Gewapend voor de strijd tegen goddeloze geesten
’Wij hebben een strijd tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten.’ — EFEZIËRS 6:12.
1. Welke strijd moeten christenen voeren, en hoe lang moet deze strijd voortduren?
ZOLANG de goddeloze geesten en de door hen beheerste wereld nog bestaan, moeten wij strijden om ervoor te zorgen niet onder hun invloed te komen. De apostel Paulus schreef: „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de [listige daden] van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten.” — Ef. 6:11, 12.
2. (a) Waartegen moeten wij, als gevolg van de oorspronkelijke krachtsinspanningen van de Duivel, nog meer strijd voeren? (b) Hoe blijkt uit de bijbel dat de situatie zo ernstig is dat wij werkelijk gewapend moeten zijn voor de strijd?
2 Toch moeten wij niet alleen strijd voeren tegen deze door goddeloze geesten ondernomen aanvallen van buitenaf; onze strijd wordt vooral bemoeilijkt door onze overgeërfde onvolmaaktheid, die het gevolg is van het feit dat Adam en Eva in gebreke zijn gebleven aan de oorspronkelijke krachtsinspanningen van de Duivel weerstand te bieden. De bijbel zegt dan ook: „De neiging van ’s mensen hart is slecht van zijn jeugd af” (Gen. 8:21; Rom. 5:12). Zelfs de apostel Paulus moest strijden om het goede te doen. „Wanneer ik het juiste wens te doen”, zo legde hij uit, is „het slechte bij mij aanwezig” (Rom. 7:21-23). „Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend”, verklaart de bijbel (Jer. 17:9). Hoe duidelijk is het dat wij gewapend moeten zijn voor de strijd tegen de krachtsinspanningen die de goddeloze geesten in het werk stellen om ons ertoe te brengen het slechte te doen!
Strijd tegen materialistische verlangens
3. (a) Wat kunnen wij leren uit de wijze waarop de Duivel Eva oorspronkelijk benaderde? (b) Hoe zou iemand die materiële dingen tracht te verkrijgen, zijn handelwijze kunnen rationaliseren?
3 Wij kunnen er zeker van zijn dat de goddeloze geesten zullen trachten materialistische neigingen in ons aan te wakkeren. Zij zullen ervoor zorgen dat wij worden verleid door dingen die ’begeerlijk zijn voor de ogen’ (1 Joh. 2:16). Herinnert u zich nog hoe Satan Eva oorspronkelijk benaderde en hoe hij de aandacht vestigde op de er zo onschuldig uitziende boom met zijn verboden vruchten? Toen Eva’s belangstelling voor de boom en de vruchten die eraan hingen, was opgewekt, begon zij op te merken „dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken”. Wat gebeurde er dan ook? „Zij nam dan van zijn vrucht en at” (Gen. 3:6). Goddeloze geesten zullen overeenkomstige tactieken gebruiken en misbruik maken van ons natuurlijke verlangen naar mooi uitziende dingen. Zij zijn ongetwijfeld verantwoordelijk voor het gerationaliseer dat soms wordt gehoord: ’Och, als ik dan toch moet werken om in mijn levensonderhoud te voorzien, kan ik net zo goed veel geld verdienen en veel dingen aanschaffen. Op die manier kan ik ze met anderen delen.’
4. (a) Welke vrijgevigheid is prijzenswaardig, maar welke soort van vrijgevigheid is verkeerd? (b) In welke valstrik, die wij moeten vermijden, zijn dienstknechten van God uit de oudheid geraakt?
4 Het is beslist prijzenswaardig wanneer hedendaagse getuigen van Jehovah die in materieel opzicht royaal kunnen leven, dingen delen met degenen die minder hebben, evenals de vroege christenen dit op hun liefdemaaltijden deden (Jud. 12). Maar hoe staat het ermee wanneer iemand hier een bijbedoeling mee heeft, door misschien een geschenk te geven aan iemand omdat hij weet dat die persoon in de positie verkeert hem als tegenprestatie het een of andere voorrecht in de christelijke gemeente te geven? Dat zou beslist verkeerd zijn! En het zou ook verkeerd zijn wanneer degene die een dergelijke gift aanvaardt, in ruil daarvoor zo’n gunst zou verlenen. Zou men dit doen, dan zou dit vergeleken kunnen worden met het aannemen van steekpenningen. Een christen zal zo verstandig zijn het te vermijden in zo’n valstrik te geraken, een valstrik waarin enkele dienstknechten van God uit het verleden zijn geraakt nadat hun een verantwoordelijke positie was toevertrouwd. — 1 Sam. 8:1-3; 2 Kron. 19:6, 7.
