Betoont u ware discipelen van Christus
„Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht blijft dragen en u mijn discipelen betoont.” — Joh. 15:8.
1. Wat is een discipel, en waardoor wordt iemand derhalve een discipel van Jezus Christus?
EEN discipel is een „onderwezene”, een „leerling”. Discipelen van Jezus Christus zijn derhalve personen die zijn leer hebben aanvaard en in overeenstemming leven met het voorbeeld dat hij heeft gegeven toen hij op aarde was. Om ware discipelen van de Zoon van God te zijn, doen wij er derhalve goed aan zijn activiteiten op aarde te beschouwen ten einde vast te stellen wat er precies van ons wordt verlangd.
2. Wat blijkt volgens de Schrift het belangrijkste doel van Jezus Christus geweest te zijn?
2 De gehele levenswandel van Jezus was rondom dienst opgebouwd. Hij zei tot zijn discipelen: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Joh. 4:34). „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28). Wat bedoelde hij eigenlijk precies met deze verklaringen?
3. Hoe onthult Jezus’ gesprek met een Samaritaanse vrouw dat het doen van de wil van zijn Vader zijn „voedsel” was?
3 Toen Jezus bij de Jakobsbron, dicht bij de Samaritaanse stad Sichar, ging zitten, was hij moe en had honger en dorst. Maar toen er een Samaritaanse vrouw aankwam om water te halen, greep hij de gelegenheid aan om goed te doen. Hij vergat zijn vermoeidheid en zijn honger en putte vreugde en kracht uit het doen van het werk van zijn Vader, terwijl hij deze vrouw hielp meer over aanvaardbare aanbidding te vernemen (Joh. 4:6-34). Ja, voor Jezus was het doen van de wil van zijn Vader als voedsel. Het schonk hem kracht. Het voornaamste doel in zijn leven was anderen in geestelijk opzicht te helpen. Zijn eigen stoffelijke behoeften kwamen op de tweede plaats. Jezus leefde volledig in overeenstemming met de aansporing die hij aan anderen gaf: „Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of: ’Wat zullen wij drinken?’ of: ’Wat zullen wij aandoen?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — Matth. 6:31-33.
4. Hoe moeten wij Jezus’ woorden begrijpen dat hij ’niet was gekomen om gediend te worden, maar om te dienen’?
4 Dat Jezus kwam om te dienen, wil niet zeggen dat hij alle persoonlijke diensten afsloeg. Dit kan niet het geval geweest zijn, want wij lezen in de Schrift over vrouwen die ’hem dienden’ (Matth. 27:55). De dienst die door deze vrouwen werd verricht, kan het bereiden van maaltijden en het maken, repareren en wassen van kleren hebben omvat. Hun dienst was echter geheel en al vrijwillig. Jezus Christus was niet naar de aarde gekomen „om gediend te worden” in de betekenis dat hij niet was gekomen met de bedoeling dat anderen diensten voor hem zouden verrichten of hem zouden bedienen. Het verrichten van dienst werd voornamelijk door hem gedaan. Hij genas de zieken, de kreupelen en de misvormden, gaf de blinden het gezicht terug, opende de mond van de stommen en de oren van de doven en bevrijdde velen die door demonen werden bezeten. Degenen die gunstig op zijn bekendmaking van Gods waarheid reageerden, werden erdoor getroost, geestelijk gezond gemaakt en uit geestelijke gevangenschap bevrijd. Jezus Christus vervulde getrouw het doel van zijn zalving, zoals dit stond opgetekend in Jesaja 61:1: „De geest van de [Soevereine] Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om vrijheid uit te roepen tot de gevangen genomenen en het wijde openen van de ogen zelfs tot de gevangenen.”
5. Hoe reageerde Jezus toen scharen hem in zijn afzondering stoorden?
5 Jezus’ tedere mededogen voor degenen die hij aldus diende, was zeer bijzonder. Zelfs wanneer scharen hem in zijn afzondering stoorden, reageerde hij niet op een norse, geïrriteerde of anderszins onaangename manier. Wij lezen over zijn reactie: „Hij werd met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren” (Mark. 6:34). „Hij ontving hen vriendelijk en sprak tot hen over het koninkrijk Gods, en hen die genezing nodig hadden, maakte hij gezond.” — Luk. 9:11.
