Problemen voor hen die nog naar de kerk gaan
„KERKCRISIS EN BESCHAVINGSCRISIS.” Onder deze kop schreef de Franse kardinaal Daniélou in het Parijse dagblad Le Monde: „Het werkelijke probleem is dat er binnen de [katholieke] Kerk een soort van interne ineenstorting gaande is, een sacramentele crisis, een crisis in de innerlijke beleving, in de priesterroeping. En achter dit alles . . . is er een geloofscrisis. . . . Deze crisissen zijn reëel en ernstig.”
Bovenstaande bekentenis van de katholieke prelaat ging vergezeld van ingezonden brieven van wanhopige katholieken. Duidelijk sprak uit deze brieven het feit van oprechte katholieken die, zich terdege bewust van de „geloofscrisis”, langzamerhand gaan inzien hoe deze crisis haar ontstaan grotendeels te danken heeft aan ongelovige kerkleiders.
Priesters die zich schamen om over God te spreken
Eén vrouw schreef: „In geen enkele kerk kun je naar een priester luisteren die durft te spreken over zuiverheid, opoffering, zelfrespect, respect voor anderen of deugdzaamheid (een negentiende-eeuws woord dat onder priesters in lichtblauwe pullovers en nonnen in korte rokken een luid gelach zal ontketenen). De geestelijken proberen ’in een goed blaadje te komen’ bij de wereld, maar spreken zelden over God.” — Le Monde, 28 augustus 1971.
Een jaar later uitte een tweeëntwintigjarige student in dezelfde krant zijn misnoegen over de preken die hij gedurende zijn vakantie had beluisterd. Hij schreef: „Zoals zovele Fransen heb ik een maand besteed om diverse delen van Frankrijk te bezoeken, en zoals voor zovele katholieken, betekende dat ook misbezoek op zondag en luisteren naar preken in vijf verschillende parochiekerken.” De eerste preek, zo vertelde hij, ging over de consolidatie van het platteland, de tweede over „De geest op vakantie”, terwijl de derde priester zijn parochianen verzocht in zijn plaats te spreken. De vierde sprak met zijn kudde over een lachfilm die hij had gezien en de vijfde over de onverenigbaarheid van kapitalisme en broederschap!
Deze jonge katholiek vervolgde: „Priesters spreken steeds minder over de dingen die we willen horen. Wanneer ik naar een preek luister, verwacht ik een opwekking van mijn geloof, of wat daar nog van over is. Ik verwacht van de priester dat hij over God spreekt en de Openbaring verklaart. Het kan me weinig schelen hoe eerwaarde vader X over de verandering in de regering denkt. . . .
Kortom, het probleem is tweezijdig. Wat de gelovigen betreft, er bestaat absoluut geen twijfel over dat de kerken voortdurend leger worden. Elke toerist kan dat bevestigen. En wat de priesters betreft, zij maken, naar wordt gezegd, een roepingscrisis door, terwijl er een grote toename in het aantal ’deserteurs’ is. . . . Het werkelijke probleem is dat veel afdrijvende priesters niet meer zo erg geloven in wat zij doen. . . .
Deze paar regels zijn absoluut niet bedoeld om iemand te beledigen. Hun enige doel is de priesters te vragen opnieuw hun taak te behartigen, die toch bestaat in het spreken over God, liefde of zonde. Als zij niets over deze kwesties hebben te zeggen, dienen zij te zwijgen!” — Le Monde, 6-7 augustus 1972.
Een andere student, vierentwintig jaar oud en woonachtig in Zuidwest-Frankrijk, schreef: „In de kerk willen we graag over God en het Evangelie horen, en geen commentaar op een recent televisieprogramma of de kosten van het levensonderhoud. . . . De teleurstelling, om niet te zeggen de woede, die ik voel . . . brengt mij ertoe datgene te verlaten wat ik het ’huis van God’ blijf noemen.” Een arts uit Mulhouse, in de Elzas, schreef: „Bij de huwelijksdienst van mijn zoon, sprak de priester over de oorlog in Biafra en over auto-ongelukken.” — Le Monde, 23 augustus 1972.
Een van de problemen voor mensen die nog naar de kerk gaan, blijkt dus te zijn een priester te vinden die nog ’gelooft in wat hij doet’ en bereid is te spreken over „liefde of zonde”, „God en het Evangelie”.
