Verenigde vruchtdragers
’Blijft veel vrucht dragen en betoont u mijn discipelen.’ — JOHANNES 15:8.
1. Hoe toont de bijbel aan dat Jehovah vruchtbomen heel waardevol acht?
„JEHOVAH GOD [liet] uit de aardbodem allerlei geboomte ontspruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed tot voedsel” (Gen. 2:9). In Israël liet men pasgeplante vruchtbomen drie jaar groeien zonder dat de eigenaar de vruchten voor welk doel maar ook gebruikte. Zelfs de vruchten die in het vierde jaar werden voortgebracht, moesten tot „iets heiligs worden, tot een feestgejuich voor Jehovah”. In het vijfde jaar kon de eigenaar de vruchtopbrengst naar eigen believen gebruiken, nadat hij de eerstelingen aan Jehovah had gegeven (Lev. 19:23-25; Deut. 26:1-10; Neh. 10:35-37). Onder de bepalingen van de Mozaïsche wet werden in het geval van oorlog vruchtbomen speciaal beschermd. — Deut. 20:19, 20.
Onproduktieve bomen omgehakt
2, 3. Wat zei Jezus in de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom?
2 In het voorgaande artikel hebben wij gezien dat veel natuurlijke takken van de symbolische olijfboom (Rom. hfdst. 11) werden weggebroken en door takken van een wilde olijfboom werden vervangen. In die illustratie zijn de weggekapte takken een afbeelding van de ongelovige joden die weigerden de stam van de olijfboom of het primaire Zaad, de Messías Jezus, te erkennen. In een andere illustratie vergeleek Jezus de joodse natie met een volledige boom — niet een olijfboom maar een vijgeboom.
3 In het najaar van 32 G.T. zei Jezus: „Iemand had een vijgeboom, die in zijn wijngaard geplant stond, en hij kwam er vruchten aan zoeken, maar vond er geen. Toen zei hij tot de wijngaardenier: ’Ik kom nu al drie jaar vruchten aan deze vijgeboom zoeken, maar vind er geen. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nog nutteloos beslaan?’ Hij gaf hem ten antwoord: ’Meester, laat hem ook dit jaar nog staan, totdat ik eromheen heb gegraven en mest heb gelegd; en indien hij dan in de toekomst vruchten voortbrengt, dan is het goed; maar zo niet, dan moet gij hem omhakken.’” — Luk. 13:6-9.
4. Hoe had Jezus er blijk van gegeven een getrouwe „wijngaardenier” te zijn?
4 Toen Jezus over deze vijgeboom sprak, had hij, als de „wijngaardenier”, zich er drie jaar voor ingespannen de joden zover te brengen dat zij geloof aan de dag legden. Maar ondanks de vele voordelen die zij onder het Abrahamitische en het Wetsverbond genoten, had slechts een klein overblijfsel van de joodse natie de Messías aanvaard (Rom. 9:4, 5, 27). Gedurende het vierde jaar van zijn bediening intensiveerde Jezus zijn krachtsinspanningen onder de joden en spitte en bemestte hij symbolisch gesproken de grond rondom de joodse „vijgeboom” door ijverig in Judéa, Peréa en ten slotte in en rondom Jeruzalem te prediken en te onderwijzen. — Luk. hfdst. 10 tot en met 19.
5. Hoe en waarom werd de joodse „vijgeboom” omgehakt en wanneer werd hij „in het vuur geworpen”?
5 Halverwege dat vierde jaar, enkele dagen vóór zijn dood, weende Jezus echter over Jeruzalem en zei hij tot de hoofdstad van de joodse natie dat haar huis haar verlaten werd achtergelaten (Matth. 23:37-39). Jehovah, de eigenaar van de joodse „vijgeboom”, had deze „boom” in dit vierde jaar van intensieve zorg opnieuw geïnspecteerd. Aangezien hij de „boom” als natie onvruchtbaar aantrof, gaf hij in overeenstemming met het in Matthéüs 7:19 door Jezus vermelde beginsel bevel de „boom” om te hakken. Aldus werd het koninkrijk Gods van de joodse natie weggenomen en aan een natie, het geestelijke Israël, gegeven die de vruchten ervan voortbracht (Matth. 21:43). Deze overdracht vond plaats op de pinksterdag van datzelfde jaar 33 G.T. Zevenendertig jaar later, toen Jeruzalem en de joodse natie in het jaar 70 G.T. werden vernietigd, werd de omgehakte „olijfboom” „in het vuur geworpen”. — Matth. 3:9, 10; Luk. 19:41-44.
