Leven als personen die Jehovah toebehoren
„Zowel indien wij leven als indien wij sterven, [behoren wij] Jehovah toe.” — Rom. 14:8.
1. Op welke gebieden dient er in de christelijke gemeente eenheid te bestaan?
DE BELANGSTELLING van ware christenen gaat ernaar uit met anderen in vrede te leven (Rom. 12:18). De leden van de christelijke gemeente doen dit door aandacht te schenken aan de belangrijkere dingen, terwijl zij de dingen die niet noodzakelijk zijn voor het bevorderen van geloof tot een minimum beperken (1 Tim. 1:4). Tot de belangrijke dingen waarnaar zij streven, behoort eenheid in geloof en handelen. Ten einde deze eenheid te illustreren, wijst de apostel Paulus op het menselijke lichaam. Evenals de leden van een gezond lichaam op een verenigde wijze ten behoeve van het gehele lichaam samenwerken, waardoor het lichaam in staat gesteld wordt nuttig werk te verrichten, is dit ook in de christelijke gemeente het geval. Er dient geen verdeeldheid in dit „lichaam” te bestaan, maar „de leden ervan [dienen] dezelfde zorg voor elkaar . . . [te] hebben”. — 1 Kor. 12:25.
2. Waarom bezien en doen christenen, ook al is er eenheid, alle dingen niet gelijk?
2 Deze eenheid is echter geen uniformiteit. Dat christenen allen geloof stellen in de ene Almachtige God en in zijn Zoon Jezus Christus, die het Hoofd van de gemeente is, maakt hen niet identiek aan elkaar, en ook brengt het hen er niet toe mechanisch te spreken, zoals robotten dit zouden doen. Neen, iedereen heeft zijn eigen persoonlijkheid, zijn eigen kijk op kwesties die niet van overwegend belang zijn voor redding. Elk verschilt min of meer van de anderen in de manier waarop hij bepaalde aangelegenheden afhandelt en dingen doet, zelfs in gewone dagelijkse werkzaamheden, in ontspanning en in amusement. Dit komt grotendeels doordat de omstandigheden en achtergrond van afzonderlijke personen heel erg van elkaar verschillen.
3, 4. Hoe kan er gezegd worden dat een ware christen ’voor Jehovah leeft’?
3 Niettemin moeten christenen, wàt zij ook doen, alles van ganser harte als voor Jehovah God doen. De ene christen zal misschien niet helemaal begrijpen waarom een andere christen dingen op een bepaalde wijze beziet of doet. Maar hij beseft dat God de Rechter van zijn dienstknechten is. En net zoals hijzelf alle dingen naar zijn beste inzicht en vermogen tracht te doen ten einde Jehovah te behagen, schrijft hij dezelfde gewetensvolle beweegredenen ook aan zijn broeders toe. De apostel zegt hierover:
„In feite leeft niemand van ons alleen met betrekking tot zichzelf en niemand sterft alleen met betrekking tot zichzelf; want indien wij leven, dan leven wij voor Jehovah, en indien wij sterven, dan sterven wij voor Jehovah. Derhalve behoren wij zowel indien wij leven als indien wij sterven, Jehovah toe.” — Rom. 14:7, 8.
4 Zelfs de meest oprechte, gewetensvolle christen heeft onvolmaaktheden en fouten en handelt derhalve niet altijd onzelfzuchtig. Maar het is niet het grote doel in zijn leven om rijk te worden of zich over te geven aan een leven van genoegens en gemak. Hij leeft niet met betrekking tot zichzelf of alleen maar voor zichzelf. Het belangrijkste streven in zijn leven is God te behagen door Zijn wil te doen. Hij is te allen tijde bereid te sterven als zijn dood Gods voornemen kan dienen. En net zoals hij tijdens zijn leven heeft erkend dat zijn leven God toebehoorde, beschouwt Jehovah hem ook na zijn dood als Zijn eigendom. Ja, wanneer hij de dood onder ogen moet zien, is hij zeker van een opstanding, omdat Jehovah degenen die hem tot hun God maken als levend, en niet als dood, beschouwt. — Matth. 22:31, 32; Rom. 4:17.