6. Hoe vervulde Jezus de woorden van Jesaja 42:3?
6 Jezus Christus keek nooit neer op de armen en de ellendigen. De manier waarop hij onderdrukte personen bejegende, vormde een vervulling van de woorden van Jesaja 42:3: „Een beschadigd riet zal hij niet verbrijzelen en een smeulende vlaspit niet uitblussen” (Matth. 12:20). De ellendigen waren als beschadigde rietstengels en als vlaspitten die op het punt stonden uit te gaan wegens gebrek aan olie in de lampen. Daar Jezus hun beklagenswaardige toestand inzag, maakte hij de situatie voor hen niet erger door hen hardvochtig te bejegenen. Neen, hij betoonde hun consideratie en bezielde hen met hernieuwde kracht en hoop.
7. Waaruit blijkt dat Jezus werkelijk „ootmoedig van hart” was?
7 Hoewel Jezus Christus Heer of Meester was, nam hij geen superieure houding aan jegens degenen die hij diende. Hij gedroeg zich op een dusdanige wijze dat anderen zich als gevolg van zijn volmaaktheid niet gering en inferieur voelden, hetgeen tot gevolg zou hebben dat zij zich in zijn tegenwoordigheid niet op hun gemak voelden. Jezus verschilde totaal van mensen met in het oog springende bekwaamheden die vaak snel van streek raken en ongeduldig worden met mensen wier vermogens beperkt zijn. Hoewel zijn discipelen soms achteloos en vergeetachtig waren, was de Zoon van God nooit overmatig streng jegens hen. Doordat hij „ootmoedig van hart” was, verwaardigde hij zich mensen te onderwijzen op wie als onwetende personen werd neergezien. — Matth. 11:28-30; Joh. 7:47-49.
8. Hoe bleef Jezus ondanks de afwijzende en vijandige houding van zijn landgenoten over hen denken?
8 Zelfs de afwijzende en vijandige houding van zovelen van zijn landgenoten bekoelde Jezus’ bezorgdheid voor hen niet. Hij wilde hen allen helpen. Hij zei met betrekking tot Jeruzalem: „Hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild” (Matth. 23:37). Toen Jezus vervolgens nadacht over de verschrikkelijke vernietiging waardoor de stad getroffen zou worden, weende hij. Het deed hem pijn te weten dat al het lijden dat de mensen door de Romeinse legers zou worden toegebracht, vermeden had kunnen worden als zij slechts berouw zouden hebben en hem als de gezalfde dienstknecht die door God was uitgezonden, de Messías, zouden aanvaarden. — Luk. 19:41-44.
9. Wat was de allesovertreffende uiting van Jezus’ liefde?
9 Jezus heeft waarlijk een volmaakt voorbeeld gegeven van wat het betekent ten behoeve van anderen dienst te verrichten. Wat een warmte, wat een vriendelijkheid, wat een liefde spreidde hij ten toon! Ten slotte deed hij in een allesovertreffende uiting van zijn liefde afstand van zijn ziel of leven als losprijs voor de zondige mensheid. Vandaar dat hij van tevoren tot zijn discipelen kon zeggen: „Iemand kan geen grotere liefde hebben dan dat hij afstand doet van zijn ziel ten behoeve van zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden indien gij doet wat ik u gebied.” — Joh. 15:13, 14.
ONVOLMAAKTE MENSEN KUNNEN HET
10. Waarom kunnen wij er zeker van zijn dat het mogelijk is Jezus’ volmaakte voorbeeld na te volgen?
10 Maar kunnen onvolmaakte mensen het volmaakte voorbeeld van Jezus Christus navolgen? Dit is beslist mogelijk. De apostel Paulus heeft het gedaan en ook vele anderen van Jezus’ toegewijde discipelen. Paulus moedigde christenen te Korinthe aan: „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus.” — 1 Kor. 11:1.
11. Hoe dacht de apostel Paulus over zijn ongelovige landgenoten?
11 Evenals Jezus Christus bezat de apostel Paulus een oprechte bezorgdheid en liefde voor mensen. Hij was speciaal pijnlijk getroffen door het ongeloof van zijn landgenoten. In zijn brief aan de Romeinen schreef de apostel: „Ik zeg de waarheid in Christus; ik lieg niet, want mijn geweten legt met mij getuigenis af in heilige geest, dat ik grote droefheid en een onophoudelijk harteleed heb. Want ik zou wensen zelf vervloekt en van de Christus gescheiden te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn bloedverwanten naar het vlees.” — Rom. 9:1-3.