5. Welk gevaar bestaat er wanneer materiële dingen een al te belangrijke plaats in iemands leven gaan innemen?
5 Wanneer materiële dingen erg op de voorgrond treden of een al te belangrijke plaats in iemands leven gaan innemen, ongeacht welke reden men hiervoor meent te hebben, verkeert die persoon in een bijzonder gevaarlijke situatie. Wat kan er gebeuren? De geestelijke gezindheid kan, en dit gebeurt ook vaak, langzamerhand verstikt worden. In een van zijn illustraties beschreef Jezus bepaalde personen die Gods waarheid hadden leren kennen, als volgt: ’Maar meegesleept door zorgen en rijkdom en genoegens van dit leven, worden zij volledig verstikt en brengen zij niets tot volmaaktheid’ (Luk. 8:14). Maar ook al wordt de geestelijke gezindheid van een christen die een al te grote nadruk op materiële dingen legt, niet verstikt, wil dit dan zeggen dat de subtiele avances van goddeloze geesten geen succes hebben gehad?
6. Welk uitwerking kan de materialistische handelwijze van een christen op medegelovigen hebben?
6 Neen, want beschouw eens hoe de materialistische handelwijze van die persoon invloed kan uitoefenen op anderen in de gemeente. Worden jongere, voor indrukken vatbare leden van de gemeente er bijvoorbeeld toe aangemoedigd eerst Gods koninkrijk te zoeken wanneer zij zien hoe een andere christen zich inspant om veel geld te verdienen en zich mooie dingen aan te schaffen? Wat hebt u opgemerkt? Is het niet zo dat wanneer nieuwelingen in de waarheid zien welke schijnbare voordelen het heeft om materiële dingen te hebben, zij geneigd zullen zijn om ook materialistische doeleinden na te streven, waardoor zij misschien geestelijk in het verderf worden gestort?
7. (a) Waarom kan het voorbeeld dat door een christelijke ouderling in Duitsland wordt gegeven, goed worden genoemd? (b) Waaraan meet de wereld succes af, en hoe dienen christenen een dergelijke houding te bezien? (c) Moeten wij degenen die mooie materiële bezittingen hebben, bekritiseren?
7 De ervaring van een christelijke ouderling in Duitsland — toevallig ook een bemiddeld man — is opmerkenswaardig. Een christelijke broeder, die iets van zijn financiële situatie af wist, vroeg hem waarom hij in een Volkswagen (een niet al te dure auto) reed en in een bescheiden flat woonde. De ouderling werd heel serieus toen hij antwoordde: ’Omdat wanneer ik in een Mercedes zou rijden en opzichtig zou leven, dit een schadelijke uitwerking op de geestelijke gezindheid van mijn christelijke broeders en zusters zou kunnen hebben.’ Hoe verschilt zijn houding van die van de wereld! „Het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft”, is de weg van de wereld (1 Joh. 2:16). Volgens de wereld kan de mate van iemands succes worden afgemeten naar de hoeveelheid geld en materiële bezittingen die hij heeft. Moge deze geest echter nooit in de christelijke organisatie bestaan! Wij moeten gewapend zijn opdat niets van deze satanische denkwijze onze eigen denkwijze en die van de christelijke gemeente zal binnendringen. Terzelfder tijd zal onze eigen godvruchtige toewijding, te zamen met tevredenheid, ertoe leiden dat wij ons niet kritisch opstellen ten aanzien van degenen die een erg royale levensstijl schijnen te hebben. — 1 Tim. 6:6-8.
8. (a) Welk voorbeeld heeft Jezus Christus ons gegeven? (b) Welke vragen zouden wij onszelf terecht kunnen stellen?
8 Wij moeten altijd de houding en het voorbeeld van onze Meester, Jezus Christus, in gedachte houden. Hoewel Christus een grote heerlijkheid en rijkdom had kunnen bezitten en in weelde had kunnen leven, zocht hij deze dingen niet. Af en toe beschikte hij zelfs niet over datgene wat door veel mensen als noodzakelijke levensbehoeften wordt beschouwd (Matth. 4:8, 9; 8:20). Waarom was hij zo opofferingsgezind? Omdat hij goed had vastgesteld welke dingen in zijn leven prioriteit genoten. Hij besefte dat het doen van Gods wil de allereerste plaats in zijn leven diende in te nemen (Joh. 4:34). Zien wij naar zijn voorbeeld op en trachten wij het in onze levenswijze toe te passen? Waar leven wij eigenlijk voor — om thans een gemakkelijk, gerieflijk leventje te leiden of om in Gods nieuwe samenstel eeuwig leven te verwerven? — Hebr. 12:2, 3; 1 Petr. 2:21-24; 3:14.
