-
’Geheel Israël zal worden gered’De Wachttoren 1984 | 15 december
-
-
’Geheel Israël zal worden gered’
„Op deze wijze zal geheel Israël worden gered. Zoals er staat geschreven: ’De bevrijder zal uit Sion komen en de goddeloze praktijken van Jakob wegdoen.’” — ROMEINEN 11:26.
1. (a) Welke vragen worden met betrekking tot Romeinen 11:26 opgeworpen? (b) Waarom is de republiek Israël niet het Israël dat „gered” zou worden?
WELKE natie wordt hier bedoeld? Hoe wordt ze gered? En hoe is haar redding van invloed op alle andere natiën? Welnu, toen in 1948 het Britse mandaat over Palestina afliep, namen de joden een deel van het gebied in bezit en stichtten de republiek Israël. Door hun overwinning op de Arabische strijdkrachten in de zesdaagse oorlog van 1967, breidden de Israëli’s de grenzen van hun republiek uit. Maar sedert de oprichting van de republiek Israël heeft ze haar bestaan met wapengeweld moeten handhaven. Of het hedendaagse Israël nu al dan niet over kernbommen beschikt ter bescherming van haar bestaan als natie, ze vertrouwt beslist niet op een ’bevrijder uit Sion’. Ja, samen met heidense natiën maakt dit betrekkelijk jonge politieke lichaam deel uit van de Verenigde Naties! Het is duidelijk dat deze republiek geen theocratie is, de staatsvorm die de natie Israël destijds in de dagen van Mozes, in 1513 v.G.T., kreeg.
2. Hoe verschilde de oprichting van de republiek Israël van de repatriëring van de joden in 537 v.G.T.?
2 De Oostenrijkse Israëliet Theodor Herzl, die in 1897 de Zionistische wereldorganisatie oprichtte, verklaarde dat de joden een natie waren en eiste dat er gebied werd gereserveerd voor de oprichting van een joodse staat. Maar niets in alle ontwikkelingen rond de republiek Israël vertoont enige overeenkomst met de repatriëring van de joden in 537 v.G.T., het eerste jaar van de Perzische heerser Cyrus de Grote. Dat herstel in de oudheid was een vervulling van het door Israëls God, Jehovah, bekendgemaakte en in Jesaja 45:1-5 voorzegde voornemen (2 Kron. 36:22, 23; Ezra 1:1-4). Maar zoals wij hebben gezien, werd bij de oprichting van de republiek Israël niet vol geloof in de God van het oude Israël de weg des vredes bewandeld. Dit kan dus niet geïnterpreteerd worden als een vervulling van de profetieën uit de Hebreeuwse Geschriften en het vormt al evenmin een bewijs dat de komst van de joodse Messías nabij is.
3. Welke zienswijze hadden de Internationale bijbelonderzoekers eens over de wijze waarop „geheel Israël” gered zou worden, maar wat gebeurde er in verband hiermee in 1932?
3 Tot het jaar 1929 toe dachten de leden van de Internationale vereniging van bijbelonderzoekers dat de natuurlijke joden nog steeds Gods uitverkoren volk waren, dat zij in ongeloof naar Palestina terug zouden keren, dat zij daar bekeerd zouden worden tot Jezus Christus als het beloofde Zaad van Abraham en dat zij daarna de toonaangevende natie der aarde zouden worden en tot zegen van de gehele mensheid zouden dienen. In 1932 werd echter bewezen dat dit berustte op een verkeerd begrip van de bijbelse profetieën, met inbegrip van de in Romeinen 11:26 opgetekende profetie over de redding van „geheel Israël”. — Zie Studie VIII van het boek Thy Kingdom Come, in 1891 uitgegeven door de Watch Tower Bible & Tract Society.
Uit wie bestaat „geheel Israël”?
4. Uit welke huidige omstandigheden blijkt dat de republiek Israël niet „het Israël Gods” is?
4 Wat de joodse schrijver van Romeinen 11:26 „geheel Israël” noemde, werd in Galáten 6:16 door hem aangeduid als „het Israël Gods”. Maar indien de natuurlijke joden in de republiek Israël en overal elders op aarde niet „geheel Israël” vormen, wie zijn dan wel de leden van deze natie? Deze vraag is uiterst belangrijk, aangezien de hedendaagse natuurlijke joden niet weten tot welke van Israëls twaalf stammen zij behoren. Zij hebben rabbijnen maar geen priesterschap, geen hogepriester op aarde, geen tempel in Jeruzalem en geen altaar in die stad waarop zij overeenkomstig de Wet die God hun via Mozes heeft gegeven, slachtoffers kunnen brengen. Dit alles is er al niet meer sinds de Romeinen in 70 G.T. Jeruzalem hebben vernietigd. Er is ook niets waaruit blijkt dat de God wiens naam zij weigeren uit te spreken, nog langer met hen als natie is. Toch heeft Jehovah God zelfs in deze twintigste eeuw wel degelijk een Israël op aarde. Wie zijn er derhalve de leden van?
