Voordeel trekken van uw door God gegeven geweten
„De wet van zijn God is in zijn hart; zijn schreden zullen niet wankelen.” — Ps. 37:31.
1, 2. Waarom dienen wij ons te bekommeren om de kwestie van ons geweten en de leiding die wij erdoor ontvangen? (Spr. 12:15; 14:12)
HOEWEL God christenen geen uitgebreid stelsel van wetten heeft gegeven, heeft hij ons enkele wetten, of rechtstreekse regels, verschaft, alsook veel beginselen die wij in overeenstemming met ons geloof en ons geweten moeten toepassen. Dat mensen een geweten hebben, wil echter nog helemaal niet zeggen dat zij er ten volle profijt van trekken. Veel mensen gaan van het standpunt uit dat ’als iets niet indruist tegen mijn geweten, het goed is’. Is die denkwijze juist?
2 De bijbel toont aan dat ons geweten ons, als gevolg van ons zondige vlees, kan misleiden; het kan zwak zijn, op een dwaalspoor zijn gebracht of verontreinigd zijn. Wij zullen het gevaar van het standpunt „laat uw geweten uw gids zijn”, beter kunnen onderkennen door aandacht te schenken aan de eerste-eeuwse bewoners van Kreta, die erom bekendstonden dat zij „leugenaars, schadelijke wilde beesten, werkeloze veelvraten” waren. — Tit. 1:10-12.
3. Welke uitwerking had het geweten op de Kretenzers?
3 Evenals in het geval van alle andere volken, hadden de Kretenzers een ingeboren geweten. Maar zij trokken er geen voordeel van. De apostel Paulus schreef aan Titus, die op Kreta verbleef: „Alle dingen zijn rein voor de reinen. Doch voor hen die verontreinigd en ongelovig zijn, is niets rein, maar zowel hun geest als hun geweten is verontreinigd” (Tit. 1:15; Rom. 2:14, 15). De meeste Kretenzers hadden een ongevoelig geweten dat hen er niet bij hielp datgene te doen wat moreel juist of rein was (1 Tim. 4:2). In de ogen van veel Kretenzers was „niets rein”. Hoe dat zo? Met een verontreinigd geweten bezagen zij elke situatie als een gelegenheid om kwaad te doen. Misschien zeiden zij wel: ’Het druist niet tegen mijn geweten in.’ Maar dit had wel zo moeten zijn! Sommige joden of proselieten uit Kreta waren in 33 G.T. echter in Jeruzalem voor de viering van het pinksterfeest. Hun geestelijke kennis zal hen erbij hebben geholpen het te vermijden leugenaars of veelvraten te zijn of schadelijk te handelen. En degenen die Jezus aanvaardden, werden er door zijn leer verder bij geholpen een goed, actief geweten te hebben. — Hand. 2:5, 11; Tit. 1:5; 2:2-5; 3:3-7.
4, 5. Wat kunnen wij uit het geval van Paulus over het geweten leren?
4 Het geweten kan echter zelfs iemand misleiden die onder de invloed van Gods Woord is gekomen en het goede wil doen. Saulus, of Paulus, was bekend met de Schrift en aanbad God ijverig volgens de Wet. Toch hield hij geen gelijke tred met de progressieve wijze waarop God zijn wil volbracht. Nadat de Messías als een vervulling van de profetieën was gekomen, had gepredikt en was gestorven, bleef Paulus het Farizeese judaïsme beoefenen. Zijn geweten belette hem niet ’de gemeente te vervolgen’ en ’dreiging en moord tegen de discipelen van de Heer te ademen’. — Fil. 3:4-6; Hand. 9:1, 2.
5 Deze voorbeelden tonen aan dat ons geweten ons kan misleiden. Aangezien wij veel beslissingen moeten nemen waar geen specifieke bijbelse wetten op van toepassing gebracht kunnen worden maar die gewetenskwesties zijn, moeten wij weten hoe wij ons geweten kunnen oefenen en er ten volle voordeel van kunnen trekken. Wij zullen nu drie terreinen beschouwen.
Wat geeft Gods Woord te kennen?
6, 7. Wat is één manier waarop Gods Woord ons bij gewetenskwesties kan helpen?