9. Welke geestelijke wapenrusting hebben wij nodig om materialistische neigingen te bestrijden, en hoe kan deze wapenrusting ons beschermen?
9 In onze strijd om de goddeloze geesten ervan te weerhouden materialistische neigingen bij ons aan te kweken, moeten wij gewapend zijn, en wel met de geestelijke wapenrusting. Wij moeten „het borstharnas van RECHTVAARDIGHEID” aan hebben, hetgeen betekent dat wij datgene moeten doen wat in Gods ogen goed is (Ef. 6:13, 14). En dit betekent thans voor ons dat wij ’onszelf moeten verloochenen en Christus’ voorbeeld moeten volgen’, want Jezus zei vervolgens: „Wat voor nut zal het voor een mens hebben als hij de gehele wereld wint, maar zijn ziel verbeurt?” (Matth. 16:24-27; vergelijk Matthéüs 6:33.) Nog een zeer belangrijk onderdeel van de geestelijke wapenrusting is „het grote schild des GELOOFS” (Ef. 6:16). Wij moeten oprecht in Gods toekomstige nieuwe samenstel geloven en voor de vervulling van onze verlangens niet naar dit oude samenstel opzien. Laten wij nooit vergeten dat het binnenkort, te zamen met al zijn rijkdommen, zal eindigen. — 1 Joh. 2:17; Ezech. 7:19.
10. Welk onderdeel van de wapenrusting is vooral belangrijk voor het bestrijden van materialistische neigingen, en waarom?
10 Maar om tegen subtiele vormen van materialisme te strijden, hebben wij vooral het hierna genoemde onderdeel van de wapenrusting nodig, namelijk „de helm van REDDING”. In een andere apostolische brief wordt gezegd dat wij „als helm de HOOP DER REDDING” moeten dragen (Ef. 6:17; 1 Thess. 5:8). De „hoop der redding” bezitten, betekent uitzien naar de betaling van de beloning door God en niet gespitst zijn op de beloning van een gemakkelijk leventje in dit samenstel van dingen.
11. Hoe gaf Mozes er blijk van dat hij „als helm de hoop der redding” droeg?
11 Mozes droeg deze helm, „de hoop der redding”. Hoewel hij als de zoon van de dochter van Farao was opgevoed, weigerde hij „de tijdelijke genieting der zonde” in de koninklijke huishouding te verkiezen of „de schatten van Egypte” na te jagen. Waarom weigerde hij dit? „Want hij hield het oog oplettend gericht op de beloning.” Mozes mediteerde — of dacht diep na — over de dingen die door Jehovah waren beloofd. Mozes had niet slechts over Jehovah gehoord of gelezen. De bijbel zegt dat hij „standvastig [bleef] als zag hij de Onzichtbare” (Hebr. 11:24-27). Jehovah was reëel voor Mozes en dit was ook het geval met Zijn beloften van eeuwig leven. Willen wij Satans aanvallen met succes weerstaan, dan moet onze hoop op eeuwig leven net zo reëel zijn voor ons.
Strijd tegen seksuele immoraliteit
12. Wat hebben goddeloze geesten geschapen om een succesvolle aanval tegen veel christenen te ondernemen?
12 Zoals in het voorgaande artikel is opgemerkt, vormt de poging van goddeloze geesten om christenen ertoe te brengen seksuele immoraliteit te bedrijven, een van de belangrijkste manieren waarop zij ’oorlogsslachtoffers’ maken. Zij zijn eropuit ons door God geschonken seksuele verlangen — bedoeld om binnen het huwelijk bevredigd te worden — te verderven. De goddeloze geesten zijn er thans nagenoeg overal in geslaagd gelegenheden en situaties te scheppen waarin christenen ertoe worden verleid seksuele betrekkingen buiten de huwelijksregeling te hebben. Welke wapenrusting zal ons helpen om in het geweer te komen tegen deze aanval van de zijde van goddeloze geesten?
