De heerschappij van koning dood verbroken
1. Welke geestelijke en morele verwoesting heeft de dood over de mensheid gebracht?
DE HEERSCHAPPIJ van koning dood heeft niet alleen physieke verwoesting over het menselijke geslacht gebracht maar eveneens geestelijke en morele verwoesting. Behalve de tot knoesten misvormde gewrichten, gekromde ruggen, verzwakte zenuwstelsels en honderden aandoeningen waardoor duizenden ziekenhuizen zijn gevuld, is daar nog het gebrek aan zelfbeheersing, het beoefenen van ongerechtigheid, onzedelijkheid en de algemene onevenwichtigheid van de hoedanigheden van de mens. Satan heeft veroorzaakt dat het instinctmatige verlangen dat de mens heeft om iets te aanbidden, van de Schepper werd afgewend en naar het schepsel werd gekeerd. „Hoewel zij God kenden, hebben zij hem niet als God verheerlijkt noch hebben zij hem gedankt, maar zij zijn leeghoofdig geworden in hun redeneringen en hun onverstandig hart werd verduisterd. Hoewel zij beweerden dat zij wijs waren, zijn zij dwaas geworden en zij hebben de heerlijkheid van de onverderfelijke God veranderd in iets wat gelijkt op het beeld van een verderfelijk mens en van vogels en viervoetige schepselen en kruipende dingen” (Rom. 1:21-23, NW). Overeenkomstig hun trap van beschaving aanbidden de mensen nog steeds zulke dingen als de zon, het vuur, beelden, geld, bezittingen of zichzelf en organisaties van mensen. In de plaats van onverdeelde liefde voor Jehovah op de eerste plaats, en liefde voor de naaste op de tweede plaats, heeft Satan zelfzucht, vrees, hebzucht en haat geplaatst. Doordat de tegenstander onze eerste ouders er toe bracht te zondigen, heeft hij door een meesterzet de zonde doen heersen als koning tezamen met de dood. Sedertdien zijn allen zondaars geweest, zij hebben Gods heerlijkheid gederfd en zijn tekort geschoten in volmaakte gehoorzaamheid. Jehovah is heilig, volledig aan rechtvaardigheid toegewijd, volmaakt. Niets wat in heiligheid of volmaakte gehoorzaamheid te kort schiet, of op een of andere wijze bevlekt is, zou voor hem aanvaardbaar kunnen zijn.
2. Welk verschil is er tussen Adams overtreding en die van zijn nakomelingen?
2 Wat is dan het verschil tussen Adams overtreding en die van degenen die na hem kwamen tot aan Mozes? want Paulus schreef: „Niettemin heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, zelfs over hen die niet hadden gezondigd naar de gelijkheid van de overtreding welke Adam heeft begaan, die een overeenkomst vertoont met hem die zou komen” (Rom. 5:14, NW). Adam was volmaakt geschapen; er was geen gebrek of zwakte in zijn organisme. Hem was de goddelijke wet gegeven, hij bezat het vermogen de belangrijkheid er van te begrijpen en naar waarde te schatten en binnen in zich bezat hij het vermogen tot volmaakte gehoorzaamheid. Toch werd hij ondanks dit alles een opstandeling. Zijn ongehoorzaamheid was opzettelijk, moedwillig. Maar met Adams nakomelingen is het anders gesteld geweest. Zij hebben niet de volmaaktheid van Adam gehad noch het vermogen tot onberispelijke gehoorzaamheid. Ofschoon zij niet te verontschuldigen zijn voor enig kwaaddoen hebben zij niet dezelfde mate van verantwoordelijkheid gehad.