6 Het volmaakte Woord van God bevat veel dat ons duidelijkheid kan verschaffen met betrekking tot Gods denkwijze, of beginselen, en ons geweten kan onderwijzen. Zoals reeds is opgemerkt, had Jozef geen geschreven wet van God waarin overspel werd verboden. Maar Jozefs geweten was op juiste wijze onderwezen. Hij zal ongetwijfeld hebben nagedacht over het feit dat God zich had voorgenomen dat man en vrouw („de twee”) één vlees zouden zijn, zonder dat een overspelige derde partij zich in hun intieme verhouding zou indringen. En Jozef was ongetwijfeld op de hoogte van de ervaring waarbij Gods vriend Abraham betrokken was, welke een aanwijzing verschafte over Gods standpunt ten aanzien van overspel. — Matth. 19:5; Gen. 2:24; 20:1-18.
7 Wij kunnen er insgelijks baat bij hebben. Wij zouden bijvoorbeeld voor een beslissing kunnen komen te staan waarin wij moeten bepalen of wij een uitnodiging zullen aanvaarden om met iemand van een andere nationaliteit, een ander ras of een andere achtergrond een maaltijd te gebruiken of zaken te doen. Dat is iets wat een ieder persoonlijk moet beslissen. Indien wij ons echter op grond van de bijbel Gods onpartijdige en billijke houding eigen hebben gemaakt, zal ons onderwezen geweten elk vooroordeel te midden waarvan wij misschien zijn opgegroeid, opheffen. Wij zullen dienovereenkomstig handelen (Hand. 10:34, 35; Jak. 2:1-4). Aldus kunnen bijbelse beginselen ook ons helpen.
8. Wat moeten wij doen wanneer wij voor een beslissing komen te staan waarbij ons geweten betrokken is?
8 Wanneer wij een beslissing moeten nemen ten einde ’een goed geweten te behouden’, moeten wij te weten zien te komen wat Jehovah in verband met de kwestie te zeggen heeft, want dat kan en moet invloed uitoefenen op ons geweten en onze beslissing (1 Petr. 3:16). Behalve dat wij naar rechtstreekse wetten zoeken, moeten wij er belangstelling voor hebben of er in verband met de kwestie ook bijbelse beginselen bestaan. Heeft Jezus iets gedaan of gezegd waardoor zijn denkwijze over zo’n beslissing te kennen wordt gegeven? Wij kunnen nazoekwerk doen in bijbelse studiehulpmiddelen waarin de kwestie wordt besproken. En wij kunnen de raad inwinnen van medechristenen die ons wellicht kunnen helpen toepasselijke bijbelse beginselen op te zoeken. Deze stap dient vanzelfsprekend niet te worden gedaan met het idee dat zij onze verantwoordelijkheid dragen, en ook behoren wij niet de vraag te stellen: ’Als jij voor deze beslissing stond, wat zou jij dan doen?’ — Gal. 6:5.
9. Wat stellen wij ons ten doel wanneer wij een beslissing nemen inzake gewetenskwesties?
9 In situaties waarin een persoonlijke beslissing genomen moet worden, dienen oprechte christenen een handelwijze te volgen waardoor zij een rein en ongekweld geweten voor het aangezicht van God behouden. Zij dienen het heel erg op prijs te stellen te kunnen zeggen dat ’hun geweten getuigenis aflegt dat zij zich met heiligheid en godvruchtige oprechtheid in de wereld hebben gedragen, doch zeer in het bijzonder ten aanzien van u’ (2 Kor. 1:12). Hoezeer een christen Jehovah en zijn beginselen liefheeft, kan blijken uit de beslissingen die hij inzake gewetenskwesties neemt.
Welke uitwerking heeft onze handelwijze op anderen?
10, 11. Welk tweede aspect met betrekking tot kwesties waarbij het geweten betrokken is, wordt geïllustreerd door een vraag over voedsel in het oude Korinthe?
10 Aangezien christenen willen dat hun geweten hen ertoe aanzet God na te volgen, dient liefdevolle bezorgdheid voor anderen veel invloed uit te oefenen op het nemen van beslissingen waarbij het geweten betrokken is. Dit aspect kwam in het beeld toen Paulus over verschillende kwesties in verband met voedsel sprak.