13. Hoe gaf Jozef er blijk van dat hij „het borstharnas van rechtvaardigheid” droeg?
13 Het is van het grootste belang „het borstharnas van rechtvaardigheid” te dragen. Wij moeten te allen tijde vastbesloten zijn datgene te doen wat volgens Jehovah juist is (1 Kor. 6:18). Jozef droeg dit onderdeel van de wapenrusting. Toen de door seksuele verlangens bezeten vrouw van Potifar hem elke dag opnieuw bleef smeken: „Kom bij mij liggen”, zei Jozef: „Hoe zou ik . . . deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” (Gen. 39:7-12) Evenals Jozef moeten ook wij bedenken welke consequenties het heeft wanneer wij ons overgeven aan het immorele gedrag waarnaar ons ’verraderlijke hart’ misschien verlangt. — Jer. 17:9.
14. Wat dienen wij te beschouwen, hetgeen ons zal helpen het te vermijden in seksuele immoraliteit verwikkeld te raken?
14 In de eerste plaats moeten wij beschouwen welke uitwerking het op God heeft wanneer wij zijn wet overtreden. Satan heeft Jehovah gesmaad door te beweren dat mensen Hem onder beproeving niet getrouw zullen blijven. Daarom geeft Jehovah de aansporing: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont” (Spr. 27:11). Denk hier eens over na: Zou u Gods wet willen overtreden en Satan blij en God bedroefd willen maken? (Ps. 78:38-41) Als u Jehovah werkelijk liefhebt, hoe zou u dan zo iets kunnen doen? Beschouw ook welke handelwijze verstandig is. Alleen Jehovah kan u eeuwig leven geven. Is het derhalve niet verstandig zijn wil te doen? — 1 Joh. 5:3; Rom. 6:23.
15. Welk onderscheidingsvermogen hebben degenen die in seksuele immoraliteit verwikkeld raken, verloren?
15 Christenen die voor Satans aanval zwichten, verliezen in werkelijkheid hun geestelijke onderscheidingsvermogen. Hun gebrek aan geestelijk waarnemingsvermogen kan worden vergeleken met de situatie van Elisa’s bediende. Breng u te binnen hoe Elisa voor hem bad: „O Jehovah, open alstublieft zijn ogen, opdat hij moge zien.” En de bediende zag, „en zie! het bergland was vol vurige paarden en strijdwagens rondom Elisa” (2 Kon. 6:15-17). Ziet u wie naar ons kijkt? Jehovah kijkt naar ons, en ook Christus en de engelen (Ps. 11:4; 34:7; Hebr. 1:14; Matth. 18:10). Wij bevinden ons als het ware op een schouwtoneel. (Vergelijk 1 Korinthiërs 4:9.) Hoe zou iemand die deze schriftuurlijke zienswijze bezit en die beseft dat al zijn handelingen van bovenaf worden gadegeslagen, zich aan seksuele immoraliteit kunnen overgeven?
16. Door welke verdere dingen in aanmerking te nemen, zullen wij worden geholpen het te vermijden ons aan seksuele immoraliteit over te geven?
16 Indien u een immorele handelwijze zou gaan volgen, bedenk dan ook welke smaad deze handelwijze op de christelijke gemeente zou werpen. Buitenstaanders zouden kunnen concluderen dat Jehovah’s Getuigen helemaal niet van de wereld verschillen, en als gevolg hiervan zullen deze waarnemers misschien niet gunstig op de levengevende boodschap reageren (2 Petr. 2:2). Denk ook aan het leed dat zo’n immorele handelwijze uw familieleden zou berokkenen (Spr. 10:1). En als u getrouwd bent, vraag uzelf dan af: „Hoe zou ik mijn huwelijkspartner zo wreed kunnen behandelen? Wat ben ik voor iemand?” Wanneer wij alles in aanmerking nemen, is het dan niet vreselijk zelfzuchtig, kortzichtig en dwaas om zich aan seksuele immoraliteit over te geven?
17, 18. (a) Welke strijd heeft de apostel Paulus zijn leven lang gevoerd, en hoe kon hij de strijd winnen? (b) Wat is voor ons van het grootste belang willen wij volledig gewapend zijn, en hoe moeten wij er in overeenstemming mee handelen?
17 Het is inderdaad niet altijd gemakkelijk om een slecht gedrag te vermijden. De apostel Paulus moest zijn leven lang strijd voeren tegen de verkeerde verlangens waar hij eens een slaaf van was geweest. Hij schreef: „Ik ben hard voor mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden” (1 Kor. 9:27; Tit. 3:3). Paulus ’was hard’ voor zichzelf. Hij dwong zichzelf het goede te doen, ook al verlangde zijn lichaam ernaar het slechte te doen. U moet net zo handelen om een succesvolle strijd te kunnen voeren.
