Verenigde Staten van Amerika (Deel 3)
GEWELDDAAD BREEKT UIT IN LITCHFIELD
Ongeveer terzelfder tijd dat de Koninkrijksboerderij aangevallen en in brand gezet zou worden, laaide er in Litchfield (Illinois) vervolging tegen Jehovah’s getuigen op. „Op de een of andere wijze moeten de vervolgers in Litchfield vernomen hebben wat wij van plan waren, zodat zij ons reeds verwachtten toen wij de stad in kwamen”, herinnert Clarence S. Huzzey zich. „De plaatselijke priester luidde als signaal de kerkklokken en toen dreven zij de broeders bijeen om hen naar de gevangenis te brengen. Enkele broeders werden hevig geslagen en het gepeupel dreigde zelfs de gevangenis in brand te steken. Enkelen van het gepeupel vonden de auto’s van de broeders en verwoestten ze totdat er nog slechts een hoop blik van over was.”
Walter R. Wissman zegt: „Nadat de broeders door het gepeupel waren geslagen, werden zij door leden van de verkeerspolitie van de staat voor hun eigen bescherming in de gevangenis opgesloten. Eén broeder, Charles Cervenka, werd tegen de grond geslagen toen hij weigerde de vlag te groeten. Men sloeg hem met de vlag in het gezicht en schopte hem tegen zijn hoofd en lichaam. Hij was van alle broeders het zwaarst gewond en hij is nooit volledig van de slagen genezen. Enkele jaren daarna stierf hij. Hij zei eens dat hij tijdens de slagen bij zichzelf had gedacht dat hij blij was dat dit hem overkwam en niet een van de nieuwere broeders, omdat hij wist dat hij het kon verdragen, terwijl misschien een nieuweling zwak geworden zou zijn en een compromis had gesloten.”
„De stad Litchfield ging erg prat op datgene wat ze had gedaan”, herinnert broeder Wissman zich. „Een aantal jaren later, aan het einde van de jaren vijftig, vierde Litchfield zijn honderdjarig bestaan met een optocht van feestwagens die de bijzondere gebeurtenissen van de honderdjarige geschiedenis van de stad uitbeeldden. Een van deze wagens was ter herdenking van het optreden van het gepeupel tegen Jehovah’s getuigen in 1940. De stadsfunctionarissen waren van mening dat dit een gedenkwaardige gebeurtenis in de geschiedenis van hun stad was geweest. Moge Jehovah het hun vergelden!”
AANMANINGEN GENEGEERD
De gewelddadige aanvallen op Jehovah’s getuigen waren zo ernstig en talrijk dat de advocaat-generaal der Verenigde Staten, Francis Biddle, en Eleanor Roosevelt, de vrouw van president Franklin D. Roosevelt, het publiek tot het staken van een dergelijk optreden opriepen. Op 16 juni 1940, de dag van het incident in Litchfield, verklaarde Biddle in een radio-uitzending van de National Broadcasting Company, die in het gehele land werd uitgezonden, het volgende:
„Jehovah’s getuigen zijn herhaaldelijk aangevallen en geslagen. Zij hadden geen misdaad begaan; het gepeupel verklaarde hen echter schuldig en diende eigenmachtig straffen toe. De minister van justitie heeft een onmiddellijk onderzoek naar deze ongeregeldheden gelast.
Het volk moet op zijn hoede en waakzaam zijn, en vooral het hoofd koel houden. Daar door het gepeupel begane gewelddaden de taak der regering aanzienlijk moeilijker maken, zullen ze niet worden getolereerd. Wij zullen de nazi-terreur niet overwinnen door haar methoden na te bootsen.”
Maar zulke aanmaningen konden het getij van de vijandigheid tegen Jehovah’s getuigen niet keren.
CHRISTELIJKE BIJEENKOMSTEN VERSTOORD
Tijdens die woelige jaren werden christenen in de Verenigde Staten soms aangevallen terwijl zij vredig voor bijbels onderricht bijeen waren. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1940 in Saco (Maine). Terwijl Jehovah’s getuigen in hun Koninkrijkszaal op de eerste verdieping alles voorbereidden om een op grammofoonplaten opgenomen bijbellezing af te spelen, vormde er zich, zo vertelt Harold B. Duncan, een gepeupel van 1500 tot 1700 mensen. Hij herinnert zich nog precies dat er een priester bij was, die in een vóór de Koninkrijkszaal geparkeerde auto zat. „De man in de [aangrenzende] radioreparatiezaak zette elke radio die functioneerde, op volle geluidssterkte aan om de lezing te overstemmen”, zegt broeder Duncan en voegt eraan toe: „Toen begon het gepeupel de ruiten met stenen in te gooien. Politieagenten in burger schenen met de lichtbundel van hun zaklantarens op de ruiten die ingegooid moesten worden. Het politiebureau was slechts anderhalf blok ervandaan. Ik ging er tweemaal heen en bracht verslag uit van wat er gebeurde. Ik kreeg ten antwoord: ’Als u de Amerikaanse vlag groet, zullen wij u helpen!’ Het gepeupel gooide 70 [kleine ruiten] van de zaal in, en een steen zo groot als mijn vuist vloog rakelings langs het hoofd van zuster Gertrude Bob en sloeg een stuk pleisterkalk uit de muur.”
Gewelddaden van de zijde van het gepeupel braken ook op het congres in Klamath Falls (Oregon) in 1942 uit. Don Milford vertelt dat het gepeupel de telefoondraden doorsneed, waardoor een lezing uit een andere congresstad werd overgebracht. Maar een broeder, die een afschrift van de lezing had, sprong dadelijk in zodat het programma voortgezet kon worden. Ten slotte drong het gepeupel de zaal binnen. De Getuigen verweerden zich en toen de deur weer werd gesloten, lag één van de aanvallers — „een grote, sterke man” — bewusteloos in de zaal. Het was een politiebeambte en men fotografeerde hem met zijn onderscheidingsteken. „Wij belden het Rode Kruis”, zegt broeder Milford, „en zij stuurden toen twee vrouwen met een brancard die hem naar buiten brachten. Later moet hij gezegd hebben: ’Ik had niet gedacht dat zij zouden vechten.’” De politie weigerde de Getuigen te helpen, en het duurde meer dan 4 uur voordat de nationale garde het gepeupel had uiteengejaagd.
AANVALLEN TIJDENS STRAATWERK
Hoewel de politie op sommige plaatsen de getuigen van Jehovah niet beschermde, was dit toch niet overal zo. Toen bijvoorbeeld L. I. Payne jaren geleden in Tulsa (Oklahoma) straatwerk verrichtte, merkte hij dat er voortdurend een politieagent in zijn nabijheid was. „Derhalve”, zo zegt broeder Payne, „vroeg ik hem op een dag waarom hij altijd zo dicht in de buurt was. Zijn antwoord kwam erop neer dat hij weliswaar een groot gebied moest bestrijken, maar dat hij toch in die buurt bleef omdat hij niet wilde dat iemand mij wegjoeg of een pak slaag gaf. Hij had gelezen hoe men de Getuigen in de kleine steden behandelde en hij kon niet begrijpen waarom iemand iets tegen dit werk zou kunnen hebben.”
Maar zoals de zaken stonden, kwam het dikwijls voor dat Jehovah’s dienstknechten tijdens het getuigenisgeven op straat met De Wachttoren en het tijdschrift Vertroosting door een gewelddadig gepeupel werden aangevallen. George L. McKee bericht bijvoorbeeld dat in één gemeenschap van Oklahoma de Getuigen die aan straatwerk deelnamen, week na week door gepeupelbenden, bestaande uit 100 tot ver over de 1000 woedende mannen, werden aangevallen. De burgemeester, de commissaris van politie en andere functionarissen verleenden geen bescherming. Zoals broeder McKee zegt, werd het gepeupel gewoonlijk aangevoerd door een vooraanstaande arts en leider van het Amerikaanse Legioen, die een neef van Belle Starr, een beruchte misdadigster, was. Eerst begonnen dronken handlangers oproer te maken. Vervolgens kwam het gepeupel, gewapend met biljartstokken, knuppels, messen, hakbijlen en vuurwapens, om ons daarmee de stad uit te jagen. Maar elke zaterdag stelden de Koninkrijksverkondigers van tevoren vast hoe lang zij straatwerk wilden verrichten, en hoewel het gepeupel dikwijls snel te hoop liep, bleven zij toch zo lang als zij zich voorgenomen hadden. Er werden veel tijdschriften aan het winkelende publiek verspreid.
Op een zaterdag werden er ongeveer 15 Getuigen lastig gevallen. „Wij beseften dat wij ons op Jehovah God en op een gezond oordeel moesten verlaten wanneer wij het vege lijf wilden redden”, zegt broeder McKee. Hij voegt eraan toe: „Zonder voorafgegeven waarschuwing begonnen zij drie van ons broeders met messen en knuppels aan te vallen. . . . Met gebroken armen, kneuzingen aan het hoofd en andere verwondingen gingen wij naar 4 verschillende artsen in de omgeving, maar geen van hen wilde ons behandelen. Wij moesten 80 kilometer ver rijden om een arts te vinden die zo goed was ons te helpen. Maar de blauwe plekken genazen snel en wij vatten spoedig weer moed. De volgende zaterdag stonden wij weer met het goede nieuws van het Koninkrijk op de hoek van de straat. Deze geest bezaten de broeders gedurende heel de moeilijke tijd die wij in de hitte der vervolging doormaakten.”
RAZERNIJ IN CONNERSVILLE
Vooral in het oog springend onder de gewelddaden van de zijde van het gepeupel was datgene wat zich in 1940 in Connersville (Indiana) voordeed. Daar stonden enkele christelijke vrouwen terecht, die valselijk van „oproerige samenzwering” beschuldigd waren. Toen broeder Rainbow, een zonedienaar, en Victor en Mildred Schmidt op de eerste dag van het verhoor het rechtsgebouw verlieten, wierpen ongeveer 20 mannen zich op hun auto, dreigden hen te doden en trachtten het voertuig omver te gooien.
Op de laatste dag van het verhoor gebruikte de officier van justitie het grootste deel van zijn betoog om tot oproer aan te zetten, waarbij hij zich soms rechtstreeks tot de gewapende mannen in de rechtszaal richtte. Tegen 9.00 uur n.m. kwam de uitspraak: „Schuldig.” Toen brak er een storm van gewelddaad los. Zuster Schmidt vertelt dat zij en haar man Victor, die een van de advocaten bij de rechtszaak was, en nog twee broeders, van de andere Getuigen werden afgesneden en door een gepeupelbende, die tussen de 200 en 300 personen sterk was, lastig werden gevallen. Zij vertelt ons:
„Bijna onmiddellijk werden wij met allerhande fruit, groenten en eieren bekogeld. Later vertelde men ons dat het gepeupel een hele vrachtwagenlading vol over ons had uitgestort.
Wij trachtten snel naar onze auto te lopen, maar men sneed ons de pas af en dreef ons naar de hoofdweg die de stad uit leidde. Toen stormde het gepeupel op ons los. De broeders werden afgeranseld en mij sloegen zij op de rug, wat net leek alsof ik een zweepslag had gekregen. Ondertussen was er een onweer uitgebroken. De regen kwam in stromen neer en de wind loeide om ons heen. De woede van de storm was echter nog niets vergeleken met de woede van het gepeupel, dat door demonen bezeten was. Wegens het onweer haalden velen hun auto en reden naast ons, waarbij zij schreeuwden en ons vervloekten en daarbij steeds Jehovah’s naam in hun vloeken gebruikten, wat ons nog het diepst in het hart trof!
Maar ondanks het onweer leek het wel alsof minstens 100 man ons te voet omringde. Eenmaal trachtte zuster Jacoby (nu zuster Crain) uit Springfield in Ohio, die broeders in de wagen had, ons te hulp te komen, maar het gepeupel gooide de wagen bijna omver, schopte ertegen en trok aan de portieren. Terwijl het gepeupel ons van de wagen trachtte weg te rukken, kregen wij slechts nog meer slagen. De vrienden moesten zonder ons verder rijden. Terwijl wij werden voortgedreven en het onweer onverminderd aanhield, riep de menigte voortdurend in koor: ’Gooi ze in de rivier! Gooi ze in de rivier!’ Dit aanhoudende spreekkoor vervulde mij met schrik. Toen wij de brug naderden om de rivier over te steken, hield het spreekkoor plotseling op. Kort daarop hadden wij de brug werkelijk achter ons. Het was alsof Jehovah’s engelen het gepeupel hadden verblind, zodat zij niet merkten waar wij waren! Ik dacht: ’O Jehovah, dank u!’
Toen begonnen de grote, stoere mannen de broeders weer te slaan. Het was zeer moeilijk te moeten toezien hoe iemand van wie men houdt, geslagen werd. Iedere keer dat zij Victor sloegen, wankelde hij, maar hij viel nooit. Die slagen waren slagen van ontzetting voor mij . . .
Steeds weer naderden zij mij van achteren en gaven mij snel die soort zweepslag. Ten slotte werden wij van de beide broeders gescheiden, en terwijl wij stevig gearmd liepen, zei Victor: ’We hebben nog niet zoveel geleden als Paulus. We hebben nog niet tot bloedens toe weerstand geboden.’ [Vergelijk Hebreeën 12:4.]
Het was heel donker en het werd laat (zoals ik later hoorde, omstreeks 11.00 uur n.m.). Wij waren buiten de stad en de uitputting nabij, toen er plotseling vlak bij ons een auto stopte. Een bekende stem zei: ’Vlug! Stap in!’ Het was Ray Franz, de jonge flinke pionierbroeder, die ons uit de handen van dit gewelddadige gepeupel bevrijdde! . . .
Ook nu hadden wij allen weer het gevoel dat Jehovah’s engelen de vijand hadden verblind, zodat zij niet zagen dat wij in de auto stapten. In de auto, beveiligd tegen de menigte, waren onze geliefde broeder Rainbow en zijn vrouw en nog drie anderen. Op de een of andere wijze konden wij met z’n achten in de kleine auto. Wij allen voelden dat Jehovah’s engelen ervoor hadden gezorgd dat de vijand ons niet in de auto had zien stappen. Het gepeupel was nog steeds woedend op ons en het zag er niet naar uit dat zij ons hadden vrijgelaten. Het was alsof Jehovah zijn liefdevolle armen had toegestoken en ons had bevrijd! Later hoorden wij dat de beide broeders die van ons werden afgescheiden, toevlucht hadden gevonden in een hooiberg, waar zij ’s morgens vroeg door enkele broeders waren ontdekt. Een van de twee broeders was zwaar gewond door een voorwerp dat naar hem was gegooid.
Tegen 2.00 uur v.m. kwamen wij thuis; wij waren kletsnat en koud, daar het onweer een eind had gemaakt aan een hittegolf en koude lucht had gebracht. Onze broeders en zusters verzorgden ons. Zij moesten aan Victors gezicht vijf open wonden verbinden. Hoe dankbaar waren wij, zo liefdevol door onze dierbare broeders verzorgd te worden!”
Ondanks zulke zware beproevingen sterkt Jehovah zijn dienstknechten echter. Zuster Schmidt zegt: „Jehovah heeft ons in zijn barmhartigheid geholpen zodat wij weer een beproeving konden doorstaan en opdat ’de volharding haar werk kon voltooien’.” — Jak. 1:4.
NOG MEER WREEDHEDEN VAN DE ZIJDE VAN HET GEPEUPEL
Het gepeupel beging veel gewelddaden tegen Jehovah’s getuigen. In december 1942 werden in Winnsboro (Texas) een aantal getuigen van Jehovah tijdens het straatwerk door het gepeupel lastig gevallen onder de Getuigen bevond zich O. L. Pillars, een broederdienaar (kringopziener). Toen het gepeupel naderbij kwam, besloten de Getuigen dat zij onder zulke omstandigheden geen straatwerk konden doen. Zij begaven zich dus op weg naar hun auto. „Midden op de hoofdstraat stond de baptistenpredikant C. C. Phillips met zijn geluidswagen”, herinnert broeder Pillars zich. „Hij had zo juist over Christus en zijn kruisiging gepredikt, maar zodra hij ons zag, veranderde hij zijn preek. Hij begon te razen en te tieren dat Jehovah’s getuigen de vlag niet groetten. Hij zei dat hij met vreugde voor de Amerikaanse vlag zou sterven en dat iedereen die de vlag niet groette, de stad uit gejaagd moest worden. Toen wij zijn wagen passeerden, zagen wij ons tegenover nog een gepeupelbende geplaatst, die ons tegemoet kwam. Zij hadden ons spoedig omringd en hielden ons vast totdat de politie kwam en ons arresteerde.”
Later drong het gepeupel het bureau van de commissaris van politie binnen, die geen poging deed de Getuigen te beschermen. Zij werden door het gepeupel overmeesterd. Broeder Pillars was een van degenen die op straat met vuisten werd geslagen. Hij zegt: „Ik ondervond op dat moment een ongewone hulp. Ik werd verschrikkelijk geslagen. Het bloed stroomde uit mijn neus, uit mijn mond en uit wonden aan mijn gezicht, maar ik voelde weinig of geen pijn. Zelfs op dat moment verwonderde ik mij daarover en ik beschouwde het als een manifestatie van de hulp van engelen. . . . Het hielp mij te begrijpen hoe onze Duitse broeders de hitte van de nazi-vervolging standvastig en getrouw konden verdragen.”
Broeder Pillars werd herhaaldelijk bewusteloos geslagen, daarop weer tot bewustzijn gebracht en nogmaals geslagen. Toen zij hem ten slotte niet meer tot bewustzijn konden brengen, overgoten zij hem met koud water en trachtten hem ertoe te brengen een 5 x 10 centimeter grote vlag te groeten, volgens de woorden van broeder Pillars „de enige vlag die deze grote ’patriotten’ op de kop konden tikken”. Terwijl zij de vlag omhoog hielden, hielden zij ook zijn arm omhoog, maar hij liet zijn hand zakken om te tonen dat hij de vlag niet zou groeten. Kort daarop bonden zij hem een touw om de hals, stootten hem tegen de grond en sleepten hem naar de gevangenis. Vaagjes hoorde hij hen zeggen: „Kom, we hangen hem op! Dan zijn we die Getuigen voorgoed kwijt.” Het duurde niet lang of zij begonnen daarmee. Broeder Pillars schrijft: „Zij deden een nieuw henneptouw van ruim een centimeter dik om mijn hals, bonden een lus achter mijn oor en sleepten mij de straat op. Toen wierpen zij het touw over een pijp, die van het gebouw uitstak. Vier of vijf man begonnen aan het touw te trekken. Toen ik van de grond werd geheven, werd de lus aangetrokken en ik verloor het bewustzijn.”
Het volgende dat broeder Pillars zich kan herinneren, was dat hij weer in de onverwarmde gevangenis lag. Een arts onderzocht hem en zei: „Als u wilt dat hij in leven blijft, moet u hem direct naar het ziekenhuis brengen, want hij heeft veel bloed verloren en zijn pupillen hebben zich verwijd.” Daarop antwoordde de commissaris van politie: „Dat is de verstoktste kerel die ik ooit gezien heb.” „Wat een aanmoediging waren die woorden voor mij”, zegt broeder Pillars, „want ze verzekerden mij ervan dat ik geen compromis had gesloten!”
Nadat de arts was weggegaan, kwamen de mannen van het gepeupel de een na de ander door de koude, donkere gevangenis. Zij staken lucifers aan om broeder Pillars, gezicht te zien en hij hoorde hen vragen: „Is hij al dood?” Iemand antwoordde: „Nee, maar hij zal spoedig sterven.” Broeder Pillars, die ijskoud en drijfnat was, trachtte niet te rillen, in de hoop dat zij hem voor dood zouden houden. Ten slotte gingen zij weg en alles was stil. Na een poosje ging de deur open en kwamen er leden van de staatspolitie van Texas binnen. Zij lieten broeder Pillars met de ziekenwagen naar het ziekenhuis in Pittsburg (Texas) brengen. Hij was 6 uur lang aan het gepeupel overgeleverd geweest. Maar wat was er gebeurd toen zij hem ophingen? Hoe kwam het dat hij nog in leven was? „Daar kwam ik pas aan het einde van de volgende dag achter”. zegt broeder Pillars. Hij bericht:
„Broeder Tom Williams bezocht mij in de gevangenenafdeling van het ziekenhuis van Pittsburg, waar ik herstellende was. Hij was advocaat in Sulphur Springs en een echte strijder voor rechtvaardigheid. Nadat hij vergeefs getracht had uit te vinden waar ik was, had hij gedreigd de stad aan te klagen. Daarop hadden zij toegegeven dat ik in het ziekenhuis was. Hoe goed was het een broeder te zien! Toen vertelde hij mij wat toentertijd het gesprek van de stad was — ik was opgehangen, maar het touw was gebroken!
Toen later de FBI een officieel onderzoek instelde en een proces voor een rechtbank van gezworenen beval, was een groep aanhangers van de Pinkstergemeente bereid te getuigen. Zij zeiden: ’Vandaag zijn het Jehovah’s getuigen, morgen wij!’ Over het ophangen zeiden zij: ’Wij hebben gezien hoe hij aan het touw bengelde. Toen brak het. Toen wij zagen dat het touw brak, wisten wij dat de Heer dit had gedaan.’”
De commissaris van politie en andere functionarissen vluchtten naar een andere staat. Zodoende kwamen zij nooit voor het gerecht. Broeder Pillars herstelde en was daarna weer als broederdienaar in dat gebied werkzaam.
VOLHARDEN ONDER ONMENSELIJKE VERVOLGING
Misschien zult u zeggen: „Zo’n onmenselijke vervolging zou ik nooit kunnen verduren!” Uit eigen kracht kunt u dat ook niet. Maar Jehovah kan u sterken als u zich thans zijn voorzieningen voor geestelijke opbouw ten nutte maakt. De belangrijkste reden voor de vervolging houdt verband met de strijdvraag van de universele soevereiniteit. Satan daagde in feite God uit en beweerde dat geen mens Jehovah trouw zou blijven wanneer hij, de Duivel, hem zou beproeven. Wat een voorrecht is het onze rechtschapenheid jegens God te bewaren en aldus Satan tot een leugenaar te stempelen en Jehovah’s zijde van de strijdvraag te ondersteunen! — Job 1:1 tot 2:10; Spr. 27:11.
In de jaren die zijn verstreken sinds de woelige dagen dat Jehovah’s getuigen in de Verenigde Staten vele aanvallen van de zijde van het gepeupel te verduren hadden, is Gods volk zich er steeds meer van bewust geworden dat het zich volledig op Jehovah moet verlaten. Hoewel Gods dienstknechten zichzelf en hun geliefden in overeenstemming met christelijke beginselen zullen verdedigen, rusten zij zich niet met dodelijke wapens toe om op een aanval voorbereid te zijn (Matth. 26:51, 52; 2 Tim. 2:24). Zij erkennen veeleer dat ’de wapenen van hun oorlogvoering niet vleselijk zijn’. — 2 Kor. 10:4; zie De Wachttoren van 1 oktober 1968, blz. 597-603.
THEOCRATISCH CONGRES IN SAINT LOUIS
De mensheid bevond zich in de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en er woedde vervolging tegen Gods volk. Maar ’Jehovah der legerscharen was met hen’ (Ps. 46:1, 7). Hij zorgde ervoor dat zij in geestelijk opzicht rijkelijk van goede dingen werden voorzien. Bijzonder opmerkenswaardig op dit gebied was het Theocratische Congres van Jehovah’s getuigen dat van 6 tot 10 augustus 1941 in Saint Louis (Missouri) werd gehouden.
Jehovah’s dienstknechten zagen er verlangend naar uit op dat congres aanwezig te zijn. Velen van hen waren dus op weg in de richting van Saint Louis. „Wij merkten al spoedig”, zegt zuster A. L. McCreery, „dat alle Getuigen een tijdschrift [De Wachttoren of Vertroosting] voor het autoraampje hingen om zich aldus kenbaar te maken; dus deden wij het ook. Tijdens de hele tocht wuifden wij voortdurend naar volkomen vreemde mensen die ons passeerden, maar aan wier lachende gezichten en gezwaai wij wisten dat het onze broeders waren.”
Ondanks de druk van de zijde der Katholieke Actie en een oorlogsveteranenvereniging liet het stadionbestuur zich er niet toe bewegen het met Jehovah’s getuigen gesloten contract op te zeggen. De katholieke kerken verbreidden echter propaganda die veel huisbewoners ertoe bracht de kamers die zij aan Gods volk zouden verhuren, af te zeggen. „Nonnen gingen van huis tot huis en zeiden de mensen dat zij geen kamers aan Jehovah’s getuigen moesten verhuren”, vertelt Robert E. Rainer. Bij aankomst in Saint Louis waren er derhalve „zoveel Getuigen zonder onderdak, dat men zakken met stro moest vullen die als matrassen konden dienen opdat zij op het terrein van het stadion konden slapen”, zegt Margaret J. Rogers.
Over het huisvestingsprobleem zeggen broeder en zuster G. J. Janssen: „Tijdens het congres verscheen er in de krant een foto van een zuster en haar kind die ’s nachts op het gras van het congresterrein sliepen. Dat was voldoende. De stadsbewoners, die een zachter hart hadden dan hun valse leraren, belden het huisvestingsbureau op om mee te delen dat hun logeerkamers de Getuigen ter beschikking stonden.” Het duurde niet lang of er werden kamers aangeboden per telegram, telefoon, brief, door persoonlijke afspraken en op andere manieren. Men hield de Koninkrijksverkondigers zelfs op straat aan om hun huisvesting aan te bieden.
Heel wat Getuigen begaven zich na aankomst naar de „Theocratische Tentenstad”. Ze groeide aan, totdat het op het terrein wemelde van 677 caravans, 1824 tenten, 100 auto’s met slaapplaatsen, 99 vrachtwagens en 3 bussen — in totaal 15.526 bewoners. „Het was geweldig”, zegt Edna Gorra. „De straten hadden namen en er waren wasgelegenheden, nette toiletten, enzovoort. Het was een prachtig gezicht — mensen uit de verschillende staten van de USA te zien, die in hun caravans, tenten en bussen allen in harmonie te zamen woonden.”
ENKELE PROGRAMMAHOOGTEPUNTEN
Het congresprogramma wierp werkelijk geestelijke voordelen af. Hazel Burford, die thans als zendelinge in Panama dient, zegt bijvoorbeeld: „Wij waren verrukt dat ons de strijdvraag van de universele heerschappij van Jehovah als Opperste Soeverein duidelijk werd gemaakt en ook hoe de rechtschapenheid van Jehovah’s dienstknechten daarmee samenhangt. . . . Wij beseften duidelijker dan ooit waarom Jehovah zo’n hevige vervolging van zijn volk over de gehele wereld toeliet.” Broeder Rutherford wees er in zijn lezing „Rechtschapenheid” op dat Satan in de dagen van Job de vraag opwierp: „Kan Jehovah mensen op aarde plaatsen die zich onder de zwaarste beproeving getrouw en waarachtig jegens God zouden betonen?” Maar er werd getoond dat de strijdvraag in de allereerste plaats om de universele heerschappij ging. De spreker drong er bij zijn toehoorders onder andere op aan volledig en onvoorwaardelijk toegewijd te zijn aan de theocratische regering in handen van Jezus Christus, wetend dat Jehovah’s naam door deze regering gerechtvaardigd zal worden en dat ze allen die rechtvaardigheid liefhebben en Jehovah dienen, bevrijding zal brengen.
Eén programma-onderdeel roerde het hart van de congresgangers in het bijzonder. Zondag, 10 augustus 1941, was „Kinderendag” op het congres in Saint Louis. Vroeg in de ochtend van die dag werd er een dooptoespraak gehouden en 3903 personen werden ondergedompeld, onder wie 1357 kinderen. Maar voor de kinderen — en ook voor de volwassenen — was deze dag iets heel bijzonders. „Alle kinderen van gewijde ouders in de leeftijd van 5 tot 18 jaar die plaatskaarten hebben, zullen zich in het midden van het stadion, recht voor het podium, verzamelen”, zo stond er in het gedrukte programma. Broeder Rutherfords lezing „Kinderen van de Koning” stond voor 11.00 uur v.m. op het programma.
Tegen die tijd was het aantal toehoorders reeds tot een verbazingwekkende menigte van 115.000 personen gestegen. Recht vóór het podium en op de logeplaatsen daaromheen bevond zich een heel bijzondere toehoordersschare — alle kinderen tussen de 5 en 18 jaar. Toen broeder Rutherford het podium opkwam, juichten en klapten zij. Hij wuifde met zijn zakdoek, en duizenden jonge handen wuifden terug. Daarop begaf hij zich naar de voorkant van het podium, stralend van vreugde wegens de aanblik.
