zij niet op eentonige wijze steeds weer hun weinige grondleerstellingen, die zij aan het heidendom hebben ontleend? Waarlijk, „hun religie is een schijnvertoon, louter een traditie die, zij uit het hoofd hebben geleerd” (Jes. 29:13, Mo). De modernistische kerken hebben nieuwe leerstellingen voortgebracht die aan de tijden zijn aangepast, maar hun nieuwe aanbiedingen zijn niet geschikt voor de evangelieprediking. In plaats daarvan wordt de Bijbel door hen te gronde gericht, zij wijzen hem af als een mythe en legende, ten hoogste is hij nog slechts goede literatuur, terwijl zij wetenschap en evolutie, psychologie en psychiatrie aanbieden in een poging populair te zijn bij een materialistische beschaving. God zegt botweg dat de tafels der Christenheid „vol van uitspuwsel” zijn. Er heerst in de hoogste mate geestelijke hongersnood onder hen. Wat een tegenstelling bestaat er tussen de toestand waarin hun volgelingen verkeren en die waarin Jehovah’s getuigen verkeren! — Jes. 28:8; 65:13-15; Jer. 2:13; Amos 8:11, 12.
18. Waaraan dienen degenen te denken die duidelijke taal veroordelen als onverdraagzaam?
18 Doordat de religiën der Christenheid oude heidense leerstellingen en gebruiken of moderne philosophieën in de plaats stellen voor de waarheden die in de Bijbel zijn vervat, komen ze overeen met het afvallige Israël, dat beleed Jehovah’s volk te zijn: „Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht” (Jes. 1:3, NBG). Zij plaatsen zich in de positie waarin zij een smartelijk oordeel ondergaan, waartegen zij luide protesteren en dat door hen als onverdraagzaam wordt betiteld. Maar zegt God in deze tekst niet zelf dat zij minder verstand hebben dan een rund en een ezel? In zijn Woord worden zij „stomme honden” en „gulzige honden” genoemd. Christus Jezus noemde hen dwazen, leugenaars, en zonen van de Duivel. Sarcasme, bespotting en hoon worden tegen de valse religie-aanhangers gebruikt. Merk de woorden op die Job tot enkelen van hen spreekt: „Hoe goed hebt gij den onmachtige geholpen, den krachteloozen arm gesteund, voortreffelijken raad den onverstandige gegeven, een overvloed van inzicht ten toon gespreid!” Beschouw voor nog een voorbeeld van spottende ironie, de woorden die Elia sprak tot de valse aanbidders toen hun god geen antwoord gaf nadat zij urenlang hadden gesmeekt: „Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden” (1 Kon. 18:21-28, NBG; Job 12:2, 7, 8; 26:2, 3, OB; Jes. 56:10, 11, KJ; Matth. 23:17; Joh. 8:44). Dit dient hen die heftig schimpen op Jehovah’s getuigen omdat dezen duidelijke taal spreken ten aanzien van de valse religiën, tot nadenken te brengen. Wanneer zij zulke duidelijke taal veroordelen, moeten zij de Bijbel en God zelf ook veroordelen!
19. Waarom kan een Christen zich dus niet aansluiten bij een intergeloof-beweging, en wat zou hij zonder protest moeten tolereren indien hij zich er wel bij aansloot?
19 Al het voorgaande bewijst duidelijk dat Christenen zich niet kunnen aansluiten bij intergeloof-bewegingen. Evenmin als Abel met Kaïn kon samengaan, of Israël met Egypte of met de Kanaänieten, of Jezus met de schriftgeleerden en Farizeeërs en Sadduceeërs, en evenmin als de eerste Christenen zich konden verenigen met de samensmelting van heidendom en afvallig Christendom, hetgeen door Constantijn tot stand werd gebracht. Indien een Christen tot de schaapskooi van intergeloof zou gaan behoren, zou dit betekenen, dat hij heidense leerstellingen die een Christelijk naamkaartje dragen, moest tolereren, dat hij de leerstelling van de drieënige God moest tolereren, beweringen moest tolereren dat God op duivelse wijze zielen pijnigt in vuurpoelen, de godslastering tolereren dat God voor geld pijn lijdende zielen uit een brandend vagevuur zal bevrijden, roulettespelen tolereren, de opvatting tolereren dat Jezus niet de Messias maar een bedrieger was, de duivelse leerstelling der evolutie tolereren, de clericale huichelarij en politieke bemoeiingen tolereren, religieuze oorlogsophitserij en door aalmoezeniers uitgesproken zegeningen over Christenen die Christenen doden, tolereren — en zo zou men kunnen doorgaan met een eindeloze stroom van godslasteringen die een Christen stilzwijgend zou moeten tolereren. Hij zou de zonde door de vingers moeten zien, zijn ogen moeten sluiten voor het verkeerde, zijn oren moeten dichtstoppen voor godslasteringen, en zijn tong stom moeten maken ten einde het kwade stilzwijgend te tolereren. Uit vrees dat hij mensen door woord of daad zou beledigen, zou hij God beledigen doordat hij in naam van tolerantie elke satanische strik zou tolereren die zich op zijn weg voordeed. Hij zou te ongeschikt en te vuil zijn voor Jehovah’s dienst en met betrekking tot hem zou de spreuk bewaarheid worden: „De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de zeug die werd gewassen, tot het rollen in de modder.” Terugkeren tot de vuiligheid dezer wereld nadat wij er van afgescheiden en gereinigd zijn, zou ons tot voorwerpen maken die niet geschikt zijn enige verdere barmhartigheid van Jehovah te ontvangen (Hebr. 10:26; 2 Petr. 2:20-22; Openb. 18:4, NW). Laten wij derhalve door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid de zichtbare theocratische organisatie die hij in onze tijd heeft opgericht, waarderen en laten wij nauw verbonden blijven met deze organisatie.