5, 6. Hoe toonde Paulus aan dat het niet van natuurlijke, vleselijke omstandigheden afhangt of iemand tot „het Israël Gods” behoort?
5 De natuurlijke jood Saulus van Tarsus, die het voorrecht genoot de christelijke apostel Paulus te worden, verschaft een bevredigend antwoord. Omstreeks het jaar 56 G.T. richtte hij een lange brief aan „allen die te Rome zijn als Gods geliefden, geroepen om heiligen te zijn” (Rom. 1:1, 7). In die brief stelde Paulus de identiteit vast van degenen die door God als ware Israëlieten werden beschouwd — geen Israëlieten naar het vlees maar naar de geest. Paulus schreef:
6 „Niet allen die uit Israël voortspruiten, zijn werkelijk ’Israël’. Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn, maar: ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal door Isaäk zijn.’ Dat wil zeggen: de kinderen in het vlees zijn niet werkelijk de kinderen van God, maar de kinderen der belofte worden als het zaad gerekend. . . . Bovendien roept Jesaja omtrent Israël uit: ’Al was het getal van de zonen Israëls als het zand der zee, het overblijfsel is het dat zal worden gered. Want Jehovah zal op aarde een afrekening houden, welke hij volledig en snel tot een einde zal brengen.’ Ook zoals Jesaja eertijds had gezegd: ’Indien Jehovah der legerscharen ons geen zaad had gelaten, zouden wij net als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijk zijn gemaakt.’” — Rom. 9:6-9, 27-29.
7, 8. Waarom bleven de natuurlijke Israëlieten in gebreke alle plaatsen in te nemen die bestemd waren voor de takken van de symbolische olijfboom die in Romeinen hoofdstuk 11 wordt beschreven?
7 Later, in Romeinen hoofdstuk 11, vergeleek Paulus de natie Israël met een olijfboom die in verband staat met „Jehovah’s vriend”, de patriarch Abraham (Jak. 2:23). Nadat die „vriend” van zijn gehoorzaamheid blijk had gegeven, zei God hem: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Gen. 22:18). Omdat de meerderheid van de natuurlijke joden niet het geloof van hun voorvader Abraham bleek te bezitten en God niet gehoorzaamde, werden die ongelovige Israëlieten weggekapt van de symbolische olijfboom die in de Grotere Abraham, Jehovah God, geworteld was. Hun plaats werd ingenomen door gelovige heidenen, of niet-joden, opdat de symbolische boom het volledige aantal takken zou hebben. Zij die de plaats van de natuurlijke Israëlieten innamen, werden „Abrahams zaad” als proselieten, of Israëlieten die dit waren geworden op grond van adoptie of aanneming van de zijde van God, de Grotere Abraham (Gal. 3:26-29). Zij werden Israëlieten in geestelijke zin, dat wil zeggen, geestelijke Israëlieten. Daarom vervolgde Paulus met de woorden:
8 „Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.” — Rom. 11:25-27, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.
9. Hoe staat de republiek Israël tegenover de Middelaar van het nieuwe verbond, hoewel „de bestemde tijden der natiën” in 1914 zijn geëindigd?
9 Wij merken op dat Paulus niet zegt, „totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn”. In plaats daarvan zegt hij, „totdat de volheid der heidenen binnengaat”, of, „totdat het volledige aantal mensen der natiën is binnengekomen”. De tijden der heidenen, of „de bestemde tijden der natiën”, eindigden in 1914, het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak (Luk. 21:24; Statenvertaling). Niettemin beweren thans, zeventig jaar later, de republiek Israël en de natuurlijke joden overal op aarde niet dat zij zijn opgenomen in het nieuwe verbond dat Jehovah volgens zijn zeggen met het huis van Israël zou sluiten (Jer. 31:31-34). Meer dan negentien eeuwen geleden, op 14 Nisan 33 G.T., op de avond van het joodse Pascha, bood de toekomstige Middelaar van dat verbond zijn getrouwe apostelen een beker wijn aan en merkte daarbij op: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden” (Luk. 22:20). Maar na al die tijd erkent de republiek Israël Jezus Christus niet als de Middelaar van het verbond dat in Jeremia’s profetie werd voorzegd.
