Een nieuwe priesterschap begint
1. (a) Wat zijn de verschillende beelden die in de geest van de mensen komen als het woord „priester” wordt genoemd? (b) Welke vraag rijst er als er in de bijbel over een nieuwe priesterschap wordt gesproken?
WANNEER u het woord „priester” aantreft, welk beeld rijst er dan voor uw geest op? Ziet u een man in zijn ambtsgewaad de sacramenten bedienen? Ziet u de afstammelingen van Aäron, die in aloude tijden in de tempel van Jehovah te Jeruzalem dienst verrichtten? Of verschijnt er voor uw geestesoog misschien een boeddhistische of hindoese priester die zijn taken in de tempel van zijn religie vervult? Zijn al deze mensen, of enkelen van hen, priesters van de ware God? Bovendien spreekt de bijbel over een nieuwe priesterschap. Zou het soms kunnen zijn, zoals sommige van de religies van de christenheid beweren, dat de joodse priesterschap van Aäron en zijn afstammelingen de oude priesterschap vormde en dat deze werd vervangen door de priesterschap van de verschillende geloven van de christenheid, bij voorbeeld de priesterschap van de Rooms-Katholieke Kerk, met de paus, die als de pontifex maximus bekendstaat, aan het hoofd?
HET HOOFD VAN DE NIEUWE PRIESTERSCHAP
2. (a) Wie is de Hogepriester van Jehovah God en hoe verkreeg hij zijn ambt? (b) In welk opzicht is zijn priesterschap nieuw?
2 In de allereerste plaats dient te worden opgemerkt dat Jezus Christus de Voornaamste Priester van de Allerhoogste God is. Zijn priesterschap verving de Aäronische priesterschap, maar hij verkreeg zijn priesterschap niet door afstamming van hem, en ook was zijn priesterschap geen verlenging of voortzetting van de Aäronische priesterschap. Ze was nieuw. Koning David had door inspiratie gezegd: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot uw voetbank stel.’ Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ’Gij zijt een priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek!’” (Ps. 110:1, 4, NW) Jezus werd in de stam Juda en de geslachtslijn van David geboren; hij stamde dus niet uit de stam Levi, zoals de hogepriester Annas en Kajafas, die het heilige der heiligen van de tempel op aarde binnengingen omdat zij mensen van vlees, bloed en beenderen waren.
3. (a) Welk feit met betrekking tot het priesterschap van Jezus bewijst dat hij niet zijn menselijke natuur of zijn menselijke lichaam bij zijn opstanding terugnam? (b) Wat is thans Jezus’ positie met betrekking tot de priesterschap?
3 Na 16 Nisan van het jaar 33 G.T. was Jezus, die in de geest was opgewekt, niet langer een mens van vlees en bloed; zijn Vader had hem voor zijn getrouwheid beloond door hem een onsterfelijk geestelijk organisme te schenken. Na zijn opstanding is hij verscheidene malen aan zijn discipelen verschenen door zich op wonderbaarlijke wijze in een lichaam te materialiseren, maar na veertig dagen steeg hij naar zijn Vader in de hemel op, en daar, in de aanwezigheid van de Almachtige God Jehovah, bood hij als „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, de waarde van zijn slachtoffer aan (Joh. 1:29; 4:23, 24; Hand. 1:1-11). Door dit feit wordt bewezen dat hij zijn geofferde menselijke natuur niet terugnam (Hebr. 9:23-26). Op deze wijze ging de door hem op aarde geuite verklaring in vervulling waarmee hij sommigen van degenen die hem een tijd lang hadden gevolgd, schokte: „Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid; en werkelijk, het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld” (Joh. 6:51). Om deze reden kon Jezus zich in de hemel niet in zijn aardse of vleselijke lichaam verheugen, aangezien hij het voor eeuwig had achtergelaten opdat het voor de zondige, stervende mensheid als een slachtoffer kon dienen. Eenmaal in de hemel aangekomen, werd hij geïnstalleerd als degene die naar de wijze van Melchizédek voor eeuwig de Grote Hogepriester zou zijn. — Hebr. 7:17, 26-28.
