-
Bijna 6000 jaar van getuigenisgeven voor JehovahDe Wachttoren 1976 | 1 januari
-
-
te weten dat Jehovah zelf op het punt staat handelend op te treden om rechtvaardigheid hoog te houden en Zijn soevereiniteit te verheerlijken door Satan, zijn aanhangers en al zijn goddeloze werken in de naderende grote „dag van Jehovah’s toorn” te verwijderen! — Hand. 2:11; Zef. 2:2, 3.
-
-
De grootse volvoering van Jehovah’s voornemen ten aanzien van de mensheid gedurende 6000 jaarDe Wachttoren 1976 | 1 januari
-
-
De grootse volvoering van Jehovah’s voornemen ten aanzien van de mensheid gedurende 6000 jaar
TOEN Adam Jehovah’s rechtmatige soevereiniteit openlijk verwierp, handelde Jehovah op een barmhartige, liefdevolle wijze ten aanzien van de mensheid. Hij bracht Adam niet onmiddellijk ter dood ten einde helemaal opnieuw te beginnen en Adam hier op aarde door een nieuwe schepping te vervangen. God verkoos veeleer Adam in leven te laten opdat hij ermee kon beginnen het mensengeslacht voort te brengen. Dit uit Adam voortgesproten geslacht werd door God „aan ijdelheid onderworpen” doordat het, door overerving van Adam, onder het doodsoordeel kwam te staan. De mens was er uit zichzelf niet toe in staat zich uit deze ongelukkige toestand te bevrijden. Deze onderwerping aan ijdelheid geschiedde echter „op basis van hoop”, doordat God zich in zijn onvergelijkelijke goedheid voornam voor getrouwen onder Adams nakomelingen in een uitweg te voorzien. Op deze wijze zouden zij „vrijgemaakt [kunnen] worden van de slavernij des verderfs” en bevrijd kunnen worden ten einde zich als herstelde kinderen van God in een „glorierijke vrijheid” te verheugen. Deze grootse hoop werd tot uitdrukking gebracht in een profetie die destijds in Eden door Jehovah zelf werd uitgesproken. Onderzoek nu het verslag, zoals zich dit millennium na millennium aan ons presenteert, om te zien of God van zijn zijde traag is geweest in het ten uitvoer brengen van zijn voornemen de mensheid te bevrijden. — Rom. 8:20, 21; Gen. 3:15; 2 Petr. 3:9.
VAN 4026 TOT 3026 V.G.T.
Gedurende de millennia die aan ’s mensen schepping voorafgingen, had God een diepe liefde en belangstelling voor het mensengeslacht ten toon gespreid door voor de mens een paradijstehuis in gereedheid te brengen. Toen de mens in Eden evenwel in opstand kwam, hield Jehovah, als de Soevereine Regeerder, een terechtzitting; hij veroordeelde Adam en Eva ter dood en verdreef hen uit de hof van geneugte. Jehovah handelde in overeenstemming met zijn eigenschap gerechtigheid. Hij bracht het vonnis echter niet op een dusdanige wijze ten uitvoer dat hij het mensengeslacht verdelgde. Hij stond het eerste mensenpaar toe, hoewel zij nu zondaars waren geworden, kinderen voort te brengen. Toen Jehovah Adam en Eva veroordeelde, verklaarde hij ook dat hij een „zaad” of nakomeling zou verwekken die Satan en zijn volgelingen zou vermorzelen. Hierdoor werd te kennen gegeven dat hij met barmhartigheid jegens Adams nakomelingen zou handelen, zodat zij door bemiddeling van dit beloofde „zaad” de hoop op herstel en leven konden koesteren. — Gen. 3:8-24.
Toen Kaïn zijn broer Abel vermoordde, maakte Jehovah duidelijk dat hij de mensheid ter verantwoording zou roepen wanneer ze bloedschuld op zich zou laden. Deze rechtvaardige God inspireerde Henoch ertoe te profeteren dat Jehovah zou komen „met zijn heilige myriaden . . . om
-