3. Waardoor wordt de mate van verantwoordelijkheid vastgesteld? Geef voorbeelden.
3 Verantwoordelijkheid hangt af van de mate van kennis van Gods wil die iemand ter beschikking staat en ook door hem wordt bezeten. Na Adams ongehoorzaamheid gaf God niet onmiddellijk een nauwkeurig vermelde wet waarin werd geboden wat hij wilde dat de mensheid zou doen en waarin straf voor ongehoorzaamheid werd afgekondigd. Er staat geschreven: „Waar geen wet is, is evenmin enige overtreding” (Rom. 4:15, NW). Daarom stelde God Kaïn niet terecht voor het vermoorden van Abel, hoewel hij geenszins onschuldig werd gehouden, maar hij liet hem onder een vloek leven en met vernietiging voor ogen. Daar de geslachten die van Adam tot Mozes leefden, de Mozaïsche wet niet hadden, waren ze niet verplicht die wet te houden.
4. Waarom zijn goddeloze mensen niet te verontschuldigen, en zullen zij door onwetendheid vrijuit gaan?
4 De achteruitgang van goddeloze mensen onder de heerschappij van koning dood ging zeer snel. De eeuwige macht en Goddelijkheid van de Opperste Rechter was zowel op aarde als in de hemel zichtbaar voor hen. Derhalve waren zij niet te verontschuldigen voor het onderdrukken van de waarheid en het navolgen van onrechtvaardigheid. Daar deze mensen niet een door God gegeven reglement van wetten bezaten, begonnen zij voor hun eigen huisgezinnen wetten te maken en hun regeerders deden dit voor de natie. Daar sommigen aan het goddelijke oordeel wilden ontkomen, beleden zij onwetend te zijn ten aanzien van Gods wil en van wat zonde is, en zo ontstonden verscheidene religiën die het bestaan van zonde niet erkennen. Zij kunnen het begin der zonde, de straf die er op staat en Gods voorziening om haar uit het universum te verwijderen, niet verklaren. Hun onwetendheid van de zonde bevrijdt hen niet van de veroordeling ten gevolge ervan, maar bindt hen slechts vaster met haar ketenen. Want een ieder die zonde bedrijft, bedrijft ook wetteloosheid (1 Joh. 3:4, NW). Alle onrechtvaardigheid is zonde.
HEERSCHAPPIJ VAN DE DOOD ALS KONING
5. (a) Wat is het gevolg geweest van de koninklijke heerschappij der zonde? (b) Waarom schonk Jehovah Israël een wet?
5 Hier wordt nog een koning aan ons voorgesteld. Het is de gepersonifieerde zonde, de zonde die als koning heerst. Wat een koning is de zonde geweest! Bekijk al zijn verminkte aardse onderdanen. Terwijl over de gehele wereld gezag, misdadigheid, corruptie en huichelachtigheid hand over hand toenemen, betalen millioenen mensen dagelijkse schatting aan hem door er de voorkeur aan te geven te zondigen en hun geweten te smoren. De wereldomvattende heerschappij van koning zonde met koning dood, die geen levend menselijk schepsel uitsluit, bewijst dat ze haar oorsprong heeft gevonden bij onze eerste ouders. Ten einde het geweten van de mens tot het besef te doen komen van zonde en hem te leren naar Gods redding uit te zien, voorzag hij zijn uitverkoren volk van een systematisch gerangschikte verzameling van wetten. Deze werden door bemiddeling van zijn profeet Mozes 2512 jaren na de schepping gegeven. Volgens deze wetten zou God de kwaaddoener zonde aanrekenen of ten laste leggen. Geen menselijk reglement van wetten kon aan de mensen Gods gedachte over zonde, goed en kwaad en het middel voor verzoening onthullen. Gods wetten definieerden zonde duidelijk en de volgens de wet verrichte priesterlijke diensten voorschaduwden dat zonde alleen door een passend rantsoen kon worden weggenomen. Redding zou komen door middel van Gods beloofde zaad. „Waarom is dan de Wet? Ze werd toegevoegd ten einde overtredingen te openbaren, totdat het zaad zou komen aan wie de belofte was gedaan.” — Gal. 3:19, 24, NW.
6, 7. Hoe was het mogelijk dat Jezus zonder zonde was, en welke stappen waren van zijn zijde noodzakelijk ten einde het rantsoen te kunnen verschaffen?