„Mits gij in zijn goedheid blijft”
6. Hoe leggen de illustraties van de onvruchtbare vijgeboom en de olijfboom waarop takken werden geënt de nadruk op Gods goedheid en gestrengheid?
6 Evenals de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom aantoont dat Jehovah’s geduld grenzen kent, wijst Paulus’ illustratie van de olijfboom, hoewel daarin de nadruk wordt gelegd op Jehovah’s goedheid, ook op zijn gestrengheid. In zijn goedheid had Jehovah Johannes de Doper naar de joodse „natuurlijke takken” gezonden om hun te zeggen dat zij ’vruchten moesten voortbrengen die bij berouw passen’ en geloof moesten stellen in Jezus (Matth. 3:8; Hand. 19:4). Wegens hun gebrek aan geloof werden zij „weggebroken”. Deze vermindering in het aantal joodse „natuurlijke takken” betekende „rijkdom voor mensen der natiën”, aangezien heidense ’takken van de wilde olijfboom’ op de Abrahamitische-verbondsboom werden geënt om deel te gaan uitmaken van het geestelijke zaad van Abraham. — Rom. 11:12, 17, 20, 21.
7. Welke waarschuwing voegde Paulus aan zijn betoog toe?
7 Maar Paulus voegt hier een waarschuwing aan toe. Hij zegt tot de niet-joodse gezalfde christenen: „Want indien God de natuurlijke takken niet heeft gespaard, zal hij ook u niet sparen. Zie daarom Gods goedheid en gestrengheid. Gestrengheid jegens hen [joden] die zijn gevallen, maar Gods goedheid jegens u [heidenen], mits gij in zijn goedheid blijft; anders zult ook gij worden weggekapt” (Rom. 11:21, 22). Om in Jehovah’s goedheid te blijven, moesten de op de Abrahamitische-verbondsboom geënte heidense christenen een krachtig geloof in het primaire Zaad van Abraham aan de dag leggen. Zij ’stonden door geloof’, welk geloof zij moesten bewijzen door christelijke vruchten voort te brengen en ’hun lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en aan God welgevallig was, een heilige dienst’. — Rom. 11:20; 12:1.
8. Welke andere praktische les trok Paulus uit zijn illustratie van de olijfboom?
8 Paulus trok nog een praktische les uit de schitterende manier waarop Jehovah de Abrahamitische-verbondsboom ertoe in staat stelt het volledige aantal van 144.000 joodse en heidense „takken” voort te brengen. In zijn verdere betoog zegt hij tot beide soorten van „takken”: „Ik [zeg] tot een ieder onder u, niet meer van zichzelf te denken dan nodig is, maar met een gezond verstand te denken, een ieder naar de mate van geloof die God hem heeft toebedeeld. Want evenals wij in één lichaam vele leden hebben, maar de leden niet alle dezelfde functie hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in eendracht met Christus” (Rom. 12:3-5). Zowel de joodse als de niet-joodse christenen waren door „Gods goedheid” deel gaan uitmaken van het geestelijke zaad van Abraham. Paulus herinnerde hen eraan dat ’niet zij de wortel (Jehovah) droegen, maar de wortel hen’ (Rom. 11:18). Ten einde het te vermijden „weggekapt” te worden, moesten zij in Gods goedheid blijven door hun eenheid als „één lichaam in eendracht met Christus” te bewaren. — Rom. 11:22.