J. F. Rutherford had al die jongeren en de duizenden anderen in dat reusachtige gehoor veel te zeggen. Dorothy Wilkes zegt bijvoorbeeld: „De hoop op een paradijs op aarde werd heel werkelijk voor ons toen broeder Rutherford zo ongeveer zei: ’De huizen die jullie op weg naar het congres hebben gezien, waren niets in vergelijking met datgene wat jullie eens zullen hebben!’” En Neal L. Callaway, die destijds tot de kinderen in het gehoor behoorde, schreef eens: „. . . aan het einde van zijn lezing zei de president van het Genootschap: ’Ik wil iedereen van jullie een vraag stellen. Jullie allemaal, die zijn overeengekomen de wil van God te doen en die jullie standpunt aan de zijde van de Theocratische Regering in handen van Christus Jezus hebben ingenomen en die zijn overeengekomen God en Zijn Koning te gehoorzamen, willen jullie alsjeblieft OPSTAAN!’
Wij stonden als één man op. ’Kijk eens’, riep de president van het Genootschap uit, ’meer dan 15.000 nieuwe getuigen van het Koninkrijk!’ Na een lang applaus zei hij: ’Willen allen van jullie die al het mogelijke zullen doen om anderen over Gods koninkrijk en de daarmee gepaard gaande zegeningen te vertellen, Ja zeggen?’ Toen volgde er een oorverdovend ’Ja’ uit 15.000 kindermonden.
Vervolgens zei de president van het Genootschap: ’Als jullie een instrument in jullie handen zouden hebben dat jullie tot eer van Jehovah’s naam zouden kunnen gebruiken, zouden jullie er dan een ijverig gebruik van maken?’ Wij antwoordden ’Ja!’ ’Gaat dan zitten, en dan zal ik jullie over dat instrument vertellen. De Heer heeft het mogelijk gemaakt dit boek als een boodschap voor jullie gereed te maken. De titel van dit boek is „Kinderen”.’ Wat volgde er een geweldig applaus!” Elk kind dat in het gereserveerde gedeelte in het stadion en in de tentenstad zat, kreeg een gratis exemplaar van het nieuwe boek Kinderen geschreven door broeder Rutherford.
„Velen die als louter kinderen op die grootse gebeurtenis aanwezig waren, bleven vorderingen maken”, merkt George D. Caron op. „Zij werden pionier, bezochten de Gileadschool en aanvaardden een zendingstoewijzing, gingen naar Bethel of maakten anderszins vorderingen in Jehovah’s organisatie. In veel gemeenten over de gehele wereld zijn zij thans de ruggegraat en steunpilaren.”
Op zondagmiddag, 10 augustus 1941, sprak J. F. Rutherford, wiens lichamelijke gesteldheid helemaal niet goed was, de congresgangers voor de laatste maal toe. Hij sprak ongeveer vijfenveertig minuten lang voor de vuist weg en zonder notities.
Hij maakte enkele zeer betekenisvolle opmerkingen over de leiding van Jehovah’s volk en zei: „Ik wil eventuele vreemden die hier aanwezig zijn, nadrukkelijk en onmiskenbaar laten weten of jullie menen dat jullie een mens navolgen. Altijd wanneer er een beweging ontstaat en begint te groeien, zegt men dat er de een of andere man is, een leider, die een groot aantal volgelingen heeft. Als er iemand onder de toehoorders is die meent dat ik, degene die hier sta, de leider van Jehovah’s getuigen ben, laat hij dan Ja zeggen. [Eenstemmig NEEN.]
Als jullie die hier aanwezig zijn, geloven dat ik slechts een dienstknecht van de Heer ben en dat wij schouder aan schouder in eenheid samenwerken en God en Christus dienen, zegt dan Ja. [Eenstemmig JA.]
Jullie hebben mij helemaal niet als aardse leider nodig om zo’n menigte ertoe te bewegen te werken; mensen als dezen zouden met een eikehouten knuppel tegen de Duivel strijden, en zij strijden ook, maar zij strijden met het zwaard van de geest, en dat is veel doeltreffender.”
Tijdens deze laatste lezing spoorde broeder Rutherford zijn toehoorders er herhaaldelijk toe aan het werk bestaande in het prediken van de Koninkrijksboodschap voort te zetten.
DE LAATSTE DAGEN IN BETH-SARIM
In november was de ziekte van broeder Rutherford zo erg geworden dat hij zich in Elkhart (Indiana) moest laten opereren. Daarna sprak hij de wens uit naar Californië te gaan. Men bracht hem dus naar San Diego, naar een huis dat als „Beth-Sarim” bekend stond. Reeds sinds enige tijd was het zijn medewerkers en de beste artsen duidelijk dat hij niet meer zou herstellen.
In het kort zij vermeld dat broeder Rutherford na de vrijlating uit zijn onrechtvaardige gevangenschap in 1918/19, die hij wegens zijn getrouwheid aan Jehovah onderging, een zware longontsteking opliep. Daarna had hij nog maar één goede long. Het was voor hem letterlijk onmogelijk tijdens de winter in Brooklyn (New York) te blijven en zijn plichten als president van het Genootschap te vervullen. In de jaren twintig ging hij op aanraden van een arts naar San Diego. Het klimaat was daar buitengewoon goed en de arts drong er bij hem op aan zoveel tijd als maar mogelijk was in San Diego door te brengen. Dat deed Rutherford ten slotte ook.
Na verloop van tijd schonk iemand een bedrag dat ervoor bestemd was in San Diego een huis voor broeder Rutherford te bouwen. Het werd niet op kosten van de Watch Tower Society gebouwd. Het boek Redding schreef in 1939 over dit stuk grond: „In San Diego, Californië ligt een klein stuk land, waarop in het jaar 1929 een huis gebouwd werd, Beth-Sarim genoemd en onder dien naam bekend.”
Zuster Hazel Burford was een van de verpleegsters die broeder Rutherford tijdens de laatste dagen van zijn ziekte in Beth-Sarim, waarheen men hem in november 1941 had gebracht, verzorgden. Zij vertelt ons: „Wij hadden genoeg afwisseling, want ten slotte bereikte hij het punt dat hij de hele dag sliep en ons dan de hele nacht bezig hield, aangezien hij dan aangelegenheden van het Genootschap behartigde.” Op een morgen tegen half december kwamen er drie broeders, onder wie broeder Knorr, uit Brooklyn. Zuster Burford herinnert zich: „Zij bleven verscheidene dagen bij hem en bespraken het jaarbericht voor het Jaarboek en andere organisatorische aangelegenheden. Na hun vertrek werd broeder Rutherford steeds zwakker en ongeveer drie weken later, op donderdag, 8 januari 1942, eindigde hij zijn aardse loopbaan in getrouwheid en steeg hij in de hoven van zijn hemelse Vader tot grotere dienstvoorrechten op.” Om 5.15 uur n.m. werd het bericht per interlokaal telefoongesprek aan het hoofdbureau in Brooklyn doorgegeven.
Hoe werd het bericht omtrent de dood van J. F. Rutherford op Bethel Brooklyn ontvangen? „Ik zal nooit de dag vergeten waarop wij over broeder Rutherfords overlijden vernamen”, zegt William A. Elrod. „De aankondiging was kort. Er werden geen toespraken gehouden.”
EEN SOEPELE OVERGANG
Op donderdag, 8 januari 1942, eindigde de tweeënzeventigjarige Joseph Franklin Rutherford zijn aardse leven. Vijfentwintig jaar lang was hij president van de Watch Tower Society geweest. Toen de eerste president van het Genootschap, Charles Taze Russell, in 1916 stierf, waren de Bijbelonderzoekers geschokt en velen vroegen zich af hoe zij in Gods dienst konden voortgaan. Bovendien trachtten zelfzuchtige mannen de leiding van het Genootschap in handen te krijgen en dit veroorzaakte een tijdlang problemen, hoewel hun tegenstand en hun snode plannen met Gods hulp volledig werden verijdeld. De dood van J. F. Rutherford had echter niet zulke gevolgen. Natuurlijk dachten vijanden van Gods volk dat het werk van Jehovah’s getuigen nu zou doodlopen, maar zij hadden het mis. „De theocratische organisatie ging zonder onderbreking of hinderpaal verder”, merkt Grant Suiter op.
Op 13 januari 1942 kwamen alle bestuursleden van de beide corporaties waarvan Gods volk zich bedient, de corporatie van Pennsylvania en de corporatie van New York, gemeenschappelijk op Bethel in Brooklyn bijeen. Enkele dagen voordien had de vice-president van het Genootschap, Nathan H. Knorr, hun gevraagd door middel van gebed en meditatie ernstig Gods wijsheid te zoeken en dat deden zij. Hun gemeenschappelijke bijeenkomst werd met een gebed om Jehovah’s leiding geopend en na zorgvuldige overweging werd broeder Knorr tot president van het Genootschap benoemd en eenstemmig gekozen. „Niemand die ik kende, trok de aanstelling van broeder Knorr ook maar in twijfel”, vertelt C. W. Barber, „en wij allen waren vastbesloten hem schouder aan schouder te ondersteunen en onze toewijding jegens Jehovah’s organisatie te bewijzen. Ook onder alle bestuurders van het Genootschap heerste volledige eenheid.” Er werden vele telegrammen en brieven ontvangen waaruit bleek dat Jehovah’s dienstknechten over de gehele wereld verenigd vastbesloten waren het predikingswerk voort te zetten.
Nathan Homer Knorr werd in 1905 in Bethlehem (Pennsylvania) geboren. Zijn ouders waren geboren Amerikanen. Op zestienjarige leeftijd verbond hij zich met de gemeente van de Bijbelonderzoekers in Allentown, en in 1922 bezocht hij het congres in Cedar Point, waar hij besloot uit de Reformed Church te treden. Een gelegenheid om in water ondergedompeld te worden als symbool van zijn opdracht aan Jehovah God deed zich voor op 4 juli 1923, toen Frederick W. Franz van Bethel Brooklyn de gemeente Allentown bezocht. Broeder Fred Franz hield de dooptoespraak en de achttienjarige Nathan H. Knorr was een van degenen die op die dag in de Little Lehigh River werden gedoopt. Dit is altijd een vreugdevolle dag geweest in broeder Knorrs herinnering, en wat een vreugde en een voorrecht is het voor hem nu al ruim tweeënvijftig jaar zijde aan zijde met broeder Fred Franz samen te werken!
Ongeveer twee maanden later, op 6 september 1923, werd broeder Knorr een lid van de Bethelfamilie in Brooklyn. C. W. Barber herinnert zich: „Hij was omstreeks het middaguur aangekomen, en toen wij voor het middageten naar huis kwamen, zagen wij een jonge broeder die bezig was zijn kleding en andere spullen in een van de kasten in kamer A-9 weg te bergen. Daar wij niet wisten dat er een verandering had plaatsgevonden en dat hij de plaats innam van een broeder die naar WBBR op Staten Island was overgeplaatst, moest hij enig protest over zich heen laten gaan. ’Wat doe je eigenlijk hier?’ ’Wij zijn al met genoeg in deze kamer en ze is overbezet.’ Wij dachten dat nog één erbij in de kamer te veel was. Maar wij bedaarden en het bleek dat de jonge broeder niemand anders was dan broeder N. H. Knorr. Dat was nu niet bepaald een passend welkom, maar wij hebben nog jaren later met plezier over deze situatie gesproken en er hartelijk om gelachen. Direct vanaf het begin was het duidelijk dat hij niet naar Bethel was gekomen om te luieren. Hij legde zich ijverig op het werk in de verzendafdeling toe en maakte snel vorderingen in het zich kwijten van verantwoordelijkheden en hij deed alles wat hem werd opgedragen.”
Later diende hij op de drukkerij van het Genootschap op het dispatchbureau en op 8 februari 1928 werd hij door broeder Rutherford tot medeuitgever van het tijdschrift The Golden Age benoemd. Clayton J. Woodworth was de redacteur; Robert J. Martin de bedrijfsleider en Nathan H. Knorr de secretaris en penningmeester. Toen het hoofd van de drukkerij, Robert J. Martin, op 23 september 1932 stierf, benoemde J. F. Rutherford op zijn plaats N. H. Knorr. Op 11 januari 1934 werd broeder Knorr tot medebestuurder van de Peoples Pulpit Association (nu Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.) gekozen. Na de dood van E. J. Coward werd hij op 10 januari 1935 tot vice-president van deze corporatie aangesteld. Op 10 juni 1940 werd broeder Knorr een medebestuurder van de Pennsylvanische corporatie van de Watch Tower Bible and Tract Society en werd hij tot vice-president aangesteld. Zijn verkiezing tot president van beide genootschappen volgde op 13 januari 1942. Hij werd ook president van de Internationale Bible Students Association. Over broeder Knorrs houding ten opzichte van het werk herinnert J. L. Cantwell zich: „In 1940, toen er zoveel vervolging was, werden er bijkantoren gesloten en vonden er aanvallen van de zijde van het gepeupel plaats. Op een avond werkten wij over in de drukkerij. Er werd tot een ’brandoefening’ opgeroepen, en broeder Knorr, die de leiding over de aansluitende bijeenkomst had, zei onder andere: ’Ik weet dat het er voor het werk slecht uitziet. Maar aan één ding dient een ieder van ons hier te denken: Als Armageddon morgen komt, zal het onze wens zijn dat de drukkerij vandaag nog de hele nacht in bedrijf is.’”
MENSEN OPLEIDEN TEN LEVEN
Lange tijd hadden Jehovah’s dienstknechten de getuigeniskaart en de grammofoon in hun velddienst gebruikt. Zij dienden echter de bekwaamheid te hebben zelfstandig over de bijbel te spreken. Zij moesten redenen kunnen geven voor hun hoop. Dat was de mening van de nieuwe president van het Genootschap, N. H. Knorr. C. James Woodworth zegt in een terugblik op het verleden: „Terwijl in broeder Rutherfords tijd de nadruk werd gelegd op het thema ’Religie is een valstrik en afpersing’, brak er nu een tijd aan van wereldomvattende expansie en er begon een opleiding op bijbels en organisatorisch gebied op een schaal die Jehovah’s volk tot dusver nog niet had gekend.”
In de volgende jaren zou er nog meer de nadruk op bijbels onderricht worden gelegd. Jehovah’s getuigen waren inderdaad een tijdperk van opleiding ten leven binnengetreden.
CURSUS IN DE THEOCRATISCHE BEDIENING
„Broeder Knorr was nog maar iets langer dan een maand president van het Genootschap”, verklaart Henry A. Cantwell, „toen er regelingen werden getroffen voor een zogenoemde ’Voortgezette leergang in de theocratische bediening’.” En wat hield dat in? Dat betekende een school, die in februari 1942 op Bethel Brooklyn werd ingewijd.
C. W. Barber verklaart: „Alle mannelijke leden van de Bethelfamilie in Brooklyn werden uitgenodigd zich te laten inschrijven . . . De cursus bestond allereerst uit een lezing, die voor de hele school werd gehouden. De zusters werden uitgenodigd aanwezig te zijn, maar zij werden destijds nog niet op de school ingeschreven. Na de lezing begaven wij ons naar kleinere ruimten, waar alle ingeschrevenen onder toezicht van geschoolde raadgevers oefenlezingen hielden.” L. E. Reusch voegt eraan toe: „Iedere maand hadden wij een overzicht, dat door onze schoolonderwijzer, broeder T. J. Sullivan, was voorbereid.”
Komt u dat bekend voor? Als u een van Jehovah’s getuigen bent, dan weet u wat ruim dertig jaar geleden op Bethel Brooklyn werd ingevoerd — de Theocratische Bedieningsschool. Spoedig trokken ook andere lofprijzers van Jehovah voordeel van deze opleiding. Op hun „Oproep tot actie”-congres, dat op 17 en 18 april 1943 in 247 steden van de Verenigde Staten werd gehouden, werd de „Cursus in de theocratische bediening” aangekondigd en gedemonstreerd. Als verrassing verscheen er in het Engels een 96 bladzijden tellende gelijknamige brochure waarin werd uiteengezet hoe de nieuwe school in elke gemeente gehouden moest worden en die ook inlichtingen voor de wekelijkse instructielezingen bevatte. De aangestelde onderwijzer moest als voorzitter optreden en opbouwende raad geven over zes minuten durende oefenlezingen die door mannelijke deelnemers over verscheidene bijbelse onderwerpen werden gehouden.
Als u op de huidige Theocratische Bedieningsschool ingeschreven bent, was u waarschijnlijk wat nerveus toen u uw eerste oefenlezing moest houden. Maar stel u voor hoe het destijds, in het begin van de jaren veertig was, toen de hele school nog nieuw was. De eerste lezing van een broeder op de school kon een hele opwindende gebeurtenis voor hem zijn. „Mijn knieën knikten, mijn handen beefden en mijn tanden klapperden”, bekent Julio S. Ramu. „Ik bleef geen zes minuten op het podium, want ik hield de hele lezing in drie minuten. Dat was mijn eerste ervaring op het podium, maar ik gaf het niet op.” „De Koning der eeuwigheid” was de titel van de eerste oefenlezing van Angelo Catanzaro. „Dat zal ik nooit vergeten”, zegt hij. „Mijn moeder zei dat ik die lezing verscheidene nachten achtereen in mijn slaap had gehouden.” Maar gebed en vertrouwen op Jehovah speelden een belangrijke rol. „Zij waren gewillig en probeerden het”, verklaart Louisa A. Warrington, „en het was wonderbaarlijk te zien hoe Jehovah’s geest hen hielp . . . ervaren en vrijmoedige sprekers te worden.”
Vanaf het begin van 1959 hebben ook zusters in de gemeenten van Gods volk het voorrecht zich op de Theocratische Bedieningsschool te laten inschrijven. Zij moesten demonstreren hoe zij zes-minutentoespraakjes bij de huizen van de mensen zouden houden — een hele uitdaging voor hen! Nu was het hun beurt nerveus te worden! Grace A. Estep had een toespraakje op de avond waarop de zusters voor het eerst een toewijzing op de Theocratische Bedieningsschool hadden. „O wat was ik benauwd!” bekent zij. „Maar het was een gemakkelijk onderwerp, waar ik heel goed mee vertrouwd was, en op de een of andere manier ben ik er goed doorheen gekomen. Hoe dankbaar was ik achteraf voor deze extra zegen van Jehovah, hoewel het mij zo moeilijk was gevallen!” Denkt u er ook zo over?
Ja, dat alles begon destijds, in februari 1942, op Bethel Brooklyn. Thans is de Theocratische Bedieningsschool echter een geregeld onderdeel van het christelijke opleidingsprogramma dat over de gehele aarde in de 38.000 gemeenten van Jehovah’s volk wordt gevolgd. Vanaf haar invoering heeft de Theocratische Bedieningsschool veel goeds voor Jehovah’s volk tot stand gebracht. Al spoedig was er een verbetering in de spreekbekwaamheid waar te nemen. Derhalve werd na 1944 het gebruik van de grammofoon, waarvan men zich een tiental jaren had bediend, vervangen door het mondelinge getuigenisgeven van theocratische predikers aan de deuren en in de huizen der mensen.
Een belangrijk onderdeel van de Theocratische Bedieningsschool is het lezen van Gods Woord. Het is een geregeld onderdeel van het programma. Een van de eerste publikaties voor de Theocratische Bedieningsschool was het boek „Toegerust tot ieder goed werk”, dat in 1946 (in het Nederlands in 1953) werd uitgegeven. Mabel P. M. Philbrick zal u vertellen dat dit boek „het mogelijk maakte een beter begrip te hebben van de wijze waarop de bijbel geschreven en bewaard is, alsook van de wijze waarop de toevoeging van de Apocriefen is ontstaan. Ik leerde voor het eerst wat de talmoed, de massoretische tekst en vele andere dingen waren. Het beste van alles was de analyse van elk bijbelboek.”
In de daaropvolgende jaren werden er verscheidene publikaties voor de Theocratische Bedieningsschool voorbereid. Daaronder was het in Wachttoren-formaat gedrukte boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, dat in 1963 (in het Nederlands in 1968) verscheen. Alice Babcock brengt ongetwijfeld de gevoelens van velen tot uitdrukking wanneer zij het treffend als „een ware bron van geestelijke schatten” beschrijft. Dit was nog een publikatie waarin elk van de zesenzestig boeken van de bijbel grondig werd besproken, terwijl in het bijzonder werd beklemtoond hoe elk bijbelboek voor christenen in deze tijd nuttig is.
Tegenwoordig wordt op de Theocratische Bedieningsschool (in Engels-sprekende landen) en ook voor persoonlijke bijbelstudie een boekwerk gebruikt dat het resultaat van zes jaar studie en onderzoek is. Ongeveer 250 broeders in meer dan 90 landen hebben er bijdragen voor geleverd en vervolgens heeft een speciale redactiestaf het ontvangen materiaal op het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn bewerkt. Het resultaat was een 1700 bladzijden tellend boekwerk, dat bijbelse trefwoorden van „Aäron” tot „Zuzim” (Zuzieten) behandelt. De titel? Aid to Bible Understanding, voltooid in 1970. Het is werkelijk een voorziening van Jehovah gebleken.
EEN OPENBARE-LEZINGENVELDTOCHT
De Theocratische Bedieningsschool bracht destijds, in de jaren veertig, al spoedig vele bekwame broeders voort die openbare lezingen konden houden. Derhalve werd er in januari 1945 een wereldomvattende openbare-lezingenveldtocht ingevoerd. Iedere spreker werkte zijn eigen lezing uit, maar de Watch Tower Society zorgde voor een uniforme presentatie door de onderwerpen uit te kiezen en schema’s van één pagina voor deze uurlezingen te verschaffen. Deze openbare-lezingenveldtocht begon met een serie van acht lezingen, waarvan de eerste als titel had „Zal de mens als wereldbouwer succes hebben?”
Behalve de spreker hadden ook andere Koninkrijksverkondigers een aandeel aan de veldtocht. Hoe dat zo? Doordat zij de lezing door middel van de verspreiding van strooibiljetten op straat en van huis tot huis aankondigden. Soms droegen de verkondigers die de gedrukte uitnodigingen verspreidden, borden waarop de lezing werd aangekondigd. Dikwijls werd de lezing in de Koninkrijkszaal gehouden maar een lezingenserie kon ook in een gehuurde zaal of ergens anders in een afgelegen deel van het gemeentegebied plaatsvinden. Als u de christelijke vergaderingen geregeld bezoekt, kunt u tot op de huidige dag profijt van zulke openbare vergaderingen trekken.
In die jaren was het natuurlijk een geweldige uitdaging een openbare lezing te houden. Het was iets heel nieuws. W. L. Pelle zegt: „Vele, vele jaren lang ben ik steeds op de avond voordat ik een openbare lezing moest houden, aan mijn bed neergeknield en heb ik Jehovah in gebed gevraagd mij de bekwaamheid en kracht te geven de lezing op een hem welgevallige wijze te houden. Ik geef jonge broeders op de Theocratische Bedieningsschool de raad hetzelfde te doen, want Jehovah heeft mijn bede altijd verhoord en hij zal ook hun gebed verhoren.” — Ps. 65:2.
JEHOVAH ZORGT VOOR EEN WERELDOMVATTEND GETUIGENIS
Ongeveer drie decennia geleden bevond de mensheid zich in de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Voor sommigen mag het onpraktisch hebben geleken in die tijd plannen voor een internationale expansie van het Koninkrijkspredikingswerk te maken. Maar Jehovah’s geest sterkte zijn dienstknechten om voorwaarts te gaan. Het was van levensbelang mensen ten leven op te leiden.
In september 1942 gaven broeder Knorr en de andere bestuursleden van de Watch Tower Society eenstemmig hun goedkeuring aan de oprichting van een school waar zendelingen voor het predikingswerk in verscheidene landen van de aarde opgeleid zouden worden. Waar zou ze worden opgericht? Op het eigendom van het Genootschap in het gebied van de Finger Lakes in het noorden van de staat New York — op de Koninkrijksboerderij in de omgeving van South Lansing.
Daar stond een groot, drie verdiepingen hoog bakstenen gebouw dat in 1941 door de Watchtower Society was gebouwd. Het was als toevluchtsoord voor leden van de Bethelfamilie in Brooklyn gebouwd voor het geval dat zij wegens hevige vervolging naar deze plaats overgebracht zouden moeten worden. Maar het had dit doel nooit gediend. Misschien had Jehovah alles wel zo geleid en had hij een uniek doel voor dit gebouw voorzien. Nu werden er plannen gemaakt voor een nieuw instituut voor theocratische opleiding. De school zelf zou Watchtower Bible College of Gilead worden genoemd. Later werd ze Watchtower Bible School of Gilead (Wachttoren-Bijbelschool Gilead) genoemd.
Er werd koortsachtig gewerkt. Beginnend in oktober 1942 bereidden A. D. Schroeder, Maxwell G. Friend en Eduardo F. Keller de cursussen voor, die door het besturende lichaam waren uiteengezet, werkten lezingen uit, schaften leerboeken aan en stelden een bibliotheek samen. Terzelfder tijd werden de bestaande gebouwen op de Koninkrijksboerderij verbouwd om plaats te bieden voor een bibliotheek, een gehoorzaal, klaslokalen, slaapvertrekken en andere ruimten. Dat waren opwindende maanden!
Denkt u zich eens in hoe verrast bepaalde pioniers waren toen zij een aanvraagformulier voor de nieuwe school ontvingen! Nog groter was de vreugde wanneer de aanvragen werden aanvaard. „Wij voelden ons volledig onbekwaam, maar dankbaar voor het voorrecht”, verklaarden broeder Charles Eisenhower en zijn vrouw. „Onze aanvragen werden aanvaard. Wij verkochten onze auto en caravan en gingen naar de school. Het was de eerste klas van Gilead. De school was nieuw, de lessen waren nieuw, en de onderwijzers en studenten waren nieuw.”
De met spanning verwachte openingsdag brak aan — maandag, 1 februari 1943. Er lag sneeuw op de velden van de Koninkrijksboerderij. Het was een koude winterdag. Maar in het administratiegebouw waren 49 mannen en 51 vrouwen — deels gehuwd, deels ongehuwd — vreugdevol bijeengekomen. Bovendien waren voor de inwijdingsplechtigheid van de school de bestuursleden van het Genootschap, de onderwijzers alsook vrienden en familieleden gekomen — in totaal 161 personen.
F. W. Franz en W. E. Van Amburgh, alsook andere broeders hielden lezingen. Broeder Knorr zelf hield de welkomst- en inwijdingstoespraak. Ongetwijfeld stemden alle aanwezigen volledig in met zijn woorden: „Jehovah God heeft dit stuk grond en dit gebouw, dat ’Gilead’ heet, voor Zijn doel verschaft. Naar Hem gaat alle dank en lof uit.” Zonder twijfel was de oprichting van deze school een belangrijke stap in de theocratische ontwikkeling.
Bijbelonderzoek, theocratische predikingsdienst, openbaar spreken, opperste wet, bijbelse thema’s — dit waren enkele van de onderwerpen waaraan de ijverige studenten gedurende de vijfmaandse cursus hun aandacht schonken. Bovendien leerden zij een vreemde taal — in de eerste klas was het Spaans. Er was werkelijk veel te leren. De Gileadstudenten verrichtten echter ook op elke schooldag wat werk op de boerderij en in de huishouding. Dit hielp hen onder andere hun nervositeit te overwinnen. Door de week waren de avonden aan persoonlijke studie gewijd. De weekeinden boden goede gelegenheden om aan het levenreddende Koninkrijkspredikingswerk deel te nemen. Studenten en onderwijzers namen gemeenschappelijk aan de velddienst deel.
De Tweede Wereldoorlog woedde nog toen de eerste klassen van de Gileadschool gradueerden. Aangezien het toentertijd vrijwel onmogelijk was zendelingen naar Europa en naar het westen op de eilanden van de wereldzeeën, alsook naar Azië te zenden, werden zij eerst naar Cuba, Mexico, Costa Rica, Puerto Rico, Canada en Alaska gezonden. Sindsdien zijn zij tot de einden der aarde gegaan om het goede nieuws van het Koninkrijk „tot een getuigenis” bekend te maken. — Matth. 24:14.
