Sier de leer van God in alle dingen
„Het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar het betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest.” — Rom. 14:17.
1. Welke factoren die een bron van moeilijkheden zouden kunnen vormen, bestaan er in elke christelijke gemeente?
IN ELKE groep van mensen komen verschillen in mening, smaak en innerlijke gevoelens voor. Dit is ook onder oprechte christenen het geval. Indien de gemeenteleden hun eigen mening als superieur beschouwen of als de mening waarnaar allen zich dienen te richten, kunnen deze verschillen de vrede en eenheid van de gemeente verstoren.
2, 3. (a) Wat voor verschillen bestonden er in de gemeente te Rome? (b) Wat was de hoofdgedachte van de raad die Paulus aan degenen in de gemeente gaf die er in bepaalde opzichten een verschillende mening op na hielden?
2 In het 14de hoofdstuk van Romeinen besteedt de apostel Paulus aandacht aan verschillende meningen die in de christelijke gemeente te Rome bestonden. Deze hielden verband met dingen die invloed uitoefenden op het geweten — verschillen waar naar de mening van sommigen en in het belang van de ware aanbidding van God de een of andere definitieve oplossing voor moest komen. Er waren geen fundamentele bijbelse leerstellingen bij betrokken. De omstreden kwesties betroffen interpretaties van het geweten aangaande alledaagse aangelegenheden van het leven. De apostel zette uiteen dat rijpe christenen in deze dingen een ruime mate van vrijheid hebben. Hij waarschuwde echter ook tegen de ongebreidelde uitoefening van deze vrijheid of pogingen van een christen om de vrijheid van een ander te begrenzen.
3 Zo zou een christen zich volgens zijn geweten vrij kunnen voelen een bepaald recht uit te oefenen. Paulus moedigde zo iemand er echter toe aan zich hierin te matigen als hij wist dat hij hierdoor het geweten van een broeder kwetste. Omgekeerd kreeg degene die een geweten had dat in sommige opzichten overgevoelig was, de raad zijn broeder niet te veroordelen wegens een handelwijze die volgens de Schrift werd toegestaan, ook al zou hij volgens zijn geweten niet zelf zo kunnen handelen.
WIJ KUNNEN ONZE EIGEN BELANGEN SCHADEN
4. Wat voor goeds tracht een christen te doen?
4 De apostel zegt vervolgens: „Laat daarom over het goede dat gijlieden doet, niet ten nadele van u worden gesproken” (Rom. 14:16). Een christen spant zich in om goed te handelen en „de leer van onze Redder, God,” voor het oog van iedereen „in alle dingen [te] sieren”, opdat allen de christelijke leer met het grootste respect zouden bezien (Tit. 2:10). Hij wil dat zijn leven een levend getuigenis is voor wat hij en de gemeente onderwijzen, hetgeen in overeenstemming is met de raad van de apostel Petrus: „Behoudt een goed geweten, zodat zij die geringschattend over uw goede gedrag in verband met Christus spreken, juist in datgene waarin zij ten nadele van u spreken, beschaamd mogen worden.” — 1 Petr. 3:16.
5. Hoe zou er ten nadele van een christen gesproken kunnen worden in verband met iets wat ’goed’ is?
5 Wat zou het nu treurig zijn wanneer men, na in al deze kwesties met betrekking tot een christelijke levenswijze zo zorgvuldig geweest te zijn, deze goede invloed voor de ware aanbidding zou verwoesten door per se iets te willen doen dat op zichzelf genomen geheel en al juist — ’goed’ — is, maar dat in de ogen van een overgevoelige christelijke broeder verkeerd lijkt. De broeder is misschien geneigd hier op laatdunkende wijze met anderen over te spreken. Ook zou een bepaalde handelwijze van een christen door de hele gemeenschap verkeerd beoordeeld kunnen worden. Het gaat misschien om een daad die op zichzelf genomen niet verkeerd is. Maar omdat anderen deze veroordelen, zouden zij de goede reputatie van de christen kunnen schaden. Dit zou smaad kunnen werpen op de boodschap van het „goede nieuws”, die de gemeente zo ijverig tracht bekend te maken en te onderwijzen. Om deze reden zou een christen zich er beter van kunnen weerhouden zich in bepaalde vrijheden te verheugen of hier gebruik van te maken, ook al zou dit op zichzelf juist zijn, wanneer het geweten van een andere christen op dit punt zwak is.