9. Welke les ligt er hierin opgesloten voor de „andere schapen”, en waar moeten zij dus goed voor oppassen?
9 Bevat deze tot gezalfde christenen gerichte waarschuwing een les voor thans levende christenen die geen geestelijke Israëlieten zijn? Zeer beslist. Hoewel zij geen deel uitmaken van het geestelijke zaad dat door het Abrahamitische verbond is voortgebracht en derhalve „niet van deze kooi” zijn, maken deze „andere schapen” definitief deel uit van de „natiën der aarde” die zich door bemiddeling van het zaad kunnen zegenen (Joh. 10:16a; Gen. 22:18). Hieruit volgt dat zij een geloof moeten hebben als dat van Abraham, wiens levensvooruitzichten ook aards zijn, en dat zij ’ordelijk moeten wandelen in de voetstappen van dat geloof’ (Rom. 4:11, 12, 16). Zij moeten blijk geven van hun onderworpenheid aan de Voortreffelijke Herder, Christus, het primaire Zaad van Abraham. Zij moeten ook samenwerken met het overblijfsel van het secundaire zaad van Abraham door te zamen met hen „één kudde” onder „één herder” te worden (Joh. 10:14, 16b). Indien gezalfde christenen die niet in Gods goedheid blijven, het risico lopen van de Abrahamitische-verbondsboom „weggekapt” te worden, dienen de „andere schapen” er dan ook niet heel goed voor op te passen dat zij niets doen wat ertoe zou kunnen leiden dat zij Jehovah’s goede wil verliezen? — Rom. 11:22.
„Indien zij niet in hun ongeloof blijven”
10. Wat kon er gebeuren als een jood niet ongelovig bleef, en wat zou dit voor hem betekenen?
10 De illustratie van de olijfboom bevat nog een andere algemene les die zowel op gezalfde christenen als op de „andere schapen” van toepassing gebracht kan worden. Wij treffen deze aan in Romeinen 11:23, waar staat: „Wat hen [de joden zonder geloof] betreft, indien zij niet in hun ongeloof blijven, zullen ook zij worden geënt; want God kan hen opnieuw enten.” Hier zien wij nog een aspect van Gods goedheid. Toen Paulus deze brief schreef (omstreeks 56 G.T.), was de joodse natie als zodanig al geruime tijd als een onvruchtbare „vijgeboom” omgehakt. Of, om tot de illustratie van de olijfboom terug te keren, er zou gezegd kunnen worden dat de meeste „natuurlijke takken” waren „weggekapt” omdat zij geen geloof hadden gesteld in Jezus, de Messías. Keerde een individuele jood zijn ongeloof echter de rug toe, dan was Jehovah God bereid hem weer op de symbolische olijfboom te enten en hem tot een lid van het geestelijke zaad van Abraham te maken. Wanneer Jehovah zo’n berouwvolle jood terugnam, betekende dit voor hem „leven uit de doden”. — Rom. 11:14, 15.
11. Wat is er met sommigen van de „andere schapen” gebeurd, maar wat dienen zij te doen?
11 In deze tijd zijn sommigen van de „andere schapen” zelfvoldaan geworden en zijn zij er als gevolg van gebrek aan geloof mee opgehouden Jehovah te dienen. Zij hebben zich van actieve omgang met zijn volk afgesneden. Sommigen van hen zijn erg in benauwdheid komen te verkeren en zijn als het ware door de in Gods Woord vervatte waarschuwingen „getroffen”. Dienen zij zich reddeloos verloren te voelen? Gods Woord verklaart: „Indien gij vandaar [buiten het „land” van Gods volk] werkelijk Jehovah, uw God, zoekt, zult gij hem ook stellig vinden, want gij zult met heel uw hart en met heel uw ziel naar hem vragen. Wanneer gij erg in benauwdheid verkeert en al deze [waarschuwende] woorden u op het einde der dagen hebben getroffen, dan zult gij tot Jehovah, uw God, moeten terugkeren en naar zijn stem moeten luisteren. Want Jehovah, uw God, is een barmhartige God.” — Deut. 4:29-31.