De graduatie van de vijfendertigste klas van de Gileadschool vond op 24 juli 1960 op de Koninkrijksboerderij plaats. De zesendertigste klas begon op maandag, 6 februari 1961, in het gebouw van de Watch Tower Society in Brooklyn (New York), Columbia Heights 107. Hoe nuttig is het deze school op het hoofdbureau van het Genootschap te hebben! De studenten hebben nu het voorrecht meer lezingen te horen van broeders die tot de medewerkersstaf van het Genootschap behoren, met inbegrip van leden van het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen.
Er zijn drie decennia verstreken sinds de Wachttoren-Bijbelschool Gilead werd opgericht. Tot op heden hebben meer dan 5500 studenten dit instituut voor theocratische opleiding bezocht. Van dit aantal zijn nog meer dan 2500 in de volle-tijddienst werkzaam en prediken het goede nieuws van het Koninkrijk over de gehele wereld.
KONINKRIJKSBEDIENINGSSCHOOL
In de loop der jaren werd er steeds meer de nadruk gelegd op de theocratische opleiding ten leven. In 1958 werd er een studiecursus voor een nieuwe school voorbereid. Deze school was voor opzieners bestemd. Ze werd de Koninkrijksbedieningsschool genoemd en haar cursus omvatte oorspronkelijk 24 schooldagen, 96 klasbijeenkomsten en twintig instructielezingen of andere lezingen. De onderwerpen waren „Koninkrijksonderwijzingen”, „Bediening in het veld”, „Spreken” en „Opzieners”. De eerste groep die aan de Koninkrijksbedieningsschool deelnam, bestond uit 25 studenten: uit kringdienaren (-opzieners) en hun vrouwen, die nog geen afgestudeerden van de Gileadschool waren. De eerste cursus liep van 9 maart tot 3 april 1959 in de faciliteiten van het Genootschap in de omgeving van South Lansing (New York). Op 9 april 1967 werd de school naar het hoofdbureau in Brooklyn overgebracht.
In de loop des tijds is de Koninkrijksbedieningsschool enigszins veranderd. Zo werd de cursus bijvoorbeeld van vier tot twee weken verkort. Tot nut van Jehovah’s volk zijn er in vele landen der aarde Koninkrijksbedieningsscholen. In een aantal landen reizen de onderwijzers van de ene plaats naar de andere en gebruiken zij plaatselijke Koninkrijkszalen zodat meer ouderlingen voordeel van deze voorziening kunnen trekken doordat de school op een voor hen gunstig gelegen plaats wordt gehouden. Hoe dankbaar kan Jehovah’s volk voor deze voortreffelijke opleiding zijn! De Koninkrijksbedieningsschool heeft er veel toe bijgedragen christelijke opzieners voor hun verantwoordelijkheden en voorrechten toe te rusten.
Nog een interessant aspect van de theocratische opleiding ten leven mag niet over het hoofd worden gezien. Vele mensen die in de loop der jaren bijbelkennis wilden verwerven, waren analfabeet, maar hun probleem is niet terzijde geschoven. In vele landen heeft de organisatie van Gods volk cursussen in lezen en schrijven georganiseerd. In sommige gevallen hebben regeringsfunctionarissen zich bijzonder prijzend over deze voorziening uitgelaten. Mannen en vrouwen hebben lezen en schrijven geleerd, en velen van hen hebben vorderingen gemaakt en verheugen zich in grootse dienstvoorrechten tot Jehovah’s eer en heerlijkheid.
„VOORWAARTS!” LUIDT HET SIGNAAL
In 1942 beseften broeder Knorr en zijn medewerkers dat er nog veel werk te doen was. Derhalve werd op het „Theocratische Nieuwe-Wereld-Congres” van Jehovah’s getuigen, dat van 18 tot 20 september 1942 plaatsvond, het „Voorwaarts!”-signaal gegeven. Cleveland (Ohio) was de hoofdcongresstad, en daarmee waren 51 andere congressen overal in de Verenigde Staten verbonden.
De thematoespraak van het congres werd op vrijdagavond, 18 september 1942, door F. W. Franz gehouden. De toespraak was getiteld „Het enige licht” en was gebaseerd op Jesaja, de hoofdstukken 49 en 60. In die lezing weerklonk heel duidelijk het signaal „Voorwaarts!” Julia Wilcox schrijft: „Ik geloof niet dat aan het einde van de thematoespraak ’Het enige licht’ nog iemand onder de toehoorders dacht dat nu de tijd was gekomen de handen te laten verslappen en het kalmer aan te gaan doen. Neen, nu was het voor Gods volk de tijd om ’op te staan en te schijnen’ ten einde ermee voort te gaan het enige licht in de duisternis van deze oude wereld te weerspiegelen.”
Na F. W. Franz stond broeder Knorr op het programma en hij sprak over het onderwerp „’Het zwaard van de geest’ presenteren”. Hij begon zijn lezing met de betekenisvolle woorden: „Er is nog werk te doen, veel werk!”
Nog een aanduiding dat er werk voor de boeg lag, waren uitspraken die tijdens de openbare lezing op zondagmiddag, 20 september, werden gedaan. Het onderwerp? Dat was werkelijk merkwaardig, daar de natiën diep in de Tweede Wereldoorlog verwikkeld waren. Het luidde: „Vrede — Is hij van blijvende duur?”
Broeder Knorr besefte dat dit een zeer belangrijke lezing zou zijn. Hij was vastbesloten met Jehovah’s hulp het beste te geven wat hij had. „Reeds maanden voordien”, vertelt L. E. Reusch, „kon ik hem hardop horen oefenen en letterlijk tientallen keren zijn openbare lezing ’Vrede — Is hij van blijvende duur?’ horen uitspreken. Mijn kamer op Bethel bevond zich precies onder de kamer van de president. Daarom weet ik persoonlijk hoe lang en grondig hij de lezing heeft geoefend.”
In die vloeiende uurlezing werd de Volkenbond moedig als het scharlakengekleurde politieke beest uit Openbaring 17 geïdentificeerd. Er werd uiteengezet dat de Volkenbond, die zich toentertijd in de afgrond van inactiviteit bevond, ’niet was’, maar niet in de afgrond zou blijven (Openb. 17:8). Hij zou weer te voorschijn komen. „Maar gelieve het volgende op te merken”, zo verklaarde N. H. Knorr, „de profetie toont aan dat wanneer dit ’beest’ aan het einde van deze totale oorlog weer uit de afgrond te voorschijn komt, het met de hoer ’Babylon’ op zijn rug te voorschijn zal komen of zij zich op zijn rug zal zetten zodra het weer te voorschijn komt.” Maar noch de door mensen gemaakte vrede noch het scharlakengekleurde beest zouden van blijvende duur zijn. Spoedig zou het wilde beest zelf volkomen vernietigd worden.
Over deze lezing zei Marie Gibbard later: „Hoe duidelijk werd ons de profetie uit Openbaring 17, toen werd getoond dat de Volkenbond uit de afgrond te voorschijn zou komen en er een onzekere vrede zou heersen die niet van blijvende duur zou zijn! Wat een wonderbaarlijke bescherming was dat voor ons, niet door de daaropvolgende wereldgebeurtenissen meegetrokken te worden — het gejubel dat in dit land heerste toen . . . [de overwinning op Duitsland en op Japan bekend werd] en toen vervolgens, in 1945, de Verenigde Naties als de oplossing voor toekomstige vrede werden geprezen! Deze lezing liet blijvende indrukken achter en wij konden ze in de praktijk toepassen.” De gevolgtrekking was ook duidelijk. Jehovah’s dienstknechten hadden een werk te doen en er zou nog enige tijd overblijven om het te verrichten.
REIZENDE HERDERS VAN DE KUDDE
Op dat congres in 1942 werd aangekondigd dat vertegenwoordigers van de Watch Tower Society geregeld gemeenten van Gods volk zouden bezoeken. (Vroeger hadden de zonedienaren dit werk verricht, maar hun werkzaamheden en die van de regionale dienaren, alsook het houden van zonevergaderingen, waren met ingang van 1 december 1941 gestaakt.) Op 1 oktober 1942 zouden er nu weer reizende vertegenwoordigers van het Genootschap worden uitgezonden. Deze broeders stonden als „broederdienaren” bekend en waren met de hedendaagse kringopzieners te vergelijken. „Zij controleerden de gemeenteberichten en hielpen de broeders bij de bevordering van de Koninkrijksbelangen”, vertelt zuster J. Norris. „Dit alles deed ons beseffen hoe Jehovah door middel van zijn organisatie voor zijn volk zorgt.”
Vanaf 15 oktober 1946 moesten er in verband met dit werk enkele vernieuwingen worden ingevoerd. Het veld zou in kringen met elk ongeveer 20 groepen (gemeenten) worden verdeeld. Elk van deze groepen zou een week lang door een reizende opziener worden bezocht, die er in de eerste plaats in geïnteresseerd was de Getuigen in hun prediking van huis tot huis te helpen. Tweemaal per jaar zouden alle gemeenten van een kring op een bepaalde plaats voor een driedaagse kringvergadering bijeenkomen, waarvan de voorzitter een „districtsdienaar” zou zijn. In de volgende jaren zijn er enkele wijzigingen in deze regeling aangebracht en indien u een getuige van Jehovah bent, trekt u nu nog voordeel van deze regeling. Maar hoe was het enkele jaren geleden?
Laten wij het districtswerk van de jaren veertig nemen als voorbeeld van de krachtsinspanningen die door deze gewillige herders van Gods kudde in het werk werden gesteld. Laten wij bijvoorbeeld eens terug blikken naar het einde van de jaren veertig, toen Nicholas Kovalak jr. een van de weinige broeders was die destijds in de Verenigde Staten als districtsdienaar werkzaam waren. Over oktober 1949 zegt hij: „In die maand reisde ik meer dan 6430 kilometer met de auto!” Hij vertelt: „Ik had vijf kringvergaderingen op de weekeinden te bezoeken en ertussendoor bediende ik verscheidene gemeenten. Dus ik reisde, hield lezingen, gaf getuigenis, controleerde de berichten, at, studeerde, las en had een weinig tijd om te slapen!” In één week reisde hij meer dan 3000 kilometer om twee gemeenten te bedienen en op het weekeinde een kringvergadering te bezoeken. Natuurlijk moest hij niet altijd zo ver reizen. „Thans, nu er meer gemeenten zijn, is alles veel gemakkelijker”, geeft broeder Kovalak toe. „Jehovah is goed voor ons en schraagt ons.”
Kring- en districtsopzieners in deze tijd hebben intense belangstelling voor hun medeaanbidders van Jehovah. Zij trachten hen in de velddienst te helpen en hen geestelijk op te bouwen. Kringvergaderingen spelen eveneens een belangrijke rol bij de bevordering van de Koninkrijksbelangen. Wist u dat er in de Verenigde Staten gedurende het dienstjaar 1974 elke week gemiddeld 20 kringvergaderingen met een gemiddeld bezoekersaantal van 1605 personen werden gehouden? In dat hele jaar waren er in totaal 1064 kringvergaderingen met een bezoekersaantal van 1.708.143 personen.
NEUTRALE CHRISTENEN NEMEN HUN STANDPUNT IN
Terwijl het nieuwe bestuur van de Watch Tower Society in het begin van de jaren veertig op gang kwam, duurde de Tweede Wereldoorlog voort en werden een aantal christelijke mannen op hun rechtschapenheid jegens Jehovah beproefd. In het jaar 1940 trad in de Verenigde Staten, die toen nog niet aan de oorlog deelnamen, de Rekruterings-, Opleidings- en Dienstplichtwet (Selective Training and Service Act) in werking. Deze wet machtigde de oproeping van jonge mannen boven de achttien jaar voor militaire dienst, maar „dienstdoende of rechtmatig geordineerde predikers [geestelijken]” konden in klasse IV-D worden ingedeeld en vrijstelling verkrijgen. In de meeste gevallen werden Jehovah’s getuigen niet als predikers aangemerkt. Zij waren noch opruiend, noch lieten zij zich met militaire of andere doeleinden van menselijke regeringen in. De Getuigen zelf waren echter vastbesloten als christenen strikte neutraliteit te handhaven (Joh. 17:16). Zij hadden bovendien ’hun zwaarden tot ploegscharen geslagen’. — Jes. 2:2-4.
In duizenden gevallen redeneerden de officieren van justitie van de regering dat de Getuigen eerst in het leger moesten gaan, voordat zij bij de federale rechtbanken om vrijstelling konden verzoeken. Derhalve werden degenen die hun rechtschapenheid bewaarden, door de federale arrondissementsrechtbanken de gevangenis ingestuurd, en een aantal kreeg de maximumstraf van vijf jaar gevangenschap en een boete van 10.000 dollar. Interessant is, dat toen Eugene R. Brandt en zes andere Getuigen veroordeeld werden, de rechter naar een vlag wees die achter zijn rechterstoel aan de muur hing en zei, zoals broeder Brandt zich herinnert: „Ziet u die vlag? Welnu, ik kan het gezicht van mijn god in die vlag zien en dus heb ik er geen bezwaar tegen om haar te aanbidden. Zo zou u er ook over moeten denken.”
DE TIJD IN DE GEVANGENIS GOED GEBRUIKEN
De eerste nacht achter tralies was een vreemde gewaarwording. De pionier Daniel Sydlik (die nu op Bethel Brooklyn werkt) werd in 1944 vanwege zijn christelijke neutraliteit in de gevangenis gezet. Hij herinnert zich nog hoe hij op zijn brits lag en luisterde hoe de stalen deuren donderend dichtrolden. Het geluid van de zich sluitende deuren kwam steeds dichterbij, totdat zijn celdeur plotseling trilde en toen langzaam dichtrolde. Hij zegt: „Plotseling werd ik overweldigd door een gevoel van onbehagen. Ik voelde mij in een val gevangen, zonder uitweg. Maar net zo snel kwam er een ander gevoel over mij, dat net zo overweldigend was, en ik gevoelde een grote vrede en vreugde, de vrede waarover de bijbel spreekt — ’de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat’.” — Fil. 4:7.
Ten slotte belandde broeder Sydlik, als zovele anderen, in een federale strafgevangenis. Wat deden die neutrale christenen daar? Zij gebruikten hun tijd goed. Na hun werk in de gevangenis mochten zij dikwijls vergaderingen houden, om de bijbel en publikaties van de Watch Tower Society te bestuderen. Ook verbeterden zij hun algemene ontwikkeling door vreemde talen te studeren, zoals Spaans en Grieks. Over de christenen die in Mill Point (West Virginia) zaten opgesloten, zegt Rudolph J. Sunal: „We hadden onze gemeenteboekstudie . . . De broeders op elke slaapzaal hielden hun Dienstvergadering en de Theocratische Bedieningsschool. . . . ’s Zondags hadden we onze Wachttoren-studie in de bibliotheek. . . . Nog een voorziening die we konden treffen, was het voorrecht van miniatuurcongressen. . . . Eén zomer gebruikten we daarvoor het sportveld, en we hadden een piano en andere muziekinstrumenten en genoten van een buitengewoon leerzaam programma.”
Met betrekking tot het christelijke opleidingsprogramma dat destijds in de gevangenis werd gevolgd, merkt F. Jerry Molohan op: „Onze diverse studiebijeenkomsten werden buitengewoon goed bezocht en ze waren zo leerzaam dat we de ’Erefarm van de Leavenworth-gevangenis’ schertsend ’Stonewall College’ noemden.”
De Watch Tower Society was bezorgd om het geestelijk welzijn van deze jonge mannen. Vandaar dat men regelingen trof dat bepaalde broeders, zoals A. H. Macmillan en T. J. Sullivan, hen geregeld bezochten. Waarom? Om hun schriftuurlijke raad te geven en hen aan te moedigen.
Of zij nu vrij zijn of in gevangenissen opgesloten zitten, Jehovah’s getuigen zoeken naar mogelijkheden om hun opdracht, namelijk discipelen te maken, te vervullen (Matth. 28:19, 20). Het is waar dat deze neutrale christenen destijds slechts beperkte gelegenheden hiertoe hadden, maar daardoor werden zij niet volkomen tot zwijgen gebracht. Broeder Molohan zegt hierover: „Eén gelegenheid benutte ik ten volle. Een goedhartige man, Frank Ryden, die tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld, werd mijn eerste ’aanbevelingsbrief’ en werd in een muildiertrog gedoopt.” — 2 Kor. 3:1-3.
EEN VERZOEK OM GRATIE
Op 10 augustus 1946 werd door meer dan 60.000 afgevaardigden op het „Theocratische Congres der Verheugde Natiën”, dat Jehovah’s getuigen in Cleveland (Ohio) hielden, eenstemmig een belangrijke resolutie aangenomen. Daarin werd de president van de Verenigde Staten verzocht aan meer dan 4000 onrechtvaardig veroordeelde en gevangen gezette Getuigen volledige gratie te verlenen. Door zulk een clementie zouden deze neutrale christenen, aan wie de militaire autoriteiten en federale gerechtshoven in de jaren 1940 tot 1946 op onwettige wijze hun rechten ontzegd hadden, de burgerrechten weer ontvangen.
„Tot mijn verrassing”, zo vertelt Edgar C. Kennedy, „kondigde de voorzitter aan dat de resolutie, waarin voor al deze mannen om volledige gratie werd verzocht, door een vertegenwoordiger van het Genootschap persoonlijk aan de president van de Verenigde Staten aangeboden zou worden. Daar president Harry Truman een vroegere legerofficier was, met wie ik in de Eerste Wereldoorlog had gediend, dacht ik dat het goed zou zijn wanneer ik dit in de kamer van de voorzitter zou mededelen, en dat deed ik ook.” Zo gebeurde het dat op vrijdag, 6 september 1946, de rechtskundig adviseur van het Genootschap, nog een advocaat en broeder Kennedy, een pionier, om half één ’s middags gedurende ongeveer veertig minuten een ontmoeting hadden met de president. Zoals broeder Kennedy vertelt, luisterde Truman, terwijl de advocaat van het Genootschap de punten van de resolutie uiteenzette, aandachtig tot aan het punt waarin om clementie werd verzocht. Toen, zo herinnert hij zich, „barstte Truman in woede uit en zei: ’Ik moet niets hebben van een lafaard die niet voor zijn land wil vechten. Ik kan trouwens ook de minachting die jullie voor de vlag tonen niet uitstaan’”. Broeder Kennedy vervolgt:
„Toen wist ik dat het mijn beurt was om te spreken. Ik identificeerde me als zijn vroegere medeofficier en vertelde dat ik de verantwoording had gehad zijn batterij van alle munitie te voorzien die ze tijdens de oorlog had afgevuurd. Ik pakte een foto van de regimentsofficieren uit mijn aktentas en legde die op zijn schrijfbureau. Hij keek ernaar en zei dat hij dezelfde foto in zijn bibliotheek boven zijn schrijfbureau had hangen. Ik vertelde hem toen dat het moeilijker was voor christelijke principes te vechten dan in de oorlog. Ik legde kort de reden uit waarom Jehovah’s getuigen de vlag niet groeten. Hij luisterde en zei toen: ’Ik begrijp het, ik heb me vergist.’”
Zoals broeder Kennedy vertelt, luisterde de president daarna aandachtig naar de advocaat van het Genootschap „toen deze het verzoek om de vrijlating van Jehovah’s getuigen, die op grond van de Dienstplichtwet in de gevangenis zaten, besloot. Truman zei vervolgens dat hij de kwestie met de minister van justitie zou bespreken”.
Mettertijd stelde president Truman een amnestiecommissie aan. Deze onderzocht duizenden gerechtsakten en dossiers van de militaire autoriteiten en adviseerde aan sommige personen gratie te verlenen. Maar op 23 december 1947 verleende Truman aan slechts 136 Getuigen gratie, terwijl daarentegen aan in totaal 1523 personen gratie werd verleend. Andere religieuze groepen, waarvan er in totaal slechts 1000 mannen in de gevangenis zaten, kregen vergeleken met de 4300 Getuigen het leeuwedeel. Bijgevolg werd de grote meerderheid van deze neutrale christenen gediscrimineerd, alleen omdat zij vastbesloten waren hun rechtschapenheid jegens Jehovah God te handhaven.
DE WETTELIJKE STRIJD DUURT VOORT
In de zaken Smith en Estep besliste het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten op 4 februari 1946 dat de lagere federale rechtbanken onrechtvaardig gehandeld hadden door de Getuigen het recht op een onpartijdig verhoor te ontzeggen en vol te houden dat zij eerst onder de wapenen moesten voordat zij zich voor het gerecht konden verdedigen. Op 23 december 1946 breidde het Hooggerechtshof in verband met de zaken Gibson en Dodez de wet uit, zodat het Jehovah’s getuigen die aangeklaagd waren omdat zij zich niet bij een kamp voor principiële dienstweigeraars gemeld hadden of niet in zo’n kamp waren gebleven, nadat zij zich gemeld hadden, toegestaan werd zich voor het gerecht te verdedigen.
De officieren van justitie van de regering voerden aan dat volle-tijdspioniers geen recht hadden op vrijstelling van krijgsdienst en militaire opleiding omdat zij geen vaste gemeenten hadden. Bovendien betoogden deze officieren dat groepsdienaren (presiderende opzieners) geen recht op vrijstelling hadden omdat zij geen uit leken bestaande gemeenten hadden, maar opzieners waren over gemeenten die uit Jehovah’s getuigen bestonden. Deze argumenten werden in de zaak Dickinson, die op 30 november 1953 door het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten ten gunste van Jehovah’s getuigen werd beslist, weerlegd. Daardoor werd een precedent geschapen waarnaar alle federale rechtbanken zich dienden te richten.
VAST IN HET GELOOF ONDANKS GEVANGENSCHAP
Wanneer men drie decennia terugblikt naar de tijd waarin zoveel neutrale christenen op grond van het handhaven van hun rechtschapenheid in de gevangenis kwamen, kan iemand zich afvragen wat hij onder dergelijke omstandigheden zou doen. Het doet in feite niets ter zake wat voor excuus de vijand aanvoert om Gods dienstknechten gevangen te zetten. Met Jehovah’s hulp kan men zijn rechtschapenheid handhaven, zoals dat enkele jaren geleden met die honderden neutrale christenen het geval was. In 1965 sprak Stanley Ernest Jones, na zeven jaar in gevangenissen in Rood China te hebben doorgebracht, tot meer dan 34.700 personen in het Yankee Stadion in de stad New York. In de gevangenis had hij over de Schrift gemediteerd en gebeden, en hij had zich met de hulp van Jehovah’s geest geestelijk sterk gehouden. Maar hij noemde nog iets: „Wij zullen slechts ’tien dagen’ verdrukking hebben. Met andere woorden, er zal een eind aan komen. Aan alles komt te bestemder tijd een eind. Daarom volharden we gewoon; God zal ons erdoorheen brengen.” — Openb. 2:10.
Een medezendeling, Harold King, bracht bijna vijf jaar in een gevangenis in Rood China door. Ook hij was geestelijk sterk gebleven. Wist u dat hij, terwijl hij in de gevangenis zat, zelfs liederen componeerde, die op bijbelse gedachten waren gebaseerd? Ja, de liederenbundel die Jehovah’s getuigen thans gebruiken — ’Zingen en uzelf begeleiden met muziek in uw hart’ — bevat een melodie die door broeder King in de gevangenis is gecomponeerd. Het is lied No. 10, getiteld „Van huis tot huis”. Wees dus niet bevreesd voor de toekomst. Jehovah kan u net zo schragen als hij de gevangen gezette neutrale christenen in de Verenigde Staten alsmede vele anderen die hun rechtschapenheid bewaarden, heeft geschraagd, onder wie de broeders Jones en King, die de harde ervaring hadden in communistisch China in de gevangenis te hebben gezeten.
HELPENDE HANDEN WORDEN UITGESTOKEN
Op 2 september 1945 kwam er een eind aan de Tweede Wereldoorlog. Spoedig werden in vele landen de bijkantoren van de Watch Tower Society heropend. Gemeenten werden opnieuw opgericht en er kwam steeds meer geestelijk voedsel beschikbaar. Toch hadden de christenen in de door de oorlog geteisterde landen ook materiële dingen nodig. Derhalve zette Jehovah’s volk uit christelijke liefde voor hun behoeftige geloofsgenoten een twee en een half jaar durende, wereldomvattende reliefactie op touw (Joh. 13:34, 35). Getuigen in de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland, Zweden en andere landen droegen kleding en geld voor levensmiddelen bij om christenen in België, Bulgarije, China, Denemarken, Duitsland, Engeland, op de Filippijnen, in Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Roemenië en Tsjechoslowakije te helpen.
„Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog”, herinneren Hazelle en Helen Krull zich, „keerden onze broeders uit de gevangenkampen terug. Velen van hen waren ziek en hadden al hun have en goed verloren, anderen waren van hun familie gescheiden en wisten niet of zij nog in leven waren. Maar ondanks dit alles waren zij in geestelijk opzicht verbazingwekkend sterk. Zij werden door hun broeders over de gehele wereld verwelkomd. Zij waren er in de eerste plaats in geïnteresseerd het Koninkrijkswerk te reorganiseren, hetzelfde goede nieuws te prediken waarvoor zij in de gevangenis waren terechtgekomen en hun bijbelkennis op te frissen. Te zien welk een grote ijver zij na zulke enorme en langdurige ontberingen hadden, was voor ons een aansporing en wij waren verheugd over het voorrecht dat wij toch enigszins in hun materiële behoeften konden voorzien. Er werden kleren, schoenen en andere noodzakelijke artikelen verzameld en in de Koninkrijkszalen gesorteerd en ten slotte door vrachtwagens opgehaald om naar onze broeders verzonden te worden. Op deze wijze werden er liefdevol vele, vele tonnen bijgedragen.”
In totaal bedroeg de kledingzending 479.114 kilo en de voedselzending 326.081 kilo, terwijl er bovendien tijdens deze reliefactie nog 124.110 paar schoenen naar hulpbehoevende christenen werden gezonden. In geld uitgedrukt kwam de waarde van dit alles neer op $1.322.406,90. Deze liefdegaven werden zeer gewaardeerd. Over een uiting van dankbaarheid bericht Esther Allan: „De dankbrief die terugkwam, bracht ons tranen van vreugde in de ogen.” Zo kwam het dat in de ene richting materiële dingen stroomden en in de andere richting grote waardering en een aanmoedigend verslag van rechtschapenheid.
In de loop der jaren hebben Jehovah’s getuigen in de Verenigde Staten verscheidene gelegenheden gehad om hun geloofsgenoten in eigen land en ook in het buitenland in materieel opzicht te helpen. Neem bijvoorbeeld eens de aardbeving van 1970 in Peru. Gemeenten in Lima brachten kleding, voedsel en geld bijeen en verzonden prompt ongeveer 7 ton goederen naar het getroffen gebied. Jehovah’s getuigen in de stad New York schonken ruim 10 ton kleding. Dit was eigenlijk veel meer kleding dan nodig was. Bovendien zond de Watch Tower Society het bijkantoor $20.000 om datgene aan te schaffen wat de broeders in het getroffen gebied nodig hadden. Op dezelfde wijze werd er hulp geboden toen in 1972 een aardbeving Managua (Nicaragua) verwoestte. Zulke blijken van christelijke liefde herinneren aan de goedhartige vrijgevigheid van de eerste-eeuwse christenen. — 2 Kor. 9:1-14.
Maar Jehovah’s getuigen helpen hun medeaanbidders niet altijd slechts in materieel opzicht. Wist u dat Jehovah’s getuigen in de Verenigde Staten en in andere landen in het jaar 1961 duizenden brieven aan de Spaanse regering hebben geschreven met het verzoek Gods volk in dit land vrijheid van aanbidding te verlenen? En in het jaar 1968 schreven zij naar de regering van Malawi en protesteerden tegen de mishandeling van de daar woonachtige christelijke getuigen van Jehovah. Zij hebben werkelijk liefdevolle belangstelling voor hun broeders over de gehele aarde.
HISTORISCHE CONGRESSEN TOT EER VAN JEHOVAH
Grote bijeenkomsten van Gods volk zijn altijd, zowel in de oudheid als in deze tijd, gelegenheden geweest tot geestelijke opbouw. Dikwijls waren het ook tijden van grote vreugde (Deut. 31:10-13; Neh. 8:8, 12). Dit gold zeker voor het „Theocratische Congres der Verheugde Natiën”, dat Jehovah’s getuigen in het eerste naoorlogse jaar, van 4 tot 11 augustus 1946, in Cleveland (Ohio) hielden. Dit congres was anders dan alle voorgaande. Weliswaar waren er reeds in vroeger jaren congressen geweest waarbij een aantal steden in verscheidene landen door middel van radio of telefoon met elkaar verbonden waren en die door grote toehoordersaantallen waren bezocht. Maar op het „Theocratische Congres der Verheugde Natiën” had Gods volk voor het eerst een internationaal congres van zulke afmetingen dat in één stad afgevaardigden uit alle delen van de aarde werden bijeengebracht.
