Hoofdstuk 6
God komt de mensheid te hulp
1. Welk vertrouwen kunnen wij hebben dat God het mensengeslacht te hulp zal komen?
JEHOVAH GOD is bij machte om, in overeenstemming met de waardigheid van zijn universele heerschappij, schijnbaar onmogelijke problemen op een schitterende wijze tot een oplossing te brengen. En nadat wij het resultaat hebben gezien, zeggen wij: ’Het had niet anders en toch zo grondig, rechtvaardig en volkomen goed gedaan kunnen worden.’ (Zie Jesaja 55:9.) Zoals de bijbel aantoont, onthulde God dan ook op hetzelfde tijdstip dat de juistheid van zijn heerschappij werd uitgedaagd, dat hij het mensengeslacht te hulp zou komen toen hij aankondigde: „Hij [het zaad] zal u [Satan] in de kop vermorzelen” (Genesis 3:15). Met het verstrijken van de tijd zou God de mensen de geleidelijke verwezenlijking van zijn voornemen laten zien.
2, 3. (a) Wie werd er door Jehovah God toe bestemd het beloofde „zaad” te zijn? (b) Om welke redenen was het logisch dat híj daarvoor werd uitgekozen?
2 Wie in het bijzonder zou er door God toe worden bestemd het „zaad” te zijn, dat ten slotte Satans kop zou vermorzelen? Jehovah’s eniggeboren Zoon! Hij werd uitgekozen als degene die de strijdvraag met betrekking tot de waardigheid en rechtvaardigheid van Jehovah’s heerschappij of soevereiniteit in de allereerste plaats zou beslechten. Waarom deze voorname persoon, die Jehovah zo na aan het hart lag? Welnu, door Satans uitdaging werd de loyaliteit van alle personen in het universum, zelfs van deze Zoon van God, in twijfel getrokken. Daarbij komt nog dat de kwestie van loyaliteit zich meer op hem dan op wie maar ook van Gods schepselen zou concentreren, omdat hij de voornaamste Zoon van Jehovah was, die in het universum direct onder Hem stond. Hij was Gods medewerker geweest bij het tot stand brengen van het universum (Kolossenzen 1:15-17). Iemand die God wilde uitdagen, zou kunnen zeggen: ’Als iemand van alle schepselen God getrouw zou dienen, zou hij het wel moeten zijn.’ Door Satans uitdaging werd deze machtige Zoon van God dus in het middelpunt van de belangstelling geplaatst.
3 Bovendien zegt deze Zoon in Spreuken, hoofdstuk acht, waar hij als de wijsheid wordt gepersonifieerd, met betrekking tot Gods scheppingswerk: „De dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de zonen der mensen” (Vs. 31). Hij koesterde een diepe liefde voor de mensheid. Hij aanvaardde gaarne deze toewijzing om zijn Vader te rechtvaardigen, allereerst uit loyaliteit jegens Hem en, bovendien, wegens de liefde die hij voor de mensheid koesterde.
4. Waarom kon God niet zonder meer aan zonde voorbijgaan?
4 Nu dan, kon Jehovah God, in zijn liefde voor de mensheid, de goddeloosheid die door Satan, alsook door Adam, in het universum was ingevoerd, oogluikend toelaten? Kon God tot een ieder die zondigde, zeggen: ’Wel, ik heb je lief en wil je barmhartigheid betonen, dus zal ik je zonde door de vingers zien’? In overeenstemming met zijn gerechtigheid en rechtvaardigheid kon hij niet zonder meer aan zonde voorbijgaan. Zou hij dit wel doen, dan zou hij de grondslag van zijn regering ondermijnen. — Psalm 89:14.
5. Wat gebeurt er met een regering wanneer wetteloosheid door de vingers wordt gezien of wetsovertreders ongestraft hun gang kunnen gaan?
5 Wat de gevolgen zijn wanneer men wetteloosheid „zacht” aanpakt en in werkelijkheid oogluikend toelaat, zien wij heden ten dage maar al te duidelijk in sommige natiën der aarde. Men is in veel gevallen laks en treedt niet daadwerkelijk tegen boosdoeners op. Misdadigers lopen vrij rond. Het gevolg is dat de mensen het geloof in de regeringen verliezen en ten slotte alles ineenstort. De Universele Regeerder zal dit niet met zijn wetten laten geschieden.