18 Om volledig gewapend te zijn, moet u ook geregeld tot God bidden om hulp (Ef. 6:18). Toch kunt u niet om hulp bidden en vervolgens immorele lectuur lezen, naar immorele films gaan, of over iemand van het andere geslacht dagdromen of met hem of haar flirten. U moet werken aan datgene waar u in gebed om vraagt!
Strijd voeren tegen een onafhankelijke denkwijze
19. (a) Hoe heeft Jehovah zijn volk altijd geleid? (b) Hoe geven sommige personen blijk van een onafhankelijke denkwijze?
19 Wanneer wij de bijbel bestuderen, bemerken wij dat Jehovah zijn dienstknechten altijd op een georganiseerde wijze heeft geleid. En evenals er in de eerste eeuw slechts één ware christelijke organisatie was, bedient Jehovah zich in deze tijd van slechts één organisatie (Ef. 4:4, 5; Matth. 24:45-47). Toch wijzen sommigen erop dat de organisatie al eerder veranderingen heeft moeten aanbrengen, en daarom betogen zij: „Hieruit blijkt dat wij zelf een beslissing moeten nemen ten aanzien van datgene wat wij zullen geloven.” Dit is een onafhankelijke denkwijze. Waarom is zo’n instelling gevaarlijk?
20. (a) Waar vormt een onafhankelijke denkwijze een bewijs van? (b) Wat zal ons helpen het te vermijden onze eigen zienswijze belangrijker te achten dan die van de organisatie? (c) Welk eerste-eeuwse voorbeeld behoren wij terecht na te volgen?
20 Een dergelijke denkwijze vormt een bewijs van trots. En de bijbel zegt: „Trots komt vóór een ineenstorting, en een hoogmoedige geest vóór struikeling” (Spr. 16:18). Als wij gaan denken dat wij het beter weten dan de organisatie, zouden wij ons moeten afvragen: „Waar hebben wij om te beginnen de bijbelse waarheid geleerd? Zouden wij de weg der waarheid kennen indien wij geen leiding van de organisatie hadden ontvangen? Kunnen wij het eigenlijk wel zonder de leiding van Gods organisatie stellen?” Neen, dat kunnen wij niet! — Vergelijk Handelingen 15:2, 28, 29; 16:4, 5.
21. (a) Hoe alleen kunnen wij onze strijd winnen? (b) Wat moeten wij nooit vergeten, en wat voor soort van leven moeten wij nu derhalve leiden?
21 Wanneer wij de machtige geestenkrachten beschouwen die tegen ons strijden, moeten wij erkennen dat wij in eigen kracht onmogelijk de overwinning kunnen behalen. Toch kunnen wij met Gods steun en met de hulp en steun van zijn organisatie — onze wereldomvattende gemeenschap van broeders — niet het onderspit delven (Ps. 118:6-12; 1 Petr. 5:9). Wij moeten echter nooit vergeten dat wij in een geestelijke oorlog gewikkeld zijn en dat de oorlogstijd geen tijd is om ons te ontspannen en alleen maar te genieten van een gemakkelijk leventje en de genoegens van het leven. Zo’n periode is veeleer de tijd voor een energieke training, waakzaamheid en zelfopoffering. De vijand is erin geslaagd sommigen van ons ertoe te brengen hun waakzaamheid te laten verslappen, en deze personen zijn ’oorlogsslachtoffers’ geworden. Moge dit ons nooit overkomen! Het zal niet gebeuren als wij „de volledige wapenrusting van God” aandoen en „pal . . . staan tegen de [listige daden] van de Duivel”. — Ef. 6:11, 12.
Kunt u de volgende vragen beantwoorden?
□ Wanneer materiële dingen erg belangrijk in het leven van een christen worden, tot welke problemen kan dit dan leiden voor die persoon en voor anderen in de gemeente?
□ Waardoor zullen wij worden geholpen materialistische neigingen te bestrijden?
□ Wat zal ons helpen het te vermijden voor seksuele immoraliteit te zwichten?
□ Wat vormt een bewijs van een onafhankelijke denkwijze, en wat kan ons helpen een dergelijke denkwijze te vermijden?
[Illustratie op blz. 24]
Welke uitwerking kan het op andere leden van de gemeente hebben wanneer een christen pocherig wordt en opzichtig gaat geuren met zijn middelen voor levensonderhoud?