Voorkennis verenigbaar met vrije wil
„Ik weet waartoe hun temperament zal leiden, zelfs nu, voordat ik hen in het land breng dat ik hun onder ede heb beloofd.” — Deut. 31:21, AT.
1. Hoe wordt door die leringen van Presbyterianen ontkend dat de mens een vrije wil heeft?
DOOR predestinatie-aanhangers wordt niet ontkend dat de mensen een vrije wil hebben, maar toch wordt dit door hun eigen leringen stellig ontkend. Wordt door de volgende verklaringen uit hun publicatie hun bewering dat de mensen vrij zijn om het goede te willen, niet van werkelijke betekenis beroofd? „De mens heeft door zijn val in een staat van zonde het gehele vermogen verloren om iets te willen wat leidt tot geestelijk welzijn gepaard aan redding.” Maar wanneer God tussenbeide komt om een anders hulpeloze zondaar te bekeren, „stelt hij hem in staat dat wat tot geestelijk welzijn is vrijelijk te willen en te doen.”a God belooft dat hij „aan allen die tot het leven zijn verordineerd, zijn Heilige Geest zal geven, ten einde hen de mogelijkheid tot willen te geven en hen in staat te stellen te geloven”.b Zij die niet zijn verordineerd, hebben dus geen vrije wil of hebben niet het vermogen te geloven. Evenzo „vernieuwt God hun wil en stelt hij die op krachtige wijze vast” ten einde de mensen ’de mogelijkheid tot willen te geven zijn roep te beantwoorden en hen hiertoe in staat te stellen.’c Zelfs nadat zij zijn begonnen de juiste weg te bewandelen „hangt de volharding van de heiligen niet van hun eigen vrije wil af, maar van de onveranderlijkheid van het uitverkiezingsbesluit”.d En waar is de vrije wil van individuen te vinden in hun verklaring dat God „al zijn schepselen bestuurt; hen en al hun daden beschikt”?e Indien God ’al wat er gebeurt, onveranderlijk heeft verordineerd’, en hij sommigen „tot oneer en toorn heeft verordineerd” ten einde zijn souvereine macht over hen aan te tonen, en anderen „zonder enig vooruitzien van geloof of goede werken” tot leven heeft gepredestineerd ten einde van zijn barmhartigheid jegens hen blijk te geven, hoe kan er dan worden beweerd dat „er geen inbreuk wordt gemaakt op de wil van de schepselen”? Toch is dit het gehalte van predestinatie-logica. Het is niet verwonderlijk dat zij het opgeven over de zaak te redeneren en naar hun leerstelling verwijzen als naar „dit verheven mysterie van predestinatie”.f
2. In welk opzicht praten Presbyterianen de Farizeeërs na?
2 Er wordt verondersteld dat God van alle eeuwigheid af al wat er gebeurt, heeft verordend, en dat hij de bestemming van alle mensen en engelen heeft bepaald waarbij sommigen het eeuwige leven beschoren zal zijn en anderen tot de eeuwige dood zijn gedoemd, maar dat hij toch geen gebruik heeft gemaakt van zijn voorkennis om dit te bepalen en evenmin inbreuk heeft gemaakt op de vrije wil van enig schepsel toen hij aldus bepaalde.g Opdat ieder schepsel in zulk een ontwerp zou passen, zou Jehovah ieder individu op een dusdanige wijze moeten scheppen dat het automatisch precies datgene zou doen tot het doen waarvan hij het had voorbestemd. Dit doet de predestinatie-aanhangers in hetzelfde leerstellige schuitje varen als de Farizeeërs, over wie Josephus heeft geschreven: „Wanneer zij vaststellen dat alle dingen door het noodlot worden gedaan, halen zij van de mensen niet de vrijheid weg om naar eigen goeddunken te handelen; want zij zijn het denkbeeld toegedaan dat het God heeft behaagd een temperament te maken, op zulk een wijze dat datgene wat hij wil, wordt gedaan, maar zo dat de wil des mensen deugdzaam of ondeugdzaam kan handelen.”h Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de predestinatie-aanhangers slechts met de lippen de individuele vrije wil belijden terwijl zij het leerstellig in alle praktische opzichten verloochenen.
HOE JEHOVAH ONS MODELLEERT
3. Wat beweren sommigen, en hoe ondersteunen zij hun bewering?
3 Sommigen zullen beweren dat Jehovah God de mens wel degelijk op een dusdanige wijze formeert dat hij hem er toe dwingt een zekere handelwijze te volgen, waarbij hij inbreuk maakt op de vrije wil of de vrijheid van keuze die het schepsel heeft, en waardoor hij bewerkstelligt dat de dingen uitkomen volgens de goddelijke predestinatie der aangelegenheden. Zij halen de tekst aan waarin over Jehovah wordt gesproken als over de grote Pottenbakker en over mensen als over hulpeloze klei welke naar zijn goeddunken wordt gemodelleerd. Ook vestigen zij de aandacht op de tijd waarin God het hart van Farao verhardde, welke hardheid Farao in de vernietiging in de Rode Zee bracht. Kunnen deze gevallen in overeenstemming worden gebracht met vrije wil voor het individu? Ja, en beschouw bij wijze van het leggen van een fundament voor deugdelijke antwoorden enige punten met betrekking tot het veranderen of het opnieuw modelleren van de menselijke geest.
4. Hoe bereiken boodschappen van de vijf zintuigen de hersenen, en wat gebeurt vervolgens?
4 De mensen weten veel over de geest maar nog veel meer weten zij niet. Toch leidt een mengsel van feiten en theorie tot de volgende fundamentele opvatting over de werking van de geest. Wanneer er licht het oog binnentreedt, wordt het wanneer het de grijze materie van de hersenschors bereikt in electriciteit veranderd. Wanneer er geluid het oor binnentreedt, bereikt het de grijze materie als electrische impulsen. Op overeenkomstige wijze komen boodschappen de hersenen binnen van de reuk-, smaak- en tastzintuigen, die de hersenschors bereiken als electrische stromen. Binnen de schors van grijze materie bevindt zich de witte materie van de hersenen, en hierdoorheen zendt de grijze materie electrische boodschappen, die een verbinding tot stand brengen met andere cellen of celgroepen in andere zones van de grijze materie. Wanneer dus de gezichtszone gevaar ziet, zendt ze haastig boodschappen uit naar de motorische zone ten einde de noodzakelijke spierwerking in beweging te zetten, wat er toe leidt dat het schepsel strijdt of vlucht. Zo treedt de grijze materie in alle andere geestesprocessen met haar verscheidene delen in verbinding, en ze doet dit door banen te boren door de witte materie.