JEZUS GEEN PONTIFEX MAXIMUS
4. Bezaten Annas en Kajafas of Johannes de Doper het ambt van Pontifex Maximus, of wat waren zij?
4 De hogepriesters Annas en Kajafas waren geen bisschoppen, evenmin als Johannes de Doper, de zoon van de priester Zacharias, dit was. Elk van hen was een cohén (Hebreeuws), of een hiereús (Grieks), of een sacérdos (Latijnse Vulgaat) (Luk. 1:5; 3:2). Neen, in Jezus’ tijd was Tiberius Caesar de Pontifex Maximus van de heidense Babylonische religie welke Rome beoefende.a
6. (a) Hoe weten wij dat Jezus geen Pontifex Maximus was? (b) Hoe handelden de joodse priesters in strijd met hun ambt toen zij uitriepen, „Wij hebben geen koning dan caesar”?
6 Jezus was stellig geen Pontifex Maximus. Jehovah zei in zijn eed, die toonde dat Jezus geen Levitische of Aäronische priester zou zijn, niet dat hij een priester zou zijn zoals de heidense Pontifex Maximus van Rome. David, die zijn profetie schreef voor hij in 1037 v.G.T. stierf, sprak deze woorden ongeveer 300 jaar voordat Rome werd gesticht en lang voordat de koning ervan, Numa Pompilius, het college van bisschoppen stichtte. Feitelijk waren het de joodse priesters die in strijd met hun eigen ambt van cohén (priester) handelden toen zij uitriepen, „Wij hebben geen koning dan caesar,” en de Romeinse keizer Tiberius aanvaardden, die Pontifex Maximus van de heidense religie was. Erger nog, zij verwierpen Jehovah’s ware Koning en Hogepriester. Op de dag van het Pinksterfeest in 33 G.T. paste de apostel Petrus de profetie op de uit de doden opgewekte Jezus toe en zei: „David immers is niet naar de hemelen opgestegen, maar hij zegt zelf [Psalm 110]: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: „Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”’ Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt.” — Hand. 2:34-36; Joh. 19:15.
7. (a) Welke priesterdienst verrichtte Jezus toen hij naar zijn Vader opsteeg? (b) Welke macht ontving Jezus toen, en hoe kan hij in dit opzicht met de joodse priesterschap en de Pontifex Maximus worden vergeleken?
7 Nadat hij tot in de hemelen was opgestegen, verscheen Jezus voor Jehovah God in de regeling die God in de hemelen had getroffen voor de verzoening van de zonden der mensheid (Hebr. 8:1, 2). Daar bood hij de waarde van zijn bloed ten behoeve van het leven van de wereld der mensheid aan. Derhalve gaf God hem, als Loskoper der mensheid, het volledige beheer over het leven van de mensheid en eveneens over Sjeool (of Hades), wat het gemeenschappelijke graf is waar de miljarden doden der mensheid liggen. Sjeool is het Hebreeuwse en hades het Griekse woord dat in de Douay Vertaling en in de Statenvertaling van de bijbel op vele plaatsen met het Nederlandse woord hel is vertaald. Zullen zij die zich in Sjeool of Hades bevinden er ooit uit komen? Welke priesterschap bezit het middel om hen te bevrijden? Stellig niet de joodse priesterschap in de afstammingslijn van Aäron, dat geen slachtoffer had dat voldoende waarde bezat om de mensheid los te kopen (Ps. 49:7-9). En met nog grotere beslistheid niet de heidense Pontifex Maximus van Rome, noch zijn opvolgers de pausen van Rome met hun priesterschap, doch alleen Jezus Christus in het hemelse Sion, de grote priester „naar de gelijkenis van Melchizedek,” niet gelijk de Romeinse Pontifex Maximus.
DEELGENOTEN IN DE NIEUWE PRIESTERSCHAP
8. (a) Wie zouden, tezamen met Jezus, deel uitmaken van die nieuwe priesterschap? (b) Was Petrus het hoofd van die priesterschap? Geef bewijzen.