12. Waarom was Paulus’ grote bezorgdheid voor de joden vooral opmerkelijk?
12 Met het oog op wat Paulus predikte, beschouwden zijn landgenoten hem als een afvallige, als iemand die geen liefde voor hen bezat. Niets was echter minder waar dan dat. Zijn geweten, verlicht door heilige geest, legde getuigenis af van zijn grote liefde voor hen. Hij was bereid al het mogelijke te doen om zijn landgenoten te helpen redding te verwerven. Dit is heel opmerkelijk wanneer wij beschouwen dat zij verantwoordelijk waren voor veel van het lijden dat hij onderging. In een brief aan de Korinthiërs verklaarde de apostel: „Van de joden heb ik vijfmaal veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden geslagen, eenmaal werd ik gestenigd.” — 2 Kor. 11:24, 25.
13. Tot in welke mate was Paulus bereid zijn joodse broeders hulp te bieden?
13 Merk evenwel op tot in welke mate Paulus volgens zijn zeggen bereid was hen te helpen: „Ik zou wensen zelf vervloekt en van de Christus gescheiden te zijn ten behoeve van mijn broeders” (Rom. 9:3). Aldus uitte de apostel zijn bereidheid zelf de vloek op zich te nemen die op zijn ongelovige landgenoten rustte omdat zij in gebreke bleven zich Gods middel tot redding, met hemels leven in het vooruitzicht, ten nutte te maken. (Vergelijk Galáten 3:13.) Zijn woorden onthullen de diepte van zijn onzelfzuchtige liefde. Paulus was bereid alles te doen wat in zijn vermogen lag om de joden te helpen.
14. Hoe dienen wij ons te willen gedragen jegens personen die onverschillig zijn of het „goede nieuws” tegenstaan? Waarom?
14 Als discipelen van Jezus Christus dienen wij thans dezelfde bezorgdheid voor ongelovigen te bezitten. Wij mogen niet toelaten dat hun tegenstand of onverschilligheid kwaadwillige gevoelens bij ons oproept. Zulke personen zijn leden van het mensdom voor wie Christus is gestorven (Rom. 5:6-8). En het is Jehovah’s wil dat zij zolang zij leven of tot de tijd dat hij alle onrechtvaardigheid vernietigt, de gelegenheid ontvangen tot berouw te komen (2 Petr. 3:9). Als wij dit van harte beseffen, zullen wij ertoe bewogen worden zorgvuldig en onder gebed na te denken over wat wij zouden kunnen doen om anderen in geestelijk opzicht te helpen. Wij zullen dan gehoor geven aan Jezus’ aansporing: „Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen.” — Matth. 5:44.
15. Waardoor wordt aangetoond dat het leven dat wij thans als Christus’ discipelen leiden, de beste levenswijze is?
15 Wij zouden er ook goed aan doen na te denken over wat het „goede nieuws” voor ons persoonlijk betekent. Een discipel van Jezus Christus zijn, is beslist de beste levenswijze. Wij worden ervoor behoed onze energie te verspillen aan nutteloze krachtsinspanningen om wereldse stelsels te bestendigen die toch tot falen gedoemd zijn. Wij worden ertegen beschermd bij de immoraliteit en wetteloosheid van de wereld betrokken te geraken. Daardoor ervaren wij niet het hartzeer en de pijn die uit het overtreden van Gods geboden voortspruiten (Kol. 3:5-10, 12-14). Afgezien van huidige voordelen, hebben wij de grootse hoop op eeuwig leven onder rechtvaardige toestanden (2 Petr. 3:13). Hoe voortreffelijk zou het zijn als meer mensen geholpen konden worden die hoop als discipelen van Jezus Christus te koesteren!
16. Waarom is het belangrijk dat mensen zo spoedig mogelijk de gelegenheid ontvangen de waarheid te leren kennen?
16 De mensen hebben het „goede nieuws” vandaag nodig. Morgen zou het te laat kunnen zijn. Eén reden hiervoor is dat iemand, omdat hij het „goede nieuws” niet kent, zijn leven zou kunnen ruïneren. Eén daad van immoraliteit, een hevige woedeuitbarsting, misbruik van drugs of iets dergelijks, kan onherstelbare schade aanrichten. Bovendien zijn de dag en het uur dat Jehovah God tegen de goddeloze wereld zal optreden, onbekend (Matth. 24:36-44). Wij zullen de overgebleven tijd derhalve verstandig moeten gebruiken door er moeite voor te doen anderen te helpen redding te verwerven (Hand. 18:6). Wij dienen net zo te denken als de apostel Paulus: „Wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” — 1 Kor. 9:16.