10. Hoe groot was het aantal gelovige natuurlijke joden die deel gingen uitmaken van Abrahams „zaad” waardoor de gehele mensheid gezegend zou worden, en wat is daar de consequentie van?
10 Volgens de Israëli’s is „de bevrijder” nog niet uit Sion gekomen (Jes. 59:20; Rom. 11:26). Maar op de Pinksterdag in 33 G.T. aanvaardde een overblijfsel van het oude Israël Jezus wel als de Messías. Dat overblijfsel begon toen de beloofde heilige geest te ontvangen en werd vanaf die tijd in het voorzegde nieuwe verbond opgenomen. Toch was een overblijfsel niet voldoende om de geestelijke „bruid” van Christus, die uit 144.000 leden bestaat, voltallig te maken (Openb. 7:1-8; 14:1-3; 21:9). Er waren dus niet genoeg natuurlijke Israëlieten die deel gingen uitmaken van de symbolische olijfboom die geworteld was in de Grotere Abraham, die had beloofd dat het „zaad” van de oude patriarch zegeningen voor alle families der aarde, joodse en niet-joodse, zou brengen.
11, 12. Welk Israël wordt bedoeld met „geheel Israël”, en hoe kan dit aan de hand van de Schrift bewezen worden?
11 Hoe zou „geheel Israël” dan door bemiddeling van de beloofde „bevrijder” „gered” moeten worden? Merk op dat Paulus zijn brief aan de Romeinen omstreeks 56 G.T. schreef, nadat hij aan de Galáten had geschreven (omstreeks 50-52 G.T.). Romeinen 11:25-27 werd dus op schrift gesteld nadat hij in Galáten 6:16 over „het Israël Gods” had gesproken. Dàt is het Israël waarmee door bemiddeling van Jezus Christus, niet door bemiddeling van de profeet Mozes, het nieuwe verbond werd gesloten. Jezus was de Middelaar voor een christelijk Israël, een geestelijk Israël, dat als natie werd geboren op de Pinksterdag in 33 G.T., toen de heilige geest werd uitgestort op de joden die Jezus Christus als Middelaar van het nieuwe verbond aanvaardden.
12 De joodse apostel Petrus was bij die gelegenheid aanwezig. Later schreef hij aan degenen die waren „uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God” en zei: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit’ . . . eens waart gij geen volk, maar nu zijt gij Gods volk” (1 Petr. 1:1, 2; 2:9, 10). Hierdoor wordt bevestigd dat met het Israël dat in zijn „geheel” zal worden „gered”, niet de hedendaagse republiek van de Israëli’s of de over de gehele aardbol verstrooide natuurlijke Israëlieten worden bedoeld. ’Het gehele Israël’ dat „gered” zou worden, was het geestelijke Israël dat op Pinksteren 33 G.T. geboren werd doordat het toen door Gods wedervoortbrengende geest werd verwekt. Tot dit „Israël Gods” zou de beloofde Bevrijder komen.
13. (a) Hoe en wanneer kwam de beloofde Bevrijder uit Sion? (b) Wie gingen mettertijd tot „het Israël Gods” behoren?
13 Deze Bevrijder kwam inderdaad op de Pinksterdag in 33 G.T. Hoe dan wel? Doordat Jehovah’s heilige geest werd uitgestort op ongeveer 120 discipelen die in de nationale hoofdstad Jeruzalem in een bovenzaal bijeen waren. Aldus werden die discipelen het eerste deel van „het Israël Gods”; zij waren verwekt tot geestelijk leven en bezaten de hoop op eeuwig leven in het geestenrijk in de hemel. Uiteindelijk gingen ook de niet-joden die in de beloofde Bevrijder geloofden tot dit geestelijke Israël behoren. Wanneer gebeurde dat? Bij de bekering van Samaritanen — en later van volslagen heidenen toen de Romeinse centurio Cornelius en zijn gezin en vrienden in 36 G.T. werden bekeerd. Jehovah, de Grotere Abraham, bracht al deze niet-joodse gelovigen door adoptie of aanneming in eendracht met zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, de symbolische stam van de figuurlijke olijfboom. Aldus konden deze niet-joden de plaats innemen van de ongelovige joden die weggebroken werden uit die olijfboom met 144.000 „takken”. — Hand. hfdst. 10; 15:14-21.