11 In de gemeente te Korinthe rees bezorgdheid over vlees dat aan afgoden was geofferd. Een christen zou zich aan afgoderij schuldig maken wanneer hij tijdens een afgodische ceremonie offerandelijk vlees zou eten. Maar Paulus legde uit dat het geen zonde was overgebleven vlees te eten dat in een soort van eethuis dat met een tempel was verbonden of in een openbare vleeshal werd verkocht (1 Kor. 8:10; 10:25; Hand. 15:29). Niettemin waren sommige christenen die voorheen afgoden hadden aanbeden, gevoelig (zij hadden een zwak geweten) met betrekking tot het eten van zulk vlees, zelfs wanneer het in het openbaar werd verkocht, los van religieuze connecties. Hoewel Paulus geen zwakke gewetens vergoelijkte, spoorde hij anderen ertoe aan rekening te houden met deze broeders. Het zou liefdeloos zijn iets te doen waardoor deze gelovigen tot struikelen zouden worden gebracht of wat tot gevolg zou kunnen hebben dat zij zich volgens eer en geweten vrij zouden voelen weer afgoderij te gaan beoefenen.
12, 13. Waarom moet rekening worden gehouden met de zienswijze en het geweten van anderen? Illustreer dit.
12 Paulus toonde aan welke houding wij allen moeten hebben: „Indien . . . voedsel [of iets anders] mijn broeder doet struikelen, zal ik nooit en te nimmer meer vlees eten.” Indien wij met betrekking tot een kwestie die aan ons geweten wordt overgelaten en waarin wij derhalve naar vrije keuze kunnen handelen, het geweten van anderen negeren en aldus ’onze broeders ter wille van wie Christus is gestorven, te gronde richten’, zouden wij onze goede positie voor het aangezicht van God kunnen verliezen. Paulus vroeg: „Waarom zou mijn vrijheid door het geweten van iemand anders worden geoordeeld?” (1 Kor. 8:3, 11-13; 10:29) Ook al is iemand van mening dat het om een ’persoonlijke gewetenskwestie gaat’, kan zijn handelwijze, indien deze schadelijk is voor anderen, ertoe leiden dat hij door Jehovah wordt veroordeeld. Dit toont aan hoe misleidend het kan zijn te denken dat ’alles wat ik doe wel goed is zolang het maar aan mijn geweten wordt overgelaten’.
13 Beschouw het voorbeeld eens van een echtpaar in de Verenigde Staten dat bijbelstudie kreeg, de vergaderingen bezocht en vorderingen maakte in de richting van de doop. Een ouderling in de gemeente vertelde de man dat hij had genoten van een bepaalde film. De man antwoordde: ’Wat! Ga jij naar „R”-films?’a De ouderling probeerde zijn gedrag te vergoelijken door te zeggen dat sommige van deze films (die zelfs door de wereld als dubieus worden beschouwd) een zekere waarde hebben als de aanstotelijke aspecten worden genegeerd. Maar het schijnt dat dit een nadelige invloed op de man heeft uitgeoefend. Hierna maakte hij minder snel vorderingen dan zijn vrouw. Indien de ouderling had nagedacht over teksten als Kolossenzen 3:2-8, Efeziërs 5:3-5 en Matthéüs 7:12, zou dit misschien een gunstige uitwerking hebben gehad op zijn geweten en gedrag. — 1 Kor. 9:22, 25-27.
14, 15. Hoe zou het geweten van het lichaam van ouderlingen van invloed kunnen zijn op bepaalde persoonlijke aangelegenheden?
14 Rekening houden met anderen, houdt ook in dat men niet van hen verlangt dat zij iets zullen goedkeuren wat tegen hun geweten indruist. De gemeentelijke ouderlingen dragen bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid te bepalen of huwelijksceremoniën (of een huwelijkslezing) in de Koninkrijkszaal zullen worden toegelaten, hoe ze geleid zullen worden, hoe de zaal wordt versierd, enzovoort.b De ouderlingen in één gemeente schrijven: „Bij één huwelijk liepen alle bruidsmeisjes door het gangpad terwijl zij zich waaierden. Het volgende huwelijk moest het vorige huwelijk overtreffen, zodat de bruidsmeisjes een parasolletje ronddraaiden terwijl zij door het gangpad liepen. Het daaropvolgende huwelijk moest nog groter en beter zijn; zij wilden twintig bruidsmeisjes en twintig bruidsjonkers hebben. De zaal werd zo langzamerhand als een circus gebruikt.”