5. Waardoor wordt verder nog licht geworpen op de werking van het brein en de wonderbaarlijkheid er van?
5 Iedere gedachte, iedere daad wordt als een electrische gang door de witte materie vastgelegd. Indien het een oud denkbeeld is of een veelvuldig voorkomende daad, wordt de vroeger gemaakte baan gebruikt waardoor deze nog sterker en hechter wordt gemaakt. Daarom fixeert herhaling gedachten zo vast in de geest en worden herhaalde handelingen tot een gewoonte. Daarna komen ze gemakkelijk op en het is moeilijk om ze kwijt te raken. Nieuwe gedachten en nieuwe daden vereisen het boren van nieuwe gangen en dat is moeilijker. Het brein van een menselijke baby is bij de geboorte bijna ongerept daar er zich slechts een paar banen in bevinden, zoals het instinct om te zuigen en nog een paar andere fundamentele banen die noodzakelijk zijn om in het leven te blijven. Maar het brein blijft niet lang zo goed als ongerept. De vijf zintuigen gieten hun boodschappen in, en naarmate de jaren verstrijken, hoopt zich een schrikbarende massa banen op — naar schatting van de geleerden meer dan alle aansluitingen van telefoonlijnen, telefooncentrales en telefoonhoorns die er bestaan. Eén geleerde heeft geschat dat „het menselijke brein genoeg bergcapaciteit heeft om vijftig maal zoveel kennis te onthouden als staat opgetekend in de zeven millioen boekwerken van de Congresbibliotheek in Washington”. Voorwaar, de mens is „op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt”! (Ps. 139:14) Hoe nauwlettend dienen wij er op toe te zien dat wij de juiste gedachten tot ons nemen, de juiste daden doen, de juiste banen boren, opdat onze geestelijke telefoonlijnen niet verward geraken in boze gedachten en boze daden!
6. Hoe verschillen mensen in deze opzichten van dieren, en waardoor wordt een mens gemaakt tot wat hij is?
6 Indien wij geen vrije wil bezaten maar onze handelwijze in plaats daarvan voor ons zou zijn bepaald, zouden wij niet het vermogen hebben onze geest te modelleren overeenkomstig datgene wat wij wensen, overeenkomstig datgene wat wij zouden verkiezen in het brein op te nemen. Wij zouden meer gelijken op schepselen die volgens instinct handelen, zoals lagere dieren. Wanneer zij geboren worden, is hun brein niet zo ongerept als dat van mensen bij hun geboorte; de meeste van hun banen zijn er reeds, en daarna kunnen zij er slechts enkele aan toevoegen. Zij komen dichter bij het gepredestineerd zijn van de geboorte af dan mensen. Zij handelen hoofdzakelijk volgens door God gegeven instinct. De mens daarentegen besluit zelf en omdat een ieder tot een ander besluit komt, is een ieder een afzonderlijk individu, een bepaalde persoonlijkheid. Iemand wordt door zijn gedachten en daden tot de persoon gemaakt die hij is. Jehovah God vermeldt dat dit zo is: „Zoals hij in zijn eigen geest heeft gedacht, zo is hij” (Spr. 23:7, Ro). Uit het hart, dat vaak de betekenis van de geest heeft, komen woorden en daden (Matth. 12:34; 15:19). Wat iemand dus denkt, zegt en doet, wordt grotendeels door de geest bestuurd. Ten einde zich te veranderen, zich opnieuw te modelleren, moet hij zijn gedachten veranderen, want zoals hij denkt, zo is hij.
7. Welk bevel wordt de mensen gegeven, en waarom, en hoe kunnen zij het opvolgen?
7 Omdat de mensen in deze oude stervende wereld verkeerd denken, spreken en handelen, omdat zulke ongelovigen vaten der gramschap zijn die de vernietiging tegemoetgaan, en omdat zij willen zij er aan ontkomen door de roede van de Koning in Armageddon gelijk een pottenbakkersvat te worden verbrijzeld, opnieuw moeten worden gemodelleerd tot vaten die tot heerlijkheid van Jehovah zijn, luidt het belangrijke bevel tot hen: „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen” (Joh. 3:36; Rom. 12:2, NW). Indien zij hun geest hervormen, zijn zij veranderde personen, want zoals zij denken, zijn zij. Zij moeten de oude banen die in hun hersenen zijn geboord door de plannen en de propaganda, de lusten en de onzedelijkheden der oude wereld langzaam doen verdwijnen doordat zij die banen niet meer gebruiken, en zij moeten ze vervangen door nieuwe banen, welke zijn opgebouwd door de juiste denkwijze en de juiste daden die door Jehovah’s nieuwe wereld worden aanbevolen. Indien zij dit doen, zullen zij opnieuw worden gemodelleerd tot een nieuwe persoonlijkheid: „Gij dient de oude persoonlijkheid, die zich naar uw vroegere gedragslijn voegt en welke overeenkomstig haar bedrieglijke begeerten wordt verdorven, weg te doen; . . . gij dient nieuw te worden gemaakt in de kracht die uw geest aandrijft, en gij dient de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, die volgens Gods wil in ware rechtvaardigheid en goedertierenheid werd geschapen.” „Trekt de oude persoonlijkheid met haar praktijken uit, en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid die door nauwkeurige kennis wordt vernieuwd overeenkomstig het beeld van degene die ze schiep.” — Ef. 4:22-24; Kol. 3:9, 10, NW.