Het enten van takken thans volbracht
14. Wat kan thans deugdelijk worden bewezen met betrekking tot „geheel Israël”?
14 Die gewichtige gebeurtenis van 36 G.T. ligt thans ruim 1948 jaar achter ons. Het is derhalve logisch dat het door de Almachtige God verrichte werk dat in het redden van „geheel Israël” bestaat, nu op grootse wijze is volbracht. Deze tijdsperiode was veel langer dan het joodse tijdperk waarin God dit volk exclusief begunstigde en dat zich uitstrekte van 1513 v.G.T., in de tijd van Mozes, tot 36 G.T., toen er voor het eerst onbesneden niet-Israëlieten, of heidenen, werden bekeerd. Ongetwijfeld heeft deze langere periode genoeg tijd geboden om „geheel Israël” te redden, dat wil zeggen, er voldoende leden voor te verschaffen. Daarvoor beschikken wij thans over deugdelijke bewijzen.
15. Hoe zouden volgens Jezus’ profetie over het „teken” van „het besluit van het samenstel van dingen” de „uitverkorenen” bijeenvergaderd worden?
15 Jezus Christus doelde op die periode toen hij een profetie over zijn onzichtbare „tegenwoordigheid” als geestelijk schepsel en „het besluit van het samenstel van dingen” uitsprak en zei: „Dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid. En hij zal zijn engelen uitzenden met een luid trompetgeschal, en zij zullen zijn uitverkorenen vergaderen van de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste daarvan” (Matth. 24:3, 30, 31). Wanneer begon die „tegenwoordigheid” van Jezus Christus?
16, 17. Wanneer begon de „tegenwoordigheid” van Jezus Christus, en welke opmerkelijke gebeurtenissen met betrekking tot de bijeenvergaderde „uitverkorenen” volgden daarop?
16 Jezus’ „tegenwoordigheid” begon aan het einde van de „zeven tijden” der heidenen in de herfst van 1914 (Dan. 4:23-36). Toen richtte de verheerlijkte Jezus Christus zijn aandacht op de door oorlog geteisterde aarde en ging er zijn macht over uitoefenen. De geschiedkundige feiten bewijzen dat de regerende Koning Jezus Christus in het naoorlogse jaar 1919 zijn hemelse engelen uitzond om „uitverkorenen” uit alle delen der aarde bijeen te vergaderen. Onder de supervisie van de Watch Tower Bible and Tract Society werden zij in een wereldomvattende eenheid bijeengebracht om vanaf dat tijdstip hun krachtsinspanningen te bundelen bij het volbrengen van Jezus’ profetische opdracht die opgetekend staat in Matthéüs 24:14: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.”
17 Op het in 1931 gehouden algemene congres van Gods volk namen zij unaniem de nieuwe naam aan, opdat zij in het vervolg als Jehovah’s Getuigen bekend zouden staan. Dit werd later gevolgd door de publikatie van het door het Genootschap gedrukte boek Jehovah, waarin veel aandacht werd besteed aan de door hen zo graag gedragen naam van God. Vol dankbaarheid ontvingen Jehovah’s Getuigen dat nieuwe boek in 1934, het jaar waarin nazi-leider Adolf Hitler alles op alles begon te zetten om de Getuigen in centraal Europa uit te roeien.
18. Uit welke ontwikkeling bleek te bestemder tijd dat het volledige aantal „uitverkorenen” bijeengebracht was?
18 Uit wat er daarna gebeurde, bleek dat het bijeenbrengen van de opgedragen en gedoopte „uitverkorenen” voor het hemelse koninkrijk voltooid was. Hoe dat zo? Omdat in het jaar 1935 de aandacht en de krachtsinspanningen van die „uitverkorenen” gericht werden op de „grote schare” uit het visioen in Openbaring 7:9-17. Uit wie zou deze „grote schare” bestaan? Uit mensen die eer en heerlijkheid aan Jehovah God en Jezus Christus zouden toeschrijven en die beloond zouden worden met eeuwig leven op een paradijsaarde, die zij zouden betreden na de grootste „verdrukking” uit de gehele menselijke geschiedenis overleefd te hebben. Deze begunstigde personen werden geïdentificeerd als de aardse „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus. Tot hun grote vreugde zouden zij één kudde gaan vormen met het nog op aarde levende overblijfsel van „geheel Israël”. — Joh. 10:16.
Hoe luidt uw antwoord?
□ Waarom is de republiek Israël niet het Israël dat in Romeinen 11:26 wordt bedoeld?
□ Waarom bleven de natuurlijke Israëlieten in gebreke alle plaatsen in te nemen die bestemd waren voor de takken van de symbolische olijfboom?