15 Was dit ’een gewetenskwestie’ waar men zelf een beslissing in kon nemen? Neen. Ook al zou het geweten van een verloofd stel hun toestaan iets buitensporigs of buitenissigs te doen, zou het collectieve geweten van de ouderlingen niet genegeerd kunnen worden. Hoewel zij anderen niet hun persoonlijke smaak zullen willen opleggen, hebben zij de vrede, de harmonie en de goede geestelijke instelling van de gehele gemeente op het oog. En zij moeten personen gewetensvol helpen inzien ’hoe zij zich behoren te gedragen in Gods huisgezin, dat een pilaar en ondersteuning van de waarheid is’. — 1 Tim. 3:15; 1 Kor. 10:31.
16. Wat dienen wij te beschouwen wanneer wij een beslissing moeten nemen in een kwestie die aan ons geweten wordt overgelaten?
16 Wanneer wij dus een beslissing moeten nemen inzake ’een gewetenskwestie’, moeten wij nadenken over (1) wat Gods Woord erover zegt en (2) hoe onze beslissing invloed zou kunnen uitoefenen op anderen of hen erbij zou kunnen betrekken. Er is echter nog een belangrijk derde aspect.
Hoe zullen wij zelf er de invloed van ondervinden?
17. Welke uitwerking had het geweten op een broeder in de stad New York?
17 In het tijdschrift Natural History van augustus 1981 stond een artikel over de fietskoeriers in de stad New York, die dringende pakjes en brieven bij bedrijven overal in de stad bezorgen. Wij lezen over een van de velen die deze vorm van werk op zich hebben genomen: „Donald, een 41-jarige koerier, kan zijn vrouw en vijftienjarige zoon van zijn inkomsten onderhouden. Donald was filmlaborant maar hij gaf zijn beroep op omdat hij, als een van Jehovah’s Getuigen, zijn aandeel aan het vervaardigen van pornografisch materiaal, niet kon vergoelijken. Als koerier heeft hij niet alleen het gevoel dat zijn geweten zuiver is, maar kan hij zijn werk ook naar eigen goeddunken indelen, om meer tijd te kunnen besteden aan het maken van proselieten.”
18. (a) Hoe kan deze broeder tot zijn beslissing zijn gekomen? (b) Welke les kunnen wij hieruit leren?
18 Verscheidene factoren oefenen invloed uit op de beslissing die christenen moeten nemen ten aanzien van hun werkkring (zie kader op bladzijde 26). Evenals in het geval van Donald zou een christen voor een firma kunnen werken die films ontwikkelt — foto’s, privé-films, reclamefilms of commerciële speelfilms. Geleidelijk aan wordt er ook pornografisch materiaal geaccepteerd. Er zal een moment komen dat het geweten van de christen begint te spreken. Hij komt misschien tot de ontdekking dat hij wordt gedwongen zich met pornografie of andere illegale activiteiten bezig te houden. Hij zal het misschien nodig oordelen — hetzij omdat hij wordt vereenzelvigd met een firma die pornografie verwerkt of wegens het werk dat men hem vraagt te doen — zijn ontslag te nemen om „onberispelijk” te blijven, hetgeen speciaal van belang is voor personen die voorrechten in de gemeente hebben of graag zouden willen hebben. Wanneer hij ander werk zoekt, kan hij vol vertrouwen op Jehovah’s zegen rekenen (1 Tim. 3:2, 8-10; Rom. 13:5). Ongetwijfeld hebben veel christenen dergelijke werkkringen verlaten in plaats van toe te laten dat zij door onreinheid werden ondermijnd. (Vergelijk Matthéüs 5:28.) Wanneer wij dus voor een beslissing inzake het geweten komen te staan, dienen wij ons af te vragen: ’Welke uitwerking zal het op mij hebben als ik dit doe of weiger te doen?’ Wij dienen ons geweten beslist niet te negeren, waardoor wij het dichtschroeien, zodat het in de toekomst gemakkelijker wordt het slechte te doen. — 1 Tim. 4:2; Jud. 10; Ef. 4:18, 19.