6 Wie is de toekomstige persoon naar wie door Paulus wordt verwezen? Hij die komt, is degene die van koning dood bevrijdt, het zaad van Abraham, de profeet gelijk Mozes. Aangezien de dood tengevolge van de zonde was gekomen, was er ten einde de zonde weg te nemen en de dood te overwinnen, iemand nodig die vrij van zonde was. Deze persoon is Jezus Christus, de enige zondeloze man die ooit uit een vrouw werd geboren. Hij werd heilig en onbevlekt geboren, niet omdat zijn moeder onbevlekt was, want zij was een Joodse maagd die van Adam was afgestamd. Hij was onbevlekt omdat hij door een zondeloze, volmaakte vader, Jehovah God, werd verwekt. In het geval van voortplanting door twee ouders is de levenskiem van de vader afkomstig, die het eitje in de moeder bevrucht, die op haar beurt het lichaam van haar nakomeling voortbrengt. Op Gods bestemde tijd waarop Jezus moest worden geboren, werd zijn volmaakte leven uit de hemel naar de eicel in de schoot van de maagd Maria overgebracht. Op deze wijze ontving Christus Jezus geen menselijk leven van de zondaar Adam maar hij ontving slechts een menselijk lichaam door bemiddeling van Adams afstammelinge Maria. Ten einde uit haar geboren te worden, moest hij al zijn hemelse heerlijkheid en zijn positie afleggen. Hij was gedurende ongekende millenniums in het verleden bij de Vader geweest, met hem verbonden in het scheppingswerk. Hij was de eerstgeboren en enigverwekte Zoon van God, ’door bemiddeling van wie Jehovah alle andere zichtbare en onzichtbare’ dingen had geschapen (Joh. 1:1-3; Kol. 1:15-18; Openb. 3:14). Op Gods bestemde tijd voor zijn geboorte zond God zijn Zoon uit, voortgebracht uit een vrouw en die onder de wet kwam te staan, opdat hij hen die onder de wet waren, door koop zou kunnen verlossen, opdat wij op onze beurt de aanneming als zonen zouden kunnen ontvangen (Gal. 4:4, 5, NW). Jezus werd onder de wet van Mozes geboren, als een Israëliet, maar hij werd door die wet niet veroordeeld, omdat hij het enige menselijke schepsel was dat die wet volmaakt hield.
7 Hoe vertoont de eerste Adam een overeenkomst met Christus Jezus? Stellig niet door de handelwijze die door de eerste Adam werd gevolgd, die eveneens een zondaar werd. Neen, dat niet. De apostel Paulus kon inzien dat aangezien de eens volmaakte Adam de vader was geworden van een geheel geslacht dat nu uit zondaars bestond, de loskoper en bevrijder van een der leden van dit geslacht een volmaakt mens moest zijn, zoals Adam was geweest, ten einde te voorzien in iets waardoor de schuld tegen hen zou worden gedelgd of te niet zou worden gedaan. De overeenkomst schuilt daarin dat er een gelijke wedervergelding moest zijn (Deut. 19:21). Adam was zondeloos en vlekkeloos geweest, een volmaakt mens, niet gedeeltelijk mens en gedeeltelijk God, en de Zoon van God moest hetzelfde zijn. Indien dit niet vereist ware geweest, zou hij zich hebben kunnen materialiseren, dat wil zeggen, een zichtbare menselijke vorm hebben kunnen aannemen, zoals engelen bij vroegere gelegenheden hadden gedaan toen zij aan Abraham, Lot en anderen verschenen. Maar aangezien er een volmaakt menselijk organisme werd vereist als een offer ten einde aan de eisen der gerechtigheid te voldoen, werd Jezus uit een menselijke maagd geboren in de gelijkenis van mensen. Want er staat geschreven: „Gij hebt slachtoffer en offerande niet verlangd, maar gij hebt mij een lichaam bereid” en, „Daarom, aangezien de ’jonge kinderen’ bloed en vlees deelachtig zijn, heeft hij ook insgelijks aan hetzelfde deel gehad.” — Hebr. 10:5; 2:14, NW.