STA IEDEREEN TOE ZIJN EIGEN PERSOONLIJKE AANGELEGENHEDEN TE REGELEN
5. (a) Wat is het belangrijkste werk? (b) Hoe dient een christen de manier te bezien waarop iemand anders zijn tijd en energie gebruikt?
5 Het belangrijkste werk dat iemand kan doen, is anderen te helpen een goede positie voor het aangezicht van God en Christus te verwerven en te behouden. Maar er moeten ook andere dingen worden gedaan. Iemand die tijd aan de bekendmaking van het „goede nieuws” besteedt, zou de beslissing kunnen nemen een nieuw huis voor zijn gezin te bouwen of zijn huis te vergroten. Omdat hij hier tijd en geld aan besteedt, mogen andere christenen niet concluderen dat dat betekent dat hij materialistisch is. Zij oordelen hem als zij zeggen dat ’hij „afkoelt” in zijn liefde voor de waarheid’. Hij doet dit misschien omdat hij vindt dat een christen de plicht heeft ervoor te zorgen dat hij in de ogen van de gemeenschap een fatsoenlijk en respectabel huis heeft. Misschien zal hij dat huis als een vergaderplaats voor een groep christenen willen gebruiken.
6. Hoe zou iemand kunnen bemerken dat hij onjuist handelt door zijn broeder met betrekking tot vormen van ontspanning te oordelen?
6 Een andere gewetensvolle christen kiest misschien een vorm van ontspanning die op zichzelf genomen niet verkeerd is. Hij houdt deze ondergeschikt aan de behartiging van de Koninkrijksbelangen. Anderen zouden die speciale vorm van ontspanning waarschijnlijk niet als verkwikkend voor hen uitkiezen, maar zouden deze als tijdverspilling beschouwen. Zij zouden de christen echter oordelen als zij zeggen dat hij voor zichzelf leeft en niet met betrekking tot Jehovah, of dat hij verdeeld is tussen het ’dienen van God en Mammon’. — Luk. 16:13, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.
7. Waarom kan een christen een ander niet voorschrijven wat voor hem het beste is met betrekking tot stoffelijke bezittingen?
7 Iedereen van ons heeft zijn eigen kijk op hetgeen hij op materieel gebied nodig heeft of kan hebben terwijl hij de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats blijft stellen en ijverig deelneemt aan het dringende werk dat erin bestaat het „goede nieuws” aan anderen bekend te maken (Matth. 6:33; Mark. 13:10). Iemand kan behoorlijk veel wereldse goederen bezitten en er toch zeggenschap over houden, terwijl hij ze tot lof van Jehovah gebruikt. Een ander is van aard misschien niet in staat rijkdom onder controle te houden, zodat hij ertoe wordt verleid zich daardoor van geestelijke dingen te laten wegtrekken. Hij moet ’hard zijn voor zijn lichaam’ en zelfbeheersing leren oefenen, waarbij hij in gedachten houdt dat hij in de allereerste plaats de verplichting heeft „het goede nieuws” bekend te maken (1 Kor. 9:16, 27). Een andere christen kan zich echter niet vermeten deze persoon te oordelen of als een „geweten” voor hem op te treden, hoewel hij iemand die voor de liefde voor geld zwicht vriendelijk hulp en raad kan bieden. — 1 Tim. 6:17.
BESCHOUW NIEMAND „NAAR HET VLEES”
8. Hoe kunnen zowel een arme als een rijke man juichen met betrekking tot hun respectieve posities in de waarheid?
8 Jezus’ halfbroer Jakobus zegt in dit verband: „Laat de geringe broeder . . . juichen over zijn verhoging, en de rijke over zijn vernedering, want gelijk een bloem van de plantengroei zal hij voorbijgaan” (Jak. 1:9, 10). De geringe, die in dit samenstel van dingen geen bezittingen heeft of geen belangrijke positie bekleedt, kan juichen omdat hij, hoewel hij in de wereld werd geringgeschat, nu in het oordeel van God en van zijn medechristenen op hetzelfde niveau als de rijke wordt beschouwd. Hij is een ’medeburger van de heiligen en een lid van het huisgezin van God’ (Ef. 2:19). Hij bezit de weergaloze rijkdom van het dienen van God, terwijl de beloning van leven voor hem ligt. De rijke kan juichen over het feit dat hij ertoe gebracht is in te zien hoe nutteloos het is zijn energie aan het vergaren van rijkdom te besteden. Vanuit zijn nieuwe, christelijke, nederige positie kan hij de „bedrieglijke kracht van de rijkdom” onderkennen en begrijpt hij hoe dwaas het is er vertrouwen in te stellen (Mark. 4:19). Hij weet dat „de dingen die men ziet, . . . tijdelijk [zijn], maar de dingen die men niet ziet, . . . eeuwig”. Hij ziet nu naar dezelfde beloning uit als de geringe. — 2 Kor. 4:18.
