Onze liefde voor de mensheid verruimen
1. Wat is er, zoals Jezus Christus aantoonde, bij betrokken volkomen te zijn in het betonen van liefde voor medemensen?
LAAT u uw medemensen een steeds grotere plaats in uw hart innemen? Maakt u er vorderingen in volkomen te zijn in uw liefde? Dit houdt meer in dan u vriendelijk en edelmoedig te betonen jegens mensen die u gunstig gezind zijn. Jezus Christus zei: „Indien gij liefhebt die u liefhebben, wat voor verdienste hebt gij dan? Want zelfs de zondaars [mensen met een slechte reputatie] hebben lief die hen liefhebben. En indien gij goeddoet aan hen die u goeddoen, wat voor verdienste hebt gij dan eigenlijk? Zelfs de zondaars doen hetzelfde. Indien gij voorts leent zonder rente aan hen van wie gij hoopt te ontvangen, wat voor verdienste hebt gij dan? Zelfs zondaars lenen zonder rente aan zondaars, om evenveel terug te krijgen. Blijft daarentegen uw vijanden liefhebben en goeddoen en lenen zonder rente, zonder te hopen iets terug te krijgen, en uw beloning zal groot zijn, en gij zult zonen van de Allerhoogste zijn, want hij is goed voor de ondankbaren en goddelozen.” — Luk. 6:32-35.
2. Hoe heeft Jehovah zelfs jegens de ondankbaren en goddelozen goedheid en liefde ten toon gespreid?
2 Beschouwt u eens hoe goed Jehovah God voor de ondankbaren en goddelozen is. Zij trekken voordeel van de cyclussen die hij in werking heeft gesteld om leven op aarde mogelijk te maken. Hij onthoudt hun niet wat voor hun bestaan onmisbaar is — lucht, zonneschijn en regen. „Hij zelf [geeft] aan allen leven en adem en alle dingen” (Hand. 17:25). „Hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” — Matth. 5:45.
3. Wat onthullen Jehovah’s vroegere activiteiten over zijn vermogen zonneschijn en regen in te houden?
3 Jehovah God is uit vrije verkiezing goed en edelmoedig. Als Schepper heeft hij de dingen die voor het leven onontbeerlijk zijn volledig in de hand en kan hij zijn gaven op selectieve wijze inhouden. Dit blijkt duidelijk uit zijn activiteiten in het verleden. In de tijd van Mozes onthield hij de Egyptenaren drie dagen lang zonneschijn, terwijl hij de Israëlieten gedurende diezelfde periode licht schonk (Ex. 10:23). Toen de Israëlieten hem eeuwen later ontrouw waren, oefende Jehovah toezicht uit op de regenval. Door bemiddeling van zijn profeet Amos herinnerde hij hen aan het volgende: „Wat mij betreft, ik heb ulieden ook de stortregen onthouden toen het nog drie maanden tot de oogst was; en ik liet het regenen op de ene stad maar op een andere stad liet ik het dan niet regenen. Er was één stuk land waarop het dan regende, maar een stuk land waarop ik het dan niet liet regenen, verdorde.” — Amos 4:7.
4. (a) Waarom heeft Jehovah God de ondankbaren en goddelozen de noodzakelijke levensbehoeften niet onthouden? (b) Hoe is Jehovah in het tot uitdrukking brengen van liefde veel verder gegaan dan het verschaffen van de levensbenodigdheden?