8. Overeenkomstig welke hoedanigheid van God moest de zonde der mensheid worden gedelgd, en hoe werd het vereiste slachtoffer voorschaduwd? (b) Hoe alleen kon de heerschappij van de dood worden verbroken?
8 Dat Jehovah de zonde der mensheid en de straf der zonde zou delgen, kon alleen tot stand worden gebracht overeenkomstig zijn hoedanigheid van gerechtigheid en zou noodzakelijkerwijs een vrije gift zijn. Hij is traag tot toorn en overvloedig in goedertierenheid en hij vergeeft ongerechtigheid en overtreding, maar hij houdt de schuldigen geenszins onschuldig (Ex. 34:6, 7, NBG). Het vereiste slachtoffer werd voorschaduwd in het door Abel gebrachte offer, die een dier van zijn kudde doodde en diens bloed vergoot. Het werd afgebeeld door Israëls paschalam en hun jaarlijkse verzoeningsslachtoffers en het werd geïllustreerd doordat Abraham zijn zoon offerde. Jezus kwam om de naam van zijn Vader te rechtvaardigen en dat slachtoffer te zijn. Hij zeide: „De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel als een rantsoen te geven in ruil voor velen” (Matth. 20:28, NW). Ofschoon hij de Voornaamste Vertegenwoordiger des levens was werd hij gedood; toch verhoogde God hem als een Redder ten einde Israël berouw te geven en hun vergiffenis van zonden te schenken. De zonde had de dood gebracht, het Lam van God kwam om de zonde der wereld weg te nemen; niet de zonde der oude wereld die tot de vernietiging is gedoemd, maar de zonde van hen uit wie de nieuwe wereld van rechtvaardigheid zal bestaan (Hand. 3:15; 5:31; Jak. 1:15; Joh. 1:29). Alleen op deze wijze kon de heerschappij van koning dood worden verbroken.
9, 10. (a) Hoe kunnen wij het voordeel van Gods voorziening voor leven verwerven? (b) Wat wordt door deze regeling onthuld met betrekking tot Jehovah God, en wie worden er door omvat?
9 Hoe kunnen wij dan de voordelen van Gods genaderijke voorziening verwerven en behoeven wij niet om te komen? Niet door onwetend te zijn omtrent de zonde en de gevolgen er van noch door het wetsverbond te houden. Paulus zet uiteen: „Al degenen die zonder wet hebben gezondigd, zullen ook zonder wet omkomen; maar al degenen die onder de wet hebben gezondigd, zullen door de wet worden geoordeeld” (Rom. 2:12, NW). Allen zouden daarom omkomen. Niemand zou worden gered. Joden zowel als de anderen zijn allen zondaars. „Maar nu is afgescheiden van de wet Gods rechtvaardigheid geopenbaard, zoals door de Wet en de Profeten wordt betuigd; ja, Gods rechtvaardigheid door middel van het geloof in Jezus Christus, voor al degenen die geloof hebben. Want er is geen onderscheid” (Rom. 3:21, 22, NW). Het oefenen van geloof in het rantsoenoffer brengt ons een onverdiende goedgunstigheid, de vrije gave van een onveroordeelde positie voor zijn Zoon. De aanvaarding van de door Christus Jezus betaalde verlossing door rantsoen en onze opdracht aan Jehovah en getrouwe dienst voor Jehovah verzekeren ons er van dat wij rechtvaardig worden verklaard door hem. Op deze wijze verkrijgen wij het voordeel van zijn genaderijke voorzieningen en zullen wij niet omkomen.