12. (a) Hoe heeft de ’getrouwe slaaf’ bezorgdheid voor zulke afgedwaalde „ander schapen” aan de dag gelegd? (b) Welke voorbeelden kunt u aanhalen waaruit blijkt dat sommigen dankbaar naar de kudde zijn teruggekeerd?
12 Als een verenigde groep vruchtdragende takken van de Abrahamitische-verbondsboom is „de getrouwe en beleidvolle slaaf” — de overgeblevenen van Christus’ gezalfde broeders op aarde — zich sterk bewust van de grote noodzaak dat sommigen van de „andere schapen” ontwaken uit hun zelfvoldaanheid en weer vruchtdragende christenen worden (Matth. 24:45-47). Met het oog hierop heeft de „slaaf” regelingen getroffen voor het publiceren van artikelen zoals „’Keer terug tot de herder van uw zielen’”, in De Wachttoren van 1 september 1982. Vanaf februari 1982 zijn er in Onze Koninkrijksdienst een aantal artikelen over datzelfde onderwerp gepubliceerd. Heeft deze krachtige leiding van de „slaaf” van de Meester goede vruchten afgeworpen? Zijn sommigen tot hun God Jehovah teruggekeerd? Velen hebben dit inderdaad gedaan. Merk de frappante voorbeelden op bladzijde 22 op.
’Blijf veel vrucht dragen’
13. Wat dienen personen die zelfvoldaan zijn geworden, thans te doen, en door welke woorden van Jezus wordt dit aangetoond?
13 Ja, gezalfde christenen of hun metgezellen die tot de „andere schapen” behoren en die zelfvoldaan en onproduktief zijn geworden, dienen acht te slaan op de waarschuwing; zij dienen gunstig op Jehovah’s goedheid te reageren en hulp te aanvaarden ten einde weer vruchtbare christenen te worden. In een illustratie die in verscheidene opzichten verschilt van die van de olijfboom en van de onvruchtbare vijgeboom, vergeleek Jezus zich met de stam van een wijnstok, en zijn gezalfde discipelen met de ranken. Hij zei: „Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de bebouwer. Elke rank aan mij die geen vrucht draagt, neemt hij weg, en elke rank die wel vrucht draagt, reinigt hij, opdat ze meer vrucht mag dragen. . . . Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht blijft dragen en u mijn discipelen betoont.” — Joh. 15:1-8.
14. (a) Op welke twee manieren moeten alle christenen ’veel vrucht blijven dragen’? (b) Welk andere vereiste voor gezalfde christenen wordt in de illustratie van de „ware wijnstok” getoond?
14 Hoewel de „andere schapen” geen takken zijn van de Abrahamitische-verbondsolijfboom of van „de ware wijnstok”, Christus Jezus, moeten zij zich Christus’ discipelen betonen. Evenals alle gezalfde christelijke „takken” of „ranken”, moeten zij ’veel vrucht blijven dragen’. Dit doen zij door christelijke hoedanigheden van de nieuwe persoonlijkheid voort te brengen, met inbegrip van „de vrucht van de geest” (Gal. 5:22, 23; Matth. 28:19, 20; Kol. 3:5-14). Om echter werkelijk vruchtbaar te zijn, brengen zij zulke hoedanigheden actief tot uitdrukking door deel te nemen aan de prediking van „dit goede nieuws” (Matth. 24:14). Evenals de gezalfde „ranken” van de „ware wijnstok” in eendracht met Christus moeten blijven, moeten de „andere schapen” in nauwe eendracht blijven met „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, Christus’ gezalfde „broeders”. Alleen op deze manier kunnen zij hopen ’het koninkrijk te beërven dat sedert de grondlegging der wereld voor hen is bereid’. — Matth. 25:31-40.
„Natiën der aarde” die zich reeds zegenen
15. Welke extra betekenis verkrijgt Romeinen 11:12 naarmate het Abrahamitische verbond het voortbrengen van het beloofde „zaad” tot voltooiing brengt?