4 Maar waarom heeft Jehovah God de goddelozen geen zonneschijn en regen onthouden wanneer hij dit in zijn macht had? Waarom is hij zelfs jegens degenen die zijn gaven niet waarderen goed en liefdevol? Omdat hij hen in de gelegenheid wil stellen te veranderen en hem uit vrije verkiezing te dienen. Hij is zelfs veel verder gegaan dan hun alleen maar toe te staan de noodzakelijke levensbehoeften te ontvangen. Hij heeft voor hen en voor alle anderen van de mensheid een voorziening getroffen op grond waarvan zij van zonde en de dood bevrijd kunnen worden. Dit heeft hem heel veel gekost: het offer van zijn eniggeboren Zoon (Joh. 3:16). „God”, zo zegt de bijbel, „beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren” (Rom. 5:8). Door deze daad van liefde werd een wettelijke basis gelegd op grond waarvan de mensheid losgekocht kon worden van de verslaving aan zonde waaraan zij onderworpen werden toen Adam het menselijke leven voor zichzelf en zijn ongeboren nageslacht verbeurde.
5. Aan wie behoort het mensengeslacht toe, en waarom?
5 De loskoopprijs was Jezus Christus’ volmaakte menselijke leven. Aangezien zijn leven de prijs vormde, is hij, naast Jehovah God, die de regeling in het leven heeft geroepen, medeëigenaar van het mensengeslacht. Daarom zegt de Schrift dat zowel God als Christus de mensheid hebben gekocht. Wij lezen over de „gemeente Gods . . . welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht” (Hand. 20:28). En over Jezus Christus verklaart Openbaring 5:9: „Gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht.” Dat niet slechts de leden van de gemeente van God tot de gekochten behoren, blijkt duidelijk uit 1 Timótheüs 2:6, waar naar Jezus wordt verwezen als een „overeenkomstige losprijs voor allen”. Blijft uw liefde voor uw medemensen zich verruimen omdat u beseft dat alle mensen in werkelijkheid het eigendom van God en Christus zijn?
6. Welke waarde kent God aan leven toe?
6 Jehovah God beschouwt het leven als iets bijzonder waardevols. Hij wil niet dat degenen die hij met het kostbare bloed van zijn Zoon heeft gekocht, vergaan. Hij wenst dat mensen overal ter wereld, ongeacht hun sociale positie in het leven, de waarheid leren kennen, zijn voorziening aanvaarden en leven verwerven (1 Tim. 2:1-4). Zoals de apostel Petrus schreef, wenst „hij niet . . . dat er iemand vernietigd wordt maar wenst [hij] dat allen tot berouw geraken”. — 2 Petr. 3:9.
GODS VOORBEELD NAVOLGEN
7, 8. Wat zouden wij onszelf kunnen afvragen wanneer wij beschouwen of wij Gods houding jegens de mensheid weerspiegelen?
7 Weerspiegelt u in uw verhouding tot anderen Gods houding ten opzichte van de mensheid? Jehovah God verfoeit goddeloosheid, maar hij heeft mensen als zijn eigendom lief en wenst alleen maar het beste voor hen. Behandelt u mensen als Gods eigendom, terwijl u hen wilt laten delen in de zegeningen welke hij heeft weggelegd voor degenen die zijn eigendomsrechten respecteren? Indien wij Gods zienswijze met betrekking tot de mensheid delen, dient uit alles te blijken dat wij er hard aan werken om goed, edelmoedig en liefdevol te zijn.
8 U zou deze kwestie nog verder kunnen onderzoeken door uzelf af te vragen: Wanneer ik zelf over mijn tijd, geld en goederen en bekwaamheden kan beschikken, gebruik ik deze dan bijna uitsluitend ten behoeve van mijzelf, mijn gezin en familie en mijn vrienden? Of sta ik erbij stil wat ik zou kunnen doen voor degenen die in ongelukkige omstandigheden verkeren of degenen die zich eenzaam voelen, ook al trekt hun persoonlijkheid mij niet speciaal aan? Geef ik anderen het gevoel dat zij gewaardeerd worden? Ben ik geneigd mijzelf voor anderen in te zetten, zonder iets van hen terug te verwachten? Hoe reageer ik wanneer iemand die erg onvriendelijk tegen mij is geweest, in ernstige behoeftige omstandigheden komt te verkeren? Heb ik medelijden met hem? Doe ik er moeite voor hem te helpen? Zou ik bereid zijn hem of haar met huishoudelijke bezigheden te helpen — door maaltijden te bereiden, boodschappen te doen, voor de was te zorgen, het huis schoon te maken? Zou ik bereid zijn hem geld te lenen, ook al wist ik dat hij er financieel zo ellendig voor stond dat hij mij misschien nooit zou kunnen terugbetalen? — Vergelijk Exodus 23:4, 5.