8. Waarom kan er worden gezegd dat Jehovah mensen kan veranderen zonder hen te dwingen?
8 Menselijke schepselen, die uit stof of uit klei zijn gemaakt, kunnen door nauwkeurige kennis omtrent Jehovah en Christus tot zich te nemen opnieuw worden gemodelleerd en zij kunnen worden veranderd van vaten der gramschap tot vaten die geschikt zijn om goddelijke barmhartigheid te ontvangen (Joh. 17:3). Deze kennis verhardt daarentegen enkelen van de mensen die onder gramschap en veroordeling zijn geboren zelfs nog meer als vaten der gramschap, ja drijft hen tot moord, in plaats dat zij opnieuw worden gemodelleerd tot vaten der heerlijkheid (Joh. 8:37-45; Hand. 7:54-60; 2 Tim. 3:8). En waar wordt dit getuigenis waardoor vaten der gramschap worden verhard of opnieuw worden gemodelleerd tot vaten die geschikt zijn voor het ontvangen van barmhartigheid aangetroffen? In Gods Woord, de Bijbel. Door bemiddeling van zijn Woord maakt Jehovah personen dus hardnekkiger goddeloos of verandert ze in zijn glorierijke dienstknechten en dit geschiedt zonder dat het schepsel in enige mate wordt gedwongen maar het vindt veeleer plaats zoals het schepsel zelf wil reageren. Het is te vergelijken met een persoon die een brief van iemand ontvangt waardoor de persoon van gedachte verandert, en ten gevolge waarvan hij zegt: „Die man heeft mij van gedachten doen veranderen.” Toch was er geen dwang bij betrokken; uit eigen vrije wil veranderde de persoon van gedachten.
9. Hoe moet Romeinen 9:21-24 worden opgevat, en welke andere tekst toont aan dat deze opvatting juist is?
9 Romeinen 9:21-24 (NW) dient van dit oogpunt uit te worden beschouwd: „Wat? Heeft de pottenbakker geen autoriteit over de klei zodat hij van dezelfde klomp het ene vat voor een eerbaar gebruik, en een ander vat voor een oneerbaar gebruik kan maken? Indien God nu, ofschoon hij de wil heeft zijn gramschap te demonstreren en zijn macht bekend te maken, met veel lankmoedigheid de vaten der gramschap, die voor vernietiging geschikt werden gemaakt, heeft verdragen, opdat hij de rijkdommen van zijn heerlijkheid mocht bekendmaken over vaten der barmhartigheid, die hij van te voren heeft bereid tot heerlijkheid, namelijk, ons, die hij niet alleen uit het midden der Joden maar ook uit het midden der natiën heeft geroepen, wat is er dan op aan te merken?” Heeft Jehovah niet het recht zijn boodschap bekend te maken aan alle mensen die uit dezelfde plaats zijn genomen, het stof der aarde, en heeft hij niet het recht toe te laten dat deze boodschap hen vormt en hen voor of tegen hem doet zijn, overeenkomstig hun uit vrije wil gekozen reacties op de bekendmaking er van? Zeer zeker, en van tevoren heeft hij in zijn Woord te kennen gegeven dat één klasse verhard zou worden als vaten der gramschap en dat een andere klasse haar gedachten zou plooien wanneer zij de waarheid zou horen, de waarheid zou verwelkomen en haar geest zou hervormen in overeenstemming met de inwerking er van, waardoor zij vaten der barmhartigheid worden. Dat een individu zichzelf, door zijn eigen handelwijze in overeenstemming met Jehovah’s wil, tot „een vat voor een eerbaar gebruik” kan maken, wordt uitdrukkelijk vermeld in 2 Timotheüs 2:20-22 (NW): „In een groot huis nu zijn niet alleen vaten van goud en zilver maar ook van hout en aardewerk, en sommigen voor een eerbaar doel maar anderen voor een doel waaraan geen eer verbonden is. Indien iemand zich daarom rein bewaart van de laatste, zal hij een vat voor een eerbaar doel zijn, geheiligd, bruikbaar voor zijn eigenaar, toebereid tot ieder goed werk. Vlied daarom van de begeerten die eigen zijn aan de jeugd, maar streef tezamen met hen die de Heer uit een rein hart aanroepen, rechtvaardigheid, geloof, liefde en vrede na.” Te zeggen dat Jehovah mensen er toe dwingt een goed of een kwaad vat te zijn, is onschriftuurlijk. Door middel van zijn Woord modelleert hij ons, en indien wij ons door hem laten modelleren, modelleert hij ons ten goede.
10. Hoe verhardde God Farao’s hart zonder dat er inbreuk werd gemaakt op de vrije wil?
10 Laten wij nu de tot strijd aanleiding gevende tekst beschouwen waarin Jehovah zeide: „Ik zal Farao’s hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen. Farao nu zal naar ulieden niet horen” (Ex. 7:3, 4). Jehovah nu heeft niet werkelijk Farao’s hart verhard zodat Farao zijn vrije wil in de aangelegenheid verloor. Zijn hart verhardde zich vanwege de boodschap die hem door Mozes en Aäron werd bekendgemaakt. De boodschap veroorzaakte een reactie van hardnekkige onverzettelijkheid en toorn van zijn zijde. Maar aangezien de boodschap die Mozes en Aäron bekendmaakten in werkelijkheid Jehovah’s boodschap was, zegt het bericht dat Jehovah zijn hart verhardde. Dat Gods barmhartigheid hem herhaaldelijk werd betoond doordat de ene plaag na de andere werd opgeheven, verzachtte de Egyptische heerser niet, maar zoals gewoonlijk in het geval van koeionneerders en tirannen maakte deze lankmoedigheid Farao enkel nog onverdraagzamer en zijn tirannieke karaktertrekken werden er te meer door in het licht gesteld. In Exodus 8:15 wordt het resultaat van verlichting getoond: „Toen nu Farao zag, dat er verademing was, verstokte hij zijn hart” (OB). En wederom nadat een van de plagen was opgeheven: „Farao verstokte ook ditmaal zijn hart” (Ex. 8:32, OB). Ook 1 Samuël 6:6 (NBG) vermeldt: „De Egyptenaren en Farao [hebben] hun hart verhard.” Wordt hier niet gezegd dat Farao zelf zijn hart verhardde? Ja, omdat dat in werkelijkheid ook geschiedde. Er wordt alleen gezegd dat Jehovah het deed omdat dat de wijze was waarop Farao op Jehovah’s boodschap reageerde. Barmhartigheid die aan zulke arrogante mensen wordt betoond, leidt er alleen toe dat zij meer gramschap tegen zichzelf opzamelen (Rom. 2:4, 5). Dat goddeloze mensen Jehovah’s lankmoedigheid uitleggen, als een teken van zwakte, en daarom vastbeslotener worden in hun goddeloze wegen, denkende dat de tijd van afrekening nooit zal komen, is niet ongewoon: „Omdat niet haastelijk het oordeel over de boze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen” (Pred. 8:11). Dáárvan was Farao’s hart vol.