NIET BEPERKT TOT MONDELINGE BEKENDMAKING
17. Wat is behalve prediking nog meer noodzakelijk willen wij ons discipelen van Jezus Christus betonen?
17 Onszelf Christus’ discipelen betonen, is echter niet tot het bekendmaken van het „goede nieuws” beperkt. Het houdt ook in hulp te verlenen aan personen die werkelijk in nood verkeren en hen vriendelijk te bejegenen, ongeacht hoe zij misschien tegen ons hebben gehandeld (Rom. 12:17-20). Maar net als de zorg voor iemands eigen gezin voorgaat boven de zorg voor de behoeften van vreemdelingen, gaat iemands verantwoordelijkheid jegens medegelovigen voor boven verplichtingen jegens ongelovigen (1 Tim. 5:8). De bijbelse raad luidt: „Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof.” — Gal. 6:10.
18. (a) Welke verantwoordelijkheid dragen wij jegens geestelijke broeders die in materiële nood verkeren? (b) Wanneer is een christen niet verplicht materiële hulp te bieden aan iemand die in nood zit?
18 Er doen zich veel gelegenheden voor om medegelovigen goed te doen. Door een ongeluk, een natuurramp of een andere rampspoed kunnen sommigen van hen in behoeftige omstandigheden komen te verkeren. In navolging van Jezus Christus zullen wij beslist alles moeten doen wat in ons vermogen ligt om onze geestelijke broeders te helpen. De apostel Johannes schreef: „Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat hij voor ons afstand heeft gedaan van zijn ziel; en wij zijn verplicht afstand te doen van onze ziel voor onze broeders. Als iemand echter de middelen van deze wereld voor de instandhouding van het leven bezit en zijn broeder gebrek ziet lijden en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit, in welk opzicht blijft de liefde Gods dan in hem? Kindertjes, laten wij liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid” (1 Joh. 3:16-18). Indien iemand onverantwoordelijk handelt, lui is en niet bereid is beschikbaar werk te aanvaarden waartoe hij de bekwaamheid bezit, is een christen natuurlijk niet verplicht zo iemand in financieel opzicht te helpen. De bijbelse regel luidt: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” — 2 Thess. 3:10.
19. Hoe zouden wij, zoals de apostel Paulus schreef, medegelovigen in geestelijk opzicht kunnen helpen?
19 Het komt veel vaker voor dat medegelovigen geestelijke behoeften hebben. Volgens 1 Thessalonicenzen 5:14 dragen allen in de gemeente de verantwoordelijkheid te doen wat zij kunnen om geestelijke hulp te verschaffen. Wij lezen: „Wijst de wanordelijken terecht, spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen.” Sommigen zijn misschien nalatig in het nakomen van hun christelijke verplichtingen en moeten derhalve aangemoedigd worden. Zo zullen oudere vrouwen misschien „jonge vrouwen tot bezinning [moeten] brengen hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben, gezond van verstand te zijn, eerbaar te zijn, thuis te werken, goed te zijn, zich aan hun eigen man te onderwerpen” (Tit. 2:4, 5). Degenen die als gevolg van problemen of beproevingen ontmoedigd of terneergeslagen zijn, hebben aanmoediging nodig. Zouden zij niet opgebouwd worden door te horen welke schriftuurlijke gedachten u kracht hebben gegeven? Zou het voor hen niet versterkend zijn van uw bezorgdheid verzekerd te worden? Misschien hebben sommigen een zwak geweten. Degenen met een sterk geweten dienen derhalve de zwakheid van hun broeders te dragen door zich in de uitoefening van hun rechten te beperken (Rom. 15:1-3). Aangezien allen in de gemeente onvolmaakt zijn, moeten wij bereid zijn elkaars fouten in liefde te verdragen en elkaar vrijelijk vanuit het hart te vergeven (Kol. 3:13). Door elkaar op deze manieren te helpen, zullen de liefdebanden beslist versterkt worden.
20. (a) Waardoor worden wij werkelijk als Christus’ discipelen geïdentificeerd? (b) Wat heeft het tot resultaat wanneer wij onszelf ten behoeve van anderen inzetten?
20 Dus door middel van een zelfopofferende liefde voor zowel gelovigen als ongelovigen betonen wij ons Christus’ discipelen (Joh. 13:34, 35). Dit betekent dat wij onze kracht, tijd en materiële middelen gebruiken, ja, dat wij ons hele wezen inzetten in onze pogingen het geestelijke welzijn van anderen te bevorderen. Wanneer wij ons aldus inspannen, zullen wij niet het gevoel krijgen armer te zijn geworden. Ons geluk blijft veeleer toenemen, want „het is gelukkiger te geven dan te ontvangen” (Hand. 20:35). Mogen wij er derhalve mee voortgaan onze vreugde te verdiepen door Jezus Christus in een grotere mate na te volgen en ons altijd zijn toegewijde discipelen te betonen.