Waarom zoveel „christelijke” sekten?
U HEBT u misschien wel eens afgevraagd hoe het toch komt dat er, aangezien er slechts één bijbel is, zoveel religieuze groeperingen zijn die beweren de bijbel te volgen. Sommige mensen proberen deze vraag te beantwoorden door te zeggen: ’Alle wegen leiden naar Rome.’
Dit gezegde is echter niet letterlijk waar. Niet alle wegen leiden naar dezelfde stad, vooral niet als sommige elkaar kruisen en als sommige eenrichtingverkeer hebben dat in tegenovergestelde richting gaat.
Voor iedereen die de religies van de christenheid onderzoekt, is het duidelijk dat de ’wegen’ van de verschillende sekten elkaar kruisen of in precies de tegenovergestelde richting lopen. De verschillen zijn vaak zelfs zo groot dat er gevechten en zelfs grote oorlogen zijn gevoerd als gevolg van onenigheid met betrekking tot de geloofsleer of -beoefening. Wanneer de „schapen” elkaar bestrijden en doden, vormen zij stellig niet één kudde, terwijl zij elkaar ook niet helpen redding deelachtig te worden.
IN HET VROEGE CHRISTENDOM DE EENHEID GEHANDHAAFD
De geschiedenis van de eerste-eeuwse christelijke gemeente wordt echter niet gekenmerkt door een grote verscheidenheid van sekten die met elkaar wedijverden om het grootste aantal lidmaten of de macht. De apostelen zeiden echter niet dat de mensen in elke weg konden geloven die zij maar verkozen — zodat zij de ’weg’ konden inslaan die zij voor zichzelf hadden gemaakt of hun eigen lievelingsleiders konden volgen en dan nog steeds Gods ware gemeente konden zijn. Christenen moesten niet alleen in eendracht en in vrede met God en zijn Zoon Jezus Christus zijn, maar ook met elkaar (2 Kor. 13:11). De apostel Paulus schreef een brief waarin hij de verkeerde zienswijze corrigeerde die tot gevolg had gehad dat sektarisme de kop had opgestoken in de gemeente Korinthe. Hij betoogde:
„Nu vermaan ik u, broeders, bij de naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang. Er is mij namelijk door de huisgenoten van Chloë omtrent u onthuld, mijn broeders, dat er onenigheden onder u bestaan. Ik bedoel dit, dat een ieder van u zegt: ’Ik behoor bij Paulus’, ’Maar ik bij Apóllos’, ’Maar ik bij Céfas’, ’Maar ik bij Christus.’ Bestaat de Christus dan verdeeld? Paulus werd toch niet voor u aan een paal gehangen? Of werdt gij in de naam van Paulus gedoopt?” — 1 Kor. 1:10-13; vergelijk Filippenzen 1:27.
Wat is er dan gebeurd waardoor mensen die belijden christenen te zijn, in sekten en denominaties zijn verdeeld? Kunnen wij God behagen door ons met een van deze religieuze groeperingen te verenigen? Helpt de bijbel ons te zien hoe zulke sekten zijn begonnen en waar het voor deze groeperingen op zal uitlopen?
EEN OPSTAND
Het antwoord op deze vragen wordt in de woorden van de apostelen aangetroffen. Het is duidelijk uit de Schrift dat het sektarisme in de dagen van de apostelen trachtte door te breken, maar door de krachtige geestelijke gezindheid van de apostelen en doordat zij nauwgezet vasthielden aan de beginselen die door Christus waren onderwezen, werd deze verdeeldheid veroorzakende poging de kop ingedrukt. De apostelen hielden de gemeenten sterk en verenigd. Niettemin waarschuwden zij herhaaldelijk dat er een scheuring, een afval, zou komen. Toen Paulus aan de gemeente te Thessaloníka schreef, bracht hij dit onder hun aandacht. In die gemeente heerste ten onrechte de gedachte dat de „dag van Jehovah” — de dag waarop hij dit wereldse samenstel van dingen zal vernietigen — ophanden was. Zij dachten dat zij bevrijd zouden worden van de vervolgingen die zij toen ondergingen en zeer binnenkort hun hemelse beloning zouden ontvangen.