10 Gods regeling is zo verheven, edelmoedig en barmhartig dat menselijke woorden niet toereikend zijn om deze regeling te beschrijven. Ze onthult en toont zijn eigen rechtvaardigheid, doordat hij zonden vergeeft die in het verleden geschiedden, terwijl hij geduld betrachtte, en doordat hij hen rechtvaardig verklaart die hij uit alle natiën had genomen ten einde een volk voor zijn naam te zijn. Deze regeling omvat degenen die een gelijksoortig geloof als Abraham zouden oefenen, of zij nu uit het midden der Joden of uit het midden der natiën zouden komen. Dezen konden zeggen: „Laten wij daarom, nu wij ten gevolge van geloof rechtvaardig zijn verklaard, vrede smaken met God door bemiddeling van onze Here Jezus Christus, door bemiddeling van wie wij door geloof ook onze toenadering hebben verworven tot in deze onverdiende goedgunstigheid waarin wij thans staan, en laten wij jubelen, op grond van hoop der heerlijkheid Gods” (Rom. 5:1, 2, NW). Leden van de kerkklasse verwachten een hemelse heerlijkheid. Jehovah’s andere schapen verwachten, wanneer zij rechtvaardig zijn verklaard, de aardse heerlijkheid van Gods beeld en gelijkenis waarin Adam oorspronkelijk werd geschapen.
11. (a) Welke tegenstelling is er tussen de overtreding en Gods vrije gift? (b) In welke voordelen verheugen wij ons ten gevolge van die gift?
11 Maar er is een tegenstelling tussen de overtreding die de dood ten gevolge had en Gods vrije gift. Gods vrije gift brengt voor ons die geloof oefenen, meer goeds tot stand dan enig nadeel dat wij kunnen hebben ontvangen als de nakomelingen van de zondaar Adam. Want indien door de overtreding van één mens velen zijn gestorven, zijn de onverdiende goedgunstigheid van God en zijn vrije gift, tezamen met de onverdiende goedgunstigheid door de ene man Jezus Christus, veel overvloediger geweest voor velen (Rom. 5:15, NW). Wij hebben tegenwoordig een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige. Hij is een priester van goedertierenheid, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van zondaars, en iemand die gematigd met de onwetenden en dwalenden kan handelen. Gods woord is vaster voor ons gemaakt, wij hebben betere kennis en wij hebben zijn geest en zijn organisatie. Door bemiddeling van zijn Zoon verheugen wij ons in een nieuwe verhouding tot hem, wij hebben vele getrouwe voorbeelden van rechtschapenheid en een glorierijke schat des dienstes. Dienen deze dingen ons niet toe te rusten de macht van koning zonde in ons leven te verbreken?
12. Waarin wordt Gods onverdiende goedgunstigheid ten aanzien van zijn schepselen geopenbaard?
12 De overvloedige mate van Gods onverdiende goedgunstigheid wordt geopenbaard in het feit dat terwijl het oordeel veroordeling wegens één overtreding tot gevolg had, de gift een verklaring van rechtvaardigheid van niet één maar van vele overtredingen tot gevolg had. Wie van de kinderen der mensheid kan beweren dat hij door zijn handelwijze, hetzij opzettelijk of onwetend, geen overtreding heeft begaan en Jehovah’s naam niet heeft gesmaad? Hoe bevredigend is daarom de belofte: „Gelukkig zijn degenen wier wetteloze daden zijn vergeven en wier zonden zijn bedekt; gelukkig is de mens wiens zonde Jehovah geenszins in aanmerking zal nemen” (Rom. 4:7, 8, NW). In 1918 had Gods volk door te verzuimen Jehovah in het openbaar te loven zich onrein van lippen betoond en blijk gegeven van mensenvrees. Maar welk een geluk was hun deel toen hun getuigeniswerk nieuw leven werd gegeven, toen zij in Gods gunst werden terugontvangen en al hun zonden achter zijn rug werden geworpen!
13. Welk glorierijke vooruitzicht betreffende de aarde voorzag Jehovah en maakte hij tot zijn voornemen, en door middel waarvan zal het worden verwezenlijkt?
