God leidt zijn volk vriendelijk naar het leven
1. Wat zijn enkele verbazingwekkende feiten over de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen?
ER IS thans op aarde een volk ten getale van meer dan een miljoen dat in volmaakte eenheid is. Zij kunnen elk soort van werk in volkomen samenwerking verrichten, zonder om leidende posities te vechten of zonder dat er klachtencommissies nodig zijn om erop toe te zien dat bepaalde groepen onder hen rechtvaardig behandeld worden. Dit wekt des te meer verbazing omdat al deze mensen zich in 199 landen bevinden, van elke huidskleur en nationaliteit zijn en verschillende talen spreken. Maar als een van hen naar de verschillende landen zou gaan, zou hij door elk van de andere leden van deze gemeenschap of broederschap in ieder land onmiddellijk als een familielid ontvangen en geaccepteerd worden. Dit is de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen. — Mark. 10:29, 30.
2. (a) In welke opzichten verschillen de leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van elkaar, en in welke opzichten zijn zij eensgezind? (b) Aan welke dingen speciaal zijn zij te herkennen?
2 Niet dat deze mensen conformisten of non-conformisten zijn. Zij hebben hun verschillende gewoonten volgens het land waarin zij wonen. Zij hebben hun eigen ideeën over de dagelijkse dingen van het leven, zoals een persoonlijke smaak, hobby’s en ontspanning. Als u met hen spreekt, zult u bemerken dat zij spreken zoals de apostel Paulus de christelijke gemeente te Korinthe vermaande: „Dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang” (1 Kor. 1:10). Deze eenheid bestaat onder hen ten aanzien van hun aanbidding van God, hun begrip van zijn Woord, hun maatstaven van moraliteit, met inbegrip van bijbelse beginselen omtrent het huwelijk, eerlijkheid en de bijbelse leer. Zij zijn niet te herkennen aan een of andere eigenaardigheid in kleding of gedrag zoals bijvoorbeeld de „provo’s”, of de tot religieuze extase gebrachte naäpers van beroemdheden uit de amusementswereld, en zelfs niet aan het kleed van een religieuze orde. Zij kunnen worden onderscheiden door hun reine spraak en door de dingen waarover zij spreken, in het bijzonder de bijbel. Zij zijn ook te herkennen aan de werken die zij verrichten in verband met de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk. Hun liefde voor God en zijn Woord brengt eenheid en nauwe omgang met zich.
3. Hoe heeft de bijbel te kennen gegeven dat Gods volk in deze tijd georganiseerd zou zijn, en wat is het verschil tussen Gods organisatie en andere organisaties?
3 Omgang leidt noodzakelijkerwijs tot organisatie, en Jehovah’s getuigen, de Nieuwe-Wereldmaatschappij, zijn georganiseerd. Jehovah heeft beloofd zijn volk bijeen te vergaderen (Jes. 43:5-7; 2:2-4; Ps. 106:47). Jezus heeft gezegd dat dit zou plaatsvinden in de tijd van het einde (Matth. 24:31). Jehovah God en zijn Zoon Jezus Christus zijn hun leiders en de bijbel is hun Boek van organisatie. Voor velen heeft het woord organisatie de bijsmaak van reglementering, al te veel inbreuk op de vrijheid, een koude machine die zich voortbeweegt om zichzelf te vergroten, zonder het welzijn van haar leden in aanmerking te nemen. Dat is niet het geval met Jehovah’s organisatie.
HOE JEHOVAH ZIJN VOLK LEIDT
4. (a) Wat is Jehovah’s maatstaf, maar op welke basis kan hij zich toch met onvolmaakte mensen inlaten? (b) Wat is Jehovah’s manier om hen te leiden?
4 Jehovah’s georganiseerde volk vormt een voortschrijdende, een progressieve organisatie. Vooruitgang betekent vanzelfsprekend veranderingen, aanpassing, onderricht. Jehovah, als de volmaakte Leraar, onderwijst met liefdevolle empathie. De maatstaf van Jehovah zelf is die van volmaaktheid. Hij wordt luisterrijk in reinheid genoemd: „Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen” (Jes. 6:3). „Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen” (Hab. 1:13). Jehovah kan hetgeen onvolmaakt is in geen enkel opzicht met enige goedkeuring bezien; hij kan het niet sanctioneren. Hoe kan hij dan zoveel liefde aanwenden jegens mensen die zondig en vol onvolmaaktheid zijn? Door de hoogste uiting van liefde. Dit was het loskoopoffer van zijn Zoon om hun onvolmaaktheid die zij ten gevolge van de zonde van hun vader Adam hebben overgeërfd, te bedekken (1 Joh. 2:2). Op basis van dit offer is hij gerechtigd en kan hij hun terecht barmhartigheid betonen. Hij beschrijft de wijze waarop hij hen leidt als volgt: „Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden” (Jes. 40:11). Hij verwacht niet dat zij thans aan de maatstaf van volmaaktheid voldoen, ofschoon dit wel zijn uiteindelijke doel ten aanzien van hen is. Hij overstelpt hen niet met zijn superieure kennis, noch stelt hij zijn eisen hoger dan zij kunnen dragen; hij weet dat zij onderwezen, opgeleid moeten worden.