8 God had Jezus als een verdere beloning voor zijn getrouwheid een bruid beloofd, samengesteld uit een aantal van zijn volgelingen die zijn gemeente zouden vormen. Deze zouden nauwkeurig in zijn voetstappen moeten treden en zouden als onderpriesters dienen met hem als de grote Hogepriester — een waarlijk NIEUWE priesterschap. De twaalf apostelen kwamen bij de opbouw van de gemeente waarvan Jezus het hoofd was, onmiddellijk na hem, onder wie ook Petrus als een van de onderpriesters. Petrus, die een volgeling van Jezus Christus was, was stellig niet het hoofd van de gemeente. Petrus was geen Pontifex Maximus, doch een christelijke priester die dienst verrichtte onder de grote Melchizedekiaanse hogepriester, Jezus Christus. Dertig jaar nadat de apostel Petrus stierf, zei de uit de doden opgewekte Jezus tot de apostel Johannes op het schiereiland Patmos: „Ik ben de Eerste en de Laatste, en de levende; en ik werd een dode, maar zie! ik leef tot in alle eeuwigheid, en ik heb de sleutels van de dood en van Hades [inferni, Lat. Vulgaat; hel, Dy; SV].” (Openb. 1:17, 18) Jezus had over deze zelfde autoriteit gesproken toen hij als mens op aarde was. Hij zei:
9. Hoe sprak Jezus, toen hij op aarde was, over de autoriteit die hem over de dood en Hades zou worden gegeven?
9 „Want evenals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft hij ook de Zoon gegeven leven in zichzelf te hebben. En hij heeft hem autoriteit gegeven om te oordelen, omdat hij de Zoon des mensen is. Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels.” „Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en ik zal hem op de laatste dag opwekken.” — Joh. 5:26-29; 6:54.
10. Hoe zou bewaarheid worden dat de poorten van Hades de christelijke gemeente niet konden overweldigen?
10 Daar aan Jezus de „sleutels van de dood en van Hades [Openb. 1:18]” gegeven zouden worden, kon hij met autoriteit tot de apostel Petrus zeggen dat, al zouden Petrus en de rest van de gemeente van gelovigen naar Hades of Sjeool gaan, doordat zij evenals hun Meester een offerandelijke dood zouden sterven, de poorten van Hades toch niet in staat zouden zijn voor eeuwig boven de gemeente gesloten te blijven. Waarom niet? Omdat Jezus, nadat hij was opgestaan en naar de Vader was opgestegen, waar hij de verdienste van zijn leven als offer voor de mensheid aanbood, in staat zou zijn datgene te doen wat geen enkele Pontifex Maximus ooit zou kunnen doen, namelijk, zijn „sleutels van de dood en van Hades” gebruiken om de deuren te openen en zijn gemeente er uit te laten door middel van een opstanding uit de dood. Ten tijde dat Jezus dit zei, had hij hun juist gevraagd wie zij geloofden dat hij was. In Mattheüs 16:16-19 staat voor ons het volgende gesprek opgetekend:
OP WIE IS DE GEMEENTE GEBOUWD?
11. Wat zei Jezus over het fundament van de gemeente, en welke belofte gaf hij aan Petrus?
11 „Simon Petrus gaf ten antwoord: ’Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ Hierop antwoordde Jezus hem: ’Gelukkig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want vlees en bloed hebben u [dit] niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. Ik zeg u ook: Gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van Hades zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels van [wat? Hades? Neen, doch van] het koninkrijk der hemelen geven, en wat gij ook op aarde moogt binden, zal dat zijn wat in de hemelen gebonden is.’” — Zie ook Markus 8:27-30 en Lukas 9:18-21.
12. (incl. het tussen de regels geplaatste gedeelte) Welke speciale beschouwing van Jezus’ woorden in Mattheüs 16:18 is op dit punt van onze studie passend?
12 De bovenstaande woorden van Mattheüs 16:18 vormen een veel omstreden tekst. Vandaar dat wij hieronder de oorspronkelijke Griekse tekst [van Nestle] afdrukken. Daaronder plaatsen wij dan de Nederlandse transcriptie van het Grieks. En daar weer onder drukken wij dan de Nederlandse woord-voor-woord vertaling van het Grieks af.