6. Welke raad wordt er aan een christen met een al te nauw geweten gegeven?
6 Aan de andere kant is het ook van het grootste belang dat een christen met een erg nauw geweten zich ervan weerhoudt kritiek uit te oefenen op iemand die van zijn vrijheid gebruik maakt en in werkelijkheid niet verkeerd handelt. Hij oordeelt zijn broeder. Hij dient zijn zienswijze te veranderen. (Vergelijk 2 Korinthiërs 13:11.) Anders zal hij ermee doorgaan de vrede van de gemeente te verstoren. Aangezien hij zijn broeder oordeelt, moet een heel groot deel van de schuld voor de moeilijkheden die zijn kritische houding veroorzaakt, aan hèm worden toegeschreven. Hij dient er veeleer naar te streven tot volledige rijpheid te geraken en krachtig in het geloof bevestigd te worden, waarbij hij zijn geloof op alle punten sterk maakt, zodat hij niet geneigd zal zijn anderen tot struikelen te brengen of te veroordelen. Maakt hij op dit terrein geen vorderingen, dan kan hij een voortdurende bron van moeilijkheden zijn en kan hij smaad brengen over het „goede nieuws”. — Hebr. 5:12-14; Ps. 119:165.
HET KONINKRIJK GODS BESTAAT IN BELANGRIJKERE DINGEN
7, 8. Wat wordt bedoeld met de verklaring van de apostel Paulus: „Het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken”?
7 De apostel komt tot de kern van zijn betoog wanneer hij zegt: „Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar het betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest” (Rom. 14:17). De ware aanbidding en dat wat met het koninkrijk Gods en zijn gemeente te maken heeft, zijn niet rondom deze materiële dingen opgebouwd. Jezus zei in dit verband: „Niets kan de mens verontreinigen wat van buiten af in hem komt, maar de dingen die van de mens uitgaan, die verontreinigen de mens.” — Mark. 7:15.
8 Dit kan van veel andere dingen in het leven gezegd worden. Kleding en haardracht, ontspanning, werkkring en andere persoonlijke aangelegenheden zijn niet van wezenlijk belang voor „de vooruitgang van het goede nieuws” (Fil. 1:12). Indien er geen sprake is van een werkelijke overtreding van schriftuurlijke beginselen en indien er matigheid wordt betracht doordat men uitersten vermijdt en zich niet aan werelds kwaaddoen schuldig maakt, komen deze aangelegenheden van het dagelijkse leven niet binnen het terrein waarin wij door onze broeders geoordeeld zouden moeten worden. — Vergelijk Spreuken 11:2.
9. Hoe is het koninkrijk Gods „rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest”?
9 Het is veeleer de leer over het koninkrijk Gods waardoor de veel voortreffelijker vrucht van rechtvaardigheid in de bekendmakers ervan en in degenen die de boodschap horen, wordt voortgebracht (Tit. 2:12; 1 Petr. 2:11). Iedereen moet de bereidheid bezitten zijn eigen wil en verlangens en zijn persoonlijke pleziertjes ter wille van de vrede in de gemeente te laten varen. Wanneer een christen werkelijk toelaat dat de heilige geest in hem werkt en hem leidt, zal hij vreugde hebben omdat hij het vertrouwen heeft dat hij God behaagt. Het koninkrijk Gods beoogt deze belangrijke dingen van de geest te bevorderen. — Rom. 8:6, 13.
10. Wanneer wij in gedachten houden wat het koninkrijk Gods betekent, op welke wijze is een christen die Christus als slaaf dient, in dit opzicht dan aanvaardbaar voor God en goedgekeurd door mensen?
10 Doordat een rijpe christen deze grootse doeleinden heeft, vestigt hij zijn aandacht op kwesties die werkelijk met de kenmerken en beginselen van het koninkrijk Gods te maken hebben. „Want hij die in dit opzicht Christus als slaaf dient, is God welgevallig en draagt de goedkeuring der mensen weg” (Rom. 14:18). Wanneer hij Christus als slaaf dient door deze belangrijke dingen te bevorderen, zal hij beslist Gods goedkeuring hebben, terwijl andere christenen hem wegens zijn redelijkheid en gezonde verstand zullen liefhebben. Zijn levenswijze zal hem bij mensen die buiten zijn aanbevelen. Ook al zullen sommigen niet zelf het christendom willen aanvaarden, dan zal toch zijn gedrag zich bij hun geweten aanbevelen. — 2 Kor. 4:2.