5. Hoe slaagt Jehovah’s organisatie erin eensgezind voorwaarts te gaan, en hoe toont Jehovah dat de toestanden in zijn organisatie voortdurend beter zullen worden?
5 Het is geen vooruitgang van de zijde van slechts enkele leidinggevende leden, maar van allen; elkeen reageert gewillig en met volledig begrip, en elkeen heeft zijn plaats ingenomen (1 Kor. 12:14-26). Dit bevordert een eensgezind voorwaarts gaan. Wij zien veranderingen in de organisatie plaatsvinden ten einde haar te allen tijde reiner, meer in overeenstemming met Zijn geschreven Woord en meer representatief voor hem te maken. Hij zegt: „Voor koper zal ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper, voor stenen ijzer: Ik zal vrede tot uw overheid maken en gerechtigheid tot uw heerseres.” Aldus beschrijft hij hoe hij ervoor zorgt dat de toestanden in zijn organisatie voortdurend beter worden doordat hij hen in vrede en met rechtvaardigheid leidt en niet met hardheid en geweld. — Jes. 60:17.
6. Beschrijf Jehovah’s vaderlijke verhouding tot zijn organisatie.
6 Jehovah staat in een vaderlijke verhouding tot zijn volk, en hij onderwijst en leidt hen teder als een vader. Hij verwacht niet meer van hen dan waartoe zij in staat zijn. Welke vader zou zijn baby bijvoorbeeld een grote biefstuk voorzetten en hem zeggen die op te eten? De baby zou niet eens begrijpen wat zijn vader zei. Hij heeft geen tanden om de biefstuk te kauwen, en zijn spijsverteringskanaal zou het niet kunnen verwerken. Als de baby echter groot is geworden, kan hij stevig voedsel eten. Hij kan zich laten onderrichten en leren moeilijke taken te verrichten. Als hij een gehoorzaam kind is, zal hij vorderingen maken. Soms stuit hij op dingen die hij nog nooit eerder heeft gedaan en misschien probeert hij zich op dat onbekende terrein te bewegen en maakt een fout. Als hij echter gehoorzaam is, zal hij zich, wanneer hij op liefdevolle wijze wordt gecorrigeerd, veranderen en vanaf dat punt vervolgens het karwei op de juiste manier doen. Zo gaat het met Jehovah’s volk, zijn organisatie. — Hebr. 5:12-14.
VOORBEELDEN VAN JEHOVAH’S TEDERE LEIDING
7. Hoe bewijst Jehovah’s volk geen „valse profeten” te zijn?
7 Sommigen hebben Jehovah’s getuigen „valse profeten” genoemd, omdat zij vroeger de dingen op een bepaalde wijze hebben bekeken en later door middel van hun officiële publikaties een verandering hebben aangebracht. Of misschien hebben sommige leden in de organisatie er praktijken op nagehouden die een tijdlang werden toegelaten omdat men de kennis miste om deze dingen aan te pakken, doch later is men uit Gods Woord te weten gekomen wat zijn wil is, en ertoe overgegaan de nodige correcties aan te brengen. Valse profeten corrigeren zichzelf niet. Gods volk doet dit wel. En het is zelfs voor de mensen die zij bezoeken merkbaar dat Jehovah’s getuigen als organisatie tot rijpheid groeien, steeds vriendelijker, liefdevoller, tactvoller en doeltreffender in hun predikingswerk worden.