6. Hoe wijzen de profeet Habakuk en de apostel Paulus erop dat God zonde niet door de vingers ziet?
6 Jehovah, de Universele Soeverein, die ervoor verantwoordelijk is dat in het universum de hand aan wet en orde wordt gehouden, ziet zonde dan ook niet door de vingers. „God laat niet met zich spotten” (Galáten 6:7). In Habakuk 1:13 zegt de profeet tot Jehovah: „Gij zijt te zuiver van ogen om het kwaad te zien; en moeite aanzien kunt gij niet. Waarom toch ziet gij hen aan die verraderlijk handelen?” Slechts met een goed doel en gedurende een betrekkelijk korte tijd heeft hij kwaaddoen toegelaten. Ja, de door God besloten manier is de enige manier waarop hij de mensheid echt kan helpen.
EEN WETTELIJK PROBLEEM
7. (a) Hoe heeft Adam de mensheid in slavernij aan zonde en de dood „verkocht”? (b) Hoe wordt in Psalm 49:6-9 tot uitdrukking gebracht dat de mens niet bij machte is zichzelf te bevrijden?
7 Adam had zijn toekomstige nageslacht, buiten hun wil, in slavernij aan zonde en de dood verkocht. De prijs die hij voor de „verkoop” ontving, was dat hij zelfzuchtig zijn eigen weg ging en tegen God in opstand kwam (Romeinen 7:14). Dat de mens niet bij machte is zich van de slavernij aan de dood te bevrijden, wordt in Psalm negenenveertig, de verzen zes tot negen, tot uitdrukking gebracht: „Zij die op hun middelen voor levensonderhoud vertrouwen, en die zich op de overvloed van hun rijkdom blijven beroemen, niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.” De prijs was te kostbaar, te hoog, en lag buiten het bereik van de gehele mensheid. Wat het vermogen van de onvolmaakte mens betreft, was bevrijding zo ver weg dat ze „tot onbepaalde tijd” niet in zicht was en er feitelijk geen hoop op bestond. Wilde de mens dus ooit bevrijd worden, dan moest God een voorziening treffen. — Vergelijk Psalm 79:9.
8, 9. Wat moest Jehovah God, ten einde de waardigheid en rechtvaardigheid van zijn regering te handhaven, doen om de mensheid te helpen?
8 Ten einde zich te kunnen inlaten met degenen die, hoewel buiten hun eigen schuld, in zonde waren geboren, moest God de een of andere wettelijke basis hebben op grond waarvan hij met hen kon handelen (Psalm 51:5; Romeinen 5:12). Anders zouden alle mensen voor altijd moeten sterven, aangezien Gods wet vereiste dat zondaars uit het universum verwijderd werden. Alleen door het offer van een ander mens, een volmaakt mens, als een ’kostbare’ prijs, kon datgene wat Adam had verloren, worden teruggekocht. — 1 Timótheüs 2:5, 6.
9 Bijgevolg had Jehovah iemand nodig — iemand wiens offer als wettelijke basis zou dienen — door bemiddeling van wie hij kon handelen. Evenals het niet juist zou zijn wanneer een menselijke regering met misdadigers zou onderhandelen, kon Jehovah God niet rechtstreeks met zondige mensen handelen en toch nog de waardigheid en rechtvaardigheid van zijn regering handhaven.
10, 11. Hoe gaf God, door zonden te vergeven en mensen rechtvaardig te verklaren, blijk van (a) zijn eigen rechtvaardigheid en gerechtigheid? (b) de slechtheid van zonde, en zijn eigen barmhartigheid?
10 Door in zo’n wettelijke basis te voorzien, zou Jehovah in staat zijn de juistheid van zijn universele heerschappij te demonstreren, terwijl hij tevens kon tonen hoe uitermate slecht zonde wel was. Terzelfder tijd zou hij mensen barmhartigheid kunnen betonen. De apostel Paulus brengt het als volgt tot uitdrukking:
11 „Want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods, en het is als een vrije gave dat zij door zijn onverdiende goedheid rechtvaardig worden verklaard op grond van de verlossing door de losprijs die door Christus Jezus is betaald. God heeft hem als zoenoffer gesteld door middel van geloof in zijn bloed. Dit heeft hij gedaan om zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, want hij vergaf de zonden die in het verleden — terwijl God verdraagzaamheid oefende — waren geschied, ten einde in dit tegenwoordige tijdperk zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, opdat hij rechtvaardig zou zijn, zelfs wanneer hij de mens die geloof in Jezus heeft, rechtvaardig verklaart.” — Romeinen 3:23-26.