Eén geweldige taak die aan het congres voorafging, was het zoeken naar slaapgelegenheid voor de afgevaardigden. Dit werd door een grondig zoeken van huis tot huis bereikt. Vele afgevaardigden werden echter op het tentenkamp van de Getuigen ondergebracht, waar ten slotte een gemeenschap van 20.000 mensen ontstond, die daar gerieflijk en goedkoop woonden. Vanzelfsprekend hadden de afgevaardigden ook stoffelijk voedsel nodig en daarom was er op het congresterrein in een flinke cafetaria voorzien. Daar konden in een uur tijds 15.000 tot 20.000 maaltijden worden uitgereikt.
Het belangrijkste was echter het geestelijke voedsel, en dit werd in overvloed verschaft. F. W. Franz sprak bijvoorbeeld over „De oogst, de voleinding der wereld” — een interessante uiteenzetting van de illustratie van Jezus Christus van de tarwe en het onkruid (Matth. 13:24-30, 36-43). Op dit zelfde congres sprak L. A. Swingle over het onderwerp „Ontwaakt!” Hij beschreef de wereld van de twintigste eeuw als een wereld van kunststoffen, atoomsplitsing, straaljagers, radarcontrole en elektronica, die op de rand van de vernietiging zweeft omdat ze niet wakker is ten aanzien van de werkelijke problemen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd. Broeder Knorr sprak over het thema „Een antwoord op de bezielende oproep” en drong er bij de toehoorders op aan ’wakker te zijn, wakker te blijven en Ontwaakt! te lezen’. Ja, het nieuwe tijdschrift Ontwaakt! zou het tijdschrift Vertroosting, vroeger bekend als Het Gouden Tijdperk, vervangen. Vele jaren later kon Henry A. Cantwell zeggen: „Zonder twijfel heeft het tijdschrift Ontwaakt! zijn naam waar gemaakt doordat het velen heeft geholpen uit de lethargische slaap te ontwaken en zich tot de ware aanbidding te keren.”
Anderen zullen zich dit bezielende congres herinneren omdat zij op dat congres een voortreffelijk bijbelstudiehulpmiddel ontvingen: het boek „God zij waarachtig”. Van de eerste uitgave werden binnen een tijdsbestek van zes jaar meer dan 10.500.000 exemplaren gedrukt. Op 1 april 1952 werd het herzien, en tot begin 1971 waren er in totaal 19.246.710 exemplaren van dit boek in 54 talen gedrukt. „God zij waarachtig” stond toen op de best-sellerlijst van populair-wetenschappelijke boeken van de twintigste eeuw op de vierde plaats.
Donderdag, 8 augustus, was een bijzonder opmerkelijke dag van dit congres in 1946. Broeder Knorr sprak over het onderwerp „De problemen van de wederopbouw en uitbreiding”. Edgar Clay uit Engeland schreef later over deze gebeurtenis: „Ik had het voorrecht die avond achter hem op het podium te zitten en terwijl hij het werk uiteenzette en vervolgens van de plannen vertelde om het Bethelhuis in Brooklyn en de drukkerij uit te breiden, brak er van de tribunes telkens weer een enorm applaus los. Hoewel men vanaf het podium geen gezichten kon onderscheiden, was het niet moeilijk hun vreugde te voelen.”
EEN BLIK OP HET WERELDTONEEL
Theocratische wederopbouw en uitbreiding waren nodig geworden. Dat was duidelijk. Derhalve begaven de president van het Genootschap, N. H. Knorr, en zijn secretaris, M. G. Henschel, zich op 6 februari 1947, ongeveer zes maanden na het „Theocratische Congres der Verheugde Natiën”, op een dienstreis, die hen om de gehele aarde zou voeren. Op grond van persoonlijke waarnemingen tijdens deze 76.472 kilometer verre reis konden zij vaststellen welke stappen er ondernomen moesten worden om de wereldomvattende organisatie te versterken en te verenigen.
Die reis wierp waardevolle resultaten af. Onder andere werden als gevolg van de reis Gileadzendelingen naar bepaalde landen van Azië en eilanden in de Stille Oceaan gezonden. Op deze wijze werden de Koninkrijksbelangen bevorderd. De Theocratie drong voorwaarts!
TOENAME VAN DE THEOCRATIE
Jehovah kan ’de kleine tot duizend en de geringe tot een machtige natie’ maken (Jes. 60:22). Hij bewerkte dit toen hij de in ballingschap verkerende Israëlieten eeuwen geleden uit Babylon naar hun land van herkomst terugvoerde. Op soortgelijke wijze heeft God geestelijke Israëlieten uit dienstbaarheid aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, bevrijd. Bovendien heeft hij hen met toename gezegend. In 1938 was er over de gehele wereld een hoogtepunt van 59.047 Koninkrijksverkondigers. Toen kwamen de oorlogsjaren, de vervolging van christenen en daarna de organisatorische wederopbouw onder Gods volk. Met welk resultaat? Welnu, in 1949 waren er reeds 317.877 christelijke getuigen van Jehovah! De toename van de Theocratie was duidelijk!
Hoe passend was het daarom dat Gods volk voor het congres „Toename van de Theocratie” bijeenkwam! Met de auto, de bus, de trein, per schip en met het vliegtuig kwamen zij in drommen naar New York, om van 30 juli tot 6 augustus 1950 in het beroemde Yankee Stadion het achtdaagse internationale congres bij te wonen. De toevloed van ongeveer 10.000 buitenlanders alarmeerde de Amerikaanse Immigratieautoriteiten, die discriminerende maatregelen tegen deze bezoekers namen. Later werd er door de bijeengekomen congresafgevaardigden krachtig tegen een dergelijk optreden geprotesteerd.
Net als bij het internationale congres in Cleveland (Ohio) in 1946 werd er ook ditmaal een grote cafetaria opgezet om de vele duizenden van voedsel te voorzien. Dit was werkelijk zeer indrukwekkend! In de New York Times werd een inspecteur van het ministerie van Volksgezondheid geciteerd, die gezegd had: „Ik ben gefascineerd. Ik heb nog nooit iets zo soepel zien verlopen.”
Vele afgevaardigden werden in particuliere huizen en hotels ondergebracht. Meer dan 13.000 kampeerden ten slotte echter op het tentenkamp van de Getuigen in New Jersey, 65 kilometer van New York vandaan. Marie M. Greetham herinnert zich: „De broeders uit heel New York en New Jersey hebben wekenlang gewerkt om waterleidingen, gas en elektriciteit aan te leggen, alsook in toiletten en wasgelegenheden te voorzien. . . . Deze stad was door een rechtstreekse kabelleiding met het congres in New York verbonden, zodat ieder programma-onderdeel van het Newyorkse congres op het tentenkamp gehoord kon worden.”
Toen woensdag, 2 augustus 1950, aanbrak, hadden Jehovah’s getuigen in het algemeen geen idee van de wonderbaarlijke zegeningen die hun op die „’Predik het Woord’-dag” wachtten. Op die middag sprak broeder Knorr over het onderwerp „Een reine taal tot de volkeren richten” (Zef. 3:9). Onder andere vermeldde hij dat de Watch Tower Society in 1902 in het bezit was gekomen van een vertaling van de christelijke Griekse Geschriften, bekend als The Emphatic Diaglott, die op 21 december 1926 voor het eerst op de eigen persen was gedrukt. Daarna had het Genootschap nog meer bijbels gedrukt.
Maar tijdens die lezing kwam er iets heel opwindends aan het licht. Bij die gedenkwaardige gelegenheid had broeder Knorr het grote genoegen de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Engels verkrijgbaar te stellen. Een verraste en zeer vreugdevolle toehoordersschare van 82.075 personen in het stadion en op het tentenkamp ontving deze vertaling met een enorm enthousiasme, aanhoudend applaus en diepe waardering. De congresafgevaardigden namen gretig tienduizenden exemplaren af. Wat een vreugde voor alle aanwezigen!
DE „VORSTEN” ZIJN ER!
Jarenlang geloofden Jehovah’s dienstknechten dat getrouwe mannen uit de oudheid, zoals Abraham, Jozef en David, nog vóór het einde van dit goddeloze samenstel van dingen uit de doden opgewekt zouden worden. Deze dienstknechten van God uit het verleden werden „de geloofshelden uit de oudheid”, „de getrouwe mannen uit de oudheid” en „de vorsten” genoemd. De psalmist had verklaard: „In plaats van Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde” (Ps. 45:17 [16], Statenvertaling). Wanneer Jehovah’s dienstknechten derhalve jaren geleden naar een congres gingen, verkeerden zij altijd in een zekere verwachting. Misschien zouden op dat congres wel een of meer van die opgestane vorsten of mannen uit de oudheid verschijnen!
Verplaats u nu in de toestand van de 82.601 congresgangers die op zaterdagavond, 5 augustus 1950, gespannen naar F. W. Franz luisterden. Op een hoogtepunt in zijn boeiende bijbelse lezing vroeg hij: „Zou dit internationale congres zich verheugen te weten dat er zich DEZE AVOND HIER, in ons midden, een aantal toekomstige VORSTEN VAN DE NIEUWE AARDE bevinden?”
Wat een reactie volgde er op die vraag! Hier volgen enkele levendige herinneringen: „Ik herinner mij nog goed hoe wij van verbazing de adem inhielden en toen vol verwachting om ons heen begonnen te kijken . . . Was David hier of Abraham of Daniël of Job? Velen van ons zusters hadden tranen in de ogen!” (Grace A. Estep) „Ik was zo opgewonden dat ik op het randje van mijn zitplaats zat en naar de spelersingang [waaruit de sprekers naar het podium kwamen] staarde. Ik was er vast van overtuigd dat er ieder moment een of meer van deze mannen uit de oudheid op het podium zouden komen” (Zuster Kenyon). „Degenen die in de gangen stonden, renden naar de ingangen van het stadion om de plaats van de spreker te kunnen zien. Misschien verwachtten zij Abraham, David of zelfs Mozes te zien. De toehoorders stonden op — de atmosfeer was geladen. Ik ben er vast van overtuigd dat als er iemand met een lange baard naar het podium was gelopen, de menigte niet meer te houden zou zijn geweest.” — L. E. Reusch.
Daarna viel er een diepe stilte over de aanwezigen. Iedereen luisterde gespannen om zich geen woord van de spreker te laten ontgaan. Hij besprak de werkelijke betekenis van het Hebreeuwse woord dat met „vorst” is vertaald. Hij wees erop dat de hedendaagse „andere schapen” net zoveel om hun geloof hebben moeten lijden als de getuigen van Jehovah in de oudheid. Daarom pleit niets ertegen dat Christus leden van deze „andere schapen” tot ’vorsten op de gehele aarde’ aanstelt (Ps. 45:16; Joh. 10:16). Tot slot van zijn lezing zei broeder Franz toen: „Laten wij, daar deze vooruitzichten om in de nieuwe wereld te worden overgebracht, voor ons zo spoedig zullen worden verwezenlijkt, theocratisch georganiseerd blijven en laat God voortgaan deze organisatie te ontwikkelen als een Nieuwe-Wereldmaatschappij. Nimmer mogen wij terugzien naar dit tegenwoordige Sodom, dat voor de vernietiging is bewaard, doch wij zullen in volledig vertrouwen ons oog gericht houden op hetgeen voor ons ligt. Gestadig voorwaarts dus, wij allen te zamen, als een Nieuwe-Wereldmaatschappij!”
BEWIJS VAN DE TOENAME DER THEOCRATIE
Zondag, 6 augustus, was een opwindende dag voor die congresbezoekers. Het Yankee Stadion was ’s middags met 87.195 personen gevuld. Nog eens 25.215 personen bevonden zich op de trottoirs en in nabijgelegen tenten. Vervolgens waren er nog 11.297 toehoorders op het tentenkamp.
Derhalve luisterden in totaal 123.707 personen naar broeder Knorrs boeiende, wijd en zijd aangekondigde openbare lezing „Kunt gij voor altijd in geluk op aarde wonen?” In die logische, aangrijpende lezing werden voldoende schriftuurlijke bewijzen gegeven dat er inderdaad mensen zijn die voor altijd in geluk op aarde kunnen leven.
VERGADEREN ALS EEN NIEUWE-WERELDMAATSCHAPPIJ
Nog een mijlpaal in de geschiedenis van de theocratie werd in 1953 bereikt. Jehovah’s volk had met spanning naar de dagen van 19 tot 26 juli uitgezien. Uit 96 landen buiten de Verenigde Staten kwamen zij, totdat duizenden het Yankee Stadion in de stad New York vulden. Die achtdaagse Vergadering van de Nieuwe-Wereldmaatschappij verschafte de wereld een wonderbaarlijk bewijs van de internationale eenheid die er onder Jehovah’s christelijke getuigen heerst.
Wederom werden duizenden congresafgevaardigden in particuliere woningen ondergebracht. Anderen overnachtten in hotels en nog eens 45.000 woonden op het „Tentenkamp van de Nieuwe-Wereldmaatschappij”, dat in de omgeving van New Market (New Jersey) lag, 65 kilometer van het stadion vandaan. Terloops kreeg een plaatselijke leverancier op de markt van het tentenkamp een stil getuigenis omtrent christelijke eerlijkheid (Hebr. 13:18). Daar veel Getuigen vóór de openingstijd naar het stadion gingen om vrijwilligersdienst te verrichten, en pas na sluitingstijd weer terugkeerden, namen zij wat zij nodig hadden en lieten gepast geld in onbewaakte bakjes achter. R. D. Cantwell zegt: „Deze heer [de leverancier] was verbaasd dit te zien en merkte ten slotte op: ’Mijnheer Cantwell, ik kan u wel zeggen dat men dit in mijn kerk niet zou kunnen doen, want daar kan men niemand vertrouwen.’”
Het internationale karakter van dit congres kwam tot uiting door negentig kleurrijke spandoeken, die langs de voorkant van de eerste en tweede verdieping van het stadion waren gespannen. De afgevaardigden werden met de volgende woorden begroet: „Salaams uit het land van de ceders, Libanon” en „Een christelijk Aloha uit Hawaii”, enz. Iedere dag had een ander thema, afgestemd op een bepaald gebied. Zo was er bijvoorbeeld de „Noord-Amerika-dag” en de „Dag van de eilanden in de Atlantische Oceaan”.
In overeenstemming met het congresthema hield broeder Knorr op 20 juli de actuele lezing „Thans als een Nieuwe-Wereldmaatschappij leven”. Over die middag schrijft C. W. Barber: „Toen de vele duizenden zo als een ’Nieuwe-Wereldmaatschappij’ bijeen waren, deed zich de schitterende gelegenheid voor om deze grote menigte uiting te laten geven aan hun solidariteit en eenheid.” Hoe? Door het aannemen van een resolutie waarin het bewustzijn van Jehovah’s getuigen dat zij één verenigde Nieuwe-Wereldmaatschappij vormen, tot uitdrukking kwam. De resolutie werd door de 125.040 personen die in het stadion, in de nabijgelegen tenten en op het tentenkamp aanwezig waren, eenstemmig aangenomen.
EEN WAARSCHUWENDE ROEP WEERKLINKT
Dit geweldige congres zou men zich nog lang herinneren wegens een programma-onderdeel dat Webster L. Roe „een thriller” noemt. Over die speciale lezing schrijft Roger Morgan: „De lezing die in 1953 op het congres in het Yankee Stadion de meeste indruk op mij maakte, was die van broeder Franz over het onderwerp ’De Nieuwe-Wereldmaatschappij aangevallen uit het verre Noorden’.”
Op die donderdagavond, 23 juli 1953, weerklonk er werkelijk een waarschuwende roep. De vice-president van het Genootschap, F. W. Franz, schilderde een aanschouwelijk beeld van de komende aanval door Gog van Magog en zijn horden op Jehovah’s volk. Gog, de hoofdpersoon van de profetie, werd als Satan geïdentificeerd. En het land Magog is, zoals Franz aantoonde, de verblijfplaats van de goddeloze geestenkrachten, een beperkt geestelijk rijk in de omgeving van de aarde, waar zij zich sinds hun verdrijving uit de hemel in 1918 (G.T.) bevinden (Openb. 12:7-9). De spreker verklaarde dat Gog en zijn strijdkrachten door de huidige voorspoed, eenheid en zekerheid van Jehovah’s volk tot de aanval uitgelokt zouden worden. Maar Jehovah zou de Nieuwe-Wereldmaatschappij door deze verschrikkelijke storm heen bewaren. Hoe dankbaar waren de 112.700 toehoorders voor deze waarschuwing en voor de vermaning om op Jehovah te blijven vertrouwen en het goede nieuws van zijn Messiaanse koninkrijk te blijven verkondigen!
HET ONTROERENDE BESLUIT VAN HET CONGRES
Op zondagmiddag, 26 juli, kwamen de afgevaardigden voor een bijzonder mooi programma bijeen. Voor N. H. Knorrs openbare lezing „Na Armageddon — Gods nieuwe wereld” kwamen 165.829 personen in het Yankee Stadion, in nabijgelegen tenten en op het tentenkamp bijeen. In het stadion zelf bevonden zich 91.562 personen. Kort voor de openbare lezing werden de hekken geopend en duizenden stroomden naar binnen om op het gras van het speelveld plaats te nemen. Nog duizenden anderen hoorden de lezing over het radiostation van het Genootschap, WBBR.
Dat spannende uur ging snel voorbij en al spoedig was de openbare lezing afgelopen. Een koele bries verfriste de duizenden die nog voor het slotprogramma van het congres bleven. Broeder Knorr hield een uurlezing, die op Psalm 145 was gebaseerd en de noodzaak beklemtoonde Jehovah te loven, hem als God te verhogen, hem als Universele Soeverein bekend te maken en zijn koningschap te verkondigen. Met de woorden van het lied „Zingt zegepralende lof!” en een slotgebed kwam het tot dusver grootste christelijke congres tot een gelukkig einde.
INTERNATIONALE „GODDELIJKE WIL”-VERGADERING
„Wanneer het jaar 1958 wordt genoemd”, schreef Angelo C. Manera jr., „komt Jehovah’s getuigen zelfs thans nog één grote gebeurtenis voor de geest — het ’grote congres’, de internationale ’Goddelijke wil’-vergadering van Jehovah’s getuigen. Wat een congres was dat!” Voor dit opmerkelijke congres kwamen afgevaardigden uit ten minste 123 landen en eilandgroepen bijeen. In een tijd van gespannen internationale betrekkingen en een opdoemende oorlogsdreiging in het Midden-Oosten kwam Jehovah’s volk van 27 juli tot 3 augustus 1958 in de stad New York in vrede en eenheid in het Yankee Stadion en in de nabijgelegen Polo Grounds bijeen.
Gedurende bijna twee weken vóór de aanvang van het congres kwam broeder Knorr met meer dan 80 bijkantooropzieners van het Genootschap en hun assistenten bijeen. Zij bespraken de nieuwe richtlijnen voor de bijkantoren, die hij in de vorm van een boek had samengesteld, nadat hij in Brooklyn, het grootste bijkantoor, namelijk dat voor de Verenigde Staten, persoonlijk had geïnspecteerd. Tijdens het congres zelf werden er nog meer nuttige bijeenkomsten met deze mannen alsook met zendelingen, speciale pioniers en kring- en districtsopzieners gehouden.
Op woensdag, 30 juli, gebeurde er iets dat Ernest Jansma ertoe bewoog op te merken: „Ik ben er zeker van dat deze geweldige gebeurtenis nog lang in de annalen van de geschiedenis van de theocratie vermeld zal staan.” Inderdaad was er sinds de doop op Pinksteren in 33 G.T., toen er op één dag ongeveer 3000 nieuwe volgelingen van Jezus Christus in Jeruzalem werden gedoopt, niets dergelijks meer voorgekomen (Hand. 2:41). In aansluiting op de lezing „De doop overeenkomstig de goddelijke wil” werden er 7136 personen (2937 mannen en 4199 vrouwen) enkele kilometers verder, aan het Orchard-strand, als symbool van hun opdracht aan Jehovah God gedoopt. Dit was de grootste massadoop van deze tijd die op één plek plaatsvond.
Tijdens dit geweldige congres werden het aardse paradijs, het geestelijke paradijs en het hemelse paradijs besproken, en wel in de lezing die broeder Knorr over het onderwerp „Ons geestelijke paradijs handhaven” hield. Na deze boeiende lezing vertelde de spreker dat de zendelingen in Thailand eens hadden gevraagd of het Genootschap een studiehulpmiddel wilde vervaardigen waarin geen valse leerstellingen werden weerlegd, maar uitsluitend de ware bijbelse leer werd uiteengezet. Om aan hun behoeften en die van christenen overal te voldoen, vertelde hij dat het Genootschap het nieuwe boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs had vervaardigd. Het Paradijs-boek is in eenvoudige taal geschreven en rijkelijk geïllustreerd, en het wordt door jong en oud graag gelezen. „Een hele generatie van kinderen is opgegroeid die in het Paradijs-boek bladerden”, zegt Grace A. Estep, „het meenamen naar de vergaderingen, met hun speelmakkertjes daarover spraken en die, reeds lang voordat zij konden lezen, alleen al aan de hand van de plaatjes een hele reeks bijbelverhalen wisten te vertellen.”
Zaterdag, 2 augustus, had als thema „Uw wil geschiede”. Dat was ook de titel van de boeiende lezing die de president van het Genootschap die middag hield, waarna hij zijn 175.441 toehoorders geestdriftig maakte door aan te kondigen dat er een nieuw boek, getiteld „Uw wil geschiede op aarde”, verkrijgbaar werd gesteld. Wat verlangden de afgevaardigden ernaar de verklaringen van het boek over verscheidene profetieën, vooral die van het boek Daniël, te onderzoeken!
„WAT EEN GETUIGENIS VOOR JEHOVAH!”
Hoe zou men datgene kunnen beschrijven wat op zondag, 3 augustus, op de internationale „Goddelijke wil”-vergadering plaatsvond? In een congresverslag stond: „Wat een getuigenis voor Jehovah!” Dat was het inderdaad. „Zondag was een dag die niemand die het congres heeft bezocht, ooit zal vergeten”, zegt Edgar C. Kennedy. „De mensenmenigte die naar de openbare lezing in het Yankee Stadion kwam luisteren, vormde een enorm schouwspel. Vanaf onze zitplaats konden wij zien hoe de mensen het stadion bleven binnenstromen, de tribunes vulden en toen alles bezet was, in ordelijke rijen op het grasveld gingen zitten. Voor allen die dat gadesloegen, was het een overweldigende tentoonspreiding van de ’grote schare’, die zich bij het gezalfde overblijfsel heeft aangesloten om gezamenlijk Jehovah’s naam te loven en zijn ’Goddelijke wil’ te doen. Wij danken God dat wij deel van die menigte konden uitmaken. Toen het stadion tot de laatste plaats was gevuld, gebeurde hetzelfde in de Polo Grounds. Om 3.00 uur n.m. heerste er een diepe stilte onder de meer dan een kwart miljoen aanwezigen, toen de voorzitter opstond om de spreker, N. H. Knorr, de president van de Watch Tower Bible and Tract Society, in te leiden en het onderwerp van zijn lezing, ’Gods koninkrijk heerst — Is het einde der wereld nabij?’ aan te kondigen.”
Deze geweldige mensenmenigte telde 253.922 personen! Naar het grote aantal toehoorders van vrijdag te oordelen, moeten er ongeveer 60.000 buitenstaanders aanwezig zijn geweest. Tijdens dit uur hoorde de grote mensenmenigte overtuigende schriftuurlijke bewijzen dat Gods koninkrijk sinds 1914 G.T. heerst en dat het einde der wereld nabij is.
GODS WOORD BESCHIKBAAR GEMAAKT
Om mensen ten leven op te leiden en de aardse belangen van Gods koninkrijk te bevorderen, was het beslist noodzakelijk dat het Boek waaraan het Koninkrijksthema ten grondslag ligt, gemakkelijk voor de mensen beschikbaar werd gemaakt. Dat was reeds jarenlang broeder Knorrs wens. Feitelijk had hij, toen hij nog in de drukkerij van het Genootschap werkte, in zijn schrijfbureau reeds lange tijd bepaald materiaal liggen dat voor het drukken van een complete bijbel gebruikt had kunnen worden. Maar de omstandigheden stonden het niet toe dit idee uit te werken. Nadat broeder Knorr echter president van het Genootschap was geworden, liet hij geen tijd verloren gaan om zijn voornemen te verwezenlijken. Ook was het belangrijk bijbels tegen lage kosten te vervaardigen, opdat de mensen in het algemeen Gods Woord konden aanschaffen en lezen.
Toen N. H Knorr in 1942 op het „Theocratische Nieuwe-Wereld-congres” van Jehovah’s getuigen in Cleveland (Ohio) over het onderwerp „’Het zwaard van de geest’ presenteren” sprak, identificeerde hij de bijbel als het grootste aanvalswapen, het „zwaard van de geest” (Ef. 6:17). Hij bracht in wezen de gevoelens van Jehovah’s dienstknechten in het algemeen tot uitdrukking toen hij zei: ’Als wij slechts de tekst konden vinden die wij zoeken, dan konden wij onze tegenstanders in toom houden, konden wij de treurenden troosten en konden wij datgene wat ons zo duidelijk is, met een overvloed van bewijzen aan anderen duidelijk maken. Als wij toch maar een bijbel met een aanhangsel hadden, waarin wij snel konden vinden wat wij zoeken!’
Op dit congres werd de wens vervuld — de nieuwe Watch-Tower-uitgave van de King James Version werd uitgegeven, de eerste complete bijbel die op de persen van het Genootschap was gedrukt. Meer dan 150 dienstknechten van Jehovah hadden er maandenlang aan gewerkt een concordantie als een deel van deze publikatie samen te stellen, welke concordantie speciaal voor het gebruik van Gods volk in het predikingswerk bestemd was. Zoals James W. Filson het uitdrukt, voorzag deze bijbel in „een werkelijke behoefte”. „Wij hadden deze bijbel zelf nodig; wij hadden hem ook nodig om hem bij de mensen in ons gebied te verspreiden. . . . Het was geweldig een goede, voordelige bijbel te hebben die men hun voor slechts $1.00 kon aanbieden. In veel gezinnen die niet in de waarheid zijn, is dit tot nu toe de enige bijbel die zij in huis hebben.”
Broeder Knorr had nog iets fundamenteels in gedachten — de bewaring van Jehovah’s naam in alle talen. Er was een bijbelvertaling die Gods naam in de Hebreeuwse Geschriften bezigde. Dat was de American Standard Version. Het Genootschap verwierf het recht de drukplaten te gebruiken om deze bijbel te kunnen drukken, en deze Watch-Tower-uitgave werd op het „Theocratische Congres der Verenigde Verkondigers” in 1944 verkrijgbaar gesteld. „Wij gebruikten deze bijbel intensief bij onze nabezoeken en bijbelstudies”, verklaart Edgar C. Kennedy.
EEN NIEUWE BIJBELVERTALING
Vooral sinds 1946 had de president van het Genootschap naar een moderne vertaling van de christelijke Griekse Geschriften gezocht die de waarheid nog beter onthulde doordat ze de betekenis van de oorspronkelijke geschriften getrouw weergaf. Toen broeder Knorr tijdens het internationale congres „Toename der Theocratie” op 2 augustus 1950 tot 82.075 toehoorders sprak, berichtte hij dat er op 3 september 1949 op Bethel Brooklyn een gemeenschappelijke vergadering van de bestuurders van de Pennsylvanische corporatie en de bestuurders van de Newyorkse corporatie had plaatsgevonden, waarop slechts één bestuurslid niet aanwezig was geweest en op welke vergadering hij had bekendgemaakt dat er een „Nieuwe-Wereld-Bijbelvertaalcomité” bestond. Het comité had een vertaling van de christelijke Griekse Geschriften voltooid en die aan de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania ter beschikking gesteld. Op 29 september 1949 was de drukkerij ermee begonnen het eerste deel van het manuscript te zetten.