□ Wie is de beloofde Bevrijder, en wanneer en hoe kwam hij uit Sion?
□ Uit wie bestaat „geheel Israël”, en wanneer was hun volledige aantal bijeengebracht?
-
-
„Geheel Israël” gered ter zegening van de gehele mensheidDe Wachttoren 1984 | 15 december
-
-
„Geheel Israël” gered ter zegening van de gehele mensheid
1. Waarom mag de republiek Israël niet verwachten dat ze, omdat ze lid van de Verenigde Naties is, Gods middel tot zegening van de gehele mensheid zal zijn?
JEHOVAH beloofde Abraham dat alle families en natiën der aarde door bemiddeling van het zaad van die getrouwe patriarch gezegend zouden worden (Gen. 12:3; 22:17, 18). Maar die in de twintigste eeuw vóór onze Gewone Tijdrekening gedane beloften betekenen niet dat God de Verenigde Naties, de opvolger van de niet meer bestaande Volkenbond, zal zegenen. De hedendaagse republiek Israël mag derhalve niet verwachten dat ze op grond van haar lidmaatschap van de VN door de God van het Israël uit de oudheid gebruikt zal worden ter zegening van de gehele mensheid. De VN vormt in werkelijkheid een obstakel voor Gods koninkrijk in handen van het „zaad” van Abraham, en is dan ook het hedendaagse „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” (Matth. 24:15). Nee, de VN is geen zegen, ook al bidden de religieuze geestelijken van de christenheid en de rabbijnen van het jodendom de zegen van de hemel af over die organisatie. Ze is in werkelijkheid „het beeld van het wilde beest”, de zichtbare politieke en commerciële organisatie van „de god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel. De VN zal derhalve weldra vernietigd worden, te zamen met die beestachtige organisatie. — Openb. 13:1-18; 2 Kor. 4:4.
2. Hoe handelt het overblijfsel van „geheel Israël” volkomen anders dan de republiek Israël?
2 Ondertussen vecht de republiek Israël voor haar leven tegen andere lidstaten van de VN. Maar het overblijfsel van „geheel Israël” volgt de republiek Israël daarin niet na (Rom. 11:26). Dat overblijfsel aanbidt „het beeld van het wilde beest” niet. In plaats daarvan ontmaskeren de geestelijke Israëlieten de VN als de organisatie die ze in Gods ogen is — een surrogaat dat mensen ertoe brengt op de VN te steunen in plaats van op Jehovah’s koninkrijk in handen van Jezus Christus. Om deze reden blijft het overblijfsel van „geheel Israël” een deel van Jehovah’s universele organisatie. Het overblijfsel van het geestelijke ’zaad van Abraham’ bewijst reeds een zegen te zijn voor alle natiën en families der mensheid. Jehovah’s profetische beloften zijn dus waarachtig gebleken.
3, 4. Wat heeft Jehovah zo’n 2700 jaar vóór 1914 door Jesaja onder inspiratie laten optekenen over „alle natiën”?
3 Ruim 2700 jaar geleden wees Jehovah God op het toen nog toekomstige tijdperk waarin stalen oorlogstanks en vliegtuigen voor de eerste maal bij de oorlogvoering gebruikt zouden worden, en waarin men zich zou toeleggen op de loopgravenoorlog, terwijl soldaten gasmaskers zouden moeten dragen en er kanonnen met een grote draagwijdte, zoals de „Dikke Bertha”, in een totale oorlogvoering ingezet zouden worden. Ja, ongeveer 27 eeuwen vóór de Eerste Wereldoorlog liet Jehovah God de profeet Jesaja onder inspiratie een beschrijving geven van iets anders dat in die tijd zou gebeuren.
4 „Datgene wat Jesaja, de zoon van Amoz, geschouwd heeft betreffende Juda en Jeruzalem: En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob [Israël]; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig richten onder de natiën en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. O mensen van het huis van Jakob, komt en laten wij in het licht van Jehovah wandelen.” — Jes. 2:1-5.
5. Vanuit welk gezichtspunt moet, gezien de handelwijze van de republiek Israël, Jesaja’s profetie over „het huis van Jehovah” bezien worden?