12. Voor welke problemen komt een man te staan die op barmhartige wijze een „ongewenst” persoon in zijn gezin wil opnemen? (Romeinen 5:8)
12 Wij zouden de redelijkheid en wettelijkheid van Gods handelingen kunnen toelichten met een voorbeeld. Stel dat een man, een huisvader, een oprecht, keurig en gehoorzaam gezin heeft. Hij weet dat een jongeman wegens een begane overtreding tot een zware boete veroordeeld is en in de gevangenis zit. Deze jongeman heeft in slecht gezelschap verkeerd en slechte dingen geleerd. De man gelooft echter dat hij de gevangene kan helpen en hem ten slotte kan rehabiliteren. Om billijk te zijn tegenover zichzelf en zijn keurige, respectabele gezin, kan hij hem niet onmiddellijk in zijn huis halen en zijn gezin dwingen met de jongeman om te gaan terwijl hij zich nog in deze toestand bevindt. Wat kan hij dan doen om te helpen?
13. Welke stappen zou de man kunnen ondernemen om de jongeman tot een geschikt en wettig lid van zijn gezin te maken?
13 De man zou een vriend kunnen vragen de boete te betalen, zodat het gerechtshof het vonnis tegen de gevangene zou opheffen en hem onder diens voogdij zou stellen. Nadat de jongeman op juiste wijze was opgeleid en gedisciplineerd, zou de vriend hem in gerehabiliteerde toestand aan de huisvader kunnen overdragen, zodat hij als een rein, respectabel lid van het huisgezin geaccepteerd zou kunnen worden. Aldus zou er volledig aan alle wettelijke vereisten zijn voldaan. De huisvader zou volkomen juist en rechtvaardig gehandeld hebben, en de jongeman zou barmhartigheid zijn betoond.
14. Op basis waarvan verzoent God de menselijke familie met zichzelf?
14 In werkelijkheid handelt God met de menselijke familie door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, die in deze aangelegenheid als Jehovah’s vertegenwoordiger optreedt. Degenen die gehoorzaam zijn aan Gods regeling, komen in een wettelijke verhouding tot Hem te staan. Zij worden losgekocht en verzoend of in harmonie met God gebracht (Kolossenzen 1:13, 14, 20). Zij komen in een persoonlijke verhouding tot Hem te staan en kunnen Hem als „Vader” aanroepen. — Matthéüs 6:9.
GODS ZOON KOMT NAAR DE AARDE
15. Waarom moest Gods Zoon naar de aarde worden gezonden?
15 Gods Zoon werd derhalve naar de aarde gezonden — om een mens te worden, geboren uit een vrouw. Hij kon hier op aarde, waar de strijdvraag was opgeworpen, de toets op rechtschapenheid ondergaan. Hij kon ook de losprijs voor de mensheid verschaffen. Door zijn bovennatuurlijke geboorte uit de maagd Maria werd hij een menselijke zoon van God. — Galáten 4:4.
16. (a) Hoe kon Jezus als een volmaakt kind uit een onvolmaakte moeder geboren worden? (b) Waarom had Jezus, toen hij een kind was, en ook later, speciale bescherming nodig?
16 Hoewel deze zoon uit een onvolmaakte vrouw werd geboren, was hij zelf volmaakt en onbesmet. Zijn volmaakte leven werd vanuit het hemelse geestenrijk naar de schoot van Maria overgebracht. De engel Gabriël had aan Maria aangekondigd: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd” (Lukas 1:35). Gods heilige geest omhulde Maria met een onzichtbare kracht, zodat Jezus Christus als een volmaakte baby geboren zou worden. Satan de Duivel had die Zoon natuurlijk, indien mogelijk, reeds vóór zijn geboorte willen vernietigen of schade willen berokkenen. Dit blijkt uit de pogingen die hij later deed om Jezus te doden, zoals dit in Matthéüs 2:7-16 en Lukas 4:28-30 wordt onthuld.
17. Hoe toont de Schrift dat Jezus tot aan zijn dood zijn volmaaktheid behield?
17 Jezus behield tijdens zijn gehele menselijke leven die volmaakte staat. Hij was „loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars” (Hebreeën 7:26). Jezus heeft door zijn levenswandel op aarde de kwestie van rechtschapenheid jegens God volmaakt en volledig, zonder dat er ooit nog aan getwijfeld kan worden, opgelost. Vóór zijn offerandelijke dood zei hij: „De heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij”, en: „Nu wordt er een oordeel over deze wereld voltrokken; nu zal de heerser van deze wereld [de Duivel] worden buitengeworpen” (Johannes 14:30; 12:31; 2 Korinthiërs 4:4). Satan heeft Jezus Christus er nooit toe kunnen brengen onder druk te zwichten, daarom had hij geen vat op Jezus en kon hij geen deugdelijke beschuldiging tegen Jezus inbrengen. Jezus had „de wereld overwonnen” doordat hij weigerde met de wereld in zonde te vervallen. — Johannes 16:33; 8:46.