8. Hoe bootsen Jehovah’s getuigen de onderwijsmethoden van Jehovah na?
8 Terwijl zij bedenken hoe God hen heeft geholpen, volgen Jehovah’s getuigen de zorgzame, liefdevolle methode van hun Leraars Jehovah en Jezus Christus als zij huisbijbelstudies leiden bij belangstellende personen, die „zich bewust zijn van hun geestelijke nood” (Matth. 5:3). Deze personen moeten eerst leren wie God is, wat zijn voornemens zijn en welke voorzieningen hij door middel van Christus’ losprijs en het Koninkrijk voor de mensheid heeft getroffen. Vervolgens worden Gods vereisten ten aanzien van hen die hem wensen te behagen, bestudeerd. De leerling moet vorderingen maken en groeien en zijn leven in overeenstemming brengen met wat voor God aanvaardbaar is.
9. Waarom moeten er van tijd tot tijd veranderingen van inzicht en veranderingen in organisatie zijn?
9 Ook als zulke personen zover komen dat zij zich aan God opdragen, zijn zij in geestelijk opzicht nog maar „kleine kinderen”. Zij moeten echter geen kleine kinderen blijven. Er valt nog meer te leren — er moet volmaaktheid worden bereikt. Allen, of zij nieuw zijn of reeds jaren met de organisatie zijn verbonden, moeten zich blijven voegen naar de door hen verworven kennis en het inzicht dat zij in de loop van de tijd opdoen, zij moeten diepere waarheden in zich opnemen en progressief toepassen, en zij moeten hogere maatstaven met betrekking tot moraliteit en een reine, rechtvaardige organisatie bereiken. Dit verklaart waarom er in Gods organisatie, naarmate de leden ervan zich inspannen om meer op hun volmaakte God te gaan lijken, veranderingen in denken en in de structuur en activiteiten van de organisatie moeten plaatsvinden. — Matth. 5:48.
THEOCRATISCHE VERVOLMAKING
10. Welke grote wijzigingen onderging de organisatie in 1919?
10 Een blik op de geschiedenis van Jehovah’s getuigen zal de progressieve vooruitgang van de organisatie illustreren. In 1918 waren zij ten gevolge van een onduidelijk begrip van hun christelijke standpunt in een toestand van inactiviteit geraakt. Maar het jaar daarop, 1919, was een gekenmerkt jaar. Pas in dat jaar zagen zij dat Jezus Christus zijn Koninkrijksmacht in de hemel had aanvaard en dat zij thans de opdracht hadden onbevreesd een nieuwe boodschap, de op de troon geplaatste Koning, te prediken. Zij werden wakker geschud en georganiseerd. Dit hield niet in dat zij qua organisatie volmaakt waren geworden. Er viel veel te leren. Van die tijd af ging de vooruitgang evenwel sneller.
11. Welke grote verandering versterkte de organisatie in 1932?
11 In 1932 kwam er een grote verandering. Voordien dacht men dat de bijbelse uitdrukking „ouderling” op een positie duidde waarvoor men door een religieuze organisatie gekozen werd. In 1932 kwam men echter te weten dat een „ouderling” te zijn op een toestand van geestelijke rijpheid duidde waar men naar toe moet groeien en waarvoor iemand niet kan worden gekozen, net zo min als men tegen een baby kan zeggen dat hij een man moet zijn. Men moet eerst een ouderling of een rijpe christen zijn voordat men door het besturende lichaam in een ambt van opzicht kan worden aangesteld. Dit heeft de organisatie zeer gesterkt en tot eenheid gebracht.
12. Hoe kan worden gezegd dat de organisatie in 1938 op een volkomen theocratisch fundament werd geplaatst?
12 Tegen het jaar 1938 was er een voortreffelijke vooruitgang gemaakt door de organisatie op een volkomen theocratisch fundament te plaatsen. Tot op die tijd waren er nog altijd leden van het dienstcomité in de gemeenten die door stemming van de leden werden gekozen. Een studie van het apostolische bestuur van de eerste christengemeente bracht aan het licht dat er destijds een besturend lichaam was dat mannen in een ambt aanstelde op grond van de hoedanigheden die in 1 Timótheüs 3:1-13 en Titus 1:5-9 zijn uiteengezet. Dank zij deze verandering zou de organisatie theocratisch, niet democratisch zijn en nooit op politieke wijze door partijen in de gemeenten worden geregeerd, doch door Jehovah God en Christus Jezus, van boven naar beneden, door middel van een zichtbaar besturend lichaam dat aan de bijbelse voorwaarden en vereisten beantwoordt.