5 Tegenwoordig zien wij deze wonderbaarlijke profetie niet in vervulling gaan in Jeruzalem, de in het Midden-Oosten gelegen hoofdstad van de republiek Israël. Op wat eens de berg Sion genoemd werd, zien wij geen tempel van Jehovah maar veeleer de mohammedaanse Rotskoepel en een moskee die aan Allah is gewijd. Toeristen uit vele natiën bezoeken deze religieuze plaats, niet om daar te aanbidden doch alleen om dit prachtige islamitische bouwwerk te bekijken. Het valt dus niet te ontkennen dat Jesaja’s profetie thans, in „het laatst der dagen” van dit dodelijk zieke samenstel van dingen, volstrekt niet in vervulling gaat ten aanzien van de moderne staat Israël. Dit Israël is er niet toe bestemd om in vervulling van Jehovah’s belofte aan Abraham het ’gehele Israël’ te zijn dat gered zal worden ter zegening van de gehele mensheid. De profetische uitdrukking „de berg van het huis van Jehovah” moet dan ook vanuit een geestelijk gezichtspunt bezien worden met betrekking tot „het Israël Gods”. — Gal. 6:16.
6. (a) Hoe gaf Petrus te kennen wat voor natie „het Israël Gods” is? (b) Tijdens welke ontwikkelingen in de wereld begonnen „alle natiën” naar „het huis van Jehovah” te stromen?
6 Dit „Israël Gods” is een geestelijke natie, zoals de apostel Petrus in zijn brief te kennen gaf: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht” (1 Petr. 2:9). Het hedendaagse overblijfsel van deze „heilige natie” beeldt symbolisch het „huis van Jehovah” af en vormt de kern van de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen in deze tijd. In het 22ste jaar van „het laatst der dagen” — toen het rooms-katholieke fascisme en het nazisme van Hitler Europa teisterden — begonnen „alle natiën” naar het geestelijke „huis van Jehovah” te stromen, dat door Jehovah’s Getuigen als het ware boven de top der bergen verheven was.
7. Waarom was het geen onbeduidende zaak toen de natiën naar „het huis van Jehovah” begonnen te stromen?
7 Dit betekenisvolle begin werd gekenmerkt door een algemeen congres dat in het late voorjaar van 1935 in Washington, D.C., de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika, werd gehouden. In een zeer opmerkenswaardige lezing die op dat congres werd gehouden, corrigeerde een lid van „geheel Israël”, J. F. Rutherford, de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society — een misvatting die onder de Internationale bijbelonderzoekers heerste. Hij zette uiteen dat de „grote schare”, die uit alle delen van de wereldbevolking bijeenvergaderd zou worden en die God in Zijn geestelijke tempel zou aanbidden (aangezien de stoffelijke tempel te Jeruzalem in 70 G.T. door de Romeinen verwoest was), een aardse klasse zou zijn (Openb. 7:9-17). Deze klasse had het vooruitzicht Har–mágedon te overleven en het nieuwe samenstel van dingen binnen te gaan dat gedurende de naderende duizendjarige regering van Jezus Christus, die sinds 1914 in de hemel regeert, overal op aarde zal bestaan.
8. (a) Welke opzienbarende gebeurtenis vond in 1935 op het congres in Washington, D.C., plaats? (b) Waarom kan er gezegd worden dat „alle natiën” naar „het huis van Jehovah” stromen?
8 De reactie op dit geopenbaarde waarheidslicht was opzienbarend. Tijdens deze opmerkelijke vergadering werden 840 congresgangers gedoopt als symbool van hun opdracht aan Jehovah God via Jezus Christus. Hoeveel natiën in die groep vertegenwoordigd waren, werd niet nagegaan, maar de hoop die zij voor ogen hadden, was in een aards paradijs te mogen leven. Nu, zo’n 50 jaar later, heeft het aantal getuigen van Jehovah het aantal van „geheel Israël” ver overschreden. Zij zijn in 205 landen over de gehele aarde werkzaam. In de ruime zin des woords stromen „alle natiën” derhalve naar Jehovah’s verheven huis van aanbidding.
Wat voor mensen zijn Jehovah’s Getuigen?
9. Welke handelwijze hebben Jehovah’s Getuigen in vervulling van Jesaja 2:4 gevolgd, in tegenstelling tot de republiek Israël?