9. Waarvan kunnen wij, zoals Jezus in Lukas 14:12-14 te kennen gaf, zeker zijn wanneer wij Gods voorbeeld van edelmoedigheid navolgen?
9 Wanneer uw edelmoedigheid, vriendelijkheid en liefde datgene wat verwacht wordt te boven gaat en zowel de ongelukkigen omvat als degenen die u misschien niet goed hebben behandeld, volgt u Jehovah God na. U ruimt in uw hart een steeds grotere plaats in voor uw medemensen. U handelt in overeenstemming met het feit dat zij door God en Christus zijn gekocht. U kunt er daarom zeker van zijn dat God u zal belonen. Jezus Christus vestigde hier de aandacht op door te zeggen: „Wanneer gij een middag- of avondmaal aanrecht, roep dan niet [uitsluitend, als een vaste gewoonte] uw vrienden of uw broers of uw bloedverwanten en ook geen rijke buren. Zij zouden te eniger tijd bij wijze van tegenprestatie ook u kunnen uitnodigen en dan zoudt gij het terugbetaald krijgen. Maar wanneer gij een feestmaal aanrecht, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit; en gij zult gelukkig zijn, omdat zij niets hebben waarmee zij u kunnen terugbetalen. Want het zal u in de opstanding der rechtvaardigen worden terugbetaald.” — Luk. 14:12-14.
10. Welke goede uitwerking kan vriendelijkheid op een onvriendelijk, liefdeloos iemand hebben?
10 Een vriendelijke en liefdevolle handelwijze jegens degenen die een onvriendelijke en liefdeloze geest aan de dag leggen, kan hen er bovendien toe brengen er de noodzaak van in te zien te beseffen dat God ten aanzien van hen eigendomsrechten bezit. Merk op wat Romeinen 12:20 hierover zegt: „Indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem iets te drinken; want door dit te doen, zult gij vurige kolen op zijn hoofd stapelen.” Zoals vuur ijzer smelt, zou uw vriendelijkheid zijn stugge houding jegens u kunnen verzachten, hem ertoe kunnen brengen zich te schamen en spijt te hebben van de wijze waarop hij u bejegend heeft en hem ertoe kunnen aansporen anders te gaan handelen. Het kan zijn ogen openen voor wat werkelijk christendom is en hem ertoe aanzetten stappen te gaan doen om te zamen met u de ware aanbidding te beoefenen.
11. Waardoor wordt bepaald of iemand volkomen is in het tot uitdrukking brengen van liefde, edelmoedigheid en vriendelijkheid?
11 De mate waarin wij als afzonderlijke personen goed kunnen doen jegens anderen is vanzelfsprekend door omstandigheden beperkt. Er kunnen fysieke en/of financiële beperkingen zijn. Niemand behoeft zich dus ontmoedigd te voelen omdat hij niet evenveel kan doen als iemand anders. Hoeveelheid is niet de bepalende factor waaruit blijkt of wij volkomen zijn in onze uitingen van liefde, edelmoedigheid en vriendelijkheid. Het gaat erom of wij een overheersende geest van edelmoedigheid, vriendelijkheid en liefde bezitten en ten volle gebruik maken van onze bekwaamheden, ons geld en onze goederen om een bron van aanmoediging en zegen voor anderen te zijn.