13 Beschouw vervolgens het glorierijke vooruitzicht dat Jehovah voorzag en tot zijn voornemen maakte. Hij begon een wereld waarin oorspronkelijk geen zonde en dood was, en het is zijn voornemen om, wanneer al zijn vijanden zijn vernietigd, een wereld te hebben waarin geen zonde en dood is. Mannen en vrouwen, volmaakt naar geest en lichaam, vrij van zonde en onrechtvaardigheid, zonder enigerlei soort van gebrek of kwaal, zullen de aarde voor eeuwig bewonen. Als koningen in het leven zullen zij wederom heerschappij voeren over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. Dit glorierijke resultaat zal tot stand zijn gebracht door de duizendjarige regering van de nieuwe hemelen. Deze nieuwe hemelen, of nieuwe onzichtbare regeringsmachten, zullen bestaan uit hen die in vereniging met Christus Jezus Gods onverdiende goedgunstigheid rijkelijk hebben ontvangen en in zijn lijden hebben gedeeld. Zoals de apostel Paulus zegt: „Want indien door de overtreding van die ene man de dood als koning heeft geheerst door bemiddeling van hem, zullen veelmeer zij die de overvloed van de onverdiende goedgunstigheid en van de vrije gift van rechtvaardigheid ontvangen, als koningen in het leven regeren door bemiddeling van die ene persoon, Jezus Christus.” — Rom. 5:17, NW.
14. Hoe wordt Gods stipte gerechtigheid onthuld in zijn voorziening van verlossing voor de mensheid?
14 Jehovah’s stipte gerechtigheid wordt duidelijk onthuld in al zijn gedragingen. Niemand kan zijn handelingen op de juiste wijze begrijpen zonder in te zien dat gerechtigheid het fundament van zijn troon is. Met een logica die niet wordt geëvenaard in enige lectuur buiten de Bijbel, laat de apostel Paulus zien hoe door bemiddeling van Christus, die door God als een zoenoffer werd gesteld door middel van geloof in zijn bloed, veroordeling wordt te niet gedaan. Hij zegt: „Daarom dan, gelijk het er door één overtreding op uitliep dat mensen van alle soorten werden veroordeeld, evenzo loopt het er ook voor mensen van alle soorten op uit dat zij door één daad van rechtvaardigmaking rechtvaardig worden verklaard ten leven. Want evenals door de ongehoorzaamheid van de ene man velen zondaren werden gemaakt, evenzo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene mens velen rechtvaardig worden gemaakt.” — Rom. 5:18, 19, NW.
HEERSCHAPPIJ VAN ONVERDIENDE GOEDGUNSTIGHEID ALS KONING
15, 16. (a) Welke koning daagt de heerschappij van zonde en dood uit? (b) Door middel waarvan en met welk resultaat?
15 Zie, nog een koning verschijnt, die de heerschappij van de zonde als koning uitdaagt en een tegenwicht vormt tegen diens macht. Het is koning onverdiende goedgunstigheid. De zonde heeft gelijktijdig met de dood geheerst. Onverdiende goedgunstigheid regeert door middel van rechtvaardigheid. De zonde heeft de dood gebracht, onverdiende goedgunstigheid brengt leven. De zonde was een steek gelijk de beet van de vergiftige slang die loog over Jehovah en zijn woord. De waarheid maakt iemand vrij van zijn macht. Paulus schreef: „De steek die de dood veroorzaakt, is de zonde, en de Wet geeft de zonde haar macht” (1 Kor. 15:56, NW). Alle dingen die de Wet zegt, richt ze tot hen die onder de Wet zijn, zodat elke mond moge worden gestopt en de gehele wereld voor bestraffing aan God onderworpen moge worden. Hoe genaderijk is Jehovah’s regeling met het oog hierop, zoals wordt gezegd: „De Wet nu kwam er bovendien bij opdat het overtreden overvloedig mocht zijn. Doch waar de zonde overvloedig was, was de onverdiende goedgunstigheid nog overvloediger. Waartoe? Opdat, evenals de zonde als koning heeft geheerst met de dood, ook de onverdiende goedgunstigheid insgelijks als koning zou kunnen heersen, door middel van rechtvaardigheid en met eeuwig leven in het vooruitzicht door bemiddeling van Jezus Christus onze Heer.” — Rom. 3:19; 5:20, 21, NW.