18. (a) Waarom was Jezus’ rechtvaardigheid toen hij op aarde was, niet een gave? (b) Waarom is het wanneer iemand anders van de mensheid rechtvaardig wordt verklaard, een vrije gave?
18 De apostel Paulus verklaarde over Jezus: „Hij [heeft] gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding” (Hebreeën 5:8, 9). Het was dus op grond van Christus’ eigen verdienste dat God hem aan het einde van zijn aardse loopbaan rechtvaardig verklaarde. Hij werd opgewekt tot leven in de geest, „rechtvaardig verklaard in geest” (1 Timótheüs 3:16). Hij kwam ervoor in aanmerking de volmaakte Hogepriester ten behoeve van de mensheid te zijn en werd als zodanig in de hemel geïnstalleerd. God hoefde Christus geen rechtvaardigheid te verlenen als een gave, want als zondeloos mens had en behield hij van begin tot eind een rechtvaardige positie bij God. Daarom was Jezus’ offer volmaakt en kon het als basis dienen op grond waarvan andere mensen rechtvaardig verklaard konden worden. Indien anderen rechtvaardig worden verklaard, geschiedt dit niet op grond van hun eigen rechtvaardigheid, maar op basis van het zoenoffer van Jezus Christus. In hun geval is het inderdaad een gave aan hen. — Romeinen 5:17.
19. Welke positie bekleedt Jezus met betrekking tot degenen die God wensen te dienen?
19 Door deze getrouwe loopbaan kwam Jezus ervoor in aanmerking de voorspraak te zijn voor allen die God wensen te dienen. De apostel Johannes schreef: „Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper [of, voorspraak] bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige. En hij is een zoenoffer [bedekkend offer] voor onze zonden” (1 Johannes 2:1, 2). Hij wordt ook een „middelaar tussen God en de mensen” genoemd (1 Timótheüs 2:5). De Duivel tracht reeds vanaf de tijd van Abel, de zoon van Adam, aanmerkingen op Gods dienstknechten te maken. Satan wordt „de beschuldiger van onze broeders” genoemd, „die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God”. — Openbaring 12:10.
20. Wat doet Jezus, als voorspraak en middelaar, ten behoeve van Gods dienstknechten?
20 Jezus Christus treedt in het rechtsgeding dus als voorspraak bij God op. Wanneer getrouwe dienstknechten van God een fout, een zonde, begaan, voert Jezus bij God als de Rechter bewijzen aan dat zij niet des doods schuldig zijn — dat zijn zoenoffer hun fouten en zonden bedekt. Hij toont aan dat het zelfs in weerwil van hun onvolmaaktheid hun bedoeling was het goede te doen (Romeinen 7:15-19). Hij vestigt de aandacht op hun daden des geloofs en op het feit dat zij, wanneer zij gezondigd hebben, in waar berouw God hebben aangeroepen (Hebreeën 6:10). Zij doen dit alles op basis van Jezus’ offer (Johannes 16:23). En God aanvaardt Jezus’ voorspraak ten behoeve van hen.
HOE JEZUS „KINDEREN” KRIJGT
21. (a) Hoe heeft de mens Jezus zijn ziel gegeven als „een losprijs in ruil voor velen”? (b) Waarom staat hij als de „laatste Adam” bekend?
21 Toen Jezus als mens op aarde was, had hij het vermogen om langs natuurlijke weg een eigen gezin te stichten. Hij deed dit echter niet, maar gaf dat vermogen op door zijn leven als offer te brengen. Hij zei: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matthéüs 20:28). Jezus werd daarom de „laatste Adam”. Adam bracht een gezin voort, een onvolmaakt gezin, dat slechte eigenschappen bezat. Jezus Christus brengt een gezin voort dat rechtvaardigheid verwerft. Afzonderlijke personen kunnen uit het gezin van Adam overstappen en door middel van de rechtvaardigheid van Jezus Christus herboren worden, en door de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, kunnen zij ’naar zijn beeld’ gevormd worden. Zij kunnen hun leven reinigen en als zodanig zonen van de „laatste Adam” worden. — 1 Korinthiërs 15:45, 49.
22. (a) Hoe wordt in Jesaja 53:10 getoond op welke wijze Christus kinderen zal hebben? (b) Blijven zij voor eeuwig Christus’ kinderen, of wat dan wel?