15 Naarmate de Abrahamitische-verbondsolijfboom, met zijn heilige „wortel der vetheid” (Jehovah) en zijn stevige stam (Christus) het voortbrengen van het volledige aantal joodse en heidense „takken” tot voltooiing brengt, stromen er reeds rijke zegeningen naar „mensen der natiën” die geen geestelijke Israëlieten zijn. Paulus voorzag dit en schreef: „Indien nu hun misstap [van de natuurlijke joden] rijkdom voor de wereld betekent, en hun vermindering in getal rijkdom voor mensen der natiën, hoeveel te meer zal het volledige aantal van hen [joodse gezalfde christenen] dit dan wel betekenen!” — Rom. 11:12.
16. (a) Hoe betekende de „misstap” van de joden „rijkdom voor mensen der natiën”? (b) In welk stadium bevindt het entwerk zich?
16 Wij hebben reeds gezien dat de „misstap” van de joodse natie in haar geheel, grote geestelijke rijkdommen voor heidenen betekende. Maar dat deze takken van de wilde olijfboom leden werden van het geestelijke zaad van Abraham, wilde niet zeggen dat de natuurlijke takken — getrouwe joodse christenen — die hetzij aan de boom waren gelaten of na 36 G.T. ’opnieuw werden geënt’, geen deel konden uitmaken van de symbolische olijfboom. De 144.000 takken omvatten derhalve een ’volledig aantal’ joden en een ’volledig aantal’ niet-joden (Rom. 11:12, 25). De feiten geven te kennen dat deze enting tot het midden van de jaren dertig van deze eeuw voortduurde. Thans, op dit late tijdstip, bestaat er goede reden om te geloven dat het „volledige aantal” van zowel joodse als heidense takken is geënt. Eventuele takken die sinds 1935 zijn geënt, zijn redelijkerwijs vervangingen voor joodse of niet-joodse takken die wegens onvruchtbaarheid zijn weggekapt.
17. Op welke manier betekent het tot voltooiing brengen van het ledental van het zaad verdere rijkdom voor „mensen der natiën”?
17 Paulus zegt dat dit tot voltooiing brengen van het ledental van het zaad van Abraham „rijkdom voor mensen der natiën” betekent. Hoeveel te meer is dit zo omdat zulke geestelijke rijkdommen en zegeningen niet slechts enkele tienduizenden niet-joodse gezalfde christenen betreft (zoals in de vervulling van het eerste gedeelte van Romeinen 11:12), maar letterlijk miljoenen „mensen der natiën” die niet tot de symbolische olijfboom behoren.
18. Wat kan er over de beloften van het Abrahamitische verbond worden gezegd, en van welk onderdeel moet de vervulling derhalve zijn begonnen?
18 Dit brengt ons terug naar het Abrahamitische verbond. Het primaire Zaad, Christus Jezus, is thans in de hemelen op de troon geplaatst. Hij heeft de leden van het secundaire zaad in het Abrahamitische-verbondsgezin gebracht. Hij staat op het punt „de poort van zijn vijanden in bezit [te] nemen” door het wereldrijk van valse religie, Babylon de Grote, en de rest van Satans zichtbare organisatie te vernietigen (Gen. 22:17, 18). Het hoeft derhalve geen verbazing te wekken dat de vervulling van het laatste onderdeel van de Abrahamitische belofte reeds is begonnen: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen.”
19. (a) Hoe zijn mensen van „alle natiën der aarde” ermee begonnen zich te zegenen? (b) Welke hoop hebben zij?
19 Ja, „een grote schare . . . uit alle natiën”, met inbegrip van heel wat natuurlijke joden, zegent zich reeds. Met een volledig geloof in de Grotere Abraham, Jehovah God, hebben zij zich bij het overblijfsel van het geestelijke Israël aangesloten en „verrichten [zij] dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel”, met eeuwig leven op aarde in het vooruitzicht (Openb. 7:4, 9-17). Mogen zij ermee voortgaan zich door bemiddeling van het zaad te zegenen en moge dit tot in het nieuwe samenstel van dingen voortduren.
Begrijpt u dit?