Op die middag, 2 augustus 1950, kon broeder Knorr tot zijn grote vreugde aan de enthousiaste congresgangers meedelen dat de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Engels verkrijgbaar werd gesteld. Het was geen herziening van een reeds bestaande vertaling, maar een gloednieuwe vertaling! Het Nieuwe-Wereld-Bijbelvertaalcomité had de bekende Griekse grondtekst van de geleerden Westcott en Hort gebruikt, maar daarnaast ook andere Griekse teksten van de bijbel geraadpleegd. Verouderde woorden zoals „thee” en „thou” werden niet meer gebezigd. Deze bijbel was in modern, gemakkelijk te begrijpen Engels geschreven.
Vooral opmerkelijk was het gebruik van de goddelijke naam „Jehovah”, die 237 maal in de hoofdtekst van de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften verscheen. In het Voorwoord zette het Vertaalcomité de deugdelijke gronden voor het gebruik van de Naam duidelijk uiteen. De Nieuwe-Wereldvertaling had vele goede kenmerken.
In de loop des tijds oefende de Nieuwe-Wereldvertaling een verstrekkende invloed op het spraakgebruik van Jehovah’s volk in het algemeen uit. In deze vertaling stond bijvoorbeeld in plaats van „brethren” „brothers”, en dus begonnen Gods dienstknechten deze moderne uitdrukking te gebruiken (Rom. 1:13). Vanaf 1953 gebruikte men ook het in de Nieuwe-Wereldvertaling verschijnende woord „gemeente” in plaats van „groep” ter aanduiding van een verzamelde groep van Gods volk. — Vergelijk Handelingen 20:17; Kolossenzen 4:15, Nieuwe-Wereldvertaling.
In de loop der jaren werden er vijf delen van de Engelse Nieuwe-Wereldvertaling van de Hebreeuwse Geschriften vervaardigd en op congressen van Gods volk verkrijgbaar gesteld. Op de „Verenigde aanbidders”-districtsvergaderingen in 1961 waren Jehovah’s christelijke getuigen buitengewoon verheugd de complete, in één deel vervatte Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in het Engels te ontvangen. Ondertussen waren er over de gehele aarde reeds 965.169 Koninkrijksverkondigers. Jehovah had hun krachtsinspanningen beslist gezegend en door zijn heilige geest voor de wasdom gezorgd. — 1 Kor. 3:6, 7.
DE VERVAARDIGING VAN BIJBELS BEGINT
Jehovah’s dienstknechten hebben door de jaren heen altijd het vurige verlangen gekoesterd het Woord van God in de handen van de mensen te leggen. Zij hebben daarom diverse bijbeluitgaven gepubliceerd. Op het „Eeuwige goede nieuws”-congres van Jehovah’s getuigen in 1963 werd bijvoorbeeld een zakuitgave van de in 1961 verschenen herziene Engelse Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift uitgegeven. Bovendien verscheen, eveneens in het Engels, de waardevolle oorspronkelijke uitgave in grote druk in één deel met verwijsteksten, voetnoten en een uitgebreid appendix. Maar stel u de vreugde van de Italiaanse, Nederlandse, Franse, Duitse, Portugese en Spaanse afgevaardigden eens voor toen zij de pas uitgekomen Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in hun taal ontvingen! Een Italiaans-sprekende afgevaardigde riep uit: „Bravo! Bravissimo!” Een Duitse afgevaardigde zei: „Wat een gelegenheid biedt dit Jehovah’s getuigen om de belangstelling die de Duitsers eens voor de bijbel hadden weer aan te wakkeren!” Later kwam ook de complete Nieuwe-Wereldvertaling in de bovengenoemde talen uit.
Op de „Goddelijke Naam”-districtsvergaderingen in 1971 werd onder andere de in 1971 herziene uitgave in grote druk van de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in het Engels verkrijgbaar gesteld. Voor degenen die in een diepgaande studie van de bijbel geïnteresseerd zijn, werd in 1969 de 1184 bladzijden tellende Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures gepubliceerd.
De voortdurende wens Jehovah’s naam onder de mensen bekend te maken, was ook de reden voor nog meer activiteiten op het gebied van het drukken van bijbels. Zo drukte de Watch Tower Society in 1972 The Bible in Living English, door wijlen Steven T. Byington. In deze bijbel wordt het Hebreeuwse Tetragram consequent met „Jehovah” weergegeven.
Sinds 1950 zijn er over de gehele aarde miljoenen exemplaren van de Nieuwe-Wereldvertaling verspreid, waarvan vele in het Engels. Daarom werd ook de omvangrijke concordantie op de Nieuwe-Wereldvertaling zeer gewaardeerd, die in 1973 in het Engels verscheen en meer dan 14.700 trefwoorden en ongeveer 333.200 verwijsteksten bevat. Vele leden van de Bethelfamilie in Brooklyn hebben ijverig aan de samenstelling, het corrigeren van drukproeven, enzovoort, meegeholpen. Door deze voorziening kan men zich bij het zoeken van bijbelteksten beslist veel tijd besparen.
De complete Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift is thans in zeven talen verkrijgbaar en de christelijke Griekse Geschriften in nog een taal Bovendien wordt er aan de christelijke Griekse Geschriften in nog 4 talen gewerkt. De normale uitgave van de Engelse Nieuwe-Wereldvertaling van de hele bijbel is nog steeds verkrijgbaar voor $1.00 per exemplaar, en in buitenlands geld kost deze voortreffelijke vertaling van de bijbel in andere talen ongeveer hetzelfde. Waarom wordt de prijs zo laag gehouden? Opdat de Heilige Schrift voor allen toegankelijk is, zodat rechtgeaarde mensen haar kunnen lezen en „niet als het woord van mensen . . ., maar, wat het ook inderdaad is, als het woord van God” kunnen aanvaarden. — 1 Thess. 2:13.
Er zijn nu meer dan drie decennia verstreken sinds het eerste exemplaar van de Watch-Tower-uitgave van de King James Version van de drukpersen van het Genootschap kwam. In al deze jaren hebben vele aan God opgedragen medewerkers ijverig getracht steeds meer exemplaren van Gods Woord onder de mensen te brengen. Van 1942 tot het einde van het dienstjaar 1974 werden er in de drukkerij van het Genootschap in Brooklyn 28.533.890 bijbels, geheel of gedeeltelijk vervaardigd. En het zal u misschien verbazen te weten dat er gedurende het jaar 1974 vijftien rotatiepersen van de Watchtower Society in Brooklyn constant draaiden om bijbels te drukken.
Naast de vervaardiging van dit enorme aantal bijbels werden er ook miljoenen bijbelstudiehulpmiddelen gepubliceerd, waaronder het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, alsook het naslagwerk Aid to Bible Understanding. Al deze publikaties hebben ertoe bijgedragen duizenden personen uit alle lagen der bevolking tot ijverige bijbelstudenten en bekwame, theocratische verkondigers van het goede nieuws te maken. Daar sommigen de authenticiteit van de Schrift in twijfel trekken, zijn er ook krachtige inspanningen gedaan om aan te tonen dat ze werkelijk van goddelijke oorsprong is. Opmerkelijk in dit opzicht is het 192 bladzijden tellende boek Is de bijbel werkelijk het Woord van God?, waarvan meer dan 18.768.000 exemplaren in 27 talen werden gedrukt. Dit boek, dat het Genootschap in 1969 uitgaf, toont op meesterlijke wijze aan dat de waarheidsgetrouwheid van de bijbel niet afhangt van wat de archeologen aan het licht brengen, alsof de Schrift zwak stond en ondersteuning van wereldse „autoriteiten” nodig had. De bewijsvoering van het boek is gebaseerd op de krachtige uitspraken van de bijbel, op zijn eigen krachtige getuigenis, zijn redelijkheid en op het feit dat hij antwoord geeft op vragen die anders onbeantwoord bleven. „Dit boek kwam uit op een tijd dat de geestelijken zich steeds openlijker tegen de bijbel uitspraken”, zegt Webster L. Roe, „en droeg ertoe bij het verdwijnende geloof van vele mensen zo te versterken dat zij de bijbel ernstig begonnen te bestuderen.”
’OF WIJ LEVEN OF STERVEN, WIJ BEHOREN JEHOVAH TOE’
Jehovah’s getuigen zijn geen venters van Gods Woord (2 Kor. 2:17). Zij verdedigen het oprecht en geloven er ook zelf in. Daarom houden zij onwankelbaar vast aan Gods wet inzake bloed. Zij zijn er zelfs over de gehele wereld bekend om geworden dat zij loyaal vasthouden aan Gods gebod geen bloed te eten of in het lichaam op te nemen om de levenskracht in stand te houden (Hand. 15:28, 29). Zelfs wanneer schijnbaar het leven in gevaar verkeert, hebben christenen in wezen herhaaldelijk gezegd: ’Of wij leven of sterven, wij behoren Jehovah toe.’ — Rom. 14:7, 8.
In The Watch Tower van 15 december 1927 werd de nadruk gelegd op de heiligheid van het bloed. In het artikel „Een reden voor Gods wraak” stond: „God zei Noach dat elk levend schepsel hem tot voedsel zou dienen, maar dat hij niet het bloed mocht eten, omdat het leven in het bloed is.” Jaren later zette The Watchtower (1 december 1944) uiteen: „Niet alleen als een nakomeling van Noach, maar nu ook als iemand die door Gods wet aan Israël gebonden was, . . . was het de vreemdeling verboden bloed te eten of te drinken, hetzij door middel van een transfusie of door de mond (Gen. 9:4; Lev. 17:10-14).” In de jaren daarop werd het begrip nog duidelijker.
In The Watchtower van 1 juli 1945 werd het christelijke standpunt inzake bloed verduidelijkt. Daarin werd onder andere gewezen op het feit dat, hoewel bloedtransfusie reeds in de dagen van de Egyptenaren uit de oudheid werd toegepast, het vroegst vermelde geval van het jaar 1492 dateert, toen men vergeefse moeite deed het leven van paus Innocentius VIII te redden, wat drie jonge mannen het leven kostte. Wat nog belangrijker was, deze uitgave van The Watchtower toonde aan dat Gods wet inzake bloed, zoals die aan Noach was gegeven, voor alle mensen bindend is en dat christenen zich van bloed moeten onthouden (Hand. 15:28, 29). Samenvattend zei The Watchtower:
„Wij zien dus dat de Allerhoogste en heilige God in overeenstemming met het eeuwige verbond dat hij met Noach en al zijn nakomelingen heeft gesloten, duidelijke instructies over het gebruik van bloed gaf; wij erkennen verder dat het enige gebruik van bloed dat hij gemachtigd heeft om leven aan de mensheid te schenken, het gebruik ervan tot verzoening van de zonde was; en wij zien dat dit op zijn heilige altaar of genadestoel gedaan moest worden en niet door de rechtstreekse opneming van het bloed in het menselijk lichaam; daarom betaamt het alle aanbidders van Jehovah die eeuwig leven in zijn nieuwe wereld van rechtvaardigheid wensen te ontvangen, de heiligheid van het bloed te respecteren en zich naar Gods rechtvaardige vereisten in deze van levensbelang zijnde aangelegenheid te schikken.”
Daarmee was het christelijke standpunt inzake bloedtransfusie duidelijk uiteengezet. Samuel Muscariello moest een beproeving op zijn rechtschapenheid in deze kwestie onder de ogen zien. Blosco Muscariello vertelt ons: „Kort na zijn vrijlating uit de gevangenis [waar hij wegens zijn christelijke neutraliteit was opgesloten] liep mijn jongere broer Samuel een keelontsteking op die niervergiftiging tot gevolg had. De artsen schreven een operatie voor — met bloedtransfusie natuurlijk — en zeiden dat hij hoogstens nog 2 jaar te leven had als men hem niet zou opereren en hem geen bloed zou geven. Sam liet hen gewoon staan en ging weg. Dat was in het jaar 1947. . . . Behalve datgene wat in De Wachttoren stond [waar zij bijzonder goed notitie van hadden genomen], klonken ons de woorden van broeder Sullivan [die hen in de gevangenis had bezocht] in de oren . . .: ’Het is niet juist bloed tot zich te nemen.’ Precies twee jaar later werd Sam weer naar het ziekenhuis gebracht. Hij lag op sterven. Onder druk gezet, ging ik naar zijn bed en zei: ’Sam, ze willen je bloed geven.’ Half verdoofd door de medicijnen, half bij bewustzijn, probeerde hij uit bed te komen [opdat men hem geen bloed zou geven, wat dan ook niet gebeurde]. . . . als familie waren wij weliswaar bedroefd [over zijn dood], maar wij waren gesterkt omdat Sam zelf tot de dood toe helder van geest was geweest en zijn rechtschapenheid jegens Jehovah had bewaard.”
In het begin van de jaren vijftig rees er een geschilpunt omdat Jehovah’s getuigen geen bloedtransfusies accepteerden. Op 18 april 1951 ging in Chicago (Illinois) de staat naar het gerecht om een kind aan de ouderlijke macht te onttrekken, opdat de artsen het, een bloedtransfusie konden geven. Naar men zei, leed de zes dagen oude Cheryl Labrenz aan een zeldzame bloedziekte, waarbij de rode bloedlichaampjes werden afgebroken. Volgens de artsen zou zij sterven als zij geen bloedtransfusie kreeg. Als christelijke getuigen van Jehovah beschouwden haar ouders, Darrell en Rhoda Labrenz, bloedtransfusie terecht als een overtreding van Gods wet en zij verzetten zich hier dan ook tegen. Zij waren bezorgd om het eeuwige welzijn van hun baby, want alleen zij die vasthouden aan Gods wetten hebben het vooruitzicht op eeuwig leven. Op bevel van het gerecht kreeg Cheryl echter, ondanks de protesten van haar ouders, bloedtransfusie toegediend.
Het geval Labrenz was echter slechts het begin van een lange geschiedenis. Al meer dan twee decennia trekken Jehovah’s getuigen de publieke aandacht omdat zij Gods wet inzake bloed respecteren. Marie M. Greetham herinnert zich nog goed wat er met haar broer, Dan Morgan, gebeurde. Hij had kanker in het eindstadium en was reeds driemaal uit een ziekenhuis in New York ontslagen omdat hij zich onwrikbaar tegen bloedtransfusie verzette. Toen hij voor de vierde maal werd opgenomen, weigerde hij nog steeds bloed. Zuster Greetham vertelt ons: „Dat was in augustus 1951, en in oktober 1951 stierf Dan op vierenvijftigjarige leeftijd. Hij was zo vredig en gelukkig. Slechts vier dagen vóór zijn dood zei hij tegen een andere zuster dat hij heel spoedig zijn ogen zou sluiten, maar dat hij gelukkig was omdat hij getrouw was gebleven en zijn beloning groot was, daar hij tot de ’kleine kudde’ van Christus’ volgelingen behoorde.” — Luk. 12:32; Openb. 2:10.
Is de dood echter onvermijdelijk als iemand een bloedtransfusie weigert? Volstrekt niet! Beschouw het geval van Gladys Bolton eens. Haar arts zei haar dat zij een gezwel had aan de hoofdslagader die naar de milt leidde en dat de milt verwijderd moest worden. Zij stemde toe in een operatie, onder voorwaarde dat zij geen bloedtransfusie toegediend zou krijgen. Hoewel de arts verrast was, luisterde hij naar haar verklaring en bemerkte dat zij geen bezwaar had tegen een ’bloedvervangingsmiddel’. Hij verklaarde zich bereid zonder bloed te opereren. De operatie vond plaats op 21 mei 1959. Voordat echter de milt verwijderd kon worden, scheurde de slagader, en zuster Bolton verloor meer dan 70 percent van haar bloed. Hoewel de artsen en verpleegsters in de operatiekamer op bloedtransfusie aandrongen, hield haar arts zich aan zijn belofte. Twee weken lang was zij bewusteloos, en drie weken lang moest zij in een zuurstoftent blijven. Zij had de ene complicatie na de andere, maar haar arts bekommerde zich zeer om haar en zo verbeterde haar toestand geleidelijk. Zij schrijft: „Op een dag, toen er niemand in de kamer was, zei hij: ’Mevrouw Bolton, geef uw geloof in uw God Jehovah nooit op! Volgens alles wat de medici bekend is, moest u nu eigenlijk dood zijn. Nog nooit heeft iemand zoveel bloed verloren en is toch in leven gebleven!’ Ik antwoordde: ’Dokter Davis, ik ben niet van plan Jehovah ontrouw te worden, maar Jehovah’s getuigen leren niet dat God thans mensen geneest. Wij zijn zeer dankbaar voor goede artsen en verpleegsters, en u allen hebt eraan meegewerkt mij in het leven te houden. Omdat wij echter Jehovah’s gebod inzake bloed hebben gehoorzaamd, zijn wij allen gezegend.’ Hij scheen blij te zijn met mijn antwoord en bedankte mij.” Op 1 juli 1959 werd zuster Bolton uit het ziekenhuis ontslagen.
In de loop der jaren heeft Jehovah God door zijn onverdiende goedheid rijkelijk voor degenen gezorgd die zijn wet inzake bloed wensen na te leven. Tot deze gestadige stroom van geestelijke steun behoort vooral de 64 bladzijden tellende brochure Bloed, geneeskunde en de wet van God, die in 1961 (Nederlands: 1969) uitkwam. Hebt u aan de hand van deze brochure dit belangrijke onderwerp reeds met uw arts besproken?
DE WARE AANBIDDING BEVORDEREN
Jehovah’s dienstknechten weten dat, willen zij Gods gunst genieten, hun aanbidding rein en onbevlekt moet zijn (Jak. 1:27). Zij moeten moreel en geestelijk rein zijn (Jes. 52:11; 1 Kor. 6:9-11). Terecht zijn zulke punten dan ook in congreslezingen, in Wachttoren-artikelen, enzovoort, beklemtoond, vooral gedurende de laatste jaren, daar de wereld in het algemeen steeds dieper in het moeras van morele ontaarding wegzinkt.
In 1951 leerden de voorstanders van de ware aanbidding iets belangrijks over de uitdrukking „religie”. Sommigen van hen konden zich nog goed het jaar 1938 herinneren, toen zij bij bijzondere gelegenheden een plakkaat droegen met het tot nadenken stemmende opschrift „Religie is een valstrik en afpersing”. Vanuit het standpunt dat zij toen innamen, was alle „religie” onchristelijk en uit de Duivel. Maar in De Wachttoren van 1 juni 1951 werd het gebruik van de woorden „waar” en „vals” in verband met religie goedgekeurd. Bovendien zei het boeiende boek Wat heeft de religie voor de mensheid gedaan? (dat in het jaar 1951 [Nederlands: 1954] werd gepubliceerd en tijdens het „Reine aanbidding”-congres in het Wembley Stadion in Londen verkrijgbaar werd gesteld) het volgende: „’Religie’ betekent, overeenkomstig de wijze waarop het woord wordt gebruikt, in haar eenvoudigste, omschrijving een stelsel van aanbidding, een vorm van aanbidding, ongeacht of het ware of valse aanbidding is. Dit stemt overeen met de betekenis van het Hebreeuwse woord er voor, ʼa·bod·dáh, hetwelk letterlijk ’dienst’ betekent, ongeacht aan wie die dienst wordt bewezen.” Daarna kwamen de uitdrukkingen „valse religie” en „ware religie” onder Jehovah’s getuigen in gebruik.
Gods volk was vastbesloten de ware religie te beoefenen en in moreel en geestelijk opzicht rein te blijven voor Jehovah’s dienst. Dit werd in het bijzonder in De Wachttoren van 15 mei 1952 beklemtoond, die de uiterst belangrijke artikelen „De organisatie rein houden”, „De juistheid van het uit de gemeenschap sluiten” en „De zonde die een herstel onmogelijk maakt” bevatte. Dit tijdschrift toonde aan dat het juist was een onberouwvolle, gedoopte overtreder uit de christelijke gemeente te verwijderen (1 Kor. 5:1-13). Indien de zondaar later berouw had, zo werd er aangetoond, kon hij weer in de gemeente opgenomen worden. — 2 Kor. 2:6-11.
Dit was niet de eerste keer dat De Wachttoren erover sprak zondaars die geen berouw toonden, uit de gemeente te verwijderen. Vanaf 1952 werd echter vooral de nadruk gelegd op de noodzaak de christelijke gemeente geestelijk rein te houden. In de loop der jaren werd men zich er ook steeds meer van bewust dat men degenen die blijk gaven van berouw, barmhartigheid moest betonen (Jak. 2:13). Daarom hebben opzieners dikwijls dwalenden geestelijk weer op het goede pad kunnen brengen voordat uitsluiting uit de gemeente noodzakelijk was. — Gal. 6:1.
Christenen gaan niet met uitgeslotenen in een geest van broederschap om, noch dulden zij goddeloosheid in hun gelederen. Maar wat te doen wanneer uitgesloten personen hun verkeerde handelwijze de rug toekeren? Dit is nu precies de vraag die in de artikelen „Goddelijke barmhartigheid wijst dwalenden de weg terug” en „Een evenwichtige zienswijze bewaren ten aanzien van uitgeslotenen” in De Wachttoren van 15 november 1974 behandeld wordt. Deze artikelen tonen aan dat men zulke uitgeslotenen een werkelijke aanmoediging kan geven opdat zij weer op de weg des levens terugkeren.
Een aantal congreslezingen hebben bij het rein houden van de organisatie ook een belangrijke rol gespeeld. L. E. Reusch noemt bijvoorbeeld speciaal de congreslezing „De organisatie van openbare dienstknechten zuiver en eerbaar houden”, die F. W. Franz in 1964 hield. Broeder Reusch zegt: „Hij vergeleek een jong meisje van losse zeden met een vuile handdoek in een openbare toiletgelegenheid. Openlijk en onomwonden werd hier in duidelijke taal over moraliteit gesproken. . . . Wat kwam deze wijze raad te rechter tijd, om ons voor te bereiden op het verval van de moraal dat zich sindsdien als een lawine heeft voltrokken!”
De stroom van gezonde, schriftuurlijke raad heeft door de jaren heen onverminderd voortgeduurd. Geestelijk gesproken, werd Jehovah’s dienstknechten door de publikaties de juiste weg getoond die zij dienden te bewandelen.
HET KONINKRIJKSGETUIGENIS UITBREIDEN
In de jaren vijftig werden er duidelijke pogingen ondernomen om het werk bestaande in het verkondigen van de Koninkrijksboodschap uit te breiden. In 1951 deed men een zeer belangrijke stap in deze richting. In oktober 1951 maakte broeder Knorr op een congres in Washington (D.C.) bekend dat bijna 50 percent van de provincies in de Verenigde Staten (1469 van de 3062) hetzij helemaal niet of slechts gedeeltelijk werd bewerkt. Maar dit zou veranderen. In de maanden juni, juli en augustus 1952 zouden deze gebieden aan verkondigers en pioniers worden toegewezen. Hierop werd enthousiast gereageerd. Tot op deze dag worden geïsoleerde gebieden op dezelfde wijze bewerkt.
De „Levengevende wijsheid”-districtsvergaderingen in 1957 werden door nog een opmerkelijke stap ter bevordering van het Koninkrijksgetuigenis gekenmerkt. Marie Gibbard schrijft: „Toen hoorden wij voor de eerste keer de uitdrukking ’dienen waar de behoefte groot is’. Gezinnen konden nu vrijwel dienst verrichten als zendelingen. Deze nieuwe dienstvoorziening was een goede gelegenheid voor afzonderlijke personen en gezinnen die de Gileadschool niet konden bezoeken en niet officieel als zendelingen konden dienen.”
Vele christenen die naar gebieden van de Verenigde Staten of naar het buitenland zijn getrokken, waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groter was dan in hun eigen gemeente, konden medegelovigen aanmoedigen en opbouwen, nieuwelingen helpen tot een kennis van Gods waarheid te komen of zelfs een aandeel aan de oprichting van een gemeente hebben.
LEREN BETERE PREDIKERS VAN HET GOEDE NIEUWS TE WORDEN
„Iedereen dient in staat te zijn het goede nieuws van huis tot huis te prediken”, verklaarde broeder Knorr en noemde dit een van de voornaamste doeleinden van een christen. Hij zei dit op 22 juli 1953, op het internationale „Nieuwe-Wereldmaatschappij”-congres. In het verleden hadden Jehovah’s getuigen grammofoonplaten en getuigeniskaarten bij het prediken van het goede nieuws gebruikt, doch dit werd thans niet meer gedaan. Er was echter meer opleiding nodig. Broeder Knorr kondigde in zijn lezing over het onderwerp „Het voornaamste werk van alle dienstknechten”, een nieuw van-huis-tot-huisopleidingsprogramma aan. Kring- en districtsdienaren (-opzieners) zouden hier een groot aandeel aan hebben, maar ook alle aangestelde dienaren in de gemeenten zouden hulp verlenen, zodat elke Koninkrijksverkondiger een geregelde van-deur-tot-deurprediker van het goede nieuws zou worden. De kringdienaar zou tijdens zijn bezoek aan een gemeente ervaren van-huis-tot-huispredikers uitkiezen om met nieuwe en onervaren verkondigers in het opleidingsprogramma samen te werken. Dit verstrekkende programma om meer christelijke getuigen bekwaam te maken, startte op 1 september 1953 en was al spoedig in volle gang.
„Het opleidingsprogramma . . . was een schitterende voorziening” , zegt James W. Filson. „Velen die verlegen waren, werden geholpen betere predikers te worden. Sommigen die meenden dat zij slechts één tak van dienst konden verrichten — zoals met tijdschriften werken — werden geholpen een aandeel aan andere takken [van Gods dienst] te hebben. Door te trachten anderen te helpen, vergrootten velen ook hun eigen bekwaamheid in het prediken.”
HET „ZWAARD VAN DE GEEST” MET VRIJMOEDIGHEID GEBRUIKEN
Christenen moeten in staat zijn „het zwaard van de geest, dat is, Gods woord”, te hanteren (Ef. 6:17). Het opleidingsprogramma was hierbij een grote hulp. In de loop van de tijd deed het Wachttorengenootschap in het maandelijkse dienstinstructieblad de Informateur en zijn opvolger de Koninkrijksdienst verscheidene voorstellen voor drie-tot-acht-minutentoespraakjes voor het werk van huis tot huis en tien-tot-vijftien-minutentoespraakjes voor gebruik bij nabezoeken. Sommige Getuigen vonden het later gemakkelijker of meer in hun lijn liggen om korte toespraakjes te gebruiken, gebaseerd op één schriftplaats, zoals bijvoorbeeld Jesaja 2:4 of Johannes 17:3.
Volgens Walter B. Wissman was het houden van bijbelse toespraakjes bij de van-huis-tot-huisprediking en op nabezoeken „een mijlpaal in onze theocratische vooruitgang”. De mensen gingen Gods volk steeds meer met de bijbel vereenzelvigen. R. D. Cantwell zegt: „Het duurde niet lang of men hoorde aan de deur bijna nooit meer de oude beschuldiging dat Jehovah’s getuigen ’boekenverkopers’ waren.”
„Wat is onze van-huis-tot-huisprediking enorm verbeterd!” zegt Myrtle Strain geestdriftig. „Wij behoeven de mensen geen kaart meer te lezen te geven, of een grammofoonplaat voor hen af te draaien, of bij hen thuis in een uur het hele voornemen van God te verklaren. We hebben nu allen geleerd hoe wij aan de deur een kort, goed voorbereid toespraakje moeten houden, met een bepaald thema en ondersteund door twee of drie doeltreffende schriftplaatsen. Wij beschikken over een groot aantal korte toespraakjes, alle gebaseerd op belangrijke, actuele bijbelteksten. Bovendien doen wij zeer veel moeite om de huisbewoner in het gesprek te betrekken.” De mensen hebben dus getuigenis gehad, of zij de boodschap nu aanvaarden of niet.
EEN VALS LICHT AAN DE KAAK STELLEN
Terwijl Jehovah’s getuigen steeds bekwamer werden in het gebruik van de Schrift aan de deuren van de mensen, verloren zij niets van de vurige ijver die hun activiteit in het verleden gekenmerkt had. Zo maakten zij begin 1955 onbevreesd een boodschap bekend die een vals licht aan de kaak stelde.
Op zondag, 3 april 1955, werd er een stoutmoedige oordeelsboodschap tegen de christenheid, en in feite tegen het hele stelsel van valse religie, bekendgemaakt. Dit gebeurde door middel van een openbare lezing die overal op aarde gelijktijdig in vele talen uitgesproken werd. Deze krachtige lezing met als titel „Christenheid of Christendom — Welke is ’het licht der wereld’?” werd door meer dan een half miljoen personen beluisterd.