De apostel schreef hun derhalve: „Laat niemand u op enigerlei wijze verleiden, want [die „dag van Jehovah”] komt niet tenzij eerst de afval komt en de mens der wetteloosheid wordt geopenbaard, de zoon der vernietiging.” — 2 Thess. 2:3.
Wat is een „afval”? Betekent het slechts dat Christus’ volgelingen onverschillig ten opzichte van het christelijke geloof zouden worden, dat zij het gewoon niet meer zouden beoefenen en daarom zouden afvallen? Neen. Het woord „afval” heeft een veel krachtiger betekenis. Het Griekse woord dat wordt gebruikt, wordt gedefinieerd als „afstand”, „afwijken”, „terugtrekken”. Moffatts vertaling van de werkwoordsvorm in 1 Timótheüs 4:1 luidt: „Zekere personen zullen tegen het geloof in opstand komen.”
En in 2 Thessalonicenzen 2:3, welke tekst hierboven is aangehaald, zei de apostel (volgens de vertaling in de rooms-katholieke Jerusalem Bible) dat de „dag van Jehovah” „niet [kan] komen voordat de Grote Opstand heeft plaatsgevonden en de Opstandeling, de Verlorene, is verschenen”. De Revised Standard Version luidt: „Want die dag zal niet komen tenzij eerst de opstand komt.” Ook in de vertaling van Moffatt en The New English Bible wordt in deze tekst de uitdrukking „opstand” gebruikt.
OPSTAND TEGEN WIE?
Tegen wie was deze opstand gericht? Tegen bepaalde personen die in de kerk autoriteit bezaten? Inderdaad werd in de dagen van de apostelen hun autoriteit in twijfel getrokken door personen die een opstand trachtten te ontketenen. Maar de opstand was in werkelijkheid tegen God gericht, aangezien niet alleen autoriteit werd betwist, maar ook leerstellingen, terwijl de opstand tevens ten doel had onenigheid en verdeeldheid in Gods gemeente te veroorzaken. Wanneer iemand een ontrouwe handelwijze volgt en Jehovah’s woord of regeling in twijfel trekt, stelt hij zich op tegen God. Uit de beschrijving van deze opstandige ontwikkeling blijkt duidelijk dat deze tegen Jehovah God gericht is.
Is de opstandige, de „mens der wetteloosheid”, een letterlijke persoon? Neen, want de vervulling van deze profetie beslaat een lange tijdsperiode, en zo lang kan geen mens leven. Met deze verklaring stemt de weergave van deze tekst in An American Translation overeen, waar de uitdrukking wordt gebruikt: „de belichaming van ongehoorzaamheid, . . . die tot de vernietiging gedoemd is.”
Deze „Opstandeling” wordt niet „De Antichrist” genoemd, hoewel hij zich wel als een antichrist ontpopt, zoals in 1 Johannes 2:18, 22 werd beschreven. Hij loochent de autoriteit van de Vader, Jehovah God, met het gevolg dat hij daardoor ook Christus, Gods Zoon en aangestelde koning, loochent. Hij is dus in werkelijkheid anti-God, een wetteloze met betrekking tot God. Hij wordt de „zoon der vernietiging” genoemd, hetgeen betekent dat hij tot de vernietiging gedoemd is. Op de „dag van Jehovah” zal deze vernietiging over hem komen. Hij zal vóór die dag volledig openbaar worden. — Vergelijk Johannes 17:12.
MET WIE DE AFVAL BEGON
Waar zou de afval beginnen? De apostel Paulus onthulde dit toen hij op zijn laatste reis naar Jeruzalem de ouderlingen van Éfeze toesprak. Hij waarschuwde hen: „Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” — Hand. 20:28-30.