11. Hoe legt de Bijbel zelf een soortgelijke situatie uit, waardoor bewezen wordt dat het gezichtspunt niet op eigen uitlegging berust?
11 De beschuldiging dat een dergelijk gezichtspunt omtrent het verharden van het hart van Farao op eigen uitlegging berust, kan niet worden gestaafd, want de Bijbel zelf legt een soortgelijke uitdrukking zo uit. In Jesaja 6:10 zegt Jehovah tot Jesaja: „Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze.” God bedoelde nu niet dat Jesaja in werkelijkheid moest heengaan en hun hart vet moest maken, hun oren moest dichtstoppen en hun ogen moest sluiten ten einde te voorkomen dat iemand berouw zou tonen, maar hij voorzeide dat dit het gevolg zou zijn van de boodschap die Jesaja volgens de opdracht die hem was gegeven, aan het volk moest gaan vertellen, dat het volk zelf de ogen gesloten zou blijken te hebben, geen tot luisteren geneigde oren en een vet hart, dat zij geen berouw zouden hebben en zich niet tot Jehovah zouden keren om geestelijk gezond te worden gemaakt. De boodschap die werd bekendgemaakt, maakte deze opstandigen niet ontvankelijk omdat de boodschap hun niet aanstond, en daar Jesaja haar overbracht, werd er gezegd dat hij hun deze dingen had aangedaan. Maar dat zij het zichzelf aandeden, wordt aangetoond door niemand minder dan Jezus zelf want toen hij deze profetie aanhaalde en aantoonde dat ze in vervulling ging ten aanzien van opstandige personen in zijn tijd, zeide hij: „Het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten.” Jaren later haalde Paulus het met dezelfde bewoordingen aan. Ofschoon er in Jesaja’s profetie over wordt gesproken dat Jesaja het doet, tonen zowel Jezus als Paulus dat de mensen het zelf deden, en niet in werkelijkheid Jesaja. — Matth. 13:14, 15; Hand. 28:25-27, NW.
12. Wie maakt de paden der mensen recht, de mens of God?
12 Nog een voorbeeld hiervan is waar Gods dienstknechten wordt geboden: „Blijft rechte paden voor uw voeten maken” en toch wordt elders over Jehovah gezegd: „Hij zal uw paden recht maken” (Spr. 3:6; Hebr. 12:13, NW). Wie maakt de paden recht? Predestinatie-aanhangers zeggen dat God, en niet de mens, dit doet en zij trachten dit te bewijzen door Jeremia 10:23 aan te halen: „Het is niet bij een man, die wandelt, dat hij zijn gang richtte.” De mens kan het niet uit zichzelf doen, maar Jehovah zal het voor hem doen, niet door middel van predestinatie, maar door middel van Zijn Woord: „Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.” „Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad” (Ps. 119:9, 105). Gij moet uit eigen vrije wil ’rechte paden voor uw voeten blijven maken’, maar daar gij het alleen kunt doen door Gods Woord ter harte te nemen, is het ook juist om te zeggen dat Jehovah ’uw paden recht zal maken’, door middel van zijn Woord.
VOORKENNIS GEEN SCHENDING VAN VRIJE WIL
13. Waardoor wordt Jehovah’s vermogen van voorkennis aangetoond?
13 Jehovah God kan de innerlijke gedachten van de geest doorgronden en hij kan voorzien welke weg niet alleen door enkelingen maar ook door klassen zal worden ingeslagen (1 Sam. 16:7; Ef. 3:20; Hebr. 4:12). Hij heeft de geest geschapen, waardoor de mens wordt bestuurd, hij kent de ingewikkelde werking er van en hij kan onmiddellijk de neiging van de geest van de mens ontdekken en weet waartoe die neiging van de geest ten slotte zal leiden. Vóór de vloed in Noachs dagen mat hij de geest der mensen aldus en bevond ze onverbeterlijk (Gen. 6:5, NBG). Voordat de Israëlieten Kanaän binnentrokken, gaf Jehovah, ten einde aan te tonen dat hij vooruit wist waartoe hun geestesgesteldheid hen zou leiden en om te laten zien dat hij hen van tevoren had gewaarschuwd, een getuigenis tegen hen dat zij later zouden kunnen raadplegen: „Ik weet waartoe hun temperament zal leiden, zelfs nu, voordat ik hen in het land breng dat ik hun onder ede heb beloofd” (Deut. 31:21, AT). Hij was ook van tevoren op de hoogte van de goddeloosheid van de mensen in deze laatste dagen dezer oude wereld en hij heeft ze tot waarschuwing van ons vooruit beschreven; ook heeft hij het bestaan van een „grote schare” die hem zou dienen, van tevoren geweten en laten optekenen (2 Tim. 3:1-5, 13; Openb. 7:9, NW). Jehovah weet dus van tevoren dat de meerderheid der mensheid tegenwoordig met Satan te Armageddon zal vergaan, en dat slechts een minderheid zijn zijde zal kiezen en zal leven (Jes. 24:6; Jer. 25:33). Hij is derhalve van tevoren op de hoogte van het lot van millioenen als een klasse en het is dus niets bijzonders wanneer hij het einde van een individu voorziet. Maar in het algemeen beperkt hij zijn voorkennis veeleer tot klassen en strekt ze niet uit tot de individuen waaruit de klasse bestaat.
14. Wat zijn sommige beweringen aangaande voorkennis, doch waardoor wordt aangetoond dat de vrije wil van individuen behouden blijft?