13. Zijn er sinds 1938 nog meer veranderingen aangebracht? Waarom konden al deze correcties niet ineens komen?
13 Sinds 1938 zijn er, naarmate de theocratische organisatie tot volmaaktheid blijft groeien, nog meer verfijningen aangebracht. Dit alles illustreert het feit dat, hoewel Jehovah volmaaktheid voor zijn organisatie beoogt, hij niet tracht alles tegelijk te corrigeren. Naar gelang dat zij het konden verdragen en naar gelang dat zij er behoefte aan hadden, en naarmate hun hart als reactie op zijn liefde zachter werd, bracht Jehovah hen op zijn tedere, liefdevolle wijze dichter tot zich. — Matth. 19:8; Mark. 10:5.
14. Wat is er sinds de Tweede Wereldoorlog gebeurd, en waarom bestaat er geen gevaar terug te glijden?
14 Vóór 1938 bracht Jehovah geen grote toename van nieuwe leden in zijn organisatie, want ze was nog niet gereed om op een juiste manier voor hen te zorgen. De organisatie zelf moest volkomen volgens bijbelse beginselen en procedures gegrondvest zijn, zodat ze opgewassen zou zijn tegen de vele problemen die met het oog op dictatoriale regeringen en reglementaire bepalingen tijdens de Tweede Wereldoorlog zouden rijzen. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de organisatie zich dan ook op wereldomvattende schaal zodanig uitgebreid dat ze een tijdlang „de snelst groeiende religie” werd genoemd. De organisatie heeft naast een enorme expansie ook reinheid en sterkte kunnen handhaven. Ze is theocratisch gegroeid. Ze is een schepping van God en volgt dezelfde beginselen van groei die voor alle natuurlijke dingen gelden. Net zoals een boom, die van Jehovah leven heeft ontvangen, langzaam maar zeker groeit en zelfs betonplaten van het wegdek in zijn groei omhoog kan drukken, heeft ook Jehovah’s organisatie het leven van hem ontvangen en groeit met de onweerstaanbare kracht van zijn geest.
15. Hoe heeft God zijn volk ervoor behoed een handelwijze te volgen die voor henzelf of voor anderen nadelig zou zijn?
15 Sinds God zijn volk in 1919 uit de slavernij aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, heeft bevrijd en sinds hij hen tot een groter licht van inzicht met betrekking tot hem en zijn voornemens heeft gebracht, heeft God zijn volk er nooit toe gebracht een handelwijze te volgen die nadelig voor hen is. Zij zijn veilig door de beproevingen van een verschrikkelijke tweede wereldoorlog, de haat der natiën, het in een verkeerd daglicht stellen door de geestelijken en andere vijanden, en de meest wijdverbreide vervolging die ooit werd ondervonden, heengebracbt. Soms hebben zij fouten gemaakt door te trachten hun eigen kennis ten aanzien van bepaalde problemen aan te wenden, maar Jehovah heeft hen op grond van hun geloof in Christus’ losprijs vergeving geschonken. Hij heeft hen ervoor behoed een handelwijze te volgen die hem mishaagt. Hij heeft hun op elk willekeurig tijdstip de kennis verschaft die zij nodig hadden (Matth. 24:45-47). Ja, hij heeft hen altijd ingelicht alvorens er zich een onvoorziene moeilijkheid voordeed, zodat zij er van tevoren tegen gewapend waren. Hij zegt tot hen: „Het vroegere, zie, het is gekomen, en nieuwe dingen kondig Ik u aan; voordat zij uitspruiten, doe Ik ze u horen.” — Jes. 42:9.
16. (a) Geef een voorbeeld van de wijze waarop Jehovah zijn organisatie op een verandering in denken voorbereidt en toch verhindert dat zij struikelen of zondigen. (b) Hoe kwam het inzicht betreffende de „superieure autoriteiten” te rechter tijd?