Leerstellige problemen.
Maar bedoelen katholieke bisschoppen en priesters hetzelfde indien en wanneer zij over „zonde”, „God” en „het Evangelie” spreken? Wanneer bijvoorbeeld, om maar iets te noemen, de Nederlandse bisschoppen Johannes Bluyssen en Hubertus Ernst het over zulke belangrijke onderwerpen hebben, strookt dan hun opvatting in kwestie met die van andere katholieke bisschoppen, of, wat zelfs ook nog gevraagd zou kunnen worden, met die van het kerkelijke gezag in Rome?
Blijkbaar niet, want op 13 oktober 1972 beval het Vaticaan in het openbaar de intrekking van een catechesecursus die onder supervisie van deze bisschoppen was uitgegeven voor gebruik in hun diocesen (Brabant). Deze cursus, die bedoeld was de grondgedachten van het christendom te onderwijzen, werd op de zes volgende punten als „ketters” in de leer veroordeeld: „De Evangeliën zijn niet historisch; Christus heeft er nooit aanspraak op gemaakt God te zijn; het dogma van de Drieëenheid werd pas na Christus onderwezen; de opstanding is een legende; geen kerk kan er aanspraak op maken de enige kerk van Christus te zijn; Christus’ lichaam, zoals aanwezig in het Eucharistische brood, is niet meer dan een symbool van de kerkelijke gemeenschap.” — Le Figaro, 14-15 oktober 1972.
In werkelijkheid dwalen echter zowel de modernistische bisschoppen van Nederland als de traditionalistische van het Vaticaan. De modernisten hebben het bij het verkeerde eind met hun verklaring dat ’de Evangeliën niet historisch zijn’ (Zie bijvoorbeeld Lukas 2:1, 2; 3:1, 2). Het Vaticaan begaat echter een fout door de verklaringen dat ’Christus er nooit aanspraak op heeft gemaakt God te zijn’ en dat ’het dogma van de Drieëenheid pas na Christus werd onderwezen’ als „ketters” te classificeren (zie Johannes 10:36; 5:19; 14:28).a De modernisten zijn op een grove manier aan het dwalen als zij beweren dat ’de opstanding een legende is’ (zie 1 Korinthiërs 15:3-8) en dat ’geen kerk er aanspraak op kan maken de enige kerk van Christus te zijn’, want Christus heeft slechts één ware gemeente, die bovendien een „pijler en grondslag van de waarheid” is (1 Tim. 3:15, Sint-Willibrordvertaling). En zowel de modernisten als de traditionalisten houden er een verkeerde opvatting op na als het gaat om de verklaring: „Christus’ lichaam, zoals aanwezig in het Eucharistische brood, is niet meer dan een symbool van de kerkelijke gemeenschap”. Enerzijds is Christus’ lichaam inderdaad niet aanwezig in het brood, zoals de traditionalisten zeggen; anderzijds kan niet worden gezegd dat het brood, hoewel inderdaad „niet meer dan een symbool”, de „kerkelijke gemeenschap” symboliseert; het symboliseert Christus’ vleselijke lichaam, dat hij als een offer voor zijn discipelen aflegde. — Luk. 22:19.
Zo ziet men dus dat oprechte katholieken absoluut geen duidelijke leerstellige leiding ontvangen van hun geestelijke opzieners, of deze nu modernistisch of traditionalistisch van opvatting zijn. Als commentaar op deze leerstellige verschillen binnen de katholieke Kerk, schreef het Franse maandblad Le spectacle du monde: „Het Vaticaan verklaarde dat de Nederlandse kerkprovincie in dit opzicht niet alleen staat.” De leerstellige verwarring is algemeen.
Hetzelfde tijdschrift berichtte: „De traditionalisten geven de secularisatie de schuld van de leerstellige en institutionele afbraak van de [katholieke] Kerk: de verwereldlijkte Liturgie is door ’mensenaanbidding’ op een zijspoor gebracht; de plotselinge invoering van politiek in de Kerk heeft tot materialisme geleid; de leerstellige crisis is teweeggebracht door ’piratentheologen’ en lakse bisschoppen.” — Le spectacle du monde, december 1972.