14 Voorkennis zonder het bestaan van bepaalde voorafgaande toestanden aan de hand waarvan het logische resultaat kan worden vastgesteld van hetgeen kan worden verwacht, komt op hetzelfde neer als predestinatie. Predestinatie-aanhangers zijn het hier niet mede eens want zij zeggen dat predestinatie niet is gebaseerd op enig werk waarvan is voorziene dat het door de betrokken individuen zal worden verricht, aangezien dit lotsbestemming afhankelijk zou maken van toekomstige werken, en dat willen zij niet aanvaarden. Toch beweren anderen nog dat Gods voorkennis dat sommige individuen met het oog op bepaalde innerlijke toestanden zullen falen, hen tot falen dwingt opdat de goddelijke voorkennis juist bewezen moge worden. Of dat trouwens door Gods voorkennis dat de meerderheid te Armageddon zal vergaan, wordt uitgesloten dat de mensen zich wijd en zijd tot godsvrucht zullen bekeren. Hun analyse dringt niet tot de kern van de zaak door. Het gaat hier om, louter de aanwending van zijn voorkennis die is gebaseerd op bepaalde bestaande toestanden doet datgene wat is voorzien, niet geschieden. Zijn aanwending er van is een genadige dienst voor de mensen want de waarschuwingen in zijn Woord worden er door mogelijk gemaakt. Daar ze in hoofdzaak klassen betreffen zonder het lot van individuen vast te stellen, wordt het voor individuen mogelijk gemaakt zichzelf in de overlevende minderheidsklasse te plaatsen en de meerderheidsgroep, die zal vergaan, te mijden. Ten einde te worden gered, moeten individuen niet ’geordineerd zijn tot het eeuwige leven’, zoals in de Statenvertaling staat, maar volgens moderne vertalingen moeten zij ’de juiste gezindheid bezitten voor het eeuwige leven’, en zulk een persoonlijke gezindheid wordt niet beïnvloed door voorkennis (Hand. 13:48, NW, Ro, ED). De geheimste gedachten van het individu, zijn hartetoestand en zijn daden vormen de basis waarop het oordeel en de bestemming rusten (Openb. 2:23, NW). Waarom zou Jehovah personen anders beproeven, en waarom zou de Duivel woeden gelijk een leeuw om de getrouwen te verslinden? De strijdvraag van rechtschapenheid zou zonder betekenis, onwerkelijk worden.
15. Welke illustraties betreffende onbezielde dingen tonen aan dat voorkennis de dingen niet doet geschieden?
15 Beschouw ten einde aan te tonen hoe louter de aanwending van zulk een voorkennis waaraan zekere toestanden zijn voorafgegaan, niet op zichzelf onafhankelijke actie vernietigt; voorbeelden van het beperkte gebruik dat menselijke schepselen er van maken. Een astronoom kan voorzeggen wanneer een bepaalde komeet door de lucht zal schieten of wanneer er een zons- of maansverduistering zal zijn. Doet zijn voorkennis van het bezoek van de komeet of van de verduistering die dingen geschieden? Het kan zijn dat een ingenieur verstand heeft van bruggen, een zwakke boog ziet en weet dat wanneer er een zware goederentrein over de brug gaat de boog zal bezwijken en de brug zal instorten. Doet louter de kennis die hij omtrent de zwakke plek heeft de boog breken en de brug in elkaar storten? Een machinist kan zich van X-stralen bedienen en een verborgen breuk in een stalen onderdeel van een machine zien, waardoor hij weet dat het onderdeel zal bezwijken wanneer, door het in werking stellen van de machine, grote krachten op dat onderdeel zullen worden uitgeoefend. Maar zou het onderdeel niet bezwijken ongeacht of de machinist van de zwakke plek op de hoogte was of niet? Wij weten dat de zon morgen zal opgaan, maar dat wij op de hoogte zijn van dat feit doet de zon niet opgaan.
16. Welke illustraties waarbij bezielde dingen zijn betrokken, doen hetzelfde uitkomen?
16 Of neem illustraties van bezielde dingen. Wij weten dat een kat met een muis zal spelen en dat een hond een haas zal achternazitten. Wij weten dat op grond van onze kennis van katten en honden. Maar louter het feit dat wij het weten, doet die dingen niet geschieden. Indien wij totaal onwetend waren omtrent de handelwijze van katten en honden wanneer ze zich in de tegenwoordigheid van muizen en hazen bevinden, zouden het kwellende spel en de dolle jacht toch plaats vinden. Het kan zijn dat gij iemand kent die aan alcohol verslaafd is en gij weet dat hij, wanneer hij iemand geld afbedelt, het voor sterke drank zal gebruiken. Maar niet uw voorkennis daaromtrent brengt hem er toe het te doen. Wanneer gij intieme vrienden hebt en hun maniertjes of geestesneigingen of eigenaardigheden leert kennen, weet gij vaak vooruit wat zij onder bepaalde omstandigheden zullen doen. Maar de voorkennis die gij omtrent hen bezit vanwege uw inzicht in hun persoonlijkheden dwingt hen er niet toe zo te handelen, niet? Zij handelen nog steeds uit eigen vrije wil, niet gemanoeuvreerd door uw voorkennis en niet onder dwang daarvan, nietwaar? Het kan zijn dat gij weet hoe de ruziemakende natiën van Oost en West onder bepaalde omstandigheden zullen reageren, maar omdat dit zo is, zoudt gij het nog niet rechtvaardig vinden wanneer men u de schuld zou geven van hun herries, of wel soms?