□ Wat beeldde de onvruchtbare vijgeboom af, wanneer werd deze boom omgehakt, en wanneer verbrand?
□ Hoe alleen konden de joodse en heidense christenen het vermijden van de „olijfboom” te worden weggekapt, en wat kunnen wij hieruit leren?
□ Waarom kan het voor personen die zijn afgedwaald, een bron van troost zijn te weten dat berouwvolle joden opnieuw op de olijfboom werden geënt?
□ Op welke manieren moeten alle christenen vrucht blijven dragen?
□ Hoe zegenen veel „mensen der natiën” zich reeds?
[Kader/Illustratie op blz. 22]
Dezen zijn ’tot de herder en opziener van hun zielen teruggekeerd’ — 1 Petrus 2:25
Een vrouw in Normandië (Frankrijk) schrijft: „Na tien jaren van inactiviteit en verscheidene mislukte pogingen om in de gemeente [van Jehovah’s Getuigen] terug te komen, aarzelde ik nog steeds om stappen te doen. Met het oog op mijn onschriftuurlijke gedrag sinds ik de gemeente had verlaten, was ik bang voor Jehovah’s strenge onderricht en de verwijtende blikken van de ouderlingen en alle anderen in de gemeente. Toen ik met mijn schoonouders op vakantie was, kreeg ik een exemplaar van De Wachttoren in handen en las ik een artikel waarin het geval stond van een inactieve broeder wiens situatie net als die van mij was geweest. Toen ik las hoe goed Jehovah voor hem was geweest, hoe de ouderlingen hem liefdevolle hulp hadden geschonken en hoe de leden van de gemeente hem weer hadden verwelkomd, vond ik de kracht om naar Jehovah’s organisatie terug te keren.”
Suzanne, een Getuige in een gemeente in noordoost-Frankrijk, schrijft: „Ik ben Jehovah, zijn Zoon Jezus Christus en ’de getrouwe en beleidvolle slaaf’ oprecht dankbaar voor de hulp die aan inactieven wordt gegeven. Ik was zelf inactief toen de ouderlingen mij bezochten en aanboden regelingen voor een bijbelstudie voor mij te willen treffen. Ik nam hun aanbod aan, en nu ben ik erg gelukkig omdat ik weer de vergaderingen bezoek en een geregeld aandeel aan het predikingswerk heb. Nu ben ik in staat zusterlijke liefde te tonen jegens anderen die aanmoediging nodig hebben.”
Jolande, nòg een Franse Getuige, was al jaren achtereen niet naar een vergadering geweest en had opgehouden te bidden omdat zij zich schuldig voelde aan het veronachtzamen van Jehovah’s tafel. Na geholpen te zijn weer vruchtbare christelijke activiteit aan de dag te leggen, schrijft zij: „Ik breng tegenover Jehovah mijn diepe dankbaarheid tot uitdrukking dat hij mij heeft geholpen en mij nog een kans heeft gegeven. Met mijn gehele hart moedig ik allen die om de een of andere reden zijn verslapt, ertoe aan tot Jehovah terug te keren.”
[Illustratie]
Met liefdevolle aanmoediging zijn veel inactieven geholpen weer ’vruchtdragers’ te worden
[Diagram op blz. 20]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Paulus’ illustratie van de olijfboom toont aan hoe het Abrahamitische verbond het volledige geestelijke „zaad” voortbrengt
ABRAHAMITISCH VERBOND (Gen. 22:16-18)
PRIMAIRE ZAAD SECUNDAIRE ZAAD
CHRISTUS (Gal. 3:16) (Gal. 3:27-29)
’Volledig aantal’ ’Volledig aantal’ takken
„natuurlijke takken” van „wilde olijfboom”
(joodse overblijfsel (niet-joodse gezalfde
en joden die later christenen —
berouw hadden — Rom. 11:25)
„Geheel Israël”, 144.000 geestelijke
Israëlieten (Rom. 11:26; Openb. 7:4)
144.001 leden van geestelijk „zaad”
van Abraham, tot zegen van „alle natiën
der aarde”