12. Draagt een christen in de eerste plaats een verantwoordelijkheid ten opzichte van de van God vervreemde mensheid?
12 Als christenen hebben wij in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor ons gezin en voor medegelovigen te zorgen. Er staat in de Schrift: „Indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige” (1 Tim. 5:8). „Laten wij . . . het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Gal. 6:10). Het zou dus verkeerd zijn gezinsleden en medegelovigen te veronachtzamen terwijl wij proberen anderen van de mensenwereld te helpen. Onze omgang met degenen die in vleselijk en in geestelijk opzicht aan ons verwant zijn, dient op een in het oog springende wijze vriendelijkheid, liefde en een actieve bezorgdheid voor hun welzijn te weerspiegelen.
13. Wanneer is het een uiting van liefde jegens iemand als men hem materiële dingen onthoudt?
13 Het komt af en toe echter ook voor dat uitingen van edelmoedigheid geen nut afwerpen voor de ontvangers. Sommige mensen, bij tijd en wijle zelfs medechristenen, geven er blijk van onverantwoordelijk en lui te zijn en geen werk te willen accepteren ook al zijn er werkkringen beschikbaar die zij zouden kunnen vervullen. Indien hun materiële hulp geschonken zou worden, zouden zij er niet toe worden aangemoedigd hun verkeerde zienswijze ten aanzien van werk te wijzigen. In hun geval is het uitdrukkelijke bijbelse gebod in 2 Thessalonicenzen 3:10 van toepassing: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” Bovendien weigeren christenen terecht degenen te helpen die datgene wat hun wordt gegeven voor activiteiten en gewoonten gebruiken die door God worden veroordeeld. Iemand bepaalde dingen onthouden, kan in werkelijkheid een uiting van liefde en bezorgdheid voor hem zijn wanneer dit ten doel heeft hem er in zijn geest en hart van te doordringen dat hij zich dient te veranderen en geen misbruik mag maken van geld en goederen waarvoor anderen hard hebben gewerkt.
HET UITERST BELANGRIJKE WERK VAN DE KONINKRIJKSPREDIKING EN HET MAKEN VAN DISCIPELEN
14. Waarom is het vooral thans dringend nodig geestelijke hulp te geven?
14 Van groter belang dan materiële hulp is de hulp die christenen in geestelijk opzicht kunnen geven. Vooral thans is dit een dringende kwestie — een kwestie waarbij leven en dood betrokken is. Hoe dat zo? De bijbelse profetieën en de zichtbare feiten als een vervulling daarvan bewijzen dat de huidige generatie zich sinds 1914 G.T. in de „tijd van het einde” bevindt (Matth. 24:3-14, 32-34; Luk. 21:25, 26; 2 Tim. 3:1-5; Openb. 6:2-8).a Dit betekent dat allen die Jehovah God niet als toegewijde discipelen van zijn Zoon dienen in gevaar verkeren hun leven te verliezen.
15. In welk opzicht verschilt de situatie van de mensen thans van die van degenen die gedurende bepaalde vroegere oordeelsperiodes werden terechtgesteld?
15 De mensen overal ter wereld dienen van dit gevaar in kennis gesteld te worden. Hun situatie verschilt van die van personen die gedurende bepaalde vroegere goddelijke oordeelsperiodes werden terechtgesteld. De duizenden die omkwamen toen Jehovah God de Babyloniërs gebruikte om het oordeel over het ontrouwe Juda en Jeruzalem te voltrekken, zouden bijvoorbeeld toch eens gestorven zijn. Hun dood betekende geen totale vernietiging. Maar het oordeel dat wordt voltrokken over degenen van dit geslacht die weigeren God te kennen en het „goede nieuws” over Jezus Christus te gehoorzamen, is definitief. De bijbel zegt ons: „Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte” (2 Thess. 1:9). „Dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding” (Matth. 25:46). En de overlevenden van de vernietiging zullen niet slechts enkele jaren langer leven en dan sterven. Neen, zij hebben het vooruitzicht op eeuwig leven, vrij van ziekte, leed en pijn. — Openb. 7:14-17; 21:3-5.