22 De profeet Jesaja beschreef door inspiratie iets van het lijden van Christus en zei, sprekend tot Jehovah: „Indien gij zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal hij zijn nageslacht zien” (Jesaja 53:10). Christus krijgt niet langs de natuurlijke weg nageslacht. Maar als de „Eeuwige Vader” brengt hij op de wijze die door Jesaja wordt beschreven, een gezin voort dat zijn eigenschappen bezit, namelijk doordat Jehovah „zijn ziel tot een schuldoffer” voor de mensheid heeft gesteld (Jesaja 9:6). Wij moeten echter in gedachten houden dat Jezus Christus, nadat hij hen tot menselijke volmaaktheid heeft gebracht, de losgekochte en gerehabiliteerde mensheid aan Jehovah God overdraagt, „de Vader, aan wie elke familie in hemel en op aarde haar naam te danken heeft”. — Efeziërs 3:14, 15; 1 Korinthiërs 15:26, 28.
DE LOSPRIJS DOET DE ZONDE TENIET
23. Hoe kan er worden gezegd dat de door bemiddeling van Jezus Christus verschafte losprijs de zonde teniet doet?
23 Als samenvatting kunnen wij zeggen dat de door bemiddeling van Gods Zoon verschafte losprijs de zonde van Adam teniet doet. Adams zonde heeft over iedereen de dood gebracht. Door de losprijs wordt natuurlijk niet iedere menselijke ziel, niemand uitgezonderd, gered, maar wel worden de gevolgen van onze aangeboren zonde erdoor teniet gedaan. Hoe dan wel? Iedere ziel, niemand uitgezonderd, die van zonde en onvolmaaktheid verlost wenst te worden, kan deze uitgewist krijgen en volledig rein worden. Zelfs degenen die uit de doden worden opgewekt, zullen de gelegenheid hebben zich de losprijs ten nutte te maken (Handelingen 24:15). Degenen die geen leven ontvangen, zullen personen zijn die niet wensen dat Jehovah over hen regeert. Zij koesteren geen liefde voor rechtvaardigheid en haten wetteloosheid niet. Zij veroordelen zichzelf en voegen aan hun overgeërfde zonde nog hun eigen opzettelijke zonde toe. — Johannes 3:17-21, 36.
24. (a) Zal er ten slotte nog een spoor van datgene wat Adam door zijn daad van opstand heeft teweeggebracht, over zijn? (b) Zullen Satans krachtsinspanningen blijvende sporen in het universum achterlaten?
24 Door Christus’ zoenoffer, waarvan de mensheid onder zijn Koninkrijksheerschappij de voordelen ontvangt, wordt datgene wat Adam heeft gedaan, derhalve volledig uitgewist. De laatste vijand, de dood (de dood die de mensheid door de zonde van Adam heeft geërfd), zal teniet worden gedaan. Wanneer de dood is uitgewist, zal alles wat Adam heeft gedaan — alles wat hij over het mensengeslacht heeft gebracht — hier geenszins meer zijn. Er zal geen spoor van Adams zonde meer over zijn (1 Korinthiërs 15:26, 55-57). En er zal geen spoor van de zonde van de Duivel meer over zijn, want, zo zegt de bijbel: „Hiertoe werd de Zoon van God openbaar gemaakt, namelijk om de werken van de Duivel te verbreken” (1 Johannes 3:8). Satan zal al zijn moeite tevergeefs hebben gedaan en zijn leven hebben verloren. De schaduw op Gods naam zal volledig uitgewist zijn. Gods naam zal tot in alle eeuwigheid volledig gerechtvaardigd zijn en degenen die zijn soevereiniteit wensen, zullen tot lof van hem in leven zijn. — Psalm 150.
25. Hoe dient ons hart te reageren wanneer wij zien wat God heeft gedaan om de mensheid te verlossen?
25 Wat een liefderijke goedheid van God! En wat een liefde van de zijde van de Heer Jezus Christus! Wij kunnen met de apostel zeggen: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” (Romeinen 11:33) Ongeacht wat de wereld mag doen om twijfel te zaaien en ons geloof aan te vallen, wij kunnen, omdat wij een juist begrip van deze dingen hebben, uitroepen: ’Zo’n God verdient ten volle onze algehele toewijding en dienst!’ — Zie Filippenzen 3:8, 9.
[Illustratie op blz. 69]
Voordat een huisvader een eigenzinnige jonge vreemdeling in zijn gezin zou opnemen, zou hij eerst willen dat de jongeman zijn leven in het reine zou brengen
[Illustratie op blz. 74]
U werd geboren met de zondaar Adam als uw vader . . .
[Illustratie op blz. 75]
. . . Maar u kunt Jezus als uw „Eeuwige Vader” kiezen