Κἀγὼ δέ σοι λέγω ὅτι σὺ εἰ
Kago de soi lego hoti su ei
„En ik ook tot u zeg[,] — Gij zijt
Πέτρος καὶ ἐπὶ ταύτῃ τῇ πέτρᾳ οἰκοδομήσω
Petros kai epi tautei tei petrai oikodomeso
Petrus en op deze — rots ik zal bouwen
μου τὴν ἐκκλησίαν, καὶ πύλαι
mou ten ekklesian kai pulai
van mij de kerk, en [de] poorten
ᾅδου οὐ κατισχύσουσιν αὐτῆς.
haidou ou katischusousin autes
van hades zullen niet zegevieren over haar.”
13. (met voetnoot) (a) Welk verschil zien wij in de Griekse tekst tussen „Petrus” en „rots”? (b) Hoe stemt de Aramese (Syrische) tekst daarmee overeen? (c) Hoe helpt de apostel Paulus ons de hier genoemde „rots” te identificeren?
13 Het is niet moeilijk te zien dat er verschil is tussen Petrus (Pétros) en rots (pétrai). Het verschil is dat in de Griekse tekst Pétros manlijk is, terwijl pétrai vrouwelijk is. Hetzelfde verschil valt ook te zien in de Latijnse Vulgaat vertaling. Zelfs de Aramese (Syrische) tekst toont het verschil in geslacht door middel van een partikel dat bij elk van deze twee woorden Petrus en rots hoort.b Merk op dat Jezus niet tot Petrus zei: ’Gij zijt Petrus, en op U zal ik mijn kerk bouwen.’ Uit de bovenstaande Griekse tekst blijkt duidelijk dat Jezus niet zei dat Petrus de pétra („rots”) was en dat hij zijn Kerk of gemeente op Petrus (Pétros) bouwde. Jezus zei dat hij zijn kerk of gemeente op zich zelf als het Fundament zou houwen. Zelfs de apostel Paulus identificeert Jezus met de Rots, in 1 Korinthiërs 10:4, waar staat: „Allen dronken dezelfde geestelijke drank. Want zij dronken uit de geestelijke rots [pétra] die hen volgde, en die rots [pétra] betekende de Christus.”
14. (a) Welke profetieën zou Jezus in gedachten hebben gehad toen hij tot zijn discipelen over de rots sprak? (b) Hoe toont Paulus dat Petrus niet de rots is waarop de gemeente is gebouwd?
14 Jezus heeft stellig de profetieën in Jesaja 8:14 en 28:16 in aanmerking genomen, waarmede hij zeer goed op de hoogte was. Deze profetieën verklaren: „Hij [zal] tot een heiligdom zijn, en tot een steen, waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt, voor de beide huizen van Israël, tot een klapnet en tot een valstrik voor de inwoners van Jeruzalem.” „Daarom, zo zegt de Here HERE: ’Zie, Ik leg in Sion een steen, een kostbaren hoeksteen van een vasten grondslag; hij die gelooft, haast niet.’” Was het dan Petrus, die deze rots zou zijn „waarover men struikelt, voor de beide huizen van Israël”? Is het Petrus waarin christenen hun geloof voor redding stellen? Zeer beslist niet! Doch het is Jezus Christus. Paulus maakt dit buiten twijfel duidelijk door deze profetieën in Romeinen 9:32, 33 en 10:4 van toepassing te brengen op Christus: „Zij zijn gestruikeld over de ’steen der struikeling’, zoals er staat geschreven: ’Ziet! Ik leg in Sion een steen [pétra] der struikeling en een rots des aanstoots, maar wie zijn geloof erop grondt, zal niet worden teleurgesteld.’ Want Christus is het einde van de Wet, zodat een ieder die geloof oefent, rechtvaardigheid verkrijgt.”
WIJ MOETEN DE NIEUWE PRIESTERSCHAP ERKENNEN
15. (a) Hoe begreep Petrus zelf wat het fundament van de gemeente was? (b) Waarom dienen wij Jezus’ woorden in Mattheüs 16:18 nauwkeurig te begrijpen?