16. Wat deed Jehovah God voordat hij in de dagen van Ezechiël zijn oordeel over het ontrouwe Juda en Jeruzalem voltrok?
16 Hebben Jehovah’s christelijke getuigen thans, met het oog op wat er op het spel staat, niet alle reden om zich tot het uiterste in te spannen ten einde mensen met de levenreddende boodschap uit Gods Woord te bereiken? Hierdoor tonen zij een juiste achting voor Gods wens dat alle mensen berouw hebben en in overeenstemming met nauwkeurige kennis leven. Voordat Jehovah God de Babyloniërs toestond Jeruzalem te vernietigen en het land Juda te verwoesten, liet hij een waarschuwing weerklinken. Hij achtte de paar extra levensjaren waarin degenen zich zouden verheugen die acht sloegen op de waarschuwing, kostbaar. Hij wilde zoveel mogelijk mensen een verschrikkelijke dood ten gevolge van de oorlog of de gevolgen ervan besparen. Vandaar dat hij zijn profeet Ezechiël een zware verantwoordelijkheid oplegde met de woorden: „Tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van Israël, en gij moet uit mijn mond een woord horen en gij moet hen mijnentwege waarschuwen. Wanneer ik tot een goddeloze zeg: ’Gij zult beslist sterven’, en gij hem niet werkelijk waarschuwt en niet werkelijk spreekt ten einde de goddeloze voor zijn goddeloze weg te waarschuwen om hem in het leven te houden, zal hij, daar hij goddeloos is, in zijn dwaling sterven, maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. Maar wat u betreft, ingeval gij een goddeloze hebt gewaarschuwd en hij zich niet werkelijk afkeert van zijn goddeloosheid en van zijn goddeloze weg, zal hijzelf wegens zijn dwaling sterven; maar wat u aangaat, gij zult uw eigen ziel bevrijd hebben.” — Ezech. 3:17-19.
17. Wat dient Ezechiëls opdracht ons betreffende onze opdracht om te prediken en discipelen te maken, te helpen beseffen?
17 Dienen wij, gezien het veel grotere gevaar waarin de mensen thans verkeren, te denken dat onze verantwoordelijkheid voor het leven van mensen lichter is dan die van Ezechiël? Beslist niet! De opdracht tot prediken en het maken van discipelen, die Jezus Christus ruim negentien eeuwen geleden gaf, zou „tot het besluit van het samenstel van dingen” van kracht blijven (Matth. 28:19, 20). Bent u zich duidelijk van uw verantwoordelijkheid bewust om deze opdracht ten uitvoer te brengen?
18. Waarom zal Gods voornemen om de waarschuwing te laten weerklinken niet ten gevolge van de ontrouw van individuele personen falen?
18 Betekent dit dat mensen voor eeuwig zullen vergaan wanneer u persoonlijk in gebreke zou blijven? Neen, want het is geen mensenwerk maar Gods werk. Hij opent het hart van afzonderlijke personen, en het is ons grootse voorrecht zijn „medewerkers” te mogen zijn (Hand. 16:14; 1 Kor. 3:9). Jehovah God kan, om de waarschuwing te laten weerklinken, het zelfs ’de stenen laten uitroepen’ (Luk. 19:40). Dus hoewel individuele personen in gebreke kunnen blijven, kan niets Gods voornemen verhinderen mensen in die mate te bereiken als hij dit wenst voordat het huidige samenstel van dingen wordt vernietigd. En Jehovah’s christelijke getuigen als groep zullen niet in gebreke blijven de waarschuwing te laten weerklinken. Hun liefde voor hem en hun medemensen is groot genoeg om hen ertoe te bewegen hun best te doen om mensen te helpen de weg tot redding te vinden voordat het te laat is. Zij zijn bereid hun persoonlijke aangelegenheden dusdanig te regelen en hun omstandigheden zelfs te wijzigen om dit tot stand te brengen. Neen, de stenen zullen het niet hoeven uit te roepen.
