Wat is de zienswijze van de bijbel?
Iedereen dient een God
OF MENSEN het nu willen erkennen of niet, zij dienen of de Schepper van het universum, Jehovah God, of iemand die hem tegenstaat, Satan de Duivel. Hoe kan dit?
Een beginsel dat in de bijbel wordt gevonden, maakt dit duidelijk. Wij lezen: „Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht?” (Rom. 6:16; Matth. 6:24) Wanneer iemand dus tegen Gods wil ingaat, behaagt hij Gods tegenstander. Of iemand nu in Satan gelooft of niet, door gelijkvormig te zijn aan de wereld en haar onrechtvaardige doen en laten, dient hij de belangen van Satan.
Om de ware God te dienen, moet men de in de bijbel uiteengezette goddelijke wil kennen. Er wordt niets mee gewonnen door, zoals sommigen doen, vol te houden dat men weet wat juist is en dat de bijbel onnodig is. Indien iemand meent dat hij doet wat juist is, waarom zou hij dan bang zijn de bijbel te onderzoeken? Geeft hij door zijn weigering dit te doen niet te kennen dat hij in zijn hart weet dat hij zijn handelwijze eigenlijk moet veranderen?
Het is ook niet verstandig iemand anders op zijn woord te geloven zonder een persoonlijk onderzoek in te stellen. Hoewel iemand misschien ijverig is en gelooft dat wat hij doet juist is, kan hij wel onwetend Satan als god dienen. IJver en oprechtheid zijn niet voldoende. Dit wordt geïllustreerd in het geval van vele joden in de eerste eeuw G.T. Met betrekking tot hen schreef de apostel Paulus: „Zij [hebben] ijver voor God . . ., maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid trachtten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen” (Rom. 10:2, 3). Door deze verkeerd gerichte ijver, waren zij hevige vervolgers van de ware volgelingen van Jezus Christus. De apostel Paulus zei tot christenen in Thessaloníka: „[Zij] behagen . . . God niet, maar zijn tegen de belangen van alle mensen, daar zij ons trachten te verhinderen tot mensen uit de natiën te spreken opdat dezen gered zouden worden, met het gevolg dat zij altijd de maat van hun zonden vol maken.” — 1 Thess. 2:15, 16.
Dit wijst duidelijk op het gevaar een onvolledige kennis van Gods wil te hebben. De joden in de eerste eeuw G.T. waren bekend met de Hebreeuwse Geschriften, aangezien deze iedere sabbat in de synagogen werden voorgelezen (Luk. 4:17-21; Hand. 15:21). Zij lieten echter na in overeenstemming met die Geschriften te handelen en verwierpen de bewijzen erin die op Jezus als de beloofde Messías wezen. Zij weigerden de waarheid te aanvaarden zoals deze door bemiddeling van Jezus werd geopenbaard. Hun kennis van Gods wil bleef willens en wetens onvolledig.
Als gevolg hiervan maakten vele joden de Duivel tot hun god. Hoe deden zij dit? Niet door te zeggen dat zij de Duivel dienden, maar door een moordzuchtige geestesgesteldheid ten opzichte van Jezus aan de dag te leggen. Daarom zei Jezus hun onomwonden: „Als God uw Vader was, zoudt gij mij liefhebben, want van God ben ik uitgegaan en ben ik hier. Ook ben ik volstrekt niet uit mijzelf gekomen, maar Hij heeft mij uitgezonden. Hoe komt het dat gij niet verstaat wat ik spreek? Omdat gij niet naar mijn woord kunt luisteren. Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.” — Joh. 8:42-44.
De enigen die God als zijn dienstknechten erkent, zijn derhalve degenen die zijn gehele geopenbaarde waarheid aanvaarden en hun leven ermee in overeenstemming brengen. Jehovah God eist exclusieve toewijding (Deut. 5:9). Wat betekent dit voor u? Het betekent dat u, om God te behagen, Gods Woord in zijn geheel moet aanvaarden en het gewetensvol in ieder aspect van uw leven moet toepassen.