17. Waarom is het onlogisch God de schuld te geven voor wat hij in een menselijke geest leest?
17 Waarom zoudt gij God dus de schuld geven van datgene wat hem door zijn voorkennis wordt onthuld? Hij weet wat zich in de menselijke geest bevindt en hoe deze werkt, en hij is zich bewust van diens neiging tot het goede of het kwade. Maar enkel het feit dat hij kan lezen wat zich in de geest van de mens bevindt en dat hij kan zien welke weg de geest zal volgen, maakt hem niet verantwoordelijk voor wat in die geest is, net zo min als wij verantwoordelijk zijn voor wat wij in een boek kunnen lezen. Hij die het boek heeft geschreven, is verantwoordelijk voor de inhoud er van, en zo is ook degene die onjuiste gedachten koestert daarvoor verantwoordelijk. De gedachte wordt daar niet door God in geplaatst net zo min als wij de gedrukte gedachte in het boek plaatsen dat wij lezen. En evenals wij het boek kunnen lezen of ons er van kunnen weerhouden het te lezen, zo kan ook Jehovah in onze geest kijken of zich er van weerhouden dat te doen, kan de handelwijze waartoe onze geest ons zal leiden voorzien of zich weerhouden van deze kennis. In elk geval zijn wij als schepselen met een vrije wil geschapen en wij kunnen die vrijheid naar verkiezing gebruiken.
ADAM „ZEER GOED” GEMAAKT
18. Waarom heeft Jehovah de mens gemaakt, en door welke illustratie wordt aangetoond dat dit voornemen beter kon worden verwezenlijkt indien de mens een schepsel was met een vrije wil?
18 Sommige mensen, die nog steeds hardnekkig de schuld op God trachten te schuiven, becritiseren hem omdat hij de mens met een vrije wil heeft gemaakt, zeggende dat de mens, indien hij hem niet aldus had geschapen, nooit de verkeerde weg had kunnen opgaan. Hun redenatie is zeer oppervlakkig. Jehovah heeft de mens voor Zijn welbehagen geschapen, mensen zijn een welbehagen voor God (Ps. 35:27; 147:11; 149:4; Openb. 4:11, KJ). En het is het vrije wilsvermogen in de mens dat ten zeerste tot Jehovah’s welbehagen bijdraagt. Dit wordt geïllustreerd in de aangelegenheden van de mens, die heerschappij over de aarde werd gegeven zoals God die over het universum bezit. De mens kan een mechanische hond maken, hem opwinden en zien hoe hij rondspringt, terwijl hij precies weet wat de hond zal doen. De mechanische hond bezit geen wil, is beperkt door het mechanisme. Hij kan voor een poosje vermaak verschaffen maar men kan er toch lang niet zo van genieten als van een levende hond. De levende hond heeft een bepaalde mate van keuze en wanneer wij heerschappij over hem uitoefenen en hem trainen, geeft het ons plezier. De hond kan geoefend zijn om kunstjes te doen, of waardevolle diensten te bewijzen, zoals die worden verricht door een herdershond. Wij zijn verheugd omdat de hond ons niet gehoorzaamt enkel omdat hij dit moet doen, niet anders kan. Het schenkt ons vreugde wanneer hij ons naar vrije verkiezing gehoorzaamt, waarmede hij zijn verknochtheid aan ons toont. Maar indien hij tegen onze training in opstand komt, zoals herdershonden soms doen door een doder van schapen te worden, schenkt de hond ons geen vreugde en wij zijn gedwongen hem te vernietigen omdat hij zijn vermogen van vrije verkiezing heeft misbruikt.
19. (a) Waarom werd de mens derhalve een vrije wil gegeven, en hoe werd hij beveiligd? (b) Hoe wordt door het feit dat God voor zijn welbehagen schiep de Calvinistische predestinatie uitgesloten?
19 Op dezelfde wijze schenkt het juiste gebruik van de vrije wil die de mens bezit, God behagen. Jehovah had vele scheppingen die geen vrije wil bezaten, zoals de sterren en planeten, die zijn bewegingswetten mechanisch gehoorzamen en in de hun toegewezen banen blijven; en zelfs lagere dieren, en vooral insecten, zijn tamelijk mechanisch in hun beweging, daar zij grotendeels door instinct worden bestuurd in plaats van door reden. De mens zou anders zijn, hoger, geschikt om over het overige gedeelte van de aardse schepping te worden geplaatst ten einde er de juiste heerschappij over uit te oefenen, als een getrouwe dienstknecht van Jehovah. Ten einde hem voor zulk een toewijzing „zeer goed” te maken, maakte Jehovah de mens naar Gods beeld, met hoedanigheden van gerechtigheid, liefde, wijsheid en macht (Gen. 1:26-31). Een mechanische mens, wat iemand zou zijn wanneer hij geen vrije wil zou bezitten, kan macht hebben, maar zou niet over de andere goddelijke hoedanigheden beschikken. Gerechtigheid sluit het vermogen in tussen goed en kwaad te kiezen. Bij wijsheid is onder andere de intelligentie betrokken die nodig is om de juiste keus te maken. Liefde wordt getoond door gehoorzaamheid aan de bevelen van de Schepper en moet uit vrije beweging en blijmoedig worden betoond om echt te zijn en een vreugde voor degene die er het voorwerp van is (1 Joh. 5:3). God heeft de mens deze hoedanigheden gegeven, en de instructies voor het juiste gebruik van die eigenschappen, en hij heeft er zelfs een geweten aan toegevoegd waardoor zij zich zouden kunnen laten leiden wanneer er twijfel zou rijzen omtrent wat goed of kwaad is (Rom. 2:12-16). Maar indien de mens in opstand komt, wordt hij vernietigd, evenals de herdershond die in een doder verandert. Ja, Jehovah zou een robot in plaats van een mens hebben kunnen maken, maar het zou hem niet meer vreugde hebben gegeven dan een mechanische hond ons geeft. Evenals wij dus de voorkeur geven aan levende honden boven mechanische, zo wilde Jehovah levende mensen met een vrije wil in plaats van mechanische mensen. En, terloops zij opgemerkt, aangezien Jehovah alle dingen, met inbegrip van de mensen, voor zijn welbehagen heeft geschapen, en aangezien hij geen behagen heeft in de dood van mensen, zou het nauwelijks zo kunnen zijn dat hij velen voordat hij hen had gemaakt er toe voorbestemde te sterven. Zulke scheppingen zouden hem niet hebben behaagd, zouden hem geen vreugde hebben gegeven, en zouden een schending zijn van zijn tot uitdrukking gebrachte beginsel dat hij alleen voor zijn behagen schept. — Ezech. 18:23, 32; 33:11.
20. Waardoor wordt aangetoond dat de mens, in weerwil van sommige chronische klagers, niet anders zou wensen dan een schepsel te zijn met een vrije wil?