9. Waarom dienen wij ’niemand naar het vlees te kennen’?
9 Op grond van deze waarheden zet de apostel de voortreffelijke regel voor alle christenen uiteen: „[Christus] is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen gestorven is en die werd opgewekt. Dientengevolge kennen wij van nu af niemand naar het vlees” (2 Kor. 5:15, 16). Wat iemand in geestelijk opzicht is, en niet wat hij vanuit een vleselijk, stoffelijk standpunt schijnt te zijn, telt bij God. Wij dienen aan deze waardebepaling vast te houden.
10. Waarom moeten wij in gedachten houden dat Christus Heer over de doden en de levenden is?
10 Dat een ware christen deze dingen moeilijk anders kan bezien, blijkt ook uit de woorden van de apostel. Na gezegd te hebben: ’Wij behoren Jehovah toe’, vervolgt hij met te zeggen: „Want hiertoe is Christus gestorven en wederom tot leven gekomen, opdat hij Heer over zowel de doden als de levenden zou zijn” (Rom. 14:9). Aangezien hij onze Heer is, kan hij christenen helpen op een succesvolle wijze voor de dingen van God te leven. Evenals hij „de wereld [heeft] overwonnen”, kunnen ook zij de overwinning behalen (Joh. 16:33; Hebr. 7:25). Als Heer over de doden, bezit Christus de autoriteit en de macht hen weer tot het leven terug te brengen. Het is voor hen vertroostend te weten dat zij gedurende geheel hun leven van dienst voor God, en zelfs in de dood, nooit in de steek zullen worden gelaten. — Rom. 8:31-34, 38, 39.
11. Waarom is het voor christenen volkomen ongepast hun broeders te oordelen?
11 Paulus zegt deze dingen niet louter om de hoop te herhalen die een christen reeds dient te bezitten. Hij gebruikt dit argument als bewijs dat het voor een christen niet te pas komt zijn broeder te oordelen, omdat die broeder geheel en al aan God toebehoort. In de volgende paar verzen komt hij tot de kern van zijn argument door te zeggen:
„Maar waarom oordeelt gij uw broeder? Of waarom ziet gij ook neer op uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan; want er staat geschreven: ’„Zowaar ik leef”, zegt Jehovah, „voor mij zal elke knie zich buigen en iedere tong zal God openlijk erkennen.”’ Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap afleggen aan God. Laten wij elkaar daarom niet langer oordelen.” — Rom. 14:10-13.
VERMIJD HET IN DE EERSTE PLAATS ANDEREN TOT STRUIKELEN TE BRENGEN
12, 13. Hoe zetten zowel de apostel Paulus als Jezus Christus uiteen wat een ieder moet doen in plaats van een rechter te zijn?
12 In de gemeente te Rome hadden sommigen een oordeel geveld over de daden en motieven van personen met afwijkende meningen en afwijkende gewetensbezwaren. Dit was verkeerd en voor alle betrokkenen gevaarlijk. Het mishaagde de grote Rechter, voor wie niemand een voorkeurspositie innam. Paulus wijst op een veel betere handelwijze. Hij zegt nu tot degenen die geneigd waren een oordeel uit te spreken: „Neemt liever deze beslissing [of, „oordeelt liever”], een broeder geen struikelblok in de weg te leggen noch iets waarover hij kan vallen.” — Rom. 14:13. (Zie The Kingdom Interlinear Translation.)