Toen de apostel Petrus later aan christenen schreef, vestigde hij hun aandacht op het feit dat er „valse profeten onder het volk [de joodse natie] [opstonden], zoals er ook onder u valse leraren zullen zijn. Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen . . . Bovendien zullen velen hun daden van losbandig gedrag navolgen, en door hun toedoen zal er schimpend over de weg der waarheid worden gesproken. En uit hebzucht zullen zij u met valse woorden uitbuiten.” — 2 Petr. 2:1-3.
Paulus lichtte ook zijn medewerker Timótheüs in over de afval die zou komen. Hij vermaande Timótheüs met krachtige woorden ten aanzien van het handhaven van een juist gedrag in de gemeente, de hoge vereisten waaraan opzieners moeten voldoen, de noodzaak van het geven van krachtige vermaningen, het terechtwijzen van kwaaddoeners en het bewaren van de zuivere bijbelse leer. Paulus waarschuwde: „De geïnspireerde uitspraak zegt . . . uitdrukkelijk dat in latere tijdsperioden sommigen zullen afvallen van het geloof, aandacht schenkend aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen.” — 1 Tim. 4:1.
Aangezien de apostel tot „ouderlingen” of „opzieners” sprak toen hij zei: „Uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken”, is het duidelijk dat de afval zou uitgaan van zogenaamd religieuze leiders van de christelijke gemeente, degenen die geordineerd of aangesteld waren om de gemeente Gods te „weiden”. Zij zouden „valse leraren” zijn die eropuit zouden zijn „de discipelen achter zich aan te trekken” — ten einde Christus’ discipelen tot hun eigen discipelen te maken — en aldus „verderfelijke sekten” zouden doen ontstaan. Zij zouden „onderdrukkende wolven” zijn die „de kudde niet teder [zouden] behandelen”. — Hand. 20:29, 30.
HEDENDAAGSE RESULTATEN
Wij kunnen de religieuze leiders van de christenheid beschouwen en onszelf afvragen: Wie hebben deze dingen gedaan en doen ze thans nog? Wie hebben, door hun religieuze leringen, de hemelse „eigenaar, die hen heeft gekocht”, verloochend? Welke religieuze leiders hebben zich schuldig gemaakt aan „losbandig gedrag” en hebben dit oogluikend onder hun kudden toegestaan, zodat er „schimpend over de weg der waarheid [wordt] gesproken”? Welke religieuze leiders hebben datgene wat hun gemeenteleden toebehoorde, begeerd en hen vervolgens ’met valse woorden uitgebuit’?
De geestelijke en morele toestand van de mensen in de landen van de „christenheid” toont aan dat dit het geval geweest is onder de sektarische religieuze leiders. En wegens hun hebzuchtige, hoogmoedige en materialistische houding en handelwijze hebben zij de mensen in „heidense” landen niet alleen tegen zichzelf en hun kudden in het harnas gejaagd, maar ook tegen Gods Woord de bijbel. Hiervoor moeten zij zich tegenover God verantwoorden.
Bij een beschouwing van deze feiten is het duidelijk waarom er zoveel religieuze sekten in de christenheid zijn. Ter wille van onze eigen veiligheid en ons eigen welzijn moeten wij er de waarheid over weten. Deze waarheid met betrekking tot de positie welke de leiders van de christenheid in Gods ogen innemen, wordt in de beschrijving die de apostel Paulus van de „mens der wetteloosheid” geeft, onthuld. Een beschouwing van deze beschrijving zal ons helpen inzien hoe gevaarlijk de filosofie is dat ’alle wegen naar Rome leiden’. Wij zullen erdoor worden geholpen de „mens der wetteloosheid’ en zijn lot te identificeren. Met het oog hierop zullen in volgende uitgaven van De Wachttoren de woorden van de apostel in 2 Thessalonicenzen 2:3-12 worden besproken.