20 Zij die er over klagen dat zij met een vrije wil zijn gemaakt, zouden niet willen dat het anders zou zijn. Zij willen geen machine zijn, of zelfs geen levend insect dat alleen maar door instinct wordt geleid, dat op mechanische wijze aan de omgeving beantwoordt, geen intelligentie bezit, geen beslissingen kan nemen en niet opgewassen kan zijn tegen onverwachte veranderingen in toestanden. Als mensen zouden zij niet graag van een gedeelte van hun vrije wil worden beroofd, zoals gebeurt wanneer mensen naar de gevangenis gaan en weinig te zeggen hebben wat betreft waarheen zij gaan, wat zij doen, hoe zij leven, enzovoorts. Zelfs personen van Satans wereld zijn ingesloten en hun vrije wil is in zekere mate beperkt. Zij zijn in slavernij gebracht door een verdorven stelsel, hun geest is gevormd door demonische propaganda, zij zijn geestelijk verblind door valse religiën, lichamelijk gebonden aan een kantoorkruk of een lopende band in een fabriek, waarbij zij op een ergerlijke manier worden afgebeuld ten einde te voldoen aan de verplichtingen van betaling per uur en andere zich ophopende verantwoordelijkheden onder een samenstel dat de mensheid reglementeert ten einde haar gemakkelijker te kunnen exploiteren. De mensen strijden en sterven voor vrijheid. Thans willen zij vrijheid van aanbidding maar sommigen brengen er bezwaren tegen in dat God die vrijheid aan Adam en Eva schonk. Dat paar misbruikte zijn vrijheid en daarom zeggen sommigen dat zij nimmer vrijheid gehad dienden te hebben. Tegenwoordig misbruiken vele mensen vrijheid van aanbidding; vormt dat een reden om allen deze vrijheid te ontzeggen?
21. Waarvoor dienen wij dankbaar te zijn, en waarmede dienen wij ons druk bezig te houden?
21 Wij zijn schepselen met een vrije wil en laten wij Jehovah daarvoor danken. Wij zijn geen auto’s met God achter het stuur die ons op de juiste of verkeerde weg stuurt, terwijl hij ons leidt zonder dat wij de macht hebben iets te doen. Hij leidt ons niet door middel van een of ander hemels systeem van afstandsbediening zoals mensen auto’s, schepen of vliegtuigen kunnen besturen door afstandsbediening. Wij zijn er niet toe gepredestineerd zus of zo te gaan, gelijk marionetten waaraan touwtjes zijn bevestigd en waar God bij zit die aan de touwtjes trekt zoals hij er zin in heeft. Hij heeft ons mensen gemaakt, geen marionetten, geen machines. In plaats dat wij ons er over ergeren, tegenover God er over chicaneren, dienen wij ons er druk mede bezig te houden onze vrije wil op de juiste wijze te gebruiken, in overeenstemming met goddelijke vereisten, en ons daardoor van het eeuwige leven te verzekeren.
22. Wat zeggen sommige critici, maar welke illustratie toont aan dat zij er naast zijn?
22 Toen Jehovah verklaarde dat zijn aardse schepping, met inbegrip van de mens, „zeer goed” was, betekende het volmaakt: „Volmaakt is zijn werk!” (Deut. 32:4, OB). Toch zeggen sommigen: Indien Adam en Eva volmaakt waren geweest, zouden zij hun vrije wil en vrijheid om te kiezen niet verkeerd hebben gebruikt. Maar dit is niet noodzakelijk. Een machine kan goed ontworpen zijn, van onberispelijk materiaal zijn gemaakt, uitstekend zijn afgewerkt, en vergezeld zijn van duidelijke instructies met betrekking tot de soort van brandstof waarop de machine goed zal lopen en van waarschuwingen tegen het gebruiken van inferieure brandstoffen. Indien nu dwars tegen de zorgvuldige instructies van de fabrikanten in met opzet de verkeerde brandstof wordt gebruikt en de machine raakt onklaar en wordt geruïneerd, kan dan de maker er van worden beschuldigd een inferieure machine te hebben vervaardigd? Niet terecht. Zo was het ook met Adam en Eva. Hun geest was volmaakt. Hun lichaam was volmaakt. Het voedsel dat hun voor geest en lichaam werd verschaft, was volmaakt. Er werden hun duidelijke en volmaakte instructies gegeven met betrekking tot de brandstof die zij wel moesten innemen en die zij niet moesten innemen. Vervolgens stelde Satan door middel van de slang een verandering van brandstof voor terwijl hij zeide dat het hun meer macht zou geven, hen zou omhoogwerken, hen gelijk goden zou maken. Daarom nam Eva de verkeerde brandstof in en zij geraakte onklaar. Zij gaf wat aan Adam en hij geraakte onklaar. Beiden konden niet meer worden gerepareerd; met opzet waren zij ongehoorzaam aan instructies. Met betrekking tot hen geldt: „God heeft de mensheid goed gemaakt, maar zij hebben vele schurkerijen uitgezocht!” — Gen. 2:16, 17; 3:1-6; Pred. 7:29, Fenton.
23. Wat moest door de beproeving in Eden worden gemeten of aangetoond?
23 Indien Adam en Eva hun vrije wil niet verkeerd zouden hebben kunnen gebruiken, zou het niet werkelijk een vrije wil zijn geweest. God liet hen een eenvoudige beproeving ondergaan om te zien hoe zij hun vrije wil zouden gebruiken, ten einde hun heiligheid te bepalen. Het was een kwestie van heiligheid, niet van physieke volmaaktheid. God wist dat zij volmaakt waren en indien dat had betekend dat zij niet konden vallen, zou hij hen nooit de beproeving hebben laten ondergaan, wetend dat zij vanwege hun volmaaktheid niet zouden kunnen falen. De overdekkende cherub was volmaakt totdat er ongerechtigheid in hem werd aangetroffen (Ezech. 28:15). Zijn volmaaktheid verhinderde zijn val niet. Zijn gebrek aan heiligheid veroorzaakte zijn val. In deze tijd verkiezen sommige mensen het goede te doen en God in heiligheid te dienen maar daardoor worden zij niet volmaakt gemaakt. Omgekeerd verkozen Adam en Eva verkeerd te handelen en onheilig te zijn, maar dat betekent niet dat zij van het begin af aan onvolmaakt waren. Het betekent slechts dat de mensen een vrije wil hebben, voor zichzelf kunnen kiezen, en het juiste gebruik dat zij van dit vermogen maken, is niet een kwestie van volmaaktheid maar van heiligheid. Door de beproeving in Eden werd dus niet volmaaktheid of onvolmaaktheid afgemeten, maar ze diende om heiligheid of onheiligheid aan te tonen.