Jehovah’s dienstknechten wilden de mensen er graag van in kennis stellen dat de christenheid een vals licht is. Mettertijd voldeed het Wachttorengenootschap aan de grote vraag naar deze boodschap door haar in een oplage van 22.000.000 exemplaren in 30 talen in brochurevorm te drukken. Vol verlangen een aandeel aan de verspreiding ervan te hebben, namen duizenden nieuwe verkondigers in april 1955 voor het eerst aan de velddienst deel. Die maand werd er op de gehele aarde een nog nooit eerder bereikt hoogtepunt van 625.256 Koninkrijksverkondigers behaald. Eind juli 1955 zonden Jehovah’s getuigen deze krachtige brochure, vergezeld van een brief, ook per post aan geestelijken en uitgevers.
„HET WOORD” — WIE IS HIJ?
Het aan de kaak stellen van het valse licht van de christenheid viel bij vele geestelijken beslist niet in de smaak, maar dit was bij lange na nog niet de laatste boodschap die zij van Jehovah’s getuigen zouden ontvangen! Vele geestelijken loochenden de goddelijke inspiratie van de Heilige Schrift. Anderen beweerden de bijbel te verdedigen, maar onderwezen godonterende leerstellingen. Een van deze valse leerstellingen was de Drieëenheid. Met betrekking hiertoe ontvingen de geestelijken — of het hun nu beviel of niet — eind 1962 een boodschap van Jehovah’s getuigen.
Ze kwam in de vorm van een 64 bladzijden tellende brochure, getiteld „’Het Woord’ — Wie is hij? volgens Johannes”. Hierin werd de Drieëenheidsleer als onweerlegbaar vals aan de kaak gesteld. Voor november 1962 was er een speciale verspreiding van deze brochure vastgesteld. Ze werd niet alleen door de Koninkrijksverkondigers in het van-huis-tot-huiswerk aangeboden, maar ook elke protestantse en katholieke geestelijke kreeg een exemplaar, vergezeld van een door het Wachttorengenootschap opgesteld schrijven. Op deze wijze werd er een geweldig getuigenis gegeven, waarin erop werd gewezen dat het „Woord” in Johannes 1:1 niet God is, maar de Zoon van God, Jezus Christus, in zijn voormenselijke bestaan.
„CONGRESSEN OP REIS”
De geregelde congressen van Gods volk hebben in niet geringe mate bijgedragen tot het bevorderen van de christelijke moed die het predikingswerk vereist. Enkele daarvan waren in een bepaald opzicht ongewoon en wel doordat het „congressen op reis” waren, waarbij een aantal afgevaardigden van de ene plaats naar de andere, ja, de hele wereld rond, reisde. Welk een verenigende uitwerking hebben deze congressen gehad! Christenen mogen dan al over de ervaringen en activiteiten van hun medegelovigen in andere landen lezen, maar hen te leren kennen en met hen om te gaan is, ondanks bestaande taalbarrières, werkelijk de moeite waard. Hoewel Gods dienstknechten misschien niet in dezelfde taal met elkaar kunnen spreken, spreken zij, ongeacht hun verschillende nationale en raciale achtergrond, toch één taal, de „zuivere taal” der waarheid, die God in zijn onverdiende goedheid aan allen op aarde heeft gegeven die hem liefhebben. — Zef. 3:9.
Een van de opmerkelijkste „congressen op reis” was de „Zegevierende Koninkrijk”-vergadering van Jehovah’s getuigen in 1955. In slechts tien weken tijds werden er in de Verenigde Staten en elders 13 congressen gehouden en vele afgevaardigden bezochten verscheidene daarvan. Eén krant schreef dat dit „waarschijnlijk de grootste massadoortocht van Amerikanen door Europa sinds de invasie van de Geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog” was geweest.
Het Wachttorengenootschap charterde 42 vliegtuigen en 2 schepen (de Arosa Kulm en de Arosa Star). Deze schepen waren in werkelijkheid drijvende congreszalen want elke dag werd de passagiers een geestelijk opbouwend programma geboden.
Een van de Europese congresplaatsen was de Zeppelinwiese in Neurenberg, waar 107.423 personen bijeen kwamen. C. James Woodworth zegt: „Wij in Amerika verheugden ons er immens over te horen dat Jehovah’s getuigen juist daar waar Hitler had geschreeuwd hen ’uit te roeien’, het grootste van al hun ’Zegevierende Koninkrijk’-congressen hadden! Waar was Hitler?”
EEN ROND-DE-WERELDCONGRES
Een gebeurtenis van bijzondere betekenis voor Jehovah’s volk begon op 30 juni 1963 in Milwaukee (Wisconsin) en eindigde op 8 september 1963 in Pasadena (Californië). Dit was het „Eeuwige goede nieuws”-congres van Jehovah’s getuigen — in werkelijkheid een rond-de-wereldcongres dat in meer dan 24 steden werd gehouden. In totaal 583 afgevaardigden namen aan de reis om de wereld deel. De reizigers, die gedeeltelijk verschillende routes volgden, kwamen met duizenden medegelovigen bijeen in steden zoals Londen, Stockholm, München, Jeruzalem, New Delhi, Rangoon, Bangkok, Singapore, Melbourne, Hong Kong, Manila, Seoel en Honolulu.
Vele afgevaardigden van het congres in Londen bezochten het Britse Museum. Daar zagen zij onder andere de Nabonédoskroniek, die ertoe bijdraagt de val van Babylon op 539 v.G.T. te dateren. Interessant was ook de lever van klei, met behulp waarvan in de religie van Babylon waarzeggerij werd beoefend. — Vergelijk Ezechiël 21:21.
De congresdeelnemers die naar bijbelse landen reisden, bezochten vele plaatsen van bijbelse betekenis. Het zien van de befaamde ceders van de Libanon, de vlakten van Moab en het dal van Hinnom vergrootte hun waardering voor Gods Woord.
In het verre Oosten zagen de congresgangers, evenals elders, de resultaten van de religieuze invloed van Babylon. In Wat Po in Bangkok (Thailand) zagen de afgevaardigden een fallussymbool, waarvoor onvruchtbare vrouwen gebeden opzonden in de hoop kinderen te krijgen. In de boeddhistische Wat Sakhet, in diezelfde stad, bezichtigden zij muurschilderingen die zowel het nirwana als een hel van pijniging afbeeldden. De overeenkomsten tussen Dante’s Inferno en wat de afgevaardigden hier afgebeeld zagen, maakten onmiskenbaar duidelijk dat deze beide religieuze opvattingen een gemeenschappelijke oorsprong hebben.
Het aanschouwen van dergelijke kenmerken van valse aanbidding gaf extra betekenis aan de bezielende congreslezing „De voltrekking van het goddelijke oordeel aan de valse religie”. In die toespraak werden de toehoorders meegevoerd naar het oude Babel (Babylon). Toen God de taal van de torenbouwers van die stad verwarde, trokken zij naar andere landen en namen hun onreine religie met zich mee. Deze werd in de verschillende talen beoefend en zo ontstond er een wereldrijk van valse religie. Omdat ze haar oorsprong in Babylon vond, noemt het bijbelboek Openbaring haar „Babylon de Grote” (Openb. 18:2). In verband met die aangrijpende lezing ontvingen de congresgangers het nieuwe, 704 bladzijden tellende Engelse boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules! Het waren in feite twee delen in één band, waarvan het eerste deel de verhouding tussen het oude Babylon en Jehovah’s volk behandelt; deel twee omvat een vers-voor-versbespreking van Openbaring, hoofdstuk 14–22. (Het tweede deel is in 1971 in het Nederlands verschenen onder de titel „Babylon de Grote is gevallen!” Gods koninkrijk heerst!)
VISUELE HULPMIDDELEN DRAGEN TOT HET MAKEN VAN DISCIPELEN BIJ
In de maanden na het congres vervaardigde het Genootschap een tot nadenken stemmende film. „Geweldig!” „Bezielend!” „Onthullend!” „Schokkend!” Dit waren typerende opmerkingen over deze twee uur durende kleurenfilm „De wereld rond met ’eeuwig goed nieuws’”. In deze film krijgt men de in 1963 gehouden wereldomspannende congressen van het „Eeuwige goede nieuws” te zien, waar in totaal 580.509 personen aanwezig waren om te luisteren naar de openbare toespraak „Wanneer God over de gehele aarde als Koning regeert”. Deze film is echter niet louter een reisverslag. Hij laat duidelijk zien dat een stad die thans in puin ligt, nu nog het leven van miljoenen mensen beïnvloedt. Uit die stad — het oude Babylon — stammen symbolen en ceremoniën die tot de levenswijze van bijna alle bewoners der aarde zijn doorgedrongen. Er wordt in onderstreept hoe dringend noodzakelijk het is Babylon de Grote te verlaten. De film geeft een beeld van de hartelijke liefde van ware christenen die op al hun rond-de-wereldcongressen aan de dag werd gelegd. De toeschouwers kunnen zien dat er een organisatie is waarmee men zich, na Babylon de Grote verlaten te hebben, dient te verbinden. Degenen die rechtvaardigheid liefhebben, worden er dan ook toe aangespoord het wereldrijk van valse religie te verlaten en zich aan te sluiten bij de aanbidders van Jehovah. — Openb. 18:4, 5.
In 1963 was het reeds tien jaar geleden dat het Wachttorengenootschap ermee was begonnen films als visuele hulpmiddelen bij het maken van discipelen te gebruiken. Na het internationale congres van 1953 bracht het Genootschap een boeiende film uit, getiteld „De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie”. Dit was de eerste film die het Genootschap bijna veertig jaar na het „Photo-Drama” had vervaardigd. Deze film bleek een geweldig middel te zijn om de toeschouwers een indruk te geven van de omvang van Gods aardse organisatie, de enorme hoeveelheid werk die de Bethelfamilie verzet, de activiteit van Jehovah’s getuigen in het algemeen, hun grote congressen en de soepele en doeltreffende wijze waarop de Nieuwe-Wereldmaatschappij functioneert. H. A. Cantwell verklaart: „Dit was een schitterend middel om pas geïnteresseerde personen te laten zien hoe groot en omvangrijk de organisatie is.”
Andere films die het Genootschap na de grote congressen van 1955 en 1958 uitbracht, waren „Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij” en „Het internationale ’Goddelijke wil’-congres van Jehovah’s getuigen”. Jehovah’s dienstknechten gebruikten de film ook om de „God-is-dood”-filosofie te ontzenuwen. In 1966 produceerde het Wachttorengenootschap de boeiende kleurenfilm „God kan niet liegen”. Deze geloofopbouwende film bewees dat God leeft en bezig is zijn voornemen met betrekking tot de aarde en de mens te verwezenlijken. Kleurenopnamen, afgewisseld door treffende kleurenillustraties, hielpen de toeschouwers zich een voorstelling te maken van belangrijke bijbelse gebeurtenissen en hun betekenis voor ons in deze tijd te begrijpen. Eén toeschouwer zei: „Ik genoot vooral van de film omdat er historische feiten werden gebruikt die een vervulling vormen van bijbelse profetieën en aantonen dat ’God niet liegen kan’. De verscheidene ruïnes bijvoorbeeld die werden getoond, bewijzen iedereen dat God niet gelogen heeft. Sinds ik dit heb gezien, ben ik er nog meer van overtuigd dat datgene wat God over onze tijd en over de toekomst heeft voorzegd, ook geen leugen is.”
De in 1966 eveneens door het Wachttorengenootschap vervaardigde film „Heritage” handelde over de verschillende verleidingen waarmee jonge mensen thans geconfronteerd worden. Angelo C. Manera jr. merkt echter op dat de film liet zien „wat jongelui in de Nieuwe-Wereldmaatschappij verrichten en hoe zij aan deze verleidingen het hoofd bieden en een christelijke handelwijze volgen”. In tegenstelling tot de andere films van het Genootschap had deze film een geluidsspoor en werd hij door tal van televisiestations in Amerika uitgezonden, zodat duizenden hem in hun huiskamer konden zien. „Heritage” werd in Amerika ook op kringvergaderingen en andere openbare bijeenkomsten vertoond.
In de laatste jaren hebben de kringopzieners tijdens hun bezoeken aan de gemeenten van Gods volk op openbare vergaderingen dia’s vertoond. De eerste dialezing werd in september 1970 gehouden. De titel hiervan was „Een bezoek aan het hoofdbureau van Jehovah’s getuigen” en had tot doel de mensen zodanig met Gods organisatie te laten kennismaken dat zij ertoe aangespoord zouden worden een juiste handelwijze te volgen. Een andere dialezing — „Een blik van nabij op de kerken” — hielp de aanwezigen te beseffen dat in de kerken van de christenheid geen mensen thuishoren die waarheid en rechtvaardigheid liefhebben. In deze mensen werd niet alleen de wens gewekt zich af te scheiden van het wereldrijk van valse religie, maar zij werden er ook toe aangespoord anderen te helpen uit Babylon de Grote te vluchten. Dit zijn slechts enkele van de dialezingen die de kringopzieners hielden en door middel waarvan bijbels onderricht werd gegeven.
IETS NIEUWS EN OPWINDENDS!
„Luister naar Daniëls woorden voor onze tijd.” Herinnert u zich dat programma-onderdeel van de in 1966 gehouden „Gods zonen der bevrijding”-districtsvergaderingen nog? Terwijl de afgevaardigden naar de toespraak luisterden, gebeurde er plotseling iets verrassends. Uit de luidspreker klonken verschillende stemmen, die Daniël, de drie getrouwe Hebreeën en zelfs engelen voorstelden. Er weerklonk muziek, en de drie Hebreeën kregen een laatste kans om voor het gouden beeld neer te vallen dat Nebukadnezar in de vlakte van Dura had opgericht. Zij bewaarden echter standvastig hun rechtschapenheid en weigerden neer te vallen, en Jehovah bevrijdde hen. — Dan., hfdst. 3.
Dit was een nieuwe en heel andere methode om bijbels onderricht te geven. De toehoorders hadden het gevoel alsof zij in het oude Babylon waren verplaatst. Al even geestdriftig waren zij over de vertoning van „Zie Jeremia’s volharding, noodzakelijk in onze tijd”. De aanwezigen „zágen” werkelijk de volharding van Jeremia. Voor hun ogen speelde zich een bijbels drama af waarin gekostumeerde acteurs het leven en de tijd van die Hebreeuwse profeet uit het oude Jeruzalem uitbeeldden. De uitwerking die dit drama op de aanwezigen had, werd nog vergroot door geluidseffecten. Allen werden zich nog meer bewust van Jeremia’s zware geloofsbeproeving en getrouwheid — zoals hij daar helemaal alleen stond te midden van een joelende menigte die zijn leven eiste. Hoezeer werd hierdoor beklemtoond welk een vertrouwen aanbidders van Jehovah in hun God moeten stellen! Ook werden zij diep doordrongen van de noodzaak om, zelfs met de dood voor ogen, in Gods dienst te volharden!
Met het jaar 1966 begon er dus iets nieuws — een nieuwe methode om op congressen van Gods volk te onderwijzen. In de jaren sinds 1966 zijn bijbelse drama’s een geregeld programma-onderdeel van de congressen van Jehovah’s volk geweest. Vaak werden ze eerst bij diploma-uitreikingen van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead opgevoerd, waarbij studenten dan mensen van vroeger en nu uitbeeldden.
James W. Filson zegt over de zegeningen en voordelen van deze drama’s: „Ik geloof dat de bijbelse drama’s een uitstekend hulpmiddel zijn om ons de vermaningen en raad van de bijbel in te scherpen.” De congresdrama’s hebben enkelen er zelfs toe gebracht zonden te belijden en om geestelijke hulp te vragen. — Spr. 28:13; Jak. 5:13-20.
ONDERSTEUNERS VAN GODS KONINKRIJK EN VAN GEEN ANDERE REGERING
Jehovah’s christelijke getuigen ondersteunen Gods koninkrijk. Dit hebben zij in de loop der jaren herhaaldelijk getoond. Laten wij bijvoorbeeld eens een kwart eeuw teruggaan naar dinsdag, 1 augustus 1950 — de „Dag der theocratische toewijding” op het „Toename der Theocratie”-congres van Jehovah’s getuigen. In zijn toespraak „De toename van Zijn regering” voerde broeder Knorr talrijke bewijzen aan die de door religieuze tegenstanders geuite beschuldiging dat Jehovah’s getuigen het communisme ondersteunden, als volkomen vals aan de kaak stelden. Niet alleen hadden verscheidene afdelingen van de regering der Verenigde Staten geweigerd de Getuigen op de lijst van omverwerpende organisaties en communistische mantelorganisaties te plaatsen, maar ook bewees het door het Wachttorengenootschap zelf gepubliceerde verslag sinds 1879 onomstotelijk dat Jehovah’s dienstknechten tegen het communisme zijn. Broeder Knorr toonde duidelijk aan dat niet het ware christendom, maar de huichelachtige christenheid de weg tot het ontstaan en de groei van het atheïstische communisme baant! In aansluiting op die lezing legde de president van het Genootschap een verklaring en resolutie tegen het communisme voor, die door de 84.950 aanwezigen enthousiast werd aangenomen.
Enkele jaren later namen 462.936 afgevaardigden van 199 congressen van Jehovah’s getuigen, die tussen juni 1956 en februari 1957 werden gehouden, unaniem een verzoekschrift aan. Elk congres zond een exemplaar van dat verzoekschrift aan Nikolaj A. Boelganin, de toenmalige minister-president van de U.S.S.R. In het verzoekschrift stond beschreven op welke wrede wijze Jehovah’s getuigen in Rusland en Siberië werden behandeld. Er werd in verzocht de in gevangenschap verkerende Getuigen vrij te laten en hun toe te staan zich te organiseren. Verder werd erin verzocht hun toestemming te verlenen normaal contact te onderhouden met hun besturende lichaam, alsook bijbelse lectuur te publiceren en te importeren. Het verzoekschrift vestigde er de aandacht op dat Jehovah’s getuigen het Koninkrijk prediken en daarbij noch politieke belangen noch politieke banden hebben. Bovendien werd in het verzoekschrift het voorstel gedaan tot een gesprek tussen vertegenwoordigers van de Watch Tower Bible and Tract Society en van de Russische regering. Men stelde voor een delegatie van Getuigen toestemming te verlenen voor dit doel naar Moskou te komen, alsook de verscheidene kampen te bezoeken waar getuigen van Jehovah geïnterneerd waren.
Op 1 maart 1957 zonden de zeven bestuursleden van de Watch Tower Society een door hen gezamenlijk ondertekend verzoekschrift aan de Russische regering. De communisten gaven hier geen antwoord op, noch bevestigden zij de ontvangst. Niettemin zijn Jehovah’s getuigen in Rusland er als ondersteuners van Gods koninkrijk en van geen andere regering vrijmoedig mee voortgegaan Gods Woord te verkondigen.
Jehovah’s getuigen zijn niet alleen onwrikbaar voor Gods koninkrijk opgekomen, maar zij hebben er ook de aandacht op gevestigd hoe de geestelijkheid van de christenheid in dit opzicht in gebreke is gebleven. Op vrijdag, 1 augustus 1958, nam Gods volk op het internationale „Goddelijke wil”-congres daarom een betekenisvolle resolutie aan. Men had er bij de congresgangers op aangedrongen voor het middagprogramma aanwezig te zijn en 194.418 personen hadden hieraan gehoor gegeven. Zij luisterden aandachtig toen F. W. Franz, de vice-president van het Wachttorengenootschap, over het onderwerp „Waarom dit congres een resolutie dient aan te nemen” sprak. Na hem sprak broeder Knorr, die in krachtige bewoordingen een resolutie voorlegde, waarin de geestelijkheid van de christenheid aan de kaak werd gesteld als de meest laakbare klasse die thans op aarde leeft. Hierin werden ook opnieuw de theocratische beginselen van Jehovah’s volk bevestigd, terwijl er vrijmoedig in werd verklaard dat Gods koninkrijk onder Christus het enige middel tot redding is en dat Jehovah’s getuigen vastbesloten waren dit koninkrijk zonder onderbreking in liefde, vrede en eenheid te prediken totdat Jehovah het getuigeniswerk in Armageddon tot een einde zal brengen. Broeder Knorr stelde voor de resolutie onveranderd aan te nemen. Nadat iemand anders dit voorstel ondersteund had, vroeg hij de talrijke aanwezigen of zij met de resolutie instemden, waarop allen unaniem met een luid Ja antwoordden.
Later werden er 72.348.403 traktaten met deze resolutie in 53 talen gedrukt en wereldomvattend verspreid, merendeels in december 1958. De resolutie en de begeleidende lezing vonden eveneens een grote verbreiding door De Wachttoren van 15 januari 1959.
Had de verspreiding succes? Jazeker. Peter D’Mura schrijft bijvoorbeeld: „In de lente van 1959 leerde ik een jonge man kennen die er door de resolutie toe werd bewogen kennis te nemen van de waarheid, zich aan God opdroeg en later in de pioniersdienst ging.” En C. James Woodworth zegt: „Enkelen hier in de gemeenten van Cleveland (Ohio) die nu actieve, opgedragen en gedoopte getuigen van Jehovah zijn, begonnen hun uittocht uit Babylon de Grote door het lezen van deze resolutie en door het aanbod van een bijbelstudie te aanvaarden.” — Openb. 18:4.
Tijdens hun „Eeuwige goede nieuws”-congres, dat in het jaar 1963 rond de wereld werd gehouden, hadden Jehovah’s dienstknechten een uitstekende gelegenheid te tonen dat zij Gods koninkrijk en geen andere regering ondersteunden. Zij namen enthousiast een resolutie aan waardoor zij bekendmaakten dat zij Jehovah als de Eeuwige Soeverein van het universum erkennen en weigeren het politieke beeld, de Verenigde Naties, afgodische aanbidding te schenken, zoals de natiën dit gedaan hebben, die door onzichtbare goddeloze geesten naar Armageddon geleid worden (Openb. 13:11-18; 16:14, 16). In plaats daarvan waren Jehovah’s getuigen, met de hulp van de engelen die onder leiding van Christus staan en Gods heilige geest en Woord, vastbesloten ermee voort te gaan alle volken het „eeuwige goede nieuws” betreffende Gods Messiaanse koninkrijk en zijn oordelen bekend te maken (Openb. 14:6). Nadat 454.977 personen op het „Eeuwige goede nieuws”-congres rond de wereld deze resolutie hadden aangenomen, werd ze ook op nationale congressen aangenomen. Bovendien werd ze in De Wachttoren van 1 januari 1964 in 66 talen gepubliceerd en aldus wereldomvattend verbreid.
Te zamen met de inleidende lezing „Waarom wij allen een resolutie dienen aan te nemen”, bevatte deze verstrekkende resolutie alle zeven plagen van Openbaring, hoofdstuk zestien. Ze omvatte derhalve de oordeelsboodschappen die Gods volk eerder in zeven achtereenvolgende resoluties op congressen in de jaren 1922 tot 1928 voorgelegd waren. Op deze wijze verklaarden honderdduizenden die niet aanwezig waren geweest bij het aannemen van die vroegere resoluties, door deze ene uitgebreide resolutie in het openbaar dat zij het uitgieten van de plagen van Jehovah, die in Openbaring hoofdstuk zestien profetisch staan beschreven, ondersteunden. Wederom toonden Jehovah’s dienstknechten heel duidelijk dat zij geen andere regering of politieke regeling ondersteunen dan Gods koninkrijk.
Op de „Vrede op aarde”-congressen in 1969 werd in de lezing „Laatste weeën over vijanden van vrede met God” het blazen op de zeven symbolische trompetten behandeld, waarnaar in Openbaring, de hoofdstukken 8 tot 11, verwezen wordt. Deze lezing werd gevolgd door een krachtige Verklaring, waarin werd bewezen dat vrede met de Schepper alleen door middel van zijn Messiaanse koninkrijk kon komen. Door de Verklaring te aanvaarden, bevestigde Jehovah’s volk dat Gods oordelen tegen de christenheid zijn gericht. Zij verklaarden zich volkomen neutraal met betrekking tot alle politieke geschillen en lieten er geen twijfel over bestaan dat zij volkomen op Gods koninkrijk vertrouwden en niet zouden ophouden er tot alle natiën over te prediken totdat het einde komt.
Op het internationale „Goddelijke Zegepraal”-congres, dat tussen juni 1973 en januari 1974 in verschillende steden overal op aarde werd gehouden, toonden Jehovah’s getuigen opnieuw dat zij ondersteuners van Gods koninkrijk en van geen andere regering zijn. In een van de congreslezingen, „Rijkdom verwerven voor de nieuwe Koning der aarde”, werd Jezus’ boeiende gelijkenis van de minen belicht (Luk. 19:11-27). Na deze lezing legde de spreker een Verklaring en Resolutie voor, die daarna door de congresdeelnemers met een luid Ja werd aangenomen. De resolutie wees er onder andere op dat de 2520 jaar durende tijden der heidenen met de verwoesting van het aardse Jeruzalem in 607 v.G.T. waren begonnen en hun volledige vervulling bereikten ten aanzien van het „hemelse Jeruzalem”, waar Jezus Christus in 1914 G.T. als de Messiaanse koning werd geïnstalleerd (Hebr. 12:22). Er werd opgemerkt dat de mensenwereld nog steeds gewaarschuwd moest worden voor de ophanden zijnde „grote verdrukking” (Matth. 24:21). Jehovah’s christelijke getuigen namen het vaste besluit geloof in de Goddelijke Zegepraal te blijven stellen en ermee voort te gaan de waarschuwing te laten weerklinken en Gods Messiaanse koninkrijk als het geneesmiddel voor de bedroefde mensheid bekend te maken.
Het is derhalve een vaststaand feit dat Jehovah’s dienstknechten ondersteuners zijn van Gods koninkrijk en van geen andere regering. Het goede nieuws van dàt koninkrijk prediken zij wereldomvattend. Zij hebben hun trouw aan Gods Messiaanse koninkrijk herhaaldelijk bewezen en blijven dit ook overal op aarde doen.
GEESTELIJK VOEDSEL TE RECHTER TIJD
Hoe hebben Jehovah’s getuigen hun sterke positie als ondersteuners van Gods koninkrijk kunnen handhaven? Hoe zijn zij erin geslaagd „vast in het geloof” te blijven terwijl anderen hun geloof verliezen? (1 Kor. 16:13) Dit is mogelijk geweest omdat Jehovah God door middel van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse goedgunstig geestelijk voedsel te rechter tijd heeft verschaft. — Matth. 24:45-47.
Neem bijvoorbeeld eens de jaren 1960. Overal in de Verenigde Staten blies toen een wind van religieuze en sociale veranderingen. Het kwam steeds vaker voor dat vele geestelijken van de christenheid gedeelten van de bijbel als mythen beschouwden en de bijbelse zedenwetten als ouderwets van de hand wezen. Sommigen zeiden zelfs: „God is dood.”
In die jaren waren sociale, psychologische, politieke en economische factoren in de Verenigde Staten aanleiding tot rassenonlusten en zelfs gewelddaad. In de zogenoemde „lange, hete zomer” van 1964 werden in Mississippi bijvoorbeeld drie strijders voor burgerrechten vermoord en was er ook overal in het zuiden van het land beroering. Ook steden in het noorden werden erdoor getroffen. Sommige schudden op hun grondvesten door ongeregeldheden. Alleen al bij gevechten, plunderingen en brandstichtingen door het gepeupel bij de onlusten in Los Angeles van 11 tot 16 augustus 1965 kwamen vijfendertig personen om het leven en werd de schade op $200.000.000 geschat.
Te midden van deze religieuze en sociale onrust bleven Jehovah’s getuigen in de Verenigde Staten en in andere landen op Jehovah vertrouwen en hielden zij vast aan zijn Woord. Hij zorgde er van zijn kant voor dat zij op juiste wijze geleid werden. Tijdens de „Moedige bedienaren”-districtsvergaderingen in 1962 trokken zij bijvoorbeeld zeer veel voordeel uit de lezingen over „’Wees onderworpen’ — aan wie?”, „Onderwerping aan ’Superieure Autoriteiten’ — Waarom?” en soortgelijke onderwerpen. Deze uiterst belangrijke inlichtingen werden later in De Wachttoren gepubliceerd. (Zie de uitgaven van 15 januari tot en met 15 februari 1963.)
Daarin werd duidelijk gemaakt dat de in Romeinen hoofdstuk 13 genoemde „superieure autoriteiten” of „hogere machten” wereldse regeringsautoriteiten zijn, die Jehovah nog toestaat hun verantwoordelijke positie te bekleden. Alle huidige dienstknechten van God werden ertoe aangespoord in relatieve onderworpenheid aan de superieure regeringsautoriteiten te zijn en de wetten van aardse regeringen die niet in strijd zijn met Gods wet, niet te minachten. — Rom. 13:1-7; Hand. 5:29.
