Meer „werkers” nodig — Kunt u een aandeel hebben?
JEZUS is in zijn tijd met een werk begonnen dat zo belangrijk is geworden dat de toekomst van de mensheid van het resultaat ervan afhangt. Hij vergeleek zichzelf met een ’zaaier van voortreffelijk zaad’. In tegenstelling hiermee beeldde hij de Duivel af als iemand die waardeloos „onkruid” zaaide. Beide gewassen zouden tot de „oogst”, „het besluit van het samenstel van dingen”, blijven groeien, waarna de engelen, als „oogsters”, vreugdevol de opbrengst van het voortreffelijke zaad zouden bijeenbrengen en het waardeloze „onkruid” zouden verbranden. — Matth. 13:36-43.
Jezus heeft het predikingswerk en het maken van discipelen ingesteld. Drie en een half jaar lang heeft hij al zijn tijd en energie aan dit werk besteed. Hij leidde discipelen op en zond hen uit om weer anderen op te leiden. Dit werk is weliswaar klein begonnen, maar het zou zich uiteindelijk tot „de verst verwijderde streek der aarde” uitstrekken (Hand. 1:8). Vlak vóór „het einde” zou dit werk zijn hoogtepunt bereiken, want dan zou de Koninkrijksboodschap „op de gehele bewoonde aarde [zijn] gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Alles wijst erop dat wij het „besluit van het samenstel van dingen” hebben bereikt, hetgeen betekent dat wij ons in de tegenbeeldige ’inzamelings’-tijd bevinden die onder de joden door het loofhuttenfeest werd bekroond (Ex. 23:16). Goede en slechte mensen, die Jezus met „schapen” en „bokken” vergeleek, worden dan ook gescheiden om het leven of de dood te beërven. — Matth. 24:3-8; 25:31-46.
In verband met de toekomst van de mensheid valt geen enkel werk qua dringendheid of belangrijkheid met dit werk te vergelijken. Het zal nooit worden herhaald. De overgebleven tijd om het te voltooien, is kort geworden. De velden zijn reeds „wit . . . om geoogst te worden” (Joh. 4:35). Er moet nog veel worden gedaan en onnodig uitstel kan kostbaar zijn. Een overvloedige oogst is mogelijk, maar „er zijn weinig werkers”, zodat er een dringend verzoek gedaan moet worden om ’meer werkers uit te zenden’ die hulp kunnen bieden. — Matth. 9:37, 38.
De hulppioniersregeling is een schitterende gelegenheid gebleken waardoor velen extra hulp hebben kunnen bieden om dit dringende werk klaar te krijgen. Kunt u hier een aandeel aan hebben?
ONS INSPANNEN — LEIDT TOT VREUGDE
Iedereen die met het leven in een landbouwgemeenschap op de hoogte is, weet dat er in de oogsttijd hard gewerkt moet worden. Als de gewassen rijp zijn, moet de oogst beginnen. Elk uitstel kan ernstige verliezen tot gevolg hebben. Van allen, met inbegrip van vrouwen en kinderen, wordt verlangd dat zij hulp bieden. Andere, bijkomstige werkzaamheden worden tijdelijk als van ondergeschikt belang beschouwd. Elke werkdag begint voordat de zon opgaat en duurt vaak tot laat in de avond voort. De oogst is beslist een tijd waarin gewerkt moet worden! Maar wanneer de opbrengst overvloedig is, is deze periode ook heel erg vreugdevol. — Jes. 9:3.
Evenzo moet er in verband met de huidige „inzameling” veel extra werk verricht worden. Er kan met het maken van discipelen niet worden gewacht totdat er een geschiktere tijd is aangebroken. Aangezien er levens op het spel staan, kan onnodig uitstel verstrekkende gevolgen hebben. Het verlangen de tijd zo goed mogelijk te benutten, brengt velen ertoe tijdelijk weinig of geen tijd te besteden aan minder belangrijke bezigheden. Een toegewijde werker zal vaak bemerken dat zijn dag vroeg begint en dat er veel te doen is voordat hij ’s avonds uiteindelijk naar bed kan gaan. Zelfs de vrouwen en kinderen worden ertoe uitgenodigd in bepaalde opzichten hulp te bieden. Ja, de toewijzing die de christelijke gemeente gedurende deze oogsttijd ontvangt, omvat werk, heel veel werk! Toch worden degenen die van ganser harte werk verrichten „vervuld met vreugde” wanneer zij een overvloedige opbrengst van nieuwe discipelen oogsten. — Hand. 13:48, 52.