16 De kwestie met betrekking tot de positie die Jehovah’s getuigen ten aanzien van de regeringen van deze wereld innemen, is hiervan een voorbeeld. Door een studie van de handelwijze die door de apostelen van Jezus Christus werd gevolgd, zagen zij in dat Gods gebod het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken, moet worden gehoorzaamd ongeacht wat de natiën ook mogen doen om de prediking een halt toe te roepen. Jehovah’s getuigen volgden het vroegere voorbeeld van de apostelen, die, toen hun door het joodse opperste gerechtshof werd geboden met prediken op te houden, ten antwoord gaven: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 5:27-29). De Getuigen dachten evenwel tijdelijk — van 1929 tot 1962 — dat Paulus, toen hij in Romeinen 13:1 over de „superieure autoriteiten” sprak aan wie gehoorzaamheid verschuldigd is, zinspeelde op Jehovah God en Christus Jezus. Maar in 1962 werd overtuigend uiteengezet dat de hier genoemde superieure autoriteiten inderdaad de politieke regeerders van deze wereld zijn. Welke uitwerking had dit betere inzicht nu op Gods volk? Welnu, Jehovah had hen hierop voorbereid. Zij werden er thans niet door in totale onderworpenheid aan de politieke regeerders geplaatst, zodat zij het werk zouden neerleggen dat Jehovah hun door bemiddeling van Christus had opgedragen, maar er werd daardoor de nadruk op gelegd dat hun onderworpenheid relatief is. Hoewel zij altijd de regeerders hadden geëerbiedigd door Jezus’ woorden op te volgen: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God [als de opperste Autoriteit] is”, hadden zij thans een nog duidelijker inzicht in dit beginsel. Het gaf hun een beter evenwicht en zelfs een nog groter respect voor de regeerders van deze wereld en diende als een vermaning te rechter tijd en als een bescherming ten tijde dat er zo’n grote minachting voor autoriteit in de wereld heerst en waarin revoluties en beroeringen aan de orde van de dag zijn. — Matth. 22:21.
JEZUS’ LIEFDEVOLLE MANIER VAN ONDERWIJZEN
17. Toon aan hoe Jezus Jehovah’s liefdevolle manier van onderwijzen navolgde.
17 Jezus was de grootste Leraar die ooit op aarde rondwandelde en hij wendde deze zelfde methode van onderwijzen aan. Toen hij zijn discipelen begon bijeen te vergaderen, vertelde hij hun niet dat hij na een drie en een halfjarige bediening zou sterven. Zij waren nog niet in staat deze verpletterende waarheid te begrijpen, noch sterk genoeg er staande onder te blijven. Later, toen hij het hun wel vertelde, was Petrus’ eerste reactie: „Wees goed voor uzelf, Heer; u zult deze bestemming geenszins hebben” (Matth. 16:22). Jezus wees hem terecht. Zelfs op dit tijdstip begreep Petrus nog niet volkomen wat Christus’ offer zeggen wilde, maar Jezus wist dat Petrus deze waarheid kon verdragen en er weldra een volledig begrip van zou krijgen (Joh. 16:12). Eens zei hij iets dat enkelen van zijn discipelen ergerde, namelijk: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien gij het vlees van de Zoon des mensen niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij geen leven in uzelf” (Joh. 6:53). Hierop keerden zich velen van hem af. Maakte Jezus deze verbazingwekkende waarheid bekend voordat hun geest in de juiste toestand zou kunnen zijn om ze te aanvaarden? Neen. Zij die oprecht naar Jezus hadden geluisterd, die gehoorzaam waren geweest en gelijke tred met zijn onderwijzingen hadden gehouden, namen geen aanstoot. Zij bleven bij hem, terwijl Petrus antwoordde: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven” (Joh. 6:68). Jezus wist dat sommigen alleen maar mooi-weerchristenen waren, dat hun hartetoestand niet juist was. Nu was zijn tijd gekomen om hun dit te zeggen, ten einde hun ware gedaante aan het licht te brengen. Hij wilde een organisatie vormen die was samengesteld uit hen die, ook nadat hij was heengegaan, de waarheid zouden vasthouden. — Luk. 22:28.
VOORUITGANG VAN DE ORGANISATIE IN DE DAGEN VAN DE APOSTELEN
18, 19. Toon aan dat veranderingen in denken en organisatie niets nieuws zijn voor Jehovah’s volk.
18 Later, na de uitstorting van de heilige geest, openbaarde Jehovah aan zijn organisatie niet alle waarheid tegelijk. Ongeveer dertien jaar nadat Petrus tot de heiden Cornelius had gepredikt en God deze onbesneden heiden en zijn huisgezin had aanvaard, was het niettemin noodzakelijk dat het besturende lichaam in Jeruzalem een vergadering hield om de aangelegenheid van de besnijdenis te bespreken. Gods Woord en geest brachten aan het licht dat men niet besneden behoefde te zijn om in de christelijke gemeente opgenomen te worden (Hand. 15:28, 29). Later deden bepaalde toestanden in de christelijke gemeente te Korinthe vragen rijzen die door Paulus, een lid van het besturende lichaam, beslecht moesten worden. Er heerste een misverstand met betrekking tot de vraag hoever de christelijke vrijheid ging ten aanzien van het eten van vlees dat tevoren aan een afgod was geofferd, en tot op welke hoogte de morele vrijheid door de organisatie werd beperkt in een geval van immoraliteit in de gemeente (1 Kor. 8:1-13; 5:1-5). Trouwens, alle brieven van de christelijke Geschriften beslechtten veel van zulke geschilpunten.