16 Welk een vreugde kan ons deel zijn! Hoewel de zonde nog steeds heerschappij voert in hen die van deze wereld zijn, wat tot de dood lijdt, kan toch onverdiende goedgunstigheid als koning in ons heerschappij voeren, wat tot leven leidt. „Insgelijks ook gij: rekent u zelf werkelijk dood te zijn met betrekking tot zonde maar levend met betrekking tot God door Christus Jezus. Laat daarom de zonde niet in uw sterfelijke lichamen als koning heerschappij blijven voeren zodat gij hun begeerten zoudt gehoorzamen. Gaat evenmin er mede voort uw leden aan zonde aan te bieden als wapenen van onrechtvaardigheid, maar biedt u zelf aan God aan als hen die levend zijn uit de doden, biedt ook uw leden aan God aan als wapenen der rechtvaardigheid.” — Rom. 6:11-13, NW.
17. Welke toepasselijke vragen betreffende onze handelwijze dienen wij ons zelf te stellen?
17 Hoe biedt gij u zelf aan, beste lezer? Welke gedragsregel bestuurt uw leven? Een gedragsregel van beginselen, een vasthouden aan fundamentele waarheid, of hartstocht? Bestaat hij in gehoorzaamheid aan Gods geboden of in bevrediging van het vlees? Hebt gij uw leven aan Jehovah opgedragen? Hebt gij de vreugde gesmaakt die voortvloeit uit het geregeld bijwonen van de vergaderingen der gemeente en de Bijbelstudiën van Jehovah’s getuigen? Zijt gij zover tot rijpheid gegroeid dat gij u zelf aanbiedt voor dienst, gelijk de driehonderd van Gideons kleine leger over wie wordt gezegd, „en zij stonden, een iegelijk in zijn plaats”? Wij zijn of slaven van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht.
18. Welke keus moeten wij maken, en wat wordt er van ons vereist ten einde ons aan de winnende zijde te bevinden?
18 Wij moeten kiezen tussen hem die in slavernij brengt en de bevrijder. Satans leugens te ondersteunen, onzedelijk te leven of afgoderij te beoefenen, betekent de koningen zonde en dood te ondersteunen en hun loon te ontvangen. Jehovah te dienen, bevrijdt ons thans van ketenen en zal ons verzekeren van de gave Gods, eeuwig leven. Zult gij er een aandeel in hebben die bevrijding aan te kondigen? Indien gij het nog niet hebt gedaan, schaart u dan thans aan de winnende zijde. De vruchten die wij vroeger voortbrachten, bestonden uit dingen waarover wij ons thans schamen, want het einde van die dingen is de dood. „Nu echter, omdat gij werdt vrijgemaakt van de zonde maar slaven van God werd, hebt gij uw vrucht in de vorm van heiligheid, en het einde daarvan is eeuwig leven” (Rom. 6:22, NW). „Laten wij door hem God altijd een offerande des lofs toebrengen, namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebr. 13:15, NW). Dan zullen wij er ook van overtuigd zijn dat noch dood noch leven noch engelen noch regeringen noch tegenwoordige noch toekomende dingen noch machten noch hoogte noch diepte noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is.
19. Wat moeten wij doen ten einde in het licht te wandelen?
19 De heerschappij van de koningen zonde en dood is voor het mensdom een donkere nacht van geween geweest. Het begin van de heerschappij van onverdiende goedgunstigheid vertoont overeenkomst met de dageraad van een nieuwe dag. „De nacht is vergevorderd; de dag is nabijgekomen. Laten wij daarom de werken die tot de duisternis behoren afleggen en laten wij de wapenen des lichts aandoen.” „Gij zijt allen zonen des lichts en zonen van de dag. Wij behoren noch tot de nacht noch tot de duisternis” (Rom. 13:12; 1 Thess. 5:5, NW). Ten einde in het licht te blijven, moeten wij in broederlijke liefde wandelen, terwijl wij het nieuwe gebod nakomen zoals de apostel Johannes ons vermaant, want de duisternis gaat voorbij en het ware licht schijnt reeds (1 Joh. 2:8, NW). In dat licht blijven wandelen, geeft ons de overwinning over de koning zonde.
