-
Het huwelijk naar goddelijke voorbeeldenDe Wachttoren 1954 | 1 september
-
-
te bouwen. Leef in overeenstemming met de daarin opgetekende vereisten. Laat een ieder zich richten naar de goddelijke standaard, terwijl een ieder voldoet aan datgene wat door zijn of haar toegewezen taak wordt vereist. Alsdan zal de huwelijksverbintenis in stand worden gehouden, zonder dat ze te gronde gaat door de stormachtige aanvallen waardoor zo vele huwelijken in deze tijd worden verwoest.
Er zal geen vreemd vlees binnendringen om een driehoeksverhouding, gebaseerd op lust, te vormen, want de plaats voor een liefde welke sterker is dan de liefde tussen man en vrouw zal reeds zijn bezet. Niet door de bedienaar van het evangelie of de burgerlijke ambtenaar die de ceremonie leidt, noch door de wettelijke papieren welke door de staat worden vereist; alhoewel zulke diensten en documenten noodzakelijk zijn (Luk. 20:25; 1 Thess. 5:22). Ze zal worden ingenomen door Jehovah God. Hij is de werkelijke getuige bij de huwelijksceremonie. Het is niet slechts een zaak van een man en vrouw die een overeenkomst met elkaar aangaan, maar beiden gaan een overeenkomst aan voor het aangezicht van God. Hij is getuige van de theocratische huwelijksgeloften, en degene die de twee werkelijk verenigt, daar Jezus zeide: „Wat God onder één juk heeft samengebracht, brenge geen enkel mens vaneen” (Matth. 19:6, NW). Wanneer het gehuwde paar zich daarom aan zijn huwelijksvoorschriften houdt, zal hij de onzelfzuchtige Vriend worden in een theocratisch huwelijk en zal het versterken zodat het stand kan houden ondanks de druk en spanning welke er van de zijde der wereld op worden uitgeoefend. Indien de man en vrouw hun grootste liefde voor God bewaren, hem op de eerste plaats stellen, hem eerst gehoorzamen, hem het eerst aanspraak laten maken op hun tijd en energie en wezen, zal hun huwelijk niet nog meer drijfhout op de huwelijkszeeën worden.
Dat echtparen God de eerste plaats in hun leven moeten toekennen, wordt door de apostel Paulus aangetoond, in 1 Korinthe 7:29-31, NW: „Dit zeg ik bovendien, broeders, dat de overgebleven tijd is verkort. Dat daarom zij die een vrouw hebben, zijn alsof zij er geen hadden, en eveneens dat zij die wenen, zijn als degenen die niet wenen, en zij die zich verheugen als degenen die zich niet verheugen, en zij die kopen als degenen die niet bezitten, en zij die gebruik maken van de wereld als degenen die er niet ten volle gebruik van maken; want de aanblik dezer wereld verandert.” Paulus zegt hier niet dat de verscheidene huwelijksplichten en -verantwoordelijkheden onthouden moeten worden, want in dit zelfde hoofdstuk maant hij aan dat die juist gegeven dienen te worden (1 Kor. 7:3-5). Waartoe hij aanmaant, is, dat de volledige of voornaamste aandacht niet gegeven dient te worden aan persoonlijke, zelfzuchtige zaken met betrekking tot het vlees, ook al moge de echtgenoot of vrouw zich hierin verheugen, of zich niet te veel te verheugen in het najagen van genoegens, of niet toe te laten dat wij geheel in beslag worden genomen door onze ellende en ons verdriet en er zelfs een ongezonde voldoening van krijgen medelijden met ons zelf te hebben, of dat wij niet moeten trachten uitgebreide bezittingen opeen te hopen door ons al te veel in wereldse zaken te verwikkelen — al deze dingen, die er van getuigen dat wij ons op buitensporige wijze aan het vlees overgeven, zijn kenmerken van deze oude wereld en zullen met haar verdwijnen. Daarom dient een Christen zich niet te diep te begraven of te ver weg te zinken in deze dingen zodat hij datgene wat eeuwig is, veronachtzaamt, en dit vooral nu de „overgebleven tijd is verkort.” Door niets dient een Christen zijn tijd zo volledig in beslag te laten nemen dat hij geen tijd over heeft voor Jehovah’s dienst. Het is dus met deze gerechtigde zienswijze dat getrouwde mensen leven alsof zij niet waren getrouwd, terwijl zij Jehovah altijd de eerste plaats toekennen.