15 Dacht Petrus dat Jezus bedoelde dat de kerk op Petrus zelf gebouwd zou worden? Dacht Petrus dat hij een grotere priester was dan zijn Meester, de grote Melchizedekiaanse Hogepriester van God, van wie Petrus slechts een onderpriester was? Laat ons naar zijn eigen woorden over de aangelegenheid luisteren: „De Heer [is] goed. Komend tot hem als tot een levende steen, door de mensen weliswaar verworpen, maar uitverkoren, kostbaar, bij God, wordt ook gij als levende stenen opgebouwd tot een geestelijk huis om een heilige priesterschap te vormen, ten einde geestelijke slachtoffers te brengen, aanvaardbaar voor God door bemiddeling van Jezus Christus. Want in de Schrift is vervat: ’Zie! Ik leg in Sion een steen, uitverkoren, een fundamenthoeksteen, kostbaar; en wie er geloof in oefent, zal geenszins teleurgesteld worden.’ Voor u is hij daarom kostbaar, omdat gij gelovigen zijt; maar voor wie niet geloven, ’is dezelfde steen die de bouwlieden verworpen hebben, [het] hoofd van [de] hoek geworden’, en ’een steen der struikeling en een rots [pétra] des aanstoots.’ Dezen struikelen omdat zij het woord ongehoorzaam zijn” (1 Petr. 2:3-8). Het is absurd te denken dat Petrus het fundament was waarop de kerk werd gebouwd, en wij moeten heel voorzichtig zijn dat wij niet ongehoorzaam worden aan het woord door deze woorden van Petrus niet te aanvaarden, want wij zouden kunnen struikelen tot onze vernietiging.
16. (a) Waaruit zal de volledige priesterschap bestaan? (b) Welke betere dingen zullen daardoor tot stand gebracht worden?
16 Het is derhalve zoals de apostel Paulus zo treffend beredeneert: „Want aangezien het priesterschap wordt veranderd, komt er noodzakelijkerwijs ook een verandering van de wet.” (Hebr. 7:12) Jezus was het hoofd van een nieuwe priesterschap en zijn volgelingen, samengesteld uit de apostelen en anderen die hij tijdens de afgelopen negentienhonderd jaren heeft uitgekozen en van wie het gezamenlijke aantal 144.000 is onder hun ene hoofd Christus Jezus, vormen een nieuwe priesterschap en dienen in verband met een nieuw verbond. Door Gods onverdiende goedheid heeft hij een nieuw samenstel van dingen voortgebracht, in de plaats van het vroegere joodse samenstel van dingen met zijn onvolmaakte priesterschap en dieroffers. Het nieuwe samenstel van dingen, gebaseerd op Christus’ eigen slachtoffer, is werkzaam onder het nieuwe verbond. Dit slachtoffer maakt de vergeving van de zonden der mensheid mogelijk.
17. (a) Waarom bestaat er geen noodzaak voor herhaalde offers, zoals die van dieren of de mis? (b) Waar bevindt Jezus zich als de Melchizedekiaanse Hogepriester? (c) Wat heeft hij voor de mensheid in petto, en wanneer zal de nieuwe priesterschap de voordelen van Jezus’ offer aan de mensheid toedienen?
17 Er bestaat derhalve geen noodzaak voor herhaaldelijke slachtoffers zoals de levitische priesterschap in de afstammingslijn van Aäron gewoon was in de tempel te offeren, noch een herhaald misoffer, zoals wordt gedaan door de priesterschap van de christenheid, doch het ene offer van Christus Jezus is geofferd en thans is er geen sprake van herhaalde offers. Zijn offerandelijke werk daarentegen is verricht en Christus Jezus is in het hemelse Sion geïnstalleerd, daar gelegd als een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vast fundament, in vervulling van de profetie van Jesaja 28:16. Hij werd negentien eeuwen geleden door het aardse Sion verworpen, doch thans verblijft hij in het geestelijke Sion, het hemelse Sion, en ten gevolge van zijn offer beschikt hij over een overvloedige voorraad brood des levens voor de mensheid, hetwelk hij op het punt staat uit te delen. Zoals Paulus in Hebreeën 9:28 zegt: „Zo werd ook de Christus eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen, en de tweede maal dat hij verschijnt, zal het afgescheiden van zonde zijn en aan hen die vurig naar hem uitzien voor hun redding.” In 1918 maakte hij er een begin mee zijn getrouwe gemeente op te wekken om bij hem te zijn. Er zijn er nog enkelen op aarde die het vooruitzicht hebben zich in de nabije toekomst met hem te verenigen. Gedurende de duizendjarige regering van Christus zal zijn gemeente van onderpriesters in de hemelen met hem dienen als koningen en priesters en zij zullen het glorierijke voorrecht hebben de voordelen van Christus’ offer aan de getrouwe mensheid op aarde uit te delen. Het is dus niet tot de een of andere bisschop of zelfs niet tot een Pontifex Maximus, doch tot de Melchizedekiaanse Hogepriester Jezus Christus in het hemelse Sion dat alle mensen die geloof bezitten zich moeten wenden. — Openb. 20:6.