20, 21. (a) Welke beschuldiging bracht de Duivel tegen Jehovah in, en wie bewees dat deze beschuldiging een leugen was? (b) Wie zullen met Christus Jezus in zijn rechtvaardigingswerk en in zijn overwinning over koning dood delen?
20 Overdenk nu enige ogenblikken de uiteindelijke zegepraal van Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid, die ook over koning dood zal zegevieren. Satan, de voortbrenger van kwaadwilligheid, bracht de beschuldiging in dat Jehovah niet te vertrouwen was en dat zijn woord onbetrouwbaar was, van welke beschuldiging de gehele hemelse schepping getuige was. Wie op aarde zou die bewering ontkennen, zou bewijzen dat de Duivel een leugenaar was en de bevoegdheid verwerven zijn vernietiger te zijn, waardoor hij Jehovah’s woord en naam zou rechtvaardigen? Het was niet de eerste Adam, want hij sloot zich aan bij de samenzwering om de Schepper te smaden. Hierdoor bleef er op aarde geen enkele volmaakte mens over om het voor Jehovah’s zaak op te nemen. Maar door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid kwam de ’Zoon des mensen’ op aarde en verwierf de bevoegdheid de tweede Adam te zijn. „Zo staat er ook geschreven: ’De eerste mens Adam werd een levende ziel.’ De laatste Adam werd een levengevende geest. De eerste mens is uit de aarde en is van stof gemaakt; de tweede mens is uit de hemel” (1 Kor. 15:45, 47, NW). „Want wij weten dat Christus, nu hij uit de dood is opgewekt, niet meer sterft; de dood is geen meester meer over hem.” „Maar God wekte hem op door de smarten van de dood te ontbinden, want het was niet mogelijk dat hij er blijvend door zou worden vastgehouden” (Rom. 6:9; Hand. 2:24, NW). Christus bewees dat de Duivel een leugenaar was en verwierf bevoegdheid. De majesteit van Jehovah’s wet kon hem niet in de dood houden, aangezien hij schuldeloos was, en daarom wekte God hem op als degene die zich door de dood waardig betoonde hem te vernietigen die het middel bezit om de dood te veroorzaken, namelijk, de Duivel. Zegevierend roept Christus uit: „Ik ben dood gegaan, doch, zie! ik leef tot in alle eeuwigheid, en ik heb de sleutels van de dood en van Hades.” — Hebr. 2:14; Openb. 1:18, NW.
21 Merk nu op hoe God op liefderijke wijze regelingen heeft getroffen dat anderen met Christus in het rechtvaardigingswerk delen. De opstandingshoop van de getrouwe, uit de natiën geroepen 144.000 gewijde onderpriesters besprekend, zegt de apostel Paulus: „Maar wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het gezegde verwezenlijkt worden dat staat geschreven: ’De dood is voor eeuwig verslonden.’ ’Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw steek?’” (1 Kor. 15:54, 55, NW). Dezen behalen de overwinning door bemiddeling van Jezus Christus, en Satan zal binnenkort onder hun voeten worden verpletterd. Overwinning door bemiddeling van Christus zal ook het deel zijn van personen van goede wil, de getrouwe andere schapen die de hoop hebben op eeuwig leven op aarde. Hetzij door een opstanding of doordat zij nu levend door Armageddon heenkomen om voor altijd in de nieuwe wereld te leven, zij behalen een overwinning over de dood want zij delen in de eeuwige Koninkrijkszegeningen. „En de dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal meer zijn. De vorige dingen zijn voorbijgegaan” (Openb. 21:4, NW). De heerschappij van de dood als koning zal, wanneer de laatste beproeving der mensheid voorbij is, voor altijd worden vervangen door de heerschappij van het leven als koning.