ZOEK DE VREDE VAN DE GEMEENTE
11. Waartoe dienen de gemeenteleden al hun energie aan te wenden in plaats van op elkaar te vitten?
11 „Laten wij dus”, zegt de apostel, „de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen” (Rom. 14:19). Hij raadt de gemeente aldus aan alle oorzaken van twist opzij te zetten en in harmonie met elkaar te leven. Hij doet een beroep op hen om de dingen te doen waardoor zij elkaar geestelijk opbouwen, in plaats dat zij aanmerkingen maken of, anderzijds, hardnekkig vasthouden aan een persoonlijk recht — de dingen die anderen afbreken. Paulus geeft de raad eraan te werken dat zij allen „tot de eenheid in het geloof en in de nauwkeurige kennis van de Zoon van God [geraken], tot een volwassen man, tot de mate van wasdom die tot de volheid van de Christus behoort” en „door liefde opgroeien in alle dingen in hem die het hoofd is, Christus”. Dan kunnen zij zich verenigd bij elkaar aansluiten en de boodschap van redding met werkelijke kracht en doeltreffendheid naar de mensheid brengen. — Ef. 4:13, 15.
12. Hoe kan een christen het vermijden „het werk Gods af te breken”?
12 Degenen die tot een kennis van de waarheid zijn gekomen, zijn het werk van God. Ook hebben Gods dienstknechten er veel tijd en moeite aan besteed om dezen met grote zorg en tederheid te onderwijzen en te helpen. Zij zijn „Gods akker, die wordt bebouwd, Gods gebouw” (1 Kor. 3:9). Zou een christen zo oneerbiedig en vernielziek kunnen zijn dat hij dit werk zou willen afbreken? De apostel geeft de vermaning: „Houd ermee op het werk Gods af te breken ter wille van voedsel. Alle dingen zijn weliswaar rein [doordat de Mozaïsche wet betreffende reine en onreine dingen door bemiddeling van Christus was afgeschaft], maar het is schadelijk voor de mens die met een aanleiding tot struikelen eet. Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt” (Rom. 14:20, 21). Wanneer wij een ander er door ons voorbeeld toe brengen tegen zijn geweten in te handelen, of wanneer wij onze voorkeur met geweld aan een ander opleggen, kunnen wij al het goede werk dat Gods geest ten aanzien van die persoon heeft verricht, afbreken, ook al beseffen wij zelf niet welk een schade wij aanrichten. — Vergelijk 1 Korinthiërs 3:17.
GODS HEERLIJKHEID ZOEKEN EN NIET ONSZELF BEHAGEN
13. Hoe moet iemand zijn geloof ’overeenkomstig zichzelf voor het aangezicht van God’ hebben?
13 Wij moeten dan ook tot de volgende conclusie komen: „Heb het geloof dat gij bezit, overeenkomstig uzelf voor het aangezicht van God” (Rom. 14:22). Het hier genoemde geloof houdt verband met het onderwerp dat wordt besproken. Het heeft duidelijk geen betrekking op het koninkrijk Gods en de belangrijke dingen die daarmee verband houden, want dat geloof moet openlijk aan allen bekendgemaakt worden (Matth. 28:19, 20). Paulus spreekt hier over het geloof van een christen dat Christus’ slachtoffer ons heeft bevrijd van vroegere beperkingen, zoals het eten van bepaald voedsel en het onderhouden van bepaalde dagen — dingen die niet de werkelijke beginselen van het koninkrijk Gods zijn maar nu eenvoudig kwesties vormen waarbij het om een persoonlijke voorkeur of mening gaat (Gal. 4:8-11). De raad is derhalve: ’Leg uw mening niet aan anderen op.’ Als u weet dat er in de geest van sommigen onzekerheid bestaat met betrekking tot de juistheid van iets waarvan u weet dat het niet verkeerd is, dient u niet te proberen overwicht op hen uit te oefenen of duidelijk te demonstreren hoe vrij u wel bent. God zal uw attente houding dan respecteren. Hij zal begrijpen waarom u zich ervan weerhoudt datgene te doen waartoe u het christelijke recht bezit. Indien u echter zou weten dat uw handelwijze in dit opzicht geen gewetensbezwaren bij anderen zou opwekken, zou u uw gang kunnen gaan. God zal beseffen dat u een goed geoefend geweten hebt en er blijk van geeft oordeelkundig te werk te gaan. In beide gevallen zal God de oprechtheid van uw geloof zien. Zijn oordeel telt. Hij ziet dat u in de beoefening van uw geloof zowel gewetensvol als met liefde handelt.