Alleen huwelijken die aan de voorgaande goddelijke vereisten voldoen, zijn werkelijk voorspoedige huwelijken, en ze hebben de gelegenheid op glorierijke wijze succes te hebben. Ze kunnen voortduren tot in Jehovah’s nieuwe wereld, waarin aardse echtparen ten slotte de opdracht zullen uitvoeren welke eerst in Eden door God werd uitgevaardigd, ’zich te vermenigvuldigen en de aarde te vullen.’ — Gen. 1:28, Ro.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1954 | 1 september
-
-
Vragen van lezers
● Is het onschriftuurlijk voor een van Jehovah’s getuigen om iemand te trouwen die niet in de waarheid is? — L.H., Ohio.
Jehovah’s volk, dat aan hem is opgedragen, verkeert in een soortgelijke positie als Abraham, die in het land Kanaän verbleef, daar het zich in de wereld bevindt maar er geen deel van is (Joh. 17:14-16; 15:19). Abraham beschermde zijn gezinskring tegen de invasie van demonenaanbidding, wat het gevolg zou zijn wanneer er huwelijken met de Kanaänieten werden aangegaan, door in plaats daarvan iemand naar zijn geboorteland te sturen opdat deze een vrouw voor zijn zoon Izak zou zoeken (Gen. 24:3, 4). Izaks zoon Jakob werd op soortgelijke wijze beschermd tegen heidense vrouwen (Gen. 28:1, 2). Eeuwen later, toen de Israëlieten op weg waren naar het Beloofde Land, werd hun geboden geen huwelijken aan te gaan met de niet-gelovigen in Kanaän: „Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen; want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen” (Deut. 7:3, 4, NBG). Dit beginsel was zo belangrijk dat Jehovah het in zijn goddelijke Wet opnam: „Opdat gij geen overeenkomst sluit met de natiën, niet afvalt en u tot hun goden wendt, aan hun goden offert, overeenkomt aan hun maaltijden deel te hebben die zij tijdens het offeren gebruiken, uw zonen aan hun dochters uithuwelijkt, die afvallig zullen worden en zich tot hun goden zullen wenden, en zullen maken dat uw zonen ook afvallig worden” (Ex. 34:15, 16, Mo). Nauwe maatschappelijke betrekkingen van welke soort ook werden verboden als zijnde gevaarlijk. Nadat Israël Kanaän was binnengetrokken en vele overwinningen over de vijanden had behaald, was het nog steeds noodzakelijk de Israëlieten te waarschuwen zich niet in betrekkingen met de heidenen te verwikkelen, met inbegrip van de huwelijksverhouding. — Joz. 23:6-8, 12, 13.
Maar er waren altijd Israëlieten die dachten dat zij geestelijk sterk genoeg waren zodat zij heidense vrouwen konden trouwen, zich in de huwelijksbanden konden verheugen en terzelfder tijd weerstand konden bieden aan de verstrikkende uitwerking welke de demonenreligiën van hun vrouw hadden. Gods goede raad en gebod kon echter niet ongestraft worden voorbijgezien, zelfs niet door de wijste man uit die oude tijd, koning Salomo. Over hem staat geschreven dat hij vele vreemde vrouwen liefhad en zich vrouwen nam uit de heidense natiën rondom, en ’zijn vrouwen neigden zijn hart achter andere goden; dat zijn hart niet volkomen was met Jehovah, zijn God.’ Deze opzettelijke ongehoorzaamheid kwam nadat God Salomo had gewaarschuwd, nadat Jehovah God ’hem van deze zaak geboden had, dat hij andere goden niet zou nawandelen; doch hij hield niet, wat Jehovah geboden had.’ — 1 Kon. 11:1-11; Ezra 9:1, 2.
Soortgelijke waarschuwingen om zich afgescheiden van deze oude wereld te houden, worden eveneens in de Christelijke Griekse Geschriften gevonden. Bijvoorbeeld: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. . . . welk deel heeft een gelovige persoon met een ongelovige?” (2 Kor. 6:14, 15, NW). Een huwelijk van een van Jehovah’s getuigen met een ongelovige heeft een ongelijk juk tot gevolg en kan niet anders dan ongelijk optrekken en druk en wrijving teweegbrengen. Allen dienen er aan te denken dat de huwelijksbanden van lange duur moeten blijken te zijn, want in Gods gerechtshof
-