Dus mocht de eerder in dit artikel genoemde jonge katholieke student het geluk hebben gehad vijf parochies te vinden waar de priesters zich hadden verwaardigd om over andere dan economische, filmische of politieke onderwerpen te spreken, dan zou het nog helemaal de vraag zijn geweest of hij van week tot week met elkaar overeenstemmende boodschappen had gehoord. Hoe kunnen oprechte katholieken nu een sterk geloof bezitten als zij van hun priesters en bisschoppen tegenstrijdige dingen te horen krijgen? Hoe kan er van hen worden verwacht dat zij weten wat zij moeten geloven wanneer zij herhaaldelijk worden geconfronteerd met conflicten op leerstellig gebied tussen modernisten en traditionalisten, vooral wanneer beide groepen met hun uitspraken nog vaak in conflict komen met de bijbel?
Politieke en morele problemen
In een recent voorpagina-artikel van Le Monde stond onlangs het volgende: „Politiek is voor christenen niet langer een verboden woord. Integendeel, in de Franse [katholieke] kerk heeft het een aanzienlijke populariteit verworven. . . . De Franse bisschoppen hebben zich nog kortgeleden beziggehouden met een onderzoek naar de nauwe verwantschap tussen geloof en politiek.” — Le Monde, 31 oktober 1972.
Trouwens, ook het Plenaire Concilie van Franse bisschoppen, dat in 1972 in Lourdes werd gehouden, was voornamelijk gewijd aan het thema: „Politiek, Kerk en Geloof.” Er werd een uitgebreid episcopaal rapport gepubliceerd, getiteld „Een christelijke manier om aan politiek te doen”, waarvan bisschop Matarin van Grenoble de voornaamste promotor was. Deze Franse prelaat is van oordeel dat „een katholiek, wil hij aan alle vereisten van het christendom voldoen, verplicht is aan politiek deel te nemen”. — Le Dauphiné libéré, 23 oktober 1972.
Wat is het resultaat van deze door de kerk gestimuleerde politieke betrokkenheid van katholieken? Een katholiek dagblad bericht over een Parijse religieuze bijeenkomst ter bespreking van bovengenoemd episcopaal rapport: „De vergadering in de Mutualité-hal bevestigde opnieuw het bestaan van een grote verscheidenheid van politieke meningen onder christenen [katholieken], variërend van extreem rechts tot extreem links.” — La Croix, 18 januari 1973.
De gevolgen van een dergelijke politieke verdeeldheid zijn duidelijk. Zoals in een Frans weekblad stond: „Van nu af aan kan elke katholiek, met het Evangelie in de hand, zijn eigen toekomstmodel van de samenleving opbouwen. . . . Zo zal het kunnen gebeuren dat op een bepaalde zondag in maart 1973 katholieken naast elkaar neerknielen en de communie ontvangen, en daaropvolgend bij de stembus radicaal verschillende stemmen uitbrengen” (L’Express, 16-22 oktober 1972). Zou men zich kunnen voorstellen, dat de apostelen de „bovenkamer” in Jeruzalem verlieten om op geheel verschillende politieke partijen te stemmen?
Maar het probleem blijft daar niet bij, het gaat zelfs nog dieper. Katholieken met wijd uiteenlopende meningen en opvattingen zouden heel gemakkelijk hun politieke gevoelens kunnen laten domineren, wat een ernstige weerslag zou hebben op het religieuze leven. In feite is er hierdoor reeds religieuze onenigheid ontstaan, zoals blijkt uit de volgende aanhalingen: „Politieke keuzen scheppen klassen die nog maar moeilijk met elkaar kunnen communiceren. . . . Dit is zelfs dermate het geval dat er christenen [katholieken] zijn die zich afvragen of zij eigenlijk wel samen aan de eucharistieviering kunnen deelnemen” (La Croix, 16 maart 1973). „Sommigen [katholieken] weigeren de mis te vieren te zamen met anderen met wie zij van mening verschillen op voor hen fundamentele kwesties.” — Le Monde, 29-30 oktober 1972.
Het ziet er derhalve naar uit dat verschil in politieke mening nòg een probleem vormt waarmee oprechte mensen die nog naar de kerk gaan, op dit moment worden geconfronteerd. Hoe is de situatie op moreel gebied?