[Voetnoten]
a Pontifex Maximus Julius Caesar verhoogde het aantal bisschoppen in het college tot zestien. De Encyclopædia Britannica, elfde uitgave, Deel 22, bladzijde 66b, zegt onder PONTIFEX: „De naam werd klaarblijkelijk ontleend aan pons [brug] en facere [maken] doch of hieruit moet worden opgemaakt dat dit op enig speciaal verband duidt met de heilige brug over de Tiber (Pons Sublicius), of wat ook de oorspronkelijke betekenis geweest mag zijn, kan thans niet meer worden vastgesteld. Het college bestond onder de monarchie [van Rome], toen haar ledenaantal waarschijnlijk uit drie bestond; zij kunnen stellig beschouwd worden als de rechtskundige adviseurs van de rex [koning] in alle religieuze aangelegenheden. Onder de republiek [van Rome] stegen zij tot aanzien onder een pontifex maximus [grootste bruggebouwer], die de taak van de koning als hoofd-administrateur van religieuze wetgeving overnam, . . . Allen behielden hun ambt zolang zij leefden. De onmetelijke autoriteit van het college was gecentraliseerd in de pontifex maximus, terwijl de andere pontificaten zijn consilium of adviserende lichaam vormden. Zijn functies waren gedeeltelijk offerandelijk of ritueel, doch deze waren het minst belangrijk; de werkelijke macht was gelegen in het beheer van de jus divinum [het goddelijke recht]. . . . Het ligt voor de hand dat een priesterschap met dergelijke functies die gedurende het gehele leven werden behouden, een grote macht in de staat moet zijn geweest, en het is mogelijk dat gedurende de eerste drie eeuwen van de republiek de pontifex maximus in feite het machtigste lid was. . . . Julius Caesar bekleedde het de laatste twintig jaar van zijn leven en Augustus nam het na de dood van Lepidus in 12 v. Chr. over, waarna het onafscheidelijk werd van het ambt van de regerende keizer. Met het verval van het [Romeinse] keizerrijk verviel de titel natuurlijk aan de pausen, wier functies als administrateurs van religieuze wetgeving zeer veel geleek op dat van de oude Romeinse priesterschap, vandaar het moderne gebruik van . . . ’pontificaat.’”
b In de Syrische tekst staat voor zowel „Petrus” als „rots” kipha, doch „Petrus” wordt voorafgegaan door het manlijk voornaamwoord (hu) om aan te tonen dat kipha, in de betekenis van „Petrus”, manlijk is, terwijl „rots” wordt voorafgegaan door het vrouwelijk bijvoeglijke naamwoord (háde). Deze tweede kipha, hetgeen „rots” betekent, is dus vrouwelijk. Aldus stemt de Syrische vertaling overeen met de oorspronkelijke Griekse tekst; en het argument dat, omdat in de Aramese (Syrische) vertaling hetzelfde woord kipha op zowel Petrus als de rots wordt toegepast, er dezelfde persoon mee wordt aangeduid, is hiermee weerlegd. — Light on the Four Gospels from the Sinai Palimpsest, door Dr. Agnes Smith Lewis, blz. 54, 55 van de uitgave van 1913.
5. (voetnoot) (a) Wat zegt de Encyclopædia Britannica over de autoriteit die bij de Pontifex Maximus berustte? (b) Wie bekleedde het ambt in de tijd van de Romeinen, en wie bekleedt het thans?