19, 20. (a) Hoe kunnen zowel het geweten als geloof invloed uitoefenen op onze bediening? (b) Wat dient ons verlangen te zijn, of wij nu bemiddeld zijn of niet?
19 Wanneer wij over de gewetensvolle beslissing van Donald nadenken, moeten wij opmerken dat hij niet alleen in een goedgekeurde verhouding tot Jehovah wilde staan, maar grotere gelegenheden zocht om zijn geloof te verbreiden. Dit stemt overeen met de manier waarop Paulus het geweten en het geloof met elkaar in verband brengt: „Het doel van deze opdracht [is] liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij.” — 1 Tim. 1:5.
20 Het is prijzenswaardig wanneer iemands geloof en verlangen naar een goed geweten hem ertoe brengen veranderingen aan te brengen, zodat ’zijn schreden niet zullen wankelen’ en zodat hij meer tijd en aandacht kan schenken aan het verbreiden van „al de raad Gods” (Hand. 20:26, 27). Hoe dienen wij echter anderen te bezien wier omstandigheden van dien aard schijnen te zijn dat zij meer zouden kunnen prediken maar die dit niet doen? Misschien hebben zij een groot inkomen als gevolg van hun baan of hun zaak en schijnen zij reeds voldoende financiën te hebben voor een gerieflijk leven in dit samenstel. Maar in plaats dat zij vol vreugde als pioniers al hun tijd aan het maken van discipelen besteden, blijven zij eraan werken hun zaak, hun huis en het comfort dat zij hebben, uit te breiden.c (Vergelijk Markus 10:17-22; Lukas 12:16-21.) Het staat niet aan ons anderen op dit terrein te oordelen, want „een ieder van ons [zal] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God”. Moge ons geloof ons er veeleer zonder huichelarij toe bewegen God in volledige mate te dienen, opdat wij ons in een rein geweten kunnen verheugen. — Rom. 14:1-4, 10-12.
Geleid door een goed geweten
21. Welke positieve uitwerking kan ons geweten op ons hebben?
21 Een juist onderwezen en gevoelig christelijk geweten zal ons dusdanig leiding geven dat wij het goede doen. In het geval van Paulus was dit zo. Hij had zo’n belangstelling voor ’zijn broeders’, zijn medejoden, dat hij schreef: „Mijn geweten legt met mij getuigenis af in heilige geest, dat ik grote droefheid en een onophoudelijk harteleed heb” (Rom. 9:1-3). Ja, hij deed alles wat in zijn vermogen lag om het goede nieuws van het christendom met hen te delen.
22. Waarom kan het geweten ons sterker motiveren dan waartoe regels in staat zijn?
22 Dit dient ook met ons zo te zijn. Als wij de waarde van ons door God geschonken geweten waarderen, zullen wij niet geneigd zijn enkel in termen van regels te denken. Regels zullen misschien minimumvereisten, of -doeleinden, vaststellen. Maar een geweten dat door liefde en geloof wordt gestimuleerd, zal waarschijnlijk nog grotere eisen aan ons stellen en ons tot grotere offervaardigheid en een grotere onzelfzuchtigheid aanzetten. In dat opzicht zullen wij beslist voordeel trekken van ons geweten. Het zal ons ervan weerhouden dingen te doen waardoor wij ons Gods misnoegen op de hals halen en het zal ons erbij helpen dingen te doen die hij beslist goedkeurt. Dit is in het bijzonder het geval wanneer ons geweten ons ertoe leidt een groter aandeel te hebben aan het bekendmaken van het goede nieuws. Wat zou heilzamer kunnen zijn dan hetgeen waarvan Paulus tegenover Timótheüs gewag maakte? Hij zei: „Schenk voortdurend aandacht aan uzelf en aan uw onderwijs. Blijf bij deze dingen, want door dit te doen, zult gij zowel uzelf redden als hen die naar u luisteren.” — 1 Tim. 4:16.