EEN BEVREDIGENDE REACTIE
Veel getuigen van Jehovah hebben het niet van zich kunnen afzetten dat er „werkers” nodig zijn, en zij zijn naar manieren blijven zoeken om meer te kunnen doen. Het is niet gemakkelijk geweest. Zij hebben het moeten opnemen tegen steeds toenemende eisen als gevolg van druk op het gezinsleven, economische onzekerheden en de ongezonde invloeden om hen heen. Degenen die ondanks deze belemmeringen hun aandeel aan het werk hebben vergroot, zijn beslist te prijzen. Zij hebben door hun handelwijze bewezen dat zij het verlangen hebben „standvastig [te blijven], altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer” (1 Kor. 15:58). Er zijn nu twee jaar verstreken sinds het urenvereiste voor degenen die als hulppioniers Koninkrijksdienst wilden verrichten, tot slechts 60 uur per maand werd teruggebracht. De reactie is bijzonder bevredigend geweest.
Velen die deze dienst vroeger niet op zich konden nemen, voelen zich hier nu wel toe in staat. Een huisvrouw onder de Getuigen schreef: „Ik bemerk . . . dat ik met iets meer moeite . . . voldoende aandacht kan schenken aan het gezin, het huis en onze christelijke vergaderingen.” Een gemeente waarin verscheidenen deze dienst op zich hadden genomen, berichtte: „Slechts twee hadden een part-time betrekking. Sommigen werkten ’s nachts en pionierden overdag, sommigen pionierden na het werk en op de weekeinden . . . op zijn minst enkelen hadden speciale regelingen met hun werkgever getroffen om extra tijd vrij te krijgen ten einde hun doel te bereiken.” Een Getuige met een gezin vertelde dat „mijn oudste dochter, die in de derde klas van de middelbare school zit, wilde meedoen . . . wij bemerkten dat een kind vier dagen per maand aan het verrichten van religieuze dienst kon besteden . . . zij werkte met de hulppioniers samen.” Eén gemeente was enthousiast: „Zeventig van de 133 in de gemeente gaven zich op als hulppioniers!” Het is dus duidelijk dat velen deze gelegenheid van dienst snel hebben benut.
IJVERIGE KRACHTSINSPANNINGEN WERPEN VERSTREKKENDE VOORDELEN AF
Degenen die in de pioniersdienst zijn gegaan, zijn met zegeningen beloond die veel meer inhouden dan alleen maar een toename in hun activiteit. Eén Getuige beschreef haar dienst als „de grootste geestelijke vreugde die ik in jaren heb gehad”. Een ander schreef: „Ik heb weer twee personen gevonden die een bijbelstudie willen hebben.” Een groepje dat samenwerkte, zei dat het „ons heeft geholpen onze nieuwe broeders en zusters te leren kennen”. Een huisvrouw bracht haar gevoelens als volgt onder woorden: „Het schenkt mij een vreugdevolle voldoening te weten dat mijn dienst voor Jehovah is toegenomen en verbeterd . . . Ik voel me veel dichter bij Jehovah.” Nog een ervaring maakte duidelijk hoe een Getuige met gezondheidsproblemen niet als gewone pionier dienst kon verrichten, maar „toen de [hulppionier-]uren tot 60 werden verlaagd, bemerkte ik dat ik dit elke maand kon volhouden”. Een jonge Getuige merkte op: „Ik vond veel nieuwe adressen waar ik kon terugkomen. Ik werd geestelijk geholpen. Hoe meer je over de bijbel praat en de bijbel gebruikt, des te meer je hem gaat waarderen.” Deze oprechte uitingen bevestigen dat velen een persoonlijke vreugde hebben ervaren die geestelijk lonend is.