9 Wanneer wij Jehovah’s Getuigen in deze tijd beschouwen tegen de achtergrond van de republiek Israël, wat voor mensen blijken zij dan te zijn? Zijn zij net als de onderdanen van die republiek bewapend ten einde een vleselijke oorlog te kunnen voeren tegen degenen die hun bestaan bedreigen? Neen! In plaats daarvan zijn zij precies de soort van mensen die in Jesaja 2:4 voorzegd zijn. Omdat zij de aanbidding van Jehovah in het geestelijke huis van God verheffen, hebben zij in figuurlijke zin hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen geslagen. In navolging van hun Leider, Jezus Christus, vertrouwen zij op Jehovah God als hun Beschermer. Alhoewel zij uit bijna elke natie op aarde komen, laten zij zich niet door nationalistische vijandschappen beheersen en ook mengen zij zich niet in de wereldse politiek. Zij zijn er letterlijk mee opgehouden de kunst van de vleselijke oorlogvoering te leren. Zij handhaven een neutraal standpunt met betrekking tot wereldse conflicten en politieke aangelegenheden. Ja, zij gebruiken geen vleselijke verdedigings- en aanvalswapens meer. Zij geloven wat Jezus Christus heeft gezegd — dat zijn koninkrijk „geen deel van deze wereld” is. Anders zouden zijn discipelen er met vleselijke wapens van het meest geavanceerde militaire type voor strijden. — Joh. 18:36.
10. (a) Alleen in wat voor oorlogvoering zijn Jehovah’s Getuigen gewikkeld? (b) Aan welk ’nieuwe gebod’ houden de Getuigen zich, en hoe doen zij dat?
10 In plaats daarvan zijn Jehovah’s Getuigen alleen in een geestelijke oorlogvoering gewikkeld. Hun strijd is tegen de goddeloze geesten in de hemelse gewesten gericht. Hun wapens zijn dus niet vleselijk; er kan geen bloed mee vergoten worden (Ef. 6:10-18). Hun oorlogvoering is niet tegen de mensheid gericht en zij strijden beslist niet met hun geestelijke broeders binnen Jehovah’s organisatie. Zij houden zich aan het gebod van Jezus Christus om hun geestelijke broeders lief te hebben, juist zoals hij ons heeft liefgehad en waarin hij zelfs zo ver is gegaan dat hij zijn leven als mens voor zijn discipelen heeft afgelegd. Dit is in overeenstemming met het ’nieuwe gebod’ dat Jezus aan zijn volgelingen heeft gegeven, dat zij elkaar moesten liefhebben net zoals hij hen had liefgehad. — Joh. 13:34.
11. Welke wet wordt vervuld door de liefde die Jehovah’s Getuigen aan de dag leggen?
11 Jehovah’s Getuigen worden gemotiveerd door de soort van liefde waardoor de wet die door bemiddeling van de profeet Mozes werd gegeven, wordt vervuld. Een dergelijke liefde berokkent niemand ooit kwaad en is meer dan louter liefdadigheid of het geven van aalmoezen. In de bijbel houden de Hebreeuwse en Griekse woorden voor „liefde” veel meer in dan louter liefdadigheid. — Zie voetnoot bij 1 Korinthiërs 13 in de Verklaring van het Nieuwe Testament door Matthew Henry.
Tot zegen, niet tot vervloeking
12. Was het nodig dat „geheel Israël” voltallig in de hemel zou zijn voordat het zegenen van „alle natiën” kon beginnen?
12 Uit het voorgaande kunnen wij opmaken dat het niet nodig is dat het overblijfsel van „geheel Israël” de hemel binnengaat om zich bij Jezus Christus, de Voornaamste van het „zaad” van de Grotere Abraham, Jehovah God, te voegen, voordat het zegenen van alle families en natiën der aarde door bemiddeling van dat „zaad” kan beginnen. Leden van de families en natiën der aarde ontvangen nu reeds zo’n halve eeuw lang zegeningen die afkomstig zijn van het beloofde „zaad” van Abraham. Reeds meer dan twee en een half miljoen „andere schapen” zijn bijeengebracht om „één kudde” te vormen met het overblijfsel van de door de geest verwekte en met schapen te vergelijken volgelingen van de Voortreffelijke Herder die de hemelse hoop hebben. — Joh. 10:16.
13. Welk doel met betrekking tot de „andere schapen” beoogde Jezus toen hij tot de tempel kwam, en hoe zal zijn houding jegens hen binnenkort op onovertroffen wijze worden getoond?
13 De gezegende „andere schapen” zijn begunstigd met de hoop direct aan het begin al het Paradijs te beërven dat gedurende de duizendjarige regering van Christus, de Koning, op aarde hersteld zal worden. Toen Jezus Christus, als Jehovah’s „boodschapper van het verbond”, dus tot de geestelijke tempel kwam om het oordeel te vellen, kwam hij met het doel de „andere schapen” te zegenen, niet te vervloeken (Mal. 3:1-3). Deze zegen zal zijn hoogtepunt bereiken doordat zij ten tijde van de naderbij komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, waarin hij optreedt tegen zijn aardse vijanden die te „Har–mágedon” vergaderd zijn, gespaard zullen worden en levend de Nieuwe Ordening zullen binnengaan (Openb. 16:14, 16). In oude tijden was de stad Megiddo de plaats waar Jehovah God overwinningen behaalde (Joz. 17:11; Zach. 12:11). Op de symbolische plaats Har–mágedon zal God zich met zijn grootste overwinning bekronen, tot zijn eeuwige glorie. Daar zal zijn verheerlijkte Zoon, Jezus Christus, zijn Veldmaarschalk zijn. — Openb. 19:11-21.