13 Zij konden hun natuurlijke neiging om anderen te oordelen ten goede aanwenden door in plaats daarvan zichzelf te oordelen en door te besluiten nauwkeuriger op hun eigen gedrag toe te zien. Jezus had de waarschuwing gegeven: „Houdt op met oordelen, opdat gij niet wordt geoordeeld; want met het oordeel waarmee gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden. . . . Hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: ’Laat mij het strootje uit uw oog halen’, wanneer er, zie! een balk in uw eigen oog is? Huichelaar! Haal eerst de balk uit uw eigen oog, en dan zult gij duidelijk zien hoe gij het strootje uit het oog van uw broeder moet halen.” — Matth. 7:1-5; vergelijk 1 Korinthiërs 11:31; 2 Korinthiërs 13:5.
14. Wat betekent het een broeder tot ’struikelen’ te brengen? Geef een voorbeeld.
14 Wanneer men een ander tot struikelen brengt, zet men hem tot zonde aan, want zonde wordt in de bijbel als een val voorgesteld. (1 Kor. 10:12; 1 Tim. 6:9; vergelijk Matthéüs 5:27-30.) Een christen zou een broeder als volgt tot struikelen kunnen brengen: Hij zou iets kunnen doen waartoe hij de christelijke vrijheid heeft, zonder eerst vast te stellen of dit misschien het geweten van de broeder kwetst. Deze broeder zou bijvoorbeeld gewetensbezwaren kunnen hebben met betrekking tot alcoholische dranken. Toch zou de christen in aanwezigheid van de broeder kunnen drinken of hem iets te drinken kunnen aanbieden. De broeder zou kunnen denken: ’Wel, hij is een rijpe christen, dus ik zou zijn voorbeeld best kunnen volgen.’ Hij wordt hier dus in aangemoedigd en gaat zijn gang. Maar terzelfder tijd zegt zijn geweten hem dat het niet juist is. Het veroordeelt hem. Hij handelt niet uit geloof of als voor God. Hij is derhalve tot struikelen gebracht. Zijn geweten is gewond en hij is ontmoedigd omdat hij het gevoel heeft dat hij heeft gezondigd. Het kan voor hem moeilijk zijn weer te herstellen. — 1 Kor. 8:12, 13; Rom. 14:23.
15. Tot welke zonde zou een christen, doordat hij erop staat iets te doen omdat hij hier het „recht” toe heeft, een medegelovige kunnen brengen?
15 Anderszins zou de handelwijze van een christen die op zijn „vrijheid” staat om iets te doen waartoe hij onder normale omstandigheden het recht heeft, iemand met een zwak geweten ertoe kunnen brengen een rechter van hem te worden. Doordat hij zo onverstandig is om van zulk een „vrijheid” gebruik te maken, zou de zwakkere onjuiste verdenkingen en een ongerechtvaardigde angstvallige bezorgdheid kunnen gaan koesteren. Dit zou de vrede en de eenheid van de gemeente in gevaar kunnen brengen.
16. Waarom zal de ene christen nalaten bepaalde dingen te doen waartegen een ander in het geheel geen bezwaar heeft?
16 Paulus verklaart hoe het komt dat de ene christen de beslissing kan nemen iets niet te doen terwijl een ander hier in het geheel geen bezwaar tegen heeft: „Ik weet en ben ervan overtuigd in de Heer Jezus, dat niets op zichzelf verontreinigd is; alleen wanneer iemand iets als verontreinigd beschouwt, is het voor hem verontreinigd.” — Rom. 14:14.
17, 18. (a) Welke ruime vrijheid heeft een christen, zoals door de apostel Paulus wordt geïllustreerd? (b) Waarom konden sommige vroege christenen deze vrijheid niet ten volle uitoefenen?
17 De apostel toont aan welk een ruime vrijheid christenen in werkelijkheid hebben door over voedsel te spreken, dat, zoals hij zegt, „God heeft geschapen om met dankzegging te worden gebruikt door hen die geloof hebben en de waarheid nauwkeurig kennen”. „De reden hiervoor is”, zo vervolgt hij, „dat elke schepping van God voortreffelijk is, en niets dient verworpen te worden indien het met dankzegging wordt aanvaard, want het wordt geheiligd door middel van Gods woord [dat het goedkeurt] en gebed erover.” — 1 Tim. 4:3-5.