14. Waarom is iemand gelukkig „die zichzelf geen oordeel op de hals haalt door wat hij goedkeurt”?
14 Tot de ander, die vanwege zijn geweten aarzelt een bepaalde stap te doen, zegt de apostel vervolgens: „Gelukkig is hij die zichzelf geen oordeel op de hals haalt door wat hij goedkeurt” (Rom. 14:22). Door nooit in strijd met zijn geweten te handelen, zal een christen vrede des geestes hebben. Twijfelt hij echter over een bepaalde handelwijze, dan dient hij deze zonder aarzelen te verwerpen of te laten varen. Wàt iemand ook goedkeurt, zijn geweten dient er geen geweld door aangedaan te worden, ook al is datgene waar het om gaat nog zo aantrekkelijk of ook al heeft iemand er nog zulke krachtige argumenten voor aangevoerd. Is hij daarentegen van mening dat het desbetreffende argument op de Schrift gebaseerd is en raakt hij grondig van de juistheid ervan overtuigd, dan kan hij zijn gewetensvolle zienswijze dienovereenkomstig aanpassen. — Rom. 14:5.
15. (a) Hoe is iemand veroordeeld als hij zijn gang gaat en iets gaat doen ten aanzien waarvan hij twijfelt of het wel juist is? (b) Hoe kan hij de hoedanigheid van zijn geweten verbeteren? (Ef. 3:14-19; 1 Thess. 5:11)
15 „Indien hij echter twijfelt, is hij reeds veroordeeld indien hij eet, omdat hij niet uit geloof eet. Ja, alles wat niet uit geloof is, is zonde” (Rom. 14:23). De apostel richt deze opmerking tot degenen die belijden christenen te zijn, niet tot ongelovigen. Wat iemand doet, moet van dien aard zijn dat het in geen enkel opzicht zijn geweten verontrust. Indien zijn geweten wordt gekweld, is hij door zichzelf veroordeeld. En hij dient er voortdurend naar te streven een duidelijk beeld van het christelijke geloof te hebben, ten einde een evenwichtiger geweten te ontwikkelen. Hoewel niet alles wat een christen doet rechtstreeks verband houdt met de bekendmaking van het „goede nieuws”, doet hij datgene wat hij verricht, zelfs op het gebied van amusement en ontspanning, met het oog op zijn eigen opbouw en die van anderen.
16. Wil een christen ’alle dingen tot Gods heerlijkheid doen’ wat moet hij dan doen voordat hij een stap doet?
16 Samenvattend luidt de wijze raad van de apostel: „Doet alle dingen tot Gods heerlijkheid” (1 Kor. 10:31). Voordat u een bepaalde stap doet, moet u zich daarom afvragen: ’Zal dit de vrede van de gemeente bevorderen, zodat Gods geest vrijelijk onder allen werkzaam zal zijn?’ ’Zal mijn handelwijze van dien aard zijn dat ze geen smaad werpt op de naam van God en Christus?’ ’Zal mijn handelwijze het werk van God in de gemeente opbouwen en niet afbreken?’ De christen die zijn leven volkomen in harmonie kan houden met een juist, evenwichtig en rein geweten voor het aangezicht van God, is inderdaad gelukkig. Zo’n christen is een zegen voor de gemeente van God.
[Illustratie op blz. 24]
In plaats van een ander te overreden in strijd met zijn geweten te handelen dienen wij toe te laten dat hij als gevolg van zijn studie van Gods Woord door heilige geest wordt geleid