24. Hoe moet Jehovah’s volk nu heiligheid demonstreren?
24 In deze laatste dagen van goddeloosheid moet Jehovah’s volk heiligheid demonstreren. Zij moeten hun geest niet onklaar maken door het smerige geestelijke voedsel op de propagandatafels van deze oude wereld, maar zij moeten zich voeden met de vette maaltijd die Jehovah verschaft (Jes. 25:6; 28:8). De geest moet worden gereinigd en worden hervormd, geestelijke banen die zijn gevormd door de denkwijze en daden der oude wereld moeten worden uitgewist en door nieuwe banen worden vervangen die in overeenstemming zijn met nieuwe-wereld-specificaties. Door geregeld voor ons zelf te studeren, door geregeld alle vergaderingen bij te wonen en door geregeld aan alle onderdelen van het predikingswerk deel te nemen, worden geestelijke banen verdiept, en zulke goede activiteiten worden een gewoonte en om ze te verrichten, behoeft in het geheel niet de strijd geleverd te worden die geleverd moet worden wanneer de geestelijke banen zwak en vaag zijn omdat ze alleen af en toe worden gebruikt. Maak ze in het belang van ons zelf en van anderen sterk! — 1 Tim. 4:16.
25. Wat zijn de verschillende gevolgen van de boodschap wanneer ze in de gebieden wordt gepredikt, en waarom is klei een passend zinnebeeld voor mensen?
25 De anderen ter wille van wie wij ijverig moeten prediken, zijn degenen die zich buiten in de gebieden bevinden. Hoe zullen zij reageren wanneer de boodschap hen bereikt? Zal hun geest, gelijk kneedbare klei, een indruk van de waarheid ontvangen, zal ze zich er een andere vorm door laten geven, in overeenstemming worden gebracht met rechtvaardige Bijbelse beginselen, worden gemodelleerd in wegen van heiligheid tot Jehovah? Of zal de boodschap tegen een geest stuiten die er weerstand aan biedt, zich er tegen verhardt, er tegenstand aan biedt, de boodschap belachelijk maakt en er mede spot met een ijdel vertoon van wereldse superioriteit? Klei is een goed zinnebeeld want om tot mooie vaten te kunnen worden gevormd, moet het de juiste soort van klei zijn, fijngemalen zonder dat er grove stukken of harde klompen in zijn overgebleven, doordrenkt met water, gemakkelijk te modelleren, in staat haar vorm te behouden en ze moet niet uit haar vorm zakken en niet barsten wanneer ze in de oven wordt gebakken. Evenzo moeten personen van de juiste soort van grond zijn, niet ruw of grof in gedrag noch met harde of hardnekkige trekken in hen, maar zij moeten doordrenkt zijn met het water der waarheid, fijn van samenstel, zacht, plooibaar, zachtmoedig, gemakkelijk te vormen zodat ze op grondige wijze opnieuw kunnen worden gemodelleerd naar het beeld van Christus, en dan nimmer terugdrijven of in elkaar zakken tot de vroegere vorm of barsten onder de vurige beproevingen van vervolging die zeker zullen komen (Matth. 13:23; Hebr. 10:39; 1 Petr. 2:21; 4:12). Jehovah zal, door middel van zijn Woord dat door zijn getuigen wordt bekendgemaakt, zowel vaten der gramschap als vaten voor heerlijkheid modelleren. Wanneer een getuige een huisbewoner vertelt dat er geen eeuwige kwelling is, kan het zijn dat de persoon antwoordt: „U maakt mij werkelijk gelukkig!” Het kan zijn dat de volgende huisbewoner uitroept: „U maakt mij werkelijk kwaad!” De boodschap doet hen in werkelijkheid reageren, de ene zo verschillend van de andere. De boodschap maakt de getuigen voor de een een aangename geur en voor de ander een stinkende geur, waardoor de ene als een vat der gramschap en de andere als een vat der barmhartigheid wordt gemodelleerd. — 2 Kor. 2:14-16, NW.
26. Waarvan kunnen wij zeker zijn, en tegenover welke vraag staat ieder individu?
26 Allen kunnen zeker zijn van het volgende. Wij zullen ons door God opnieuw laten vormen of tot een vormeloze massa laten maken. Wij zullen vaten der barmhartigheid worden en ons schikken naar de modelerende invloeden van zijn Woord, of wij zullen verharden als vaten der gramschap en door de ijzeren roede van de Koning tot vormeloos puin worden gemaakt (Ps. 2:6-9). De vraag waartegenover ieder individu staat, luidt: Verkiezen wij een vat der gramschap te blijven of ons tot een vat der barmhartigheid te hervormen? Wij zijn schepselen met een eigen vrije wil, die het vermogen hebben naar verkiezing te antwoorden, onbelemmerd door predestinatie, niet gedwongen door voorkennis.
[Voetnoten]
a Id., QHoofdstuk IX, Afdeling 3, 4, bladzijden 41, 42.
b Id., qHoofdstuk VII, Afdeling 3, bladzijde 30.
c Id., Vraag 57, bladzijden 166, 167.
d Id., qHoofdstuk XVII, Afdeling 2, bladzijde 65.
e Id., Vraag 18, bladzijde 140.
f Id., qHoofdstuk III, Afdeling 1, 5, 7, 8, bladzijden 13-17.
g Id., qHoofdstuk III, Afdelingen 2, 3, bladzijden 14, 15.
h Joodse Oudheden (Engels), Boek XVIII, qHoofdstuk 1, par. 3.