14. (a) Om wiens redding kunnen de „andere schapen” met recht blij zijn? (b) Hoe groot is het aantal „andere schapen” reeds?
14 De „andere schapen” zullen tijdens die buitengewoon spectaculaire demonstratie van goddelijke macht en luister gespaard worden. Wat blij zullen alle overlevende waarnemers van die beslissende strijd zijn dat het overblijfsel van „geheel Israël” „gered” werd in de periode van vrede tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog! Sedert de lente van 1935 is de „grote schare”, waarvan het aantal niet specifiek bepaald is, aan dit geredde Israël toegevoegd. Als „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, nadert hun aantal nu de drie miljoen. Zij zijn uit „alle natiën en stammen en volken en talen” der mensheid gekomen, als een vervulling van de belofte die Jehovah God gedaan heeft aan degene die hem afschaduwde, namelijk zijn „vriend” Abraham (Openb. 7:9-17; Jak. 2:23). En de bijeenbrenging van deze „andere schapen” is nog niet voorbij. Hoe groot hun aantal ten slotte zal zijn wanneer de Voortreffelijke Herder de bijeenbrenging van hen heeft voltooid voordat de vernietiging van Babylon de Grote en Gods oorlog tegen haar politieke minnaars te Armageddon begint, weten wij niet. — Openb. 17:1–18:24.
15. Van welke volledige zegen vormt het feit dat de „andere schapen” zich samen met het overblijfsel van „geheel Israël” in „één kudde” bevinden, het begin?
15 Dat de „andere schapen” zich samen met het overblijfsel van „geheel Israël” in „één kudde” onder de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, de Voornaamste van Abrahams „zaad”, bevinden, is ergens het begin van gebleken. Waarvan? Van de volledige zegen die „geheel Israël” nog op die „andere schapen” zal uitstorten gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus, die zij dank zij Gods bescherming zullen beleven.
16. Waarom zijn de „andere schapen” vastbesloten om Jehovah te blijven dienen aan de zijde van het overblijfsel van „geheel Israël”?
16 Als een vervulling van Openbaring 7:14-17 hebben de „andere schapen” hun „lange gewaden [reeds] gewassen en hebben [zij] ze wit gemaakt in het bloed van het Lam”. Daarom wordt het hun vergund God, geestelijk gesproken, „dag en nacht . . . in zijn tempel” te aanbidden. Ja, „het Lam Gods”, Jezus Christus, voedt hen met geestelijk voedsel, zodat zij „geen honger . . . meer lijden” (Joh. 1:29). Bovendien leidt hun getrouwe Herder hen naar „bronnen van wateren des levens” — leven op een paradijsaarde. Dankbaar voor alle zegeningen die zij reeds via het overblijfsel van „geheel Israël” ontvangen, zal de „grote schare” Jehovah aan de zijde van dit getrouwe overblijfsel blijven dienen. Deze „andere schapen” zullen dit in de ’ene kudde’ onder de ’ene herder’ doen, in het belang van het door Jezus Christus geregeerde koninkrijk Gods. Zij zijn vastbesloten dit te doen totdat alle vijanden van het Koninkrijk zijn weggevaagd van de oppervlakte der aarde, Gods „voetbank”. — Jes. 66:1; Matth. 5:34, 35; Hand. 7:49.
Hoe zou u antwoorden?
□ Waarom is de republiek Israël niet het middel waardoor Jehovah de gehele mensheid zal zegenen?
□ Waarom kan er gezegd worden dat „alle natiën” thans naar „het huis van Jehovah” stromen?
□ Hoe hebben Jehovah’s Getuigen Jesaja 2:4 in vervulling doen gaan?
□ Welke houding legt Jezus Christus jegens de „andere schapen” aan de dag, en hoe zal deze houding binnenkort op onovertroffen wijze worden getoond?
□ Welke volledige zegen heeft zijn begin gevonden doordat de „andere schapen” zich samen met het overblijfsel van „geheel Israël” in „één kudde” bevinden?
-