Doet iemand dit als hij zich overgeeft aan bijgelovigheden of heidense religieuze riten, terwijl hij belijdt een christen te zijn? In verschillende delen van de aarde raadplegen mensen die belijden christenen te zijn, astrologen of waarzeggers, ook al wordt dit in de bijbel veroordeeld (Deut. 18:10-12). Zij maken misschien ook gebruik van de diensten van een „medicijnman” in een poging van lichamelijke ziekten te worden genezen. Zij zien er niets verkeerds in dat er bij het ritueel verschillende goden worden aangeroepen. Dienen zulke personen de ware God? Hoe zou dit kunnen als zijn Woord zegt: „Wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid?” — 2 Kor. 6:14.
Dit was nu precies datgene waaraan de ontrouwe joden zich schuldig maakten. Zij beweerden Jehovah te dienen en brachten terzelfder tijd slachtoffers aan andere goden. Zij zagen er niets verkeerds in afgodische praktijken met hun aanbidding van Jehovah te vermengen (Jer. 44:16-19). Maar keurde Jehovah hun aanbidding goed? Neen. De profeet Jeremia zei tot hen: „Wat de offerrook betreft die gij hebt gebracht in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, gij en uw voorvaders, uw koningen en uw vorsten en het volk van het land, was dat het juist niet wat Jehovah zich herinnerde en wat vervolgens in zijn hart opkwam? Ten slotte kon Jehovah het niet langer verdragen wegens de slechtheid van uw handelingen, wegens de verfoeilijkheden die gij hadt gedaan, en daarom werd uw land tot een verwoeste plaats en een voorwerp van ontzetting en een vervloeking zonder inwoner, zoals op deze dag. Op grond van het feit dat gij offerrook hebt gebracht en dat gij tegen Jehovah hebt gezondigd en de stem van Jehovah niet hebt gehoorzaamd en niet in zijn wet en in zijn inzettingen en in zijn vermaningen hebt gewandeld, daarom heeft deze rampspoed u getroffen.” — Jer. 44:21-23.
Jehovah God verandert niet (Mal. 3:6). Allen die niet exclusief zijn toegewijd aan de ware aanbidding wacht rampspoed. Waarom? Aangezien zij niet aan Jehovah’s zijde staan, zijn zij dienstknechten van Satan de Duivel en zijn goddeloze demonen. De apostel Paulus schreef aan christenen in Korinthe dat „de dingen die de natiën slachtofferen, zij die aan demonen slachtofferen en niet aan God”. — 1 Kor. 10:20.
Zo is het ook een zeer ernstige zaak wanneer iemand, ook al beweert hij de ware God te aanbidden, geschapen dingen als voorwerpen van verering behandelt. Dit werd door de getrouwe Job erkend toen hij opmerkte: „Indien ik het licht placht te zien wanneer het begon te stralen, of de kostbare maan, die voortschreed, en mijn hart dan in het geheim werd verleid en mijn hand voorts mijn mond kuste, zou ook dat een dwaling zijn ter attentie van de rechters, want ik zou de ware God daarboven hebben verloochend” (Job 31:26-28). Indien iemand dus beelden gebruikt als een hulpmiddel bij de aanbidding, of een mens of ding is beginnen te verafgoden, dient hij dan de ware God? De bijbel antwoordt: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden” (Jes. 42:8). Als een aanbidder dus door zijn gedachten of daden ’de ware God zou verloochenen’, naar wie zou zijn aanbidding dan gaan? Wie zou zijn god zijn? Kennelijk „de god van dit samenstel van dingen”, de Duivel.
U zult dit beslist niet willen. Maak Jehovah tot uw God. Heb hem alleen lief, en uit die liefde door zijn geboden te gehoorzamen.