18 Wat God voor een bepaald doel heeft geschapen en bestemd, zoals voedsel, is voortreffelijk, en een christen kan ervan eten zonder te zondigen — het is rein. Maar sommigen, vooral onder de joodse leden van de vroege christelijke gemeente, hadden een geweten dat zwak was op het punt van voedsel dat onder de Mozaïsche wet verboden was geweest (Hand. 10:14, 15). Ook al hadden andere christenen de kwestie uitgelegd, toch hadden zij er als gevolg van gewoonte en langdurig gebruik moeite mee zulk voedsel gewetensvol als rein te beschouwen. Zij waren natuurlijk niet verplicht het te eten. Iemand anders zou echter kunnen beseffen dat God had verklaard dat de Wet op grond van Christus’ slachtoffer was afgeschaft en dat alle voedsel derhalve „wettelijk” en rein was. Hij kon er daarom onbelemmerd van genieten en God voor zijn voorzieningen danken.
19, 20. (a) Beschrijf het verschil tussen dingen die een christen móet doen en die aan hem zelf worden overgelaten. (b) Hoe kan het zijn dat een christen die vastbesloten is zijn christelijke vrijheid te gebruiken, „niet langer overeenkomstig liefde” wandelt?
19 Was het voor een christen die deze kennis had echter juist in tegenwoordigheid van de joodse christen te eten? Paulus antwoordt: „Indien uw broeder vanwege voedsel tot droefheid wordt gestemd, wandelt gij niet langer overeenkomstig liefde. Richt niet door uw voedsel degene te gronde voor wie Christus is gestorven.” — Rom. 14:15.
20 Hoewel het in het hier genoemde voorbeeld om voedsel gaat, is het beginsel op alles van toepassing waartoe wij het recht hebben maar wat toch aan iemand zelf wordt overgelaten. Er zijn echter dingen die God ons gebiedt te doen en waarbij rechtschapenheid, rechtvaardigheid en gehoorzaamheid betrokken zijn. Dit zijn de „belangrijkere dingen” (Fil. 1:10). Geen enkele christen kan terecht ten aanzien van deze punten schipperen of in gebreke blijven. Men handelt echter niet in overeenstemming met liefde wanneer men in kwesties van persoonlijke voorkeur of mening koppig zijn gang gaat, zonder zich iets van de gevoelens van andere christenen aan te trekken. Wat niet uit liefde wordt gedaan, heeft voor degene die het doet geen enkele waarde. — 1 Kor. 13:1-3.
21. Welke uitwerking zou een onbekommerde handelwijze op een ander kunnen hebben?
21 Een koppige handelwijze zou bovendien erg onverstandig zijn. Men kan er een andere broeder pijn mee doen, ook al is de mening van die broeder dat de handelwijze verkeerd is, niet goed gefundeerd. Hij zou ontmoedigd, boos en zelfs met walging vervuld kunnen worden. De schade zou zo groot kunnen zijn dat zelfs zijn geloof te gronde gericht zou kunnen worden. Christus, die zijn leven voor de mensheid heeft gegeven, is zijn Eigenaar (Jud. 4). Hij beschouwt deze broeder, die met zijn bloed is gekocht, als kostbaar in zijn ogen, en hij zal beslist niet ingenomen zijn met iemand die, omdat hij op zijn eigen mening blijft staan, zijn broeder hetzij oordeelt of hem doet vallen. — Vergelijk Matthéüs 18:6, 14.
22. Wat zullen wij derhalve vastbesloten willen doen?
22 Door voor Jehovah te leven, weten wij dus dat „alle dingen [die God heeft verschaft opdat wij ze zouden gebruiken of doen] . . . geoorloofd [zijn], maar niet alle dingen zijn heilzaam [dit hangt af van de tijd, de omstandigheden en wat voor het welzijn van anderen is]. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. Laat een ieder niet zijn eigen voordeel blijven zoeken, maar dat van de ander.” — 1 Kor. 10:23, 24.
[Illustratie op blz. 20]
Een christen dient een ander niet tot struikelen te brengen door hem drank of voedsel aan te bieden waartegen zijn geweten zich verzet