Traditionalisten binnen de katholieke Kerk spreken over de noodzaak van „bestrijding van de moderne wereldse afgoden: seks, geld en de Staat”. De modernistische geestelijken hebben zich echter aangepast aan de huidige toegeeflijke maatschappij. Onder de titel: „Wie vast nog? — Zonde vervaagd”, schreef R. Solé: „Wie doet er nog boete, in een kerk waarvan de lidmaten langzamerhand elk gevoel van zonde lijken te verliezen? . . . In deze tijd kan men katholieken de vraag horen stellen: ’Wat is slecht?’, terwijl zij nog niet zo lang geleden overal slecht in zagen. . . . Voorheen was zonde een duidelijk gedefinieerd begrip en onderworpen aan bijpassende regels, maar thans is het begrip zonde vervaagd. . . . Goedkope psychologie heeft christenen ervan overtuigd dat zij hun schuldgevoel te danken hadden aan de religie, met haar eeuwenoude verboden.” — Le Monde, 4-5 maart 1973.
Dus ook op dit terrein worden oprechte katholieken geconfronteerd met ernstige problemen vanwege het feit dat de kerken geen duidelijke leiding verschaffen. Moeten zij hun religieuze leiders volgen, van wie velen de gedragsmaatstaven van deze wereld hebben geaccepteerd, of moeten zij vasthouden aan bijbelse beginselen en naar hun door God geschonken geweten luisteren?
De verantwoordelijkheid van ieder kerklid
De Franse auteur en filosoof Jean Guitton, katholiek en lid van de Académie Française, schreef eens: „Er dient bij ons een absolute bereidheid te bestaan onze religie te verlaten, mocht ze ooit niet de waarheid blijken te zijn.” Meer recent verklaarde hij: „Op de duur zal een atheïstisch katholicisme waarschijnlijk weinig blijken te verschillen van communisme.” — Paris-Match, 16 december 1972.
Wat is uw mening hieromtrent? Behoort u tot een kerk waar het moeilijk is een priester te vinden „die durft te spreken over zuiverheid, opoffering, zelfrespect, respect voor anderen of deugdzaamheid”? De teleurgestelde katholieke vrouw die hierover klaagde, voegde daaraan nog toe: „De geestelijken . . . zijn bezig ons langzamerhand naar een atheïstische vorm van christendom te leiden.” Wilt u die kant op worden geleid?
Maakt u deel uit van een kerk waar theologen en bisschoppen leren dat ’de Evangeliën niet historisch zijn’ en dat ’de opstanding een legende is’, of waar u wordt gezegd dat u ’verplicht bent aan politiek deel te nemen’, en waar derhalve verwarring en verdeeldheid heerst? Is uw kerk „een kerk waarvan de lidmaten langzamerhand elk gevoel van zonde lijken te verliezen” doordat hun geestelijke leiders morele beginselen onderwijzen die veeleer op „goedkope psychologie” dan op de bijbel zijn gebaseerd?
Als dit zo is, denk dan niet dat u alle verantwoordelijkheid op de leiders van uw kerk kunt afschuiven. Elk van ons heeft een individuele verantwoordelijkheid tegenover God. In de bijbel staat: „Wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan” (Rom. 14:10). Guitton had volkomen gelijk toen hij zei dat wanneer ’onze religie ooit mocht blijken niet de waarheid te zijn’, wij haar dan moesten verlaten. De bijbel spoort oprechte kerkgangers ertoe aan dit gehele wereldse stelsel van valse religie snel te verlaten, voordat God het gaat vernietigen. (Lees de hoofdstukken 17 en 18 van de Apokalyps of Openbaring.)
De bijbel geeft ons de aanmoediging ’de Vader met geest en waarheid te aanbidden’ (Joh. 4:23). Dat is de vorm van aanbidding die bij Jehovah’s getuigen in de belangstelling staat. Het is ook om die reden dat zij zo de nadruk leggen op bijbelstudie. Zij zullen graag, geheel gratis, in uw eigen huis de bijbel met u bestuderen. U wordt ook uitgenodigd hun Koninkrijkszalen te bezoeken. Daar zult u „over God en het Evangelie” horen, ja, over het goede nieuws van eeuwig leven in Gods nieuwe ordening, die thans zo nabij is. — 2 Petr. 3:13; Joh. 17:3; Openb. 21:3, 4.