„Wat heeft Jehovah ons toch wijs in onze verhouding tot de politieke heersers van de wereld geleid!” roept L. E. Reusch uit en voegt eraan toe: „Hoe konden wij weten dat in 1964 de kwestie inzake burgerrechten zich zo zou toespitsen dat ze tot ongeregeldheden en zowel openlijke gewelddadigheid als passieve burgerlijke ongehoorzaamheid zou leiden? . . . Wij zouden misschien net zo gedacht hebben als de geestelijken, die in protestmarsen meeliepen en stelling namen in de sociale problemen van de dag. Op de districtsvergaderingen in de zomer van 1962 ontvingen wij dus werkelijk ’voedsel te rechter tijd’ [Matth. 24:45]. . . . Er werd duidelijk uiteengezet dat wij relatief onderworpen moesten zijn, wat ons geholpen heeft onze positie voor het aangezicht van Jehovah en de politieke autoriteiten, die hij laat bestaan totdat de Koninkrijksheerschappij van Jezus Christus hen verwijdert, te bewaren.”
Ja, Jehovah God heeft werkelijk geestelijk voedsel in overvloed verschaft. Men behoeft alleen maar naar een boekenplank te kijken waarop de boeken staan die de Watch Tower Society in de laatste jaren uitgegeven heeft! Daaronder vinden wij het in 1958 (Nederlands: 1961) uitgegeven boek „Uw wil geschiede op aarde”, waarin het boek Daniël wordt behandeld. Een vers-voor-versbespreking van het gehele boek Openbaring vindt men in de boeken ’Dan is Gods mysterie voleindigd’ en „Babylon de Grote is gevallen!” Gods koninkrijk heerst! Het boek „De natiën zullen weten dat ik Jehovah ben” — Hoe?, dat in 1971 (Nederlands: 1972) werd uitgegeven, bespreekt de profetie van Ezechiël, en de vervulling van de herstellingsprofetieën van Haggaï en Zacharia wordt vanuit het twintigste-eeuwse gezichtspunt beschouwd in Het herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!
Voor zowel oud als jong zijn overvloedige geestelijke voorzieningen getroffen. Reeds in 1958 (Nederlands: 1960) werd het boek Van het verloren naar het herwonnen Paradijs uitgegeven, dat in eenvoudige taal is geschreven en rijkelijk geïllustreerd is. In 1971 (Nederlands: 1972) droeg het 192 bladzijden tellende boek Naar de Grote Onderwijzer luisteren ertoe bij een ’generatiekloof’ te vermijden! De bedoeling van dit boek is dat ouders het met hun kinderen lezen, en de eenvoudige taal en prachtige illustraties geven kinderen het gevoel dat het ’voor hen’ is geschreven.
NADRUK GELEGD OP HET MAKEN VAN DISCIPELEN
Enkele van de christelijke publikaties die Jehovah’s volk ter beschikking staan, hebben speciaal ten doel hen te helpen hun opdracht om het goede nieuws te prediken en discipelen te maken, ten uitvoer te brengen (Matth. 24:14; 28:19, 20). Een van deze boeken was „God zij waarachtig”, dat oorspronkelijk in 1946 (Nederlands: 1953) werd uitgegeven. Het behandelde fundamentele bijbelse leerstellingen. Het in 1950 (Nederlands: 1952) verschenen boek „Dit betekent eeuwig leven” verschafte inlichtingen over diepere bijbelse onderwerpen en de christelijke levenswijze. Ook het in 1965 (Nederlands: 1966) uitgegeven boek „Dingen waarin God onmogelijk kan liegen” is in de handen van de Koninkrijksverkondigers als een fundamenteel hulpmiddel voor bijbelstudie zeer nuttig gebleken.
Jehovah’s dienstknechten worden voortdurend van middelen voorzien die zij voor de prediking en het maken van discipelen nodig hebben. C. W. Barber herinnert zich de districtsvergaderingen van 1967 en noemt iets dat hij als een „nieuwigheid” betitelt. Hij zegt: „Jehovah’s organisatie zorgt altijd voor dingen om geestdriftig en verheugd over te zijn. Ditmaal was het een nieuw soort van velddienstlectuur, een klein gebonden boek getiteld ’Is de mens ontstaan door evolutie of door schepping?’ . . . het zou voor 25 dollarcent worden aangeboden. Het was van het begin af aan duidelijk dat het alle denkende mensen enorm zou aanspreken.”
De Koninkrijksverkondigers hebben miljoenen exemplaren van dit boek in de velddienst verspreid. In mei 1968 werden er speciale krachtsinspanningen gedaan om het in de handen van onderwijzers en leraren te leggen, en met uitstekende resultaten. Marie Gibbard zegt: „Een onderwijzer in White Plains (New York) is nu een gedoopte Getuige omdat een twaalfjarige leerling hem een exemplaar verspreidde en men zijn belangstelling daarna verder opwekte door hem na te bezoeken.”
IETS DAT HET WERK IN DE KOMENDE JAREN ZAL BEÏNVLOEDEN!
Nog een opmerkelijke nieuwigheid kwam in 1968. In de aankondiging van de „Goed nieuws voor alle natiën”-districtsvergaderingen zei De Wachttoren: „Voor de vrijdag staat er iets op het schema waar u niet alleen van zult genieten, maar wat ongetwijfeld ook een verrassing voor u zal zijn, want dit zal van grote invloed zijn op het werk dat wij gedurende de voor ons liggende jaren zullen verrichten.”
Jehovah’s dienstknechten waren nieuwsgierig. Wat kou deze nieuwe ontwikkeling zijn? Het antwoord kwam na de krachtige thematoespraak „Het ’goede nieuws’ van een wereld zonder valse religie”. Aan het eind van de lezing werd er een nieuw, 192 bladzijden tellend bijbelstudiehulpmiddel in zakformaat verkrijgbaar gesteld. Dit boek, De waarheid die tot eeuwig leven leidt, werd met grote geestdrift ontvangen. „Wie is God?”, „Waar zijn de doden?”, „Waarom heeft God goddeloosheid tot onze tijd toegelaten?”, „De laatste dagen van dit goddeloze samenstel van dingen”, „Een gelukkig gezinsleven opbouwen”, „De ware aanbidding — een levenswijze” — zo luidden enkele boeiende hoofdstukken van dit boek. De nieuwe publikatie zou de leerling van begin tot eind bij de stof betrekken.
De congresafgevaardigden stond echter nog een verrassing te wachten. Het nieuwe Waarheid-boek zou in een zesmaands bijbelstudieprogramma gebruikt worden. Wegens de wijze waarop dit boek de leerling bij de stof betrok, zou deze zich doorgaans tegen de tijd dat het uit was, vóór of tegen de waarheid hebben uitgesproken. Jehovah’s getuigen zouden niet meer jaren achtereen de bijbel met iemand bestuderen zonder dat de leerling positieve geestelijke vorderingen maakte en overeenkomstig de verkregen kennis handelde.
EEN VOORZIENING TE RECHTER TIJD
Tussen 1960 en 1965 waren er jaarlijks ongeveer 60.000 dopelingen geweest. In 1966 daalde dit aantal echter tot 58.904. Onder deze omstandigheden kon men zich terecht afvragen of het werk achteruit ging. De tijd bewees dat dit niet het geval was.
Tijdens het dienstjaar 1967 werden er 74.981 personen gedoopt. Dit was een opleving en gaf weer reden tot optimisme. Toen kwam 1968 èn het Waarheid-boek met het zesmaandse bijbelstudieprogramma. Edgar C. Kennedy merkt op: „Velen brachten het in verband met de twee jaar daarvoor gedane aankondiging dat in 1975 6000 jaar [van ’s mensen bestaan op aarde] zouden eindigen.” C. W. Barber spreekt eveneens over „de kortheid en dringendheid van de tijd” en noemt 1968 een „keerpunt”. Hij zegt: „Overal werden de broeders wakker en namen energiek deze ’gemakkelijkere’ methode om het goede nieuws te verbreiden ter hand. Het aantal verkondigers begon overal op aarde weer te stijgen. De hoorders begonnen daders van het werk te worden. . . . Jehovah had werkelijk het tot stand komen van dit kleine maar machtige hulpmiddel om discipelen te maken, geleid.”
Het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt heeft een verbazingwekkende oplage gehad. Wist u dat het thans in 91 talen uitgegeven wordt? Bovendien zijn er in de zes jaar sinds het verkrijgbaar werd gesteld, 74.000.000 exemplaren van gedrukt. Dit bijbelstudiehulpmiddel heeft honderdduizenden personen geholpen tot een nauwkeurige kennis van de Schrift te komen en ’het woord des levens stevig vast te grijpen’ (Fil. 2:16). Hoewel het Waarheid-boek niet het enige boek is dat Jehovah’s getuigen gebruiken als zij de bijbel met de mensen bestuderen, zijn ongetwijfeld de meeste van de 1.351.404 huisbijbelstudies die Jehovah’s getuigen thans over de hele wereld in de huizen van de mensen houden, op het uitstekende schriftuurlijke materiaal gebaseerd dat in deze publikatie te vinden is.
EEN VLOED VAN LECTUUR DIE JEHOVAH’S KONINKRIJK AANKONDIGT
Thans wordt het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk op de gehele aarde gepredikt. En wat geen geringe rol in dat werk speelt, is een ware vloed van lectuur die Jehovah’s koninkrijk aankondigt. Neem bijvoorbeeld De Wachttoren eens. De eerste uitgave (van juli 1879) van Zion’s Watch Tower, zoals het tijdschrift toen werd genoemd, had een oplage van slechts 6000 exemplaren. Nu, in 1976, worden er van elke uitgave gemiddeld 10 miljoen exemplaren in 78 talen gedrukt.
Sinds 1879 zijn de naam en het formaat van De Wachttoren enkele malen veranderd. Oorspronkelijk stond het tijdschrift bekend als Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence. Thans leest men op de omslag: „De Wachttoren, aankondiger van Jehovah’s koninkrijk.” Jarenlang werd de omslag van De Wachttoren in zwartwit gedrukt. Met de uitgave van 1 januari 1939 werd er vervolgens een nieuwe, gekleurde omslag ingevoerd. Het blad had toen grotere, maar minder bladzijden dan nu. De uitgave van 15 augustus 1950, die op het „Toename der Theocratie”-congres van Jehovah’s getuigen uitkwam, had een hele nieuwe omslag, bevatte kleurige illustraties en had in plaats van zestien nu tweeëndertig bladzijden. Heeft De Wachttoren tot de toename der theocratie bijgedragen? Beslist! U zult ongetwijfeld verbaasd zijn te vernemen dat er alleen al in de dienstjaren 1942 tot 1974 2.836.041.443 exemplaren van De Wachttoren zijn gedrukt!
Ontwaakt!, het zustertijdschrift van De Wachttoren, is de opvolger van Het gouden tijdperk en het tijdschrift Vertroosting. Vanaf de eerste uitgave (22 augustus 1946) heeft Ontwaakt! de zekere hoop weerspiegeld dat Gods rechtvaardige nieuwe ordening in dit huidige geslacht ingevoerd wordt. Ook dit tijdschrift maakt deel uit van de grote vloed van lectuur die het Koninkrijk aankondigt. In de dienstjaren 1942 tot 1974 zijn er maar liefst 2.600.751.501 exemplaren van Ontwaakt! (en Vertroosting) gedrukt!
Wat niet over het hoofd gezien mag worden, is de vloed van gebonden boeken die Jehovah’s koninkrijk aankondigen, met inbegrip van het in 1973 (Nederlands: 1974) uitgegeven boek Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen. Het verbaast u misschien te weten dat het Wachttorengenootschap van 1942 tot het dienstjaar 1974 352.513.470 gebonden boeken op het hoofdbureau en in andere drukkerijen overal op aarde heeft gedrukt.
UITBREIDING VAN DE DRUKKERIJEN
Deze steeds toenemende vloed van bijbelse lectuur heeft een voortdurende uitbreiding van de drukkerijen van het Wachttorengenootschap noodzakelijk gemaakt, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in verscheidene andere landen der aarde. In 1927 betrok het Genootschap het moderne, vuurbestendige gebouw van gewapend beton aan de Adams Street 117, Brooklyn, New York. Met een vloeroppervlakte van 6500 vierkante meter scheen dat gebouw zeer ruim te zijn, maar het versnelde tempo van het werk dat bestaat in het prediken van het Koninkrijk en het maken van discipelen eiste spoedig een uitbreiding van de drukkerij van het Genootschap.
Een belangrijke stap in deze richting maakte broeder Knorr op 8 augustus 1946 op het „Theocratische Congres der Verheugde Natiën” bekend. Hij deelde zijn toehoorders mee dat de drukkerij en het Bethelhuis in Brooklyn uitgebreid zouden worden. Zo werd het pand naast de oorspronkelijke drukkerij gekocht, ontruimd en daarna afgebroken. Het graafwerk voor de nieuwe drukkerij begon op 6 december 1948 en in januari 1949 werd met de bouw begonnen. Toen het negen verdiepingen hoge nieuwe betonnen gebouw gereed was, was de oorspronkelijke vloeroppervlakte bijna verdubbeld. In 1950 besloeg de drukkerij van het Genootschap aan de Adams Street 117 een heel huizenblok.
In 1954 voltooide het Wachttorengenootschap een nieuw gebouw aan de Bigelow Boulevard 4100 in Pittsburgh (Pennsylvania). Grant Suiter zegt: „Dit gebouw is niet alleen de zetel waar het Genootschap officieel geregistreerd staat, maar ook de plaats waar de corporatie van Pennsylvania haar jaarvergaderingen houdt, en hierin bevindt zich eveneens een Koninkrijkszaal”, die door enkele gemeenten van Jehovah’s getuigen wordt gebruikt. Daarin werd ook enkele jaren — tot 4 mei 1974 — een van de Koninkrijksbedieningsscholen geleid.
In het midden van de jaren vijftig breidde het Koninkrijkspredikingswerk zich in een zeer snel tempo uit. Enkele jaren daarvoor, in 1944, had het Genootschap 17.897.998 exemplaren van De Wachttoren en Vertroosting (nu Ontwaakt!) gedrukt. In 1954 waren dit er echter in totaal 57.396.810. Een uitbreiding van de drukkerijruimte in Brooklyn (New York) was dus dringend noodzakelijk. In het voorjaar van 1955 begon men daarom met het graafwerk voor een nieuwe drukkerij en in 1956 kwam dit dertien verdiepingen hoge gebouw gereed. Dit aan de Sands Street 77 gelegen gebouw, „The Watchtower Building” genoemd, heeft een vloeroppervlakte van 17.837 vierkante meter, dus meer dan de drukkerij aan de Adams Street 117, waarmee het door een lucht brug verbonden is. In 1958 kocht het Genootschap een negen verdiepingen hoge fabriek in een aangrenzend huizenblok, die bijna uitsluitend voor opslagruimte wordt gebruikt.
In het midden van de jaren zestig waren er over de hele wereld meer dan een miljoen Koninkrijksverkondigers. Wederom was de drukkerijruimte van het Genootschap in Brooklyn te klein geworden en dus begon men in 1966 in een aan de andere drukkerijen grenzend blok met de bouw van een nieuwe grote drukkerij. Met dit elf verdiepingen hoge gebouw, dat op 31 januari 1968 werd ingewijd, werd aan het Wachttorendrukkerijcomplex 20.995 vierkante meter vloeroppervlakte toegevoegd. Nu besloegen de drukkerijgebouwen van het Genootschap in Brooklyn, die door luchtbruggen met elkaar verbonden werden, vier huizenblokken.
Eind 1969 nam de uitbreiding met een enorme sprong toe. Op 25 november 1969 kocht de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., namelijk het reusachtige, 10 gebouwen omvattende complex van de farmaceutische fabriek Squibb in Brooklyn. Door deze koop werd aan het hoofdbureau van het Genootschap 58.788 vierkante meter vloeroppervlakte toegevoegd. C. W. Barber herinnert zich nog hoe hij jaren geleden eens naar de bouw van het Squibb-complex had staan kijken. Jehovah’s organisatie had daar grond trachten te krijgen, maar de firma Squibb was erin geslaagd de grond te kopen. Broeder Barber zegt: „Squibb kwam voor heel wat moeilijkheden te staan, want doordat de grond daar zo zanderig was, viel het niet mee er een fundament voor hun gebouw te leggen.” Hij voegt eraan toe: „Zij trokken er ten slotte een groep prachtige gebouwen op en ik dacht er vaak aan hoe geweldig het zou zijn als het Genootschap deze bezat. En ziedaar, dit was nu het geval!”
UITBREIDING VAN HET BETHELHUIS HOUDT GELIJKE TRED
De uitbreiding van de drukkerij van het Wachttorengenootschap in Brooklyn vereiste natuurlijk een evenredige uitbreiding van het Bethelhuis. Om deze reden werd er in 1950 een twaalf verdiepingen hoog gebouw aan het huis toegevoegd. Maar het aantal medewerkers van het hoofdbureau bleef toenemen. Op 8 december 1958 werd daarom met de afbraak begonnen van de oude gebouwen die op een aangrenzend terrein stonden, waar een nieuw Bethelhuis aan Columbia Heights in Brooklyn gebouwd zou worden. De bouwwerkzaamheden daaraan begonnen in 1959 en het duurde niet lang of de twaalf verdiepingen hoge bijbouw was gereed. Op maandagavond, 10 oktober 1960, vond in de prachtige Koninkrijkszaal van het nieuwe gebouw de inwijding plaats. Aanwezig waren leden van de Bethelfamilie en broeders die aan de bouw gewerkt hadden, in totaal 630 personen. De medewerkers van het hoofdbureau zelf waren van 355 in 1950 tot 607 in 1960 toegenomen.
In 1965 werd het stadsdeel waarin het Bethelhuis ligt — Brooklyn Heights — New York city’s eerste „historische wijk” genoemd. Hoewel het Genootschap nog een woongebouw van twaalf verdiepingen had willen oprichten, kwam men aan de wensen van de commissie voor de monumentenzorg tegemoet en wijzigde dienovereenkomstig de bouwplannen. De voorgevels van drie oude gebouwen liet men staan en daarachter werd een gebouw van zeven verdiepingen opgetrokken en met de oude gevels verbonden. Dit nieuwe gebouw aan Columbia Heights 119 werd op 2 mei 1969 ingewijd. Ernaast ligt een groot woongebouw dat het eigendom van Jehovah’s getuigen is en een groot gedeelte daarvan werd gebruikt om er medewerkers van het hoofdbureau te huisvesten. Overigens was de Bethelfamilie (de geregelde en tijdelijke werkers in Brooklyn en op de boerderijen van het Genootschap) tegen het eind van het dienstjaar 1970 tot 1449 personen toegenomen. Bovendien woonden er toen 70 studenten van de Gileadschool op het hoofdbureau, hetgeen het totaal op 1519 bracht om zoveel mensen onder te brengen, huurde het Genootschap drie verdiepingen van het nabijgelegen Towers Hotel. [In 1975 heeft het Genootschap het Towers Hotel gekocht.]
DE UITBREIDING GAAT VOORT
Het bleef echter niet bij deze uitbreidingen. „In 1964 ondernam het Genootschap stappen om een gedeelte van de Koninkrijksboerderij, waaronder ook de gebouwen die vroeger door de Wachttoren-Bijbelschool Gilead [nabij South Lansing (New York)] werden gebruikt, te verkopen”, zo zegt Grant Suiter. Enkele jaren later vond de verkoop plaats, waarmee de omvang van de boerderij kleiner werd.
Ondertussen had de bestuursraad van de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., bij Pine Bush (New York) land gekocht. De oorspronkelijke, 330 ha grote boerderij daar werd in 1963 verkregen en werd de Wachttoren-boerderij genoemd. In 1968 werd daar een mooi woonhuis gebouwd en later volgden er nog meer gebouwen. Mettertijd kocht men in de nabijheid daarvan nog een boerderij. Thans omvatten de beide Wachttoren-boerderijen te zamen 688 ha land.
De Wachttoren-boerderijen leveren groenten, fruit, vlees en melkprodukten voor de medewerkers op het hoofdbureau van het Genootschap. Bovendien bevinden zich op boerderij No. 1 onder andere twee drukkerijen. In drukkerij No. 1 staan 4 rotatiepersen, die elk 12.500 tijdschriften per uur kunnen drukken. Drukkerij No. 2 heeft voldoende ruimte voor papieropslag en voor nog 14 rotatiepersen en andere machines. Er zijn daar reeds zes rotatiepersen in bedrijf, zodat er in de beide drukkerijen in totaal tien persen draaien. Wanneer deze drukkerijen gereed zijn [inmiddels zijn ze gereedgekomen], zullen ze ongeveer 37.000 vierkante meter vloeroppervlakte bieden. In oktober 1974 dienden er meer dan 460 geregelde en tijdelijke werkers op de Wachttoren-boerderijen.
Het Wachttorengenootschap heeft zijn drukkerijen echter niet alleen in de Verenigde Staten uitgebreid. Overal op aarde is „expansie” het parool geworden. Jehovah’s getuigen bezitten thans drukkerijen in Australië, Brazilië, Canada, Engeland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Ghana, Japan, Nigeria, op de Filippijnen, in Zuid-Afrika, Zweden en Zwitserland. Ja, Jehovah’s volk heeft 37 drukkerijen in de gehele wereld. En vanaf 1955 tot op heden is het aantal grote rotatiepersen op de gehele aarde van 9 tot 75 gestegen. Er staan dus stellig drukkerijen ter beschikking om aan de toenemende vraag naar bijbelse lectuur te voldoen.
Waarom heeft men deze wereldomvattende uitbreiding ondernomen? Omdat degenen in Jehovah’s organisatie die voor dergelijke beslissingen verantwoordelijk zijn, de mensen graag willen helpen de bijbel te leren kennen. Is dat ook uw wens? Als u een van Jehovah’s christelijke getuigen bent, is dit ongetwijfeld het geval. De medewerkers op het hoofdbureau hebben eveneens deze wens. Daarom hebben zij zo hard gewerkt om bijbelse lectuur te vervaardigen. Hun vereende krachtsinspanningen gedurende het dienstjaar 1974 hebben het mogelijk gemaakt alleen al in de Verenigde Staten 268.509.382 exemplaren van De Wachttoren en Ontwaakt! en ook nog 13.874.957 brochures, 45.189.920 boeken en bijbels en 261.387.772 traktaten te drukken.
Aan wie komt de eer voor al deze theocratische expansie toe? Dit is niet het resultaat van louter menselijke plannen en ijverige krachtsinspanningen. De eer komt Jehovah God toe, die de wasdom geeft. Hij is Degene die de krachtsinspanningen van zijn volk om het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken, heeft gezegend. — 1 Kor. 3:5-7.
EEN EEUW GODDELIJKE LEIDING
In het jaar 1970 was er een eeuw verstreken sinds Charles Taze Russell en enkele metgezellen ernstig en onder gebed de Schrift begonnen te bestuderen. Door al die decennia heen hebben Jehovah’s dienstknechten geestelijke verlichting en goddelijke leiding genoten. De tachtigjarige Edith R. Brenisen is een groot aantal van die jaren met Jehovah’s organisatie verbonden geweest. Toen zij in 1970 een van de „Mensen van goede wil”-districtsvergaderingen bijwoonde, was zij diep bewogen. Zuster Brenisen schrijft: „Toen ik in 1970 op het congres in Boston was en die grote mensenmenigte in Fenway Park zag, herinnerde ik mij het eerste ééndaagse congres dat ik in 1902 in Park Square in Boston bezocht om naar een lezing van broeder Russell te luisteren. Er was toen maar een handjevol mensen aanwezig. Daar heb ik overigens voor het eerst kennis gemaakt met broeder Macmillan. Ik kan niet beschrijven wat ik voelde toen ik achtenzestig jaar later daar in Boston naar de grote schare Getuigen om mij heen keek. Net als vroeger, toen er zo weinigen waren, was ons hart met dezelfde heilige geest, ijver en liefde voor Jehovah vervuld.”
Dat jaar was de openingstoespraak van de congresvoorzitter getiteld: „Honderd jaar goddelijke leiding.” Margaret Green herinnert zich dat de lezing „ons deed terugdenken aan wat we over de organisatie in de jaren 1870 en het kleine begin en de ongelooflijke groei gedurende de afgelopen 100 jaar gelezen hadden”. — Vergelijk Zacharia 4:10.
ZICH AAN GODDELIJKE LEIDING ONDERWERPEN
Jehovah’s dienstknechten waren vastbesloten zich aan goddelijke leiding te blijven onderwerpen. Zij bewezen dit duidelijk op de „Goddelijke Naam”-districtsvergaderingen van 1971. Deze verhoogden de naam Jehovah en verschaften onderwijs met betrekking tot gehoorzaamheid aan de goddelijke beginselen welke die naam vertegenwoordigen. Er werd onder andere uiteengezet op welke wijze de hedendaagse christelijke gemeente nog vollediger in overeenstemming met de theocratie gebracht kon worden.
Wij doen er echter goed aan om, alvorens de organisatorische ontwikkelingen te beschouwen die op de districtsvergaderingen van 1971 op de voorgrond traden, eerst eens een blik in het verleden te werpen. Aan het einde van de jaren dertig en in het begin van de jaren veertig vond er namelijk iets zeer opmerkelijks plaats. Laten wij eens zo’n dertig jaar in de tijd teruggaan.
„DE THEOCRATIE IS VOLWASSEN GEWORDEN”
De dagen van 30 september tot 2 oktober 1944 waren zeer betekenisvol voor Jehovah’s volk. Duizenden van hen kwamen toen in Pittsburgh (Pennsylvania) bijeen voor het „Theocratische congres” van Jehovah’s getuigen en de jaarvergadering van de Watch Tower Bible and Tract Society. Het congresprogramma bestond onder andere uit de lezingen „Theocratische organisatie voor het laatste werk”, door T. J. Sullivan, „De theocratische organisatie in actie”, door F. W. Franz, en „De theocratische organisatie thans volledig in overeenstemming brengen met de Theocratie”, door N. H. Knorr. In die lezingen werd de nadruk gelegd op de belangrijkheid van de aangelegenheden die op de jaarvergadering van dat jaar afgehandeld zouden worden. Daarom bleven duizenden in Pittsburgh voor de zakelijke bespreking van het Genootschap, die op maandag, 2 oktober 1944, plaatsvond.
„Hier trof ik broeder Van Amburgh voor de laatste maal”, zegt W. L. Pelle. „Zijn eerste woorden toen hij me zag, waren: ’Broeder Pelle, de Theocratie is volwassen geworden.’” Maar waarom zou de ouder wordende secretaris-penningmeester zulk een opmerking maken? Dat zou blijken uit de gebeurtenissen die zich bij die gelegenheid afspeelden.
Van het grootste belang was het aannemen van zes resoluties, die wijzigingen voorstelden in de statuten van de Watch Tower Society door middel van amendementen. In de eerste amendementsresolutie werd een verruiming van de doelstellingen van het Genootschap voorgesteld, opdat het zich op juiste wijze kon kwijten van het grote wereldomvattende werk dat voor de boeg lag. Door dit amendement kwam ook de naam „Jehovah” in de statuten te staan. Het derde maakte definitief een eind aan de bepaling in de statuten dat iemands lidmaatschap op grond van zijn geldelijke bijdragen aan het Genootschap werd bepaald. Na het in werking treden van dit amendement zou het aantal leden tot hoogstens 500 beperkt zijn, terwijl allen gekozen zouden worden op grond van hun actieve dienst voor God. In The Watchtower van 1 november 1944 werd met betrekking hiertoe gezegd: „Dit amendement brengt de statuten voor de corporatie zo dicht bij de theocratische regeling als onder de wetten van het land maar mogelijk is.” Alle zes amendementsresoluties (betrekking hebbend op artikel 2, 3, 5, 7, 8 en 10) werden aangenomen.