19. Waarom zullen ontrouwen niet vrij zijn van bloedschuld?
19 Maar dit zal personen die in gebreke blijven werkelijke liefde en bezorgdheid voor hun medemensen aan de dag te leggen, niet van bloedschuld bevrijden. Indien een vader bijvoorbeeld zijn kind zou verwaarlozen zodat het in een gevaarlijke situatie zou terechtkomen, zou hij niet zonder schuld zijn, zelfs niet als iemand anders het kind van de dood zou redden. Op overeenkomstige wijze is ook iemand die een dienstknecht van Jehovah beweert te zijn maar in gebreke blijft zich van zijn plicht jegens anderen te kwijten, niet zonder schuld. Zijn liefdeloze, onbezorgde houding zou op moord neerkomen. Hij zou zich niet kunnen verontschuldigen op grond van het feit dat hij toch wel wat heeft gepredikt, want Jehovah God zou weten in welke mate hij onachtzaam is geweest en zou op die basis het oordeel over hem voltrekken. — Rom. 14:12.
20. Waarom is het thans niet de tijd voor symbolische dienst? Illustreer dit.
20 Nu is het ervoor niemand van ons de tijd voor te trachten er te komen door alleen maar een „symbolische” dienst te verrichten, dat wil zeggen, heel weinig dienst, net voldoende om te tonen dat men nog wel dient, of ons in zulk een mate met zorgen des levens of een zakelijke onderneming bezig te houden dat wij geen tijd hebben voor mensen. Het grootste levenreddende werk in de geschiedenis van de mensheid loopt snel ten einde. Is het derhalve niet juist wanneer wij offers brengen, wanneer wij persoonlijke genoegens en verlangens opgeven? Dat doen mensen toch ook in tijden van rampspoed? Zij laten zich bij hun reddingswerkzaamheden niet door de klok leiden maar blijven zich net zo lang als dit nodig is en zij een redelijke mate van kracht hebben, tot het uiterste inspannen.
21. Welke vragen zouden er gesteld kunnen worden over de wijze waarop wij tegenover de Koninkrijksprediking staan?
21 Denkt u ook zo over het levensbelangrijke werk van de Koninkrijksprediking? Wanneer u de mensen bezoekt, zet uw hart u er dan toe aan net zo lang met de prediking door te gaan als u redelijkerwijze kunt, zonder de behoefte aan rust en verkwikking en ook het nakomen van uw andere schriftuurlijke verplichtingen uit het oog te verliezen? Of ziet u ernaar uit met het werk op te houden en misschien aan de een of andere vorm van ontspanning of vermaak deel te nemen? Maakt u op andere tijden gebruik van gunstige gelegenheden — op school, op het werk of in andere dagelijkse contacten — om met mensen over de waarheid te spreken? Stelt u er werkelijk belang in de bijbelse boodschap aan familieleden en kennissen bekend te maken? Onderscheidt u ook waakzaam wanneer het beter is voortreffelijk gedrag in plaats van het gesproken woord een getuigenis te laten geven?
22. Wat is bij het maken van discipelen betrokken?
22 Wij dienen ook in gedachten te houden dat de opdracht die Jezus Christus gaf meer inhield dan alleen maar te prediken of Gods waarheid bekend te maken. De mensen moesten erin worden onderwezen zijn discipelen te worden. Doet u een redelijke poging degenen die enige belangstelling hebben getoond opnieuw te bezoeken en probeert u een huisbijbelstudie met hen te beginnen? De mensen moeten niet alleen weten wat de bijbel zegt, maar ook hoe zij er in overeenstemming mee kunnen leven. Aangezien de apostel Paulus zijn uiterste best had gedaan om de waarheid te onderwijzen, kon hij zeggen: „Ik [ben] rein . . . van het bloed van alle mensen, want ik heb mij er niet van weerhouden u al de raad Gods te vertellen” (Hand. 20:26, 27). Vergewist u zich er, evenals Paulus, van dat uw prediking niet op belangrijke gebieden gebrekkig is en dat degenen die door u worden onderwezen Gods vereisten ten volle begrijpen? Wij zullen er toch stellig niet toe willen bijdragen dat iemand kwaad doet, door hem inlichtingen te onthouden die hij dient te weten, is het wel?