[Voetnoten]
a Interessant in dit verband is het feit dat de New Catholic Encyclopedia (1967) op bladzijde 295 van deel 14 toegeeft dat ’men niet zonder grote reserve dient te spreken over een belijden van de Drieëenheid in het Nieuwe Testament’.
[Kader op blz. 4]
Financiële ondersteuning
● Via routine-collectes en verzoeken om storting op speciale fondsen blijft er voldoende geld binnenkomen, maar toch berichtte „Giving USA” van 1971: „De religieuze instellingen zijn waarschijnlijk het meest door de inflatie getroffen. Het totaal aan bij de religie binnengekomen giften . . . geeft over de afgelopen drie jaar ten gevolge van inflatie een achteruitgang van minstens 2,5 percent te zien.”
● Zijn kerkgangers gelukkig met hun kerkelijke bijdrage? „Anti-kerk-leuzen roepend, hielden zondag in de noordwijk [van Montreal] 500 Italiaans-Canadezen een vier en een halve kilometer lange mars om te protesteren tegen de belastingverhoging die sommige katholieke kerken voor hun parochianen hadden afgekondigd”, aldus de in London (Ontario) verschijnende „Free Press” van 26 februari 1973.
● Parochiescholen in de Verenigde Staten moeten de broekriem wat strakker aanhalen. Er zijn op dit moment in dat land 14.952 nonnen minder in het onderwijs werkzaam dan in 1970. Door zijn op 25 juni 1973 gedane uitspraak „lijkt het Hooggerechtshof elke hoop op belangrijke nieuwe vormen van openbare hulp, op nationaal of staatsniveau, voor in kommervolle financiële omstandigheden verkerende parochiescholen, volledig de bodem te hebben ingeslagen”, aldus een opmerking in de „New York Times”.
[Kader op blz. 4]
Lidmaatschap en bezoekersaantal
● Naar verluidt is het aantal geregelde kerkgangers in Australië in de afgelopen 11 jaar met 30 percent gedaald. In Frankrijk gaat slechts één op de vier personen naar de kerk. In Portugal, in Lissabon, bezoekt slechts 15 percent van de katholieken de zondagsmis.
● In de „Daily Telegraph” van 16 april 1973 stond omtrent hetzelfde onderwerp het volgende commentaar: „Een jongste analyse van het kerklidmaatschap in de Verenigde Staten en Canada heeft aan het licht gebracht dat de Rooms-Katholieke Kerk en de meerderheid van de belangrijkste protestantse kerken òf lidmaten hebben verloren . . . òf geen gelijke tred hebben gehouden met de bevolkingstoename. . . . De Jehovah’s Getuigen daarentegen berichtten een toename van 7,2 percent.”
[Kader op blz. 5]
Morele kwesties
● Veel kerken staan niet langer achter de hoge morele maatstaf van de bijbel. Zo stond er bijvoorbeeld in een artikel in „The Christian Century” van 30 mei 1973: „Wat de standpuntbepaling ten aanzien van afwijkend seksueel gedrag betreft, is er een zeer complexe situatie ontstaan . . . zo zal men bijvoorbeeld een geestelijke van wie men heeft ontdekt dat hij in bepaalde mate homoseksueel geneigd is, niet meer zonder meer ontslaan.”
● Sommige kerken zien er ook geen been in een steun in de rug te zijn voor hen die zich ophouden in de gok- en speelwereld. Zo stond er in de Britse „Guardian”: „Met de hulp van de Kerk van Engeland is er een vakvereniging voor bookmakers opgericht.”
● Het boek van de kerkelijke geschiedenis bevat bladzijden die in bloed zijn geschreven. In oostelijk Afrika, waar het afgelopen jaar meer dan 100.000 stamleden zijn afgeslacht, „maakt de katholieke Kerk aanspraak op een ledental van 60 percent van de bevolking. . . . katholiek doodde katholiek”, aldus „Newsday” van 23 mei 1973.
● Zoveel immorele praktijken zijn in deze tijd gewoon dat, zoals J. Cogley schreef in „Catholic America”, „predikers aarzelen om openlijk over schuld of zonde te spreken”.