Bovendien heeft de gemeente overeenkomstige voordelen genoten. Een ouderling berichtte dat het „bijzonder aanmoedigend voor de gemeente [is geweest] en zowel de geestelijke gezindheid als het vergaderingbezoek heeft helpen bevorderen”. Een ouderling die zelf de hulppioniersdienst op zich had genomen, was erg tevreden: „Velen hebben zich bij ons aangesloten, terwijl anderen, die niet waren ingeschreven, hun hoeveelheid dienst toch aanmerkelijk hebben vergroot.” Een ander voegde hieraan toe: „De geestelijke gezindheid in de gemeente is vooruitgegaan.” In één plaats waren de ouderlingen van mening dat „ieders vermogen om de bijbel te gebruiken en er vreugde uit te putten, was vergroot”. Eén Getuige zei dat „de geest in en buiten de Koninkrijkszaal ten goede is veranderd, hetgeen door allen bijzonder op prijs wordt gesteld”. Na zijn bezoek aan een gemeente berichtte een reizende opziener dat de hulp van „negen hulppioniers de week bijzonder aangenaam en aanmoedigend voor allen had gemaakt”. Veel overeenkomstige uitingen tonen aan dat deze regeling heel erg tot de vreugde en geestelijke gezindheid van de gemeente heeft bijgedragen, nog afgezien van het feit dat ze een ijveriger en doeltreffender dienst tot gevolg heeft gehad.
KUNT U EEN AANDEEL HEBBEN?
Sommigen hebben misschien geaarzeld, in de mening verkerend dat zij niet tegen de taak waren opgewassen. Of zij hebben er misschien aan getwijfeld of zij er wel vreugde in zouden vinden. Sommigen zullen misschien gedacht hebben dat zij er eenvoudig geen tijd voor zouden kunnen vinden. Maar na te hebben nagedacht over wat anderen hebben gedaan en welke vreugden zij hebben ondervonden, zullen zelfs dezen misschien geneigd zijn hun dagelijkse schema van werkzaamheden met andere ogen te bekijken. Misschien is het alles wel beschouwd niet zo moeilijk. Door hier en daar kleine veranderingen aan te brengen, zal het wellicht mogelijk zijn af en toe aan deze dienst deel te nemen.
Men hoeft gemiddeld per dag slechts ongeveer twee uur aan de Koninkrijksdienst te besteden om aan de vereisten van de hulppioniersdienst te voldoen. Sommigen die een wereldse betrekking hebben, zijn er soms in geslaagd minder uren te werken of konden voordeel trekken van periodieke tijden van slapte in het bedrijf. Schoolgaande kinderen hebben een goed gebruik gemaakt van vrije dagen en de zomervakantie. Veel huisvrouwen hebben bemerkt dat als zij hun werkschema eenvoudig opnieuw indeelden en de medewerking van het gezin vroegen, het af en toe heel goed mogelijk was de hulppioniersdienst op zich te nemen.
Voordat u definitieve plannen maakt, is het heel goed om met anderen te spreken die gepionierd hebben, ten einde voordeel te trekken van hun ervaring op dit gebied. Houd in gedachten dat de ouderlingen hulp willen bieden. Velen van hen hebben qua ervaring een schitterende achtergrond en zullen de voordelen ervan graag met anderen willen delen. Af en toe hebben ouderlingen er regelingen voor getroffen één of twee vrije dagen op te nemen om persoonlijk met een groepje hulppioniers samen te werken. Zulk een gezonde omgang kan voor allen gemeenschappelijke zegeningen tot gevolg hebben.
Bij alles wat wij doen, is het altijd juist in gebed tot Jehovah te gaan en om zijn hulp te vragen. Wij hebben fysieke kracht nodig, en deze geeft hij aan allen die zich bereidwillig aanbieden (Jes. 40:29-31). Wij kunnen hem om wijsheid vragen ten einde het juiste te zeggen en te doen, alsook om zijn geest, opdat die ons kan schragen. — Jak. 1:5; Luk. 11:13.
Het is een groot voorrecht in de geestelijke oogsttijd van dit oude samenstel te leven en deel te mogen nemen aan een werk dat nooit herhaald zal worden wanneer dit samenstel is geëindigd. De werkzaamheden die in de oogsttijd verricht moeten worden, kunnen veel beslag leggen op onze tijd en energie, maar toch zal onze inzet door een allesovertreffende vreugde worden beloond. Ware liefde voor God en onze naaste wordt op de beste wijze tot uitdrukking gebracht door een aandeel te hebben aan het werk dat erin bestaat discipelen te maken (Matth. 22:37-39; 28:19). Wanneer wij er moeite voor doen ons aandeel te vergroten door in de hulppioniersdienst te gaan, zullen wij stellig behoren tot degenen die ’hard werken en zich inspannen’ ten einde „alle soorten van mensen” te helpen gered te worden. — 1 Tim. 4:10.