23. Toon met gebruikmaking van 2 Korinthiërs 3:2, 3 aan welke houding men moet hebben ten opzichte van degenen die worden onderwezen en wat de goede uitwerking is van juist onderwijs.
23 Ook is het belangrijk een diepe bezorgdheid en liefde te hebben voor degenen die wij onderwijzen. De apostel Paulus schreef aan de Korinthiërs over zichzelf en zijn medewerkers: „Gij zelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen. Want het is duidelijk dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als dienaren, niet met inkt geschreven, maar met geest van een levende God, niet op stenen tafelen, maar op vleselijke tafelen, op harten” (2 Kor. 3:2, 3). Als wij een diepe liefde en bezorgdheid hebben voor degenen die wij onderwijzen, zullen de onderwezenen als ’brieven’ zijn die op ons hart zijn geschreven. Wanneer wij ons op de hulp van Gods geest verlaten en binnen de beperkingen van onze bekwaamheden ons uiterste best doen, zullen personen die hier gunstig op reageren als brieven van Christus worden, die door Gods geest op harten worden geschreven. Ja, de uitwerking van Gods geest op hun hart zal hen ertoe brengen een christelijke persoonlijkheid ten toon te spreiden die door waarnemers gezien of „gelezen” kan worden. Spant u zich als Gods ’medewerker’ krachtig in om zulke ’brieven’ voort te brengen?
24. Welke uitwerking kan het op ons hebben ernstig over onze activiteit als dienstknechten van Jehovah na te denken?
24 Wanneer u over uw activiteit als een dienstknecht van Jehovah God nadenkt, kunt u zich ongetwijfeld vele vreugden herinneren. Het is waar dat u misschien graag meer zou willen doen en dat u zich ervan bewust bent dat u op bepaalde gebieden verbeteringen kunt aanbrengen. U voelt u soms misschien zelfs wel ongelukkig omdat u niet definitief naar levende ’brieven’ kunt wijzen. Maar als u zich hebt ingespannen om de christelijke opdracht om te prediken en te onderwijzen te vervullen, kunt u er verzekerd van zijn dat Jehovah God en Jezus Christus met uw toegewijde dienst ingenomen zijn. Het is alleen maar natuurlijk dat wij ons thans duidelijker van onze verantwoordelijkheden jegens anderen bewust zijn dan toen wij geestelijke „baby’s” waren. Dit is goed. Indien sommigen onder ons daarentegen wat zelfzuchtig zijn geweest, dienen zij er ernstig over na te denken in hun hart meer plaats voor hun medemensen in te ruimen door volkomen te zijn in het betonen van vriendelijkheid, edelmoedigheid en liefde jegens hen. O, mogen wij er op de dag van wraak voor in aanmerking komen bescherming te ontvangen omdat wij in overeenstemming hebben gehandeld met de liefde die Jehovah God en Jezus Christus voor de mensheid hebben!
[Voetnoten]
a Zie voor details waardoor wordt bevestigd dat de periode vanaf 1914 G.T. de „laatste dagen” van dit samenstel vormen, het boek Ware vrede en zekerheid — Uit welke bron?, bladzijden 73-89.
[Illustratie op blz. 349]
Evenals Ezechiël voor Jeruzalems vernietiging Gods waarschuwing bekendmaakte, hebben Jezus’ discipelen de verantwoordelijkheid mensen voor het veel grotere gevaar te waarschuwen dat mensen thans te wachten staat