19 Ook bij het lezen van de Handelingen der apostelen bemerken wij dat de waarheid op progressieve wijze duidelijker werd gemaakt. De tweede komst van Christus, niet tot een aardse troon, maar als een machtige onzichtbare geest (1 Petr. 3:18; Fil. 2:9, 10; vergelijk Hand. 1:6); de afval die na de dood van de apostelen zou plaatsvinden (Hand. 20:29, 30). Pas omstreeks 96 G.T., met de Openbaring aan Johannes, werd het aantal dat tot het hemelse koningschap met Christus was geroepen, onthuld — de openbaring betreffende het zaad van de „vrouw” en het zaad van Abraham. — Openb. 7:4; 14:1.
EENHEID MET VERSCHEIDENHEID
20. Hoe stellen deze veranderingen ons op de proef?
20 Wij die rechtvaardigheid verlangen, worden dus door veranderingen beproefd. Zijn wij bereid ons te vernederen en door de Schepper Jehovah God voor het leven gekneed te worden, of willen wij een geest van zelfbeschikking behouden en ons afscheiden als personen die tegen hem en zijn Woord zijn? Het dienen in Jehovah’s organisatie is niet een kwestie van gedrild te worden als in een leger. Er moet eenheid zijn, want de mens is niet geschapen om alleen te leven. Er kan op geen andere wijze een rechtvaardige aarde zijn.
21. Waarom is het noodzakelijk dat er, behalve eenheid van doel, ook organisatie is om het vereiste werk gedaan te krijgen?
21 In iedere gemeenschap is het noodzakelijk omgang, organisatie en eenheid van doel te hebben. Wil de organisatie voor allen die zich erin bevinden de gewenste voordelen afwerpen, dan moeten allen die zijn verenigd het hunne bijdragen en vereist het hun verschillende talenten en bekwaamheden. Om deze reden maakt God niet allen precies gelijk. Zij zijn alleen gelijk in hun toewijding aan hem, in hun liefde, hun begrip van zijn Woord, hun dienst voor hem en zijn beginselen en waarheden. Niet allen hebben dezelfde bekwaamheden. God verschaft verscheidenheid. Aan het begin van ’s mensen geschiedenis was het duidelijk dat God in het voortplantingsproces van het eerste mensenpaar de macht had gelegd talenten en bekwaamheden aan hun verschillende nakomelingen uit te delen ten einde het werk te verrichten dat gedaan moest worden. In één gezin vinden wij drie kinderen, die alle drie bijzonder bekwaam waren en elk van hen werd de vader van zijn beroep of kunst: één was een expert op het gebied van de veeteelt, een ander een meester-musicus en de derde een voortreffelijk gereedschappen-smid. — Gen. 4:19-22.
22. Waarnaar voert Jehovah zijn volk, en waarom moet dit geleidelijk en progressief gebeuren?
22 Terwijl Jehovah dus alle noodzakelijke dingen verschaft, voert hij zijn volk progressief tot een steeds hogere staat van geluk en naar leven in een nieuwe ordening. De eerste kolonisten van Noord-Amerika zagen, toen zij naar het Westen reisden, vaag wat eerst misschien wolken aan de horizon hebben geleken, doch later de scherpe contouren van bergen waren; naarmate zij dichterbij kwamen, vielen er bomen, rotsen en de details van het prachtige land te onderscheiden. Zo vergaat het Gods volk. Zij weten dat er een nieuwe ordening zal zijn, een rechtvaardig samenstel van dingen waarin geen tranen, verdriet of dood zullen zijn (Openb. 21:3, 4). Naarmate zij er dichterbij komen, worden de contouren duidelijker. Dit vereist van hen dat zij zich aanpassen, maar het schenkt hun geluk zich aan te passen bij een ruimer terrein van kennis, een beter begrip betreffende hun grote God, Jehovah, en om meer in overeenstemming met zijn gelijkenis te komen. In zijn nieuwe samenstel van dingen zullen wij in staat zijn volmaaktheid te bereiken en voor eeuwig de volheid des levens te genieten. Dan zullen wij de capaciteit bezitten nog krachtiger waarheden betreffende hem, onze liefdevolle Herder en Leider, te ontvangen, terwijl hij door middel van het koninkrijk van zijn Zoon, Jezus Christus, steeds overvloediger zegeningen verschaft. — Jes. 9:5, 6 6, 7.