Hoewel Jehovah’s volk zich er toen niet van bewust was, had datgene wat zij in 1944 in organisatorisch opzicht deden, klaarblijkelijk bijbelse betekenis. Daniëls profetie had voorzegd dat een symbolische ’kleine horen’ (de Anglo-Amerikaanse wereldmacht) Jehovah’s theocratische „heilige plaats”, zoals deze vertegenwoordigd werd door Jezus’ gezalfde volgelingen op aarde, 2300 „avonden en morgens”, of dagen, zou vertrappen (Dan. 8:9-14). Dit geschiedde tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Aan het begin van de voorzegde 2300 dagen verscheen er in The Watchtower (van 1 en 15 juni 1938 [Nederlandse uitgaven van augustus en september 1938]) een uit twee delen bestaand artikel „Organisatie”. In het eerste deel stond: „Jehova’s organisatie is in geen enkel opzicht democratisch. Jehova is oppermachtig, en zijn regeering of organisatie is strikt theocratisch.” In het tweede deel werd een resolutie voorgelegd die door de gemeenten van Jehovah’s getuigen werd aangenomen en waardoor het noodzakelijk werd dat allen in de gemeenten die een dienaarsambt bekleedden, op theocratische wijze, van bovenaf, werden aangesteld.
Als men vanaf 1 juni 1938 rekent, dan strekten de 2300 dagen zich uit tot 8 oktober 1944. Rekent men vanaf 15 juni 1938, dan eindigden ze op 22 oktober 1944. Aan het einde van die periode werd opnieuw de nadruk gelegd op de theocratische organisatie doordat op het congres en de jaarvergadering van 30 september tot 2 oktober 1944 in Pittsburgh (Pennsylvania), lezingen over de organisatie en de veranderingen werden gehouden en doordat er in The Watchtower van 15 oktober („Georganiseerd voor het laatste werk”) en van 1 november 1944 („Theocratische organisatie in actie” en „De organisatie thans volledig in overeenstemming brengen met de Theocratie”) artikelen verschenen over de theocratische organisatie. Bijgevolg kwamen Gods dienstknechten aan het einde van de 2300 dagen van grote beproeving krachtiger voor Jehovah’s theocratische regering door Jezus Christus op dan ooit tevoren. Zoals voorzegd, was de „heilige plaats” toen weer „in rechten staat hersteld”. — Dan. 8:14, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap; zie De Wachttoren van 15 maart 1972, bladzijden 167-184.
APOSTOLISCHE GEMEENTESTRUCTUUR
Laten wij nu terugkeren tot de „Goddelijke Naam”-districtsvergadering van 1971. Van speciaal belang waren de programma-onderdelen die over de bestuursregeling in de vroege christelijke gemeente handelden.
Een recente studie van de bijbelse, apostolische gemeentestructuur door het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen bracht aan het licht dat er enige wijzigingen in de hedendaagse organisatie aangebracht moesten worden. In de afgelopen jaren was één rijpe christen de gemeentedienaar of presiderende opziener geweest, bijgestaan door aangestelde „dienaren”, terwijl in apostolische tijden elke gemeente door een lichaam van ouderlingen werd bestuurd (Hand. 20:17-28; 1 Tim. 4:14). Ook had gedurende de eerste eeuw G.T. het voorzitterschap binnen het lichaam van ouderlingen klaarblijkelijk gerouleerd. Het werd daarom passend geacht dat in gemeenten met meer dan één ouderling elk jaar iemand anders als voorzitter van het lichaam van ouderlingen zou dienen.
HET KIEZEN VAN OUDERLINGEN EN DIENAREN IN DE BEDIENING
Het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen zond elke gemeente een brief met instructies over het kiezen van het „lichaam van ouderlingen” en van dienaren in de bediening. Volgens die brief van 1 december 1971 moesten alle gedoopte mannen van de gemeente van twintig jaar en ouder beschouwd worden. (Zie Ezra 3:8.) De broeders die aan deze besprekingen in verband met ouderlingen en dienaren in de bediening deelnamen, bereidden zich goed voor door de artikelen „Theocratische organisatie te midden van democratieën en communisme”, „Aangestelde ambtsdragers in de theocratische organisatie” en „Een ’lichaam van ouderlingen’ met roulerend voorzitterschap” te bestuderen, die in De Wachttoren van 15 februari 1972 verschenen. Bovendien bestudeerden zij grondig de artikelen in De Wachttoren van 1 maart 1972, getiteld „Wie is wijs en verstandig onder u?” en „Aangestelde ouderlingen om de kudde Gods te weiden”. En voor zover de tijd het toeliet, hadden de broeders het materiaal in Aid to Bible Understanding onder de opschriften „Older Man”, „Overseer” en „Minister” gelezen.
Toen de leden van het gemeentecomité en andere bekwame broeders samenkwamen, werd er een gebed uitgesproken. Zij lazen en bespraken onder andere de vereisten voor ouderlingen en dienaren in de bediening die in Gods Woord in 1 Timótheüs 3:1-10, 12, 13; Titus 1:5-9 en 1 Petrus 5:1-5 staan opgetekend. „Velen zagen zich voor het eerst zoals zij waren”, merkt R. D. Cantwell op, „en allen beseften dat zij voor het aangezicht van Jehovah de verplichting hadden zichzelf en anderen eerlijk te beoordelen. Enkelen moesten toegeven dat zij niet aan de vereisten voldeden. Deze regeling heeft een eerlijkheid en nederigheid opgeroepen die zonder deze voorwaartse stap op het gebied van inzicht in bijbelse beginselen met betrekking tot de organisatie onmogelijk geweest zouden zijn.” (Ook in vroegere jaren vormden de bijbelse vereisten reeds de basis op grond waarvan werd vastgesteld wie met verantwoordelijkheid in de gemeenten belast zou worden. Zie Raadgevingen over theocratische organisatie voor Jehovah’s getuigen, blz. 24, en In eenheid tezamen prediken, blz. 25, 26.)
Nadat de bekwaamheden die de broeders in de gemeenten bezaten, geanalyseerd waren, werden er ten slotte aanbevelingen aan het besturende lichaam gedaan. Na 1 augustus 1972 ontvingen de gemeenten de aanstellingen voor opzieners en dienaren in de bediening.
ERKENNING VAN GODDELIJKE HEERSCHAPPIJ
Terwijl Jehovah’s volk met spanning op de volledige uitvoering van deze gemeenteregeling wachtte, bezochten Jehovah’s getuigen in de Verenigde Staten, Canada en op de Britse Eilanden de „Goddelijke heerschappij”-districtsvergaderingen die tussen eind juni en eind augustus 1972 werden gehouden. Op deze vergaderingen werd overwegend aandacht geschonken aan goddelijke heerschappij.
Een van de meest betekenisvolle publikaties die op het congres verkrijgbaar gesteld werden, was het nieuwe, 192 bladzijden tellende boek Organisatie voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. Hierin werden onder andere de verbeteringen uiteengezet die in de structuur van de christelijke gemeente aangebracht werden. Het Organisatie-boek en ook het congresprogramma toonden de praktische aspecten van deze reorganisatie en lieten zien wat de uitwerking van deze vernieuwingen zou zijn.
Op deze districtsvergaderingen werd de nadruk gelegd op het erkennen van goddelijke heerschappij, zoals bijvoorbeeld in de openbare lezing „Goddelijke heerschappij — de enige hoop voor de gehele mensheid”. De afgevaardigden beseften dat zij, om eeuwig leven te verkrijgen, persoonlijk Jehovah’s heerschappij moesten erkennen. Het nieuwe Organisatie-boek en verschillende programma-onderdelen legden er echter de nadruk op hoe belangrijk het is dat de gemeente goddelijke heerschappij erkent.
HET BESTURENDE LICHAAM GEEFT HET VOORBEELD
Maar laten wij de klok eens terugdraaien naar maandagmorgen, 13 september 1971. Om zeven uur hebben de medewerkers op het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap hun plaats aan de tafels in de verschillende eetzalen van het Bethelhuis in Brooklyn ingenomen. Zij zijn gereed voor de gebruikelijke bespreking van de bijbeltekst voor die dag, gevolgd door het ontbijt. Het was altijd de gewoonte dat de president van het Genootschap, als hij thuis was, deze bespreking leidde. Vandaag is broeder Knorr wel op Bethel, maat hij zit niet aan het hoofd van de tafel. In plaats daarvan leidt F. W. Franz, de vice-president van het Genootschap, de dagtekstbespreking. Waarom? Omdat het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen een wekelijks rouleringssysteem voor het leiden van de dagtekstbespreking ’s morgens en voor de Wachttoren-studie van de Bethelfamilie op maandagavond heeft ingevoerd.
Op Bethel in Brooklyn trad het rouleringssysteem dus een jaar eerder in werking dan in de gemeenten van Gods volk in het algemeen. Maar de regeling ging nog verder. Volgens een resolutie die het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen op 6 september 1971 had aangenomen, zou het voorzitterschap jaarlijks in alfabetische volgorde rouleren. Zo kwam het dat F. W. Franz per 1 oktober 1971 voor een jaar voorzitter van het besturende lichaam werd. Het besturende lichaam gaf dus het gepaste voorbeeld wat het invoeren van de nieuwe organisatorische regeling betreft.
„DIT IS GODS WERK”
Nadenkend over de nieuwe gemeenteregeling voor ouderlingen en dienaren in de bediening, werd Roger Morgan ertoe bewogen te zeggen: „Dit is Gods werk.” Anderen, die wellicht de voordelen hebben gezien die uit deze voorziening zijn voortgevloeid, zullen hier ongetwijfeld mee instemmen. De eerste verschuiving van verantwoordelijkheden begon in september 1972 en tegen 1 oktober hadden de meeste gemeenten zich aan de nieuwe regeling aangepast. In vele gevallen werd de vroegere assistent-gemeentedienaar de presiderende opziener, de vroegere gemeentedienaar werd opziener van de theocratische bedieningsschool, enzovoort. Dit was het bewijs dat christenen Jehovah’s heerschappij en de wijze waarop hij de dingen in de gemeente van zijn volk doet, erkennen. Elk jaar zouden nu de ouderlingen in een gemeente beurtelings verschillende ambten bekleden, en zij zouden als een lichaam samenwerken en daarbij het geestelijke welzijn van de gemeente alsook de noodzaak om bij het weiden van de aan hun zorg toevertrouwde kudde Gods samen te werken, in gedachten houden. — 1 Petr. 5:2.
Deze nieuwe gemeenteregeling heeft vele voordelen. Edgar C. Kennedy is bijvoorbeeld van mening dat ze „een grotere solidariteit kan betekenen in het geval een gemeente voor een tijdlang van het besturende lichaam afgesneden is”. „Dit is zeer beslist een buitengewone vooruitgang in Jehovah’s organisatie”, merkt Grace A. Estep op, „en het toont hoe goed God zijn volk op de tijd na dit samenstel van dingen voorbereidt.” Niet zonder goede reden merkte het verslag over de districtsvergaderingen van 1972 in De Wachttoren op: „Waarlijk, Jehovah brengt zijn bijeenvergaderde volk in een organisatorische toestand, waarin zij in staat zullen zijn Armageddon te doorstaan en onder goddelijke heerschappij Gods nieuwe ordening binnen te gaan.”
HET INTERNATIONALE „GODDELIJKE ZEGEPRAAL”-CONGRES
Jehovah’s christelijke getuigen hebben beslist bewezen dat zij zich naar goddelijke leiding schikken en zich bereidwillig aan goddelijke heerschappij onderwerpen. Vanaf eind juni 1973 tot januari 1974 hebben zij een wereldomspannend internationaal congres gehouden waaruit duidelijk bleek dat zij met spanning de goddelijke zegepraal afwachten. De vele congressen duurden over het algemeen vijf dagen en vonden plaats in de Verenigde Staten, Canada, Europa, Azië, Midden- en Zuid-Amerika, op de eilanden in de Grote Oceaan en in Afrika. Velen van Gods volk reisden naar verre landen om daar met hun medegelovigen uit andere landen het geestelijk opbouwende congresprogramma te delen. Gewoonlijk werd het programma alleen gedurende de dag gehouden, zodat de afgevaardigden vroeg naar hun slaapadres konden terugkeren en niet in het donker door een omgeving behoefden te gaan waar dit misschien niet raadzaam was. Vaak haalden zij ’s avonds dan hoogtepunten van het congres op.
Een van de vele voortreffelijke programma-onderdelen van dit congres was de boeiende toespraak getiteld ’Houd de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah goed in gedachten’. Hoe krachtig werd hierin getoond dat christenen de dag van Jehovah niet in hun geest dienen uit te stellen! De verslechterende wereldtoestanden en de ontwikkelingen in de theocratische organisatie in verband met de regeling voor ouderlingen en dienaren in de bediening, alsook de grote toestroming van mensen, die de „grote schare” zullen vormen, duiden erop dat Jehovah’s dag nabij is (2 Petr. 3:11-13; Openb. 7:9). In aansluiting op deze tot nadenken stemmende lezing werd het zeer gewaardeerde, 192 bladzijden tellende boek Ware vrede en zekerheid — Uit welke bron? verkrijgbaar gesteld.
Andere publikaties die op dit congres verkrijgbaar werden gesteld, waren de Comprehensive Concordance of the New World Translation of the Holy Scriptures en het 416 bladzijden tellende boek God’s Kingdom of a Thousand Years Has Approached. [In het Nederlands kwam het laatstgenoemde boek in 1974 uit.] Werkelijk bemoedigend was de openbare toespraak getiteld „Goddelijke zegepraal — Wat dit voor de gekwelde mensheid betekent”. Moedig werd de aandacht gevestigd op de universele oorlog van Har–mágedon, waarin Jehovah zich door zijn goddelijke zegepraal zal rechtvaardigen. Er werd in aangetoond dat de „koningen van de gehele bewoonde aarde” onder de aandrijvende kracht van onreine geïnspireerde uitingen vergaderd worden tot een oorlog tegen God, waarbij het om de heerschappij over de aarde gaat (Openb. 16:13-16). Daarom moet men òf voor de ene òf voor de andere zijde van de strijdvraag een standpunt innemen. Alleen degenen die de zijde kiezen van Jezus Christus, de Koning der koningen, zullen gespaard worden. Alleen zij zullen getuige zijn van de goddelijke zegepraal en deelnemen aan het feest dat daarop volgt.
Op de negentien internationale „Goddelijke zegepraal”-congressen die gedurende juni en juli 1973 overal op het vasteland van de Verenigde Staten plaatsvonden, symboliseerden 15.851 personen hun opdracht aan Jehovah God door de waterdoop. In totaal 665.945 personen kwamen op deze congressen bijeen om van de rijke geestelijke zegeningen te genieten die Jehovah zijn volk schonk. Over de gehele wereld werden 140 congressen gehouden, waarop 81.830 personen werden gedoopt en in totaal 2.594.305 aanwezigen waren. Welk een reden om de Goddelijke Overwinnaar dank te zeggen!
EEN SPECIAAL WERK VERHAAST DE TOENAME
De internationale „Goddelijke zegepraal”-congressen droegen echter nog een zeer belangrijk kenmerk. Al maanden van tevoren had er in de Engelse uitgave van De Wachttoren gestaan dat het programma speciaal de aandacht zou richten op het predikingswerk en het maken van discipelen. Er stond woordelijk: „Er zal een speciaal werk worden uiteengezet en gedemonstreerd. Alle gemeenten van Jehovah’s getuigen zullen gedurende specifieke datums na het congres daaraan deelnemen.” Wat was dit speciale werk?
Het antwoord kwam na de thematoespraak van het congres, getiteld „Zegepraal over de wereld zonder gewapend conflict”. Daarna werd er een traktaat van vier bladzijden, Koninkrijksnieuws No. 16, rondgedeeld met als titel „Loopt de tijd voor de mensheid ten einde?” Iedere aanwezige boven de twaalf jaar die aan de verspreiding van dit traktaat wilde deelnemen, ontving gratis acht exemplaren. De spreker verklaarde dat er tien dagen — van 21 tot 30 september — voor de verspreiding van deze traktaten uitgetrokken zouden worden. Ze zouden de mensen in het van-huis-tot-huiswerk persoonlijk overhandigd worden en als er niemand thuis was, zou het traktaat onder de deur geschoven worden. Het Wachttorengenootschap zou aan iedere gemeente 100 traktaten per verkondiger zenden. In ieder huis moest een exemplaar achtergelaten worden, zodat het zeker was dat er miljoenen gratis traktaten verspreid zouden worden. Jehovah’s volk verheugde zich over het vooruitzicht dit speciale werk in verband met de verkondiging van het Koninkrijk te verrichten.
In de Verenigde Staten, en ook in andere landen, verspreidden Jehovah’s getuigen in de laatste tien dagen van september 1973 dus miljoenen exemplaren van Koninkrijksnieuws No. 16. Van 22 tot 31 december 1973 namen zij wederom aan de massaverspreiding van Koninkrijksnieuws-traktaten deel. Ditmaal was het No. 17, waarin de vraag werd gesteld en beantwoord: „Heeft de religie God en de mens verraden?” Van 3 tot 12 mei gingen zij opnieuw door hun gebied, nu met Koninkrijksnieuws No. 18, waarin de beslissende vraag werd opgeworpen: „Regering door God — Bent u ervóór of ertegen?”
Ervaringen tonen aan dat de verspreiding van Koninkrijksnieuws-traktaten het maken van discipelen werkelijk heeft verhaast. Twee verkondigers lieten bijvoorbeeld een exemplaar bij een man achter en gingen daarna verder. Even later riep hij hen echter terug. Bij zijn huis gekomen, troffen zij zijn vrouw, die in een vuilnisbak het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt had gevonden. Zij had er niet van kunnen slapen omdat zij besefte dat wat erin stond, in vervulling ging. Dit leidde tot een bijbelstudie. De vrouw begon geregeld de christelijke vergaderingen te bezoeken en maakte zulke vorderingen dat zij aan de verspreiding van latere Koninkrijksnieuws-traktaten deelnam en de wens uitte zich te laten dopen.
Een Koninkrijksnieuws-traktaat wekte de belangstelling op van twee langharige vleselijke broers, die rookten, drugs gebruikten en in een rock-’n-roll-band speelden. Het duurde niet lang of beiden bestudeerden de bijbel met de Getuige die hun het traktaat had verspreid. Zij lieten hun haar afknippen, gaven het roken en het gebruik van verdovende middelen op en maakten snel geestelijke vorderingen. Slechts drie maanden nadat zij een Koninkrijksnieuws-traktaat hadden ontvangen, namen zij aan de velddienst deel en verspreidden het volgende traktaat aan anderen. Beiden werden in december 1973 gedoopt en waren kort daarna in de tijdelijke pioniersdienst.
EEN „GROTE SCHARE” BIJEENBRENGEN
De apostel Johannes zag in een visioen een „grote schare” mensen uit alle natiën, stammen, volken en talen, die voor Gods troon stonden en hem dag en nacht in zijn tempel dienden (Openb. 7:9, 15). Deze mensen met een aardse hoop hebben de gezalfde volgelingen van Jezus Christus van ganser harte in het hun door God opgedragen werk van de verkondiging van het goede nieuws van het Koninkrijk ondersteund. Hoe opwindend is het te zien hoe hierdoor duizenden en nog eens duizenden naar ’de berg van het huis van Jehovah’ stromen! — Jes. 2:2-4.
Deze personen die zich in de voorhoven van het ’huis van Jehovah’ verzameld hebben, hebben zich aan Jehovah God opgedragen en dit door de waterdoop gesymboliseerd. Na de toespraak „De doop overeenkomstig de goddelijke wil” aangehoord te hebben, lieten 7136 van zulke personen zich op 30 juli 1958 in de stad New York dopen. Sinds Pinksteren 33 G.T. had er zo iets niet plaatsgevonden (Hand. 2:41). Die doop in 1958 was stellig iets waaraan de wereld niet kon voorbijgaan, want H. L. Philbrick schreef nog niet zo lang geleden: „In de kranten stonden mooie foto’s van het grote aantal mensen dat werd gedoopt . . . Alle krantelezers moesten de indruk krijgen dat Jehovah’s getuigen niet meer als een kleine ’sekte’ beschouwd konden worden. De waarheid was in opmars!”
Jehovah’s volk interesseert zich echter niet voor louter aantallen. Belangrijk is dat de doopkandidaten begrijpen wat zij doen. Daarom had men grote waardering voor de voorziening die in het in 1967 (Nederlands: 1968) gepubliceerde boek „Uw woord is een lamp voor mijn voet” was getroffen. De bladzijden 7 tot 36 bevatten tachtig bijbelse vragen, die door rijpe broeders met toekomstige doopkandidaten besproken moesten worden. „Nadat zij de tachtig vragen met de hulp van het gemeentecomité bestudeerd hadden”, zo merkten broeder en zuster Newell op, „beseften zij dat hun opdracht en doop het begin van een nieuwe levenswandel betekenden en dat de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid niet licht opgevat kon worden.” Het nieuwere boek „Organisatie voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen” (uitgegeven in 1972) bevat een soortgelijke voorziening om bijbelse vragen met degenen die de doop overwegen, te bespreken. Wanneer verscheidene ouderlingen van de gemeente deze besprekingen leiden, krijgen degenen die de doop overwegen, de gelegenheid zich over bijbelse onderwerpen te uiten en hun verhouding tot Jehovah God goed te overdenken. Deze voorziening heeft ertoe bijgedragen ware discipelen te maken.
Laten wij eens kort beschouwen hoe het maken en dopen van discipelen is toegenomen. In 1968 bedroeg het aantal dopelingen 82.842. In de jaren 1969 tot 1973 werden er in totaal 792.019 personen gedoopt. Terwijl de krachtsinspanningen om de „grote schare” bijeen te brengen, enthousiast worden voortgezet, worden er jaarlijks duizenden personen gedoopt. Alleen al in het dienstjaar 1974 werden er 297.872 personen als symbool van hun opdracht aan Jehovah God gedoopt! Hoe opwindend is het voor Gods volk om aan dit prachtige inzamelingswerk tot eer van Jehovah deel te nemen! Er zijn thans meer dan twee miljoen christelijke getuigen van Jehovah die het goede nieuws van Gods koninkrijk prediken.
„WAAKT”
Jezus Christus legde er de nadruk op dat zijn volgelingen wakker en waakzaam moesten blijven met betrekking tot zijn komst om het oordeel aan het goddeloze samenstel van dingen te voltrekken. Hij deed dit door de discipelen met een deurwachter te vergelijken die van zijn meester het bevel kreeg op zijn terugkeer van een buitenlandse reis te wachten. „Waakt”, luidde Jezus’ wijze raad. — Mark. 13:32-37.
De „Goddelijke voornemen”-districtsvergadering droeg er veel toe bij om Jehovah’s christelijke getuigen de dringendheid van de tijd te doen gevoelen en tot verhoogde geestelijke waakzaamheid aan te sporen. In de Verenigde Staten, in Canada en op de Britse Eilanden werden in de maanden juni tot augustus 1974 85 van dergelijke congressen gehouden. Deze bijeenkomsten hielpen Gods volk beslist te beseffen waar wij ons in de stroom des tijds bevinden.
Uit drie roerende bijbelse drama’s kon men krachtige lering trekken. De noodzaak zich voor ongeloof te hoeden, werd op dramatische wijze duidelijk gemaakt toen de congresgangers hun aandacht op de Israëlieten vestigden, die na hun bevrijding uit Egyptische slavernij door de wildernis trokken. In een ander drama werd de aandacht op 1 Koningen hoofdstuk 13 gericht en werd getoond welke gevaren eraan zijn verbonden als men niet naar goddelijk gezag luistert. En hoe aangrijpend werden het leven en de werken van de apostel Paulus als christen uitgebeeld! Het vervulde de toeschouwers met hernieuwde ijver voor de aanbidding en dienst van Jehovah God.
Hoe kan men gevrijwaard worden tegen zulke dingen als materialisme, de invloed van demonen en uitbuiting door de valse religie? Het antwoord daarop werd gegeven in de boeiende toespraak „Behoed door een geloof en hoop die op Jehovah gevestigd zijn”. Na die congreslezing werd er een nieuw, 192 bladzijden tellend boek verkrijgbaar gesteld, getiteld „Is dit leven alles wat er is?” (Nederlands: 1975) Het richt krachtige slagen tegen Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, terwijl het zijn lezers tegelijkertijd deugdelijke redenen geeft om te geloven dat er veel meer is dan dit leven. Dit boek bouwt geloof op in Jehovah’s belofte van leven in een rechtvaardige nieuwe ordening en de grootse opstandingshoop.
De gezalfde volgelingen van Jezus Christus en hun metgezellen, die een aardse hoop bezitten, willen het goddelijke voornemen graag dienen. Zij weten dat dit voornemen niet zal falen, en die overtuiging kwam tot uitdrukking in de titel en de inhoud van nog een boek dat op dit congres verkrijgbaar werd gesteld, getiteld Gods „eeuwige voornemen” zegeviert thans tot ’s mensen welzijn (Nederlands: 1975). Er zijn werkelijk deugdelijke redenen om vertrouwen in Gods voornemen te stellen. Deze redenen werden vooral tijdens het hoogtepunt van het congres duidelijk gemaakt, toen de openbare toespraak werd gehouden over het onderwerp „Menselijke plannen falen terwijl Gods voornemen succes heeft”. Deze en andere belangrijke inlichtingen werden door de 891.819 personen die de 69 „Goddelijke voornemen”-districtsvergaderingen in de Verenigde Staten bijwoonden, met geestdrift ontvangen.
Treffend profeteerde Jesaja dat „in het laatst der dagen” de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zou worden boven de top der bergen en dat vele volken daarheen zouden stromen (Jes. 2:2 tot 4). Wij bevinden ons thans in „het laatst der dagen”! Dat de „grote schare” in aantal blijft toenemen, dient ons te doordringen van de dringendheid van de tijd. Jehovah’s dienstknechten waar maar ook dienen thans niet zelfvoldaan, lusteloos of inactief te zijn. Zij hebben een werk te doen!
Denk eens aan waar wij ons in de stroom des tijds bevinden! De belangrijkheid daarvan werd reeds in 1966 diep in onze geest gegrift. Gods volk ontving toen het boeiende boek Eeuwig leven — in de vrijheid van de zonen Gods (Nederlands: 1968). Het duurde niet lang of de meesten hadden de chronologische tabel daarin opgemerkt, die 1975 als het „einde van de 6de 1000-jarige dag van ’s mensen bestaan (in de vroege herfst)” kenmerkte.
Dit deed stellig vragen rijzen. Betekent dit dat Babylon de Grote in 1975 ten onder gaat? Zal Armageddon dan voorbij zijn en Satan gebonden zijn? „Het zou kunnen”, erkende F. W. Franz, de vice-president van het Wachttorengenootschap, na soortgelijke vragen op de „Gods zonen der bevrijding”-districtsvergadering in Baltimore (Maryland) opgeworpen te hebben. Hij voegde er echter aan toe: „Maar wij zeggen het niet. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Maar wij zeggen het niet. En laat niemand van jullie ook maar iets dat tussen nu en 1975 gaat gebeuren, in specifieke termen gaan beschrijven. Waar het in verband met dit alles echter om gaat, beste vrienden, is, dat de tijd kort is. Wij behoeven er niet aan te twijfelen: De tijd loopt ten einde.” Broeder Franz gaf onder andere de aansporing: „Laten wij onze tijd zo goed mogelijk besteden en ons met al het goede, inspannende werk voor Jehovah bezighouden naarmate er gelegenheid voor is.”
Sedertdien zijn er enkele jaren verstreken, maar dit heeft de dringendheid van het predikingswerk slechts nog groter gemaakt. Jehovah’s dienstknechten weten dat zij hun leven niet tot een bepaald jaar aan God opgedragen hebben. Zij zijn voor eeuwig zijn opgedragen volk! Thans is de gehele mensenwereld Gods werkterrein, en dat werk is dringend. Welk een voorrecht hebben Jehovah’s dienstknechten om als zijn medewerkers op dat terrein werkzaam te zijn, door Gods voornemen en zijn voorzieningen voor redding bekend te maken! Met diepe waardering voor Jehovah’s onverdiende goedheid zijn deze opgedragen christenen vastbesloten hun activiteiten, „met hem samenwerkend”, krachtig voort te zetten. — 1 Kor. 3:9; 2 Kor. 5:18 tot 6:2.
Met behulp van Gods heilige geest zullen Jehovah’s christelijke getuigen in de Verenigde Staten, te zamen met hun medeaanbidders overal op aarde, hun hemelse Vader loyaal blijven dienen. Mogen wij allen van onwankelbare loyaliteit jegens Jehovah blijk geven. Mogen wij, naarmate het einde nadert, waakzaam en actief blijven. Wij moeten voortdurend ’waken’. Het is er nu niet de tijd voor om geestelijk slaperig te zijn! Het is nu tijd om in de dienst van de God, wiens wonderbare en onvergelijkelijke voornemen niet kan en niet zal falen, waakzaam, ijverig en getrouw te zijn.