[Voetnoten]
a In de Verenigde Staten krijgen films de aanduiding „R” als ze wegens het thema of de mate van seks, geweld of profaniteit ongeschikt worden geacht voor personen onder de zeventien jaar (tenzij zij vergezeld worden door een ouder of volwassen begeleider).
c De plaatselijke gemeente zou er veel profijt van hebben wanneer er meer pioniers waren. Veel geïnteresseerde mensen die in geestelijk opzicht honger lijden, bevinden zich echter in gebieden waarheen weinigen kunnen verhuizen omdat er geen banen beschikbaar zijn. Wat is het een zegen wanneer christenen die financiële zekerheid genieten, gunstig op deze oproepen om hulp reageren! — Hand. 16:9, 10.
Kunt u zich dit herinneren?
□ Waarom is het gevaarlijk de gedachte te koesteren dat ’als iets niet tegen mijn geweten indruist, het goed moet zijn’?
□ Wanneer u met een kwestie wordt geconfronteerd die aan uw geweten wordt overgelaten, welke drie factoren dient u dan ernstig te beschouwen?
□ Hoe dient het geweten van invloed te zijn op de wijze waarop u God in het openbaar looft?
[Kader op blz. 26]
Factoren in verband met iemands werkkring die in aanmerking genomen moeten worden
Wanneer een christen een beslissing moet nemen met betrekking tot een bepaalde werkkring, dient hij allereerst te overdenken waarin zijn werkzaamheden precies zullen bestaan. Hij zou de volgende twee punten kunnen beschouwen:
Wordt het specifieke werk in de bijbel veroordeeld?
De bijbel veroordeelt zaken als stelen, afgoderij en het misbruik van bloed, zodat een christen bezwaarlijk werk zou kunnen verrichten waarin hij zulke dingen rechtstreeks bevordert.
Zou het verrichten van het werk iemand zo nauw verbinden met een veroordeelde praktijk dat hij duidelijk medeplichtig is?
Zelfs een portier of een receptionist in een bloedbank of een fabriek waarin uitsluitend oorlogswapens worden gemaakt, is rechtstreeks verbonden met werk dat in strijd is met Gods Woord. — Lev. 17:13, 14; Jes. 2:2-4.
Behalve datgene waar iemand zich werkelijk mee zou bezighouden, kunnen nog enkele andere factoren invloed uitoefenen op het totaalbeeld:
Is het werk een vorm van dienstverlening die bijbels gezien niet verkeerd is?
Een brievenbesteller vervult een dienst waarbij post bij huizen en bedrijven wordt afgegeven. Zou een christen verkeerd handelen als zich onder de plaatsen waar hij post bezorgt, een paar huizen bevinden van dieven of een firma die afgodsbeelden verkoopt? — Matth. 5:45.
In hoeverre heeft men zeggenschap over hetgeen er gebeurt?
Een christen die eigenaar is van een winkel, zal geen afgodsbeelden of bloedworst in voorraad hebben en verkopen. Hij verkeert niet in dezelfde situatie als een werknemer in een supermarkt waarin behalve duizenden andere artikelen ook sigaretten of bloedworst wordt verkocht.
In welke mate is de persoon erbij betrokken?
Een werkneemster die als caissière werk verricht en alleen af en toe ook sigaretten verkoopt, zou kunnen concluderen dat haar situatie anders is dan die van een andere werknemer of werkneemster die bijna de hele dag niets anders doet dan de schappen met sigaretten vullen.
Wat is de herkomst van het loon of waar wordt het werk verricht?
In een land waar de regering de kerk het toezicht geeft over alle maatschappelijke programma’s, zou iemand zijn loonzakje van een religieuze corporatie kunnen ontvangen. Maar in werkelijkheid zijn de openbare parken die hij onderhoudt, geen eigendom van de kerk. Zijn werk is bovendien niet religieus van aard of wordt niet als een bevordering van valse aanbidding bezien.
Wat is de globale uitwerking van het verrichten van bepaald werk?
Zou het verrichten van het werk velen tot struikelen brengen, waardoor iemand niet langer „onberispelijk” is? (1 Tim. 3:2, 10) Welke uitwerking zal het werk op het geweten van de werker hebben?
[Illustratie op blz. 23]
Een medechristen kan u helpen nagaan wat Gods Woord over een gewetenskwestie zegt
[Illustratie op blz. 25]
Beschouw hoe uw beslissingen of daden op anderen van invloed kunnen zijn