-
Dient u met gedekt hoofd te bidden?De Wachttoren 1977 | 1 juni
-
-
Dient u met gedekt hoofd te bidden?
HET was een koude, winderige dag toen de vrienden van de overleden weduwe rondom het open graf in de sneeuw stonden. De kalende bedienaar van het evangelie sprak enkele korte, vertroostende woorden en sprak toen een gebed uit.
Als u daar aanwezig was geweest, zou het volgens u dan noodzakelijk geweest zijn dat alle aanwezigen het hoofd ontblootten? De vraag zou vooral met het oog op zulk winterweer actueel zijn. Maar zegt u eens, vindt u dat u het hoofd tijdens het bidden altijd moet ontbloten? Of gelooft u misschien dat u uw hoofd tijdens het gebed beslist dient te bedekken?
Het gebed is belangrijk. God wil dat wij bidden (Ps. 145:18; 50:14, 15). Onze gebeden dienen begrijpelijkerwijs juiste gebeden te zijn, die tot de juiste Persoon, betreffende juiste zaken en op de juiste wijze worden opgezonden. Hoewel de bijbel geen eindeloze regels over het gebed en bidden geeft, verschaft hij wel specifieke raad over het dragen van een hoofdbedekking wanneer men bidt.
Die raad treffen wij niet in de voorchristelijke Geschriften aan, aangezien God niet van alle Israëlieten verlangde dat zij hun hoofd bedekten als zij baden, hoewel sommigen dit misschien uit eerbied wel hebben gedaan. De Israëlitische priesters moesten echter wel een hoofddeksel dragen, terwijl de hogepriester zelfs een speciale tulband had (Lev. 8:13; Ex. 28:40; 39:27-29). Zij hebben hun hoofddeksel ongetwijfeld gedurende de gehele tijd dat zij dienst verrichtten in de tempel, en niet slechts als zij baden, als een teken van onderworpenheid jegens God gedragen.
’Maar bedekken joodse mensen in deze tijd niet hun hoofd als zij bidden?’ zullen sommigen misschien vragen. Ja, de meesten doen dit thans inderdaad. Toch toont de oude joodse Talmoed aan dat het dragen van een hoofdbedekking tijdens het gebed facultatief was. Professor Jacob Lauterbach zei dan ook: „De gewoonte om blootshoofds of met gedekt hoofd te bidden, is beslist geen wetskwestie. Het is louter een kwestie van sociale welvoeglijkheid en decorum.”
Voor christenen is deze kwestie echter veel meer dan louter een plaatselijke of religieuze gewoonte. In de christelijke Geschriften (of het „Nieuwe Testament”) wordt duidelijke raad met betrekking tot dit onderwerp gegeven, met de woorden: „Iedere man die bij het bidden of profeteren iets op het hoofd heeft, maakt degene die zijn hoofd is, te schande; maar iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt degene die haar hoofd is, te schande, want het is precies hetzelfde als was zij een vrouw met een kaalgeschoren hoofd. Want indien een vrouw zich niet dekt, moet zij ook maar kortgeknipt worden.” — 1 Kor. 11:4-6.
Wat vormt hier de reden voor? En wanneer is dit van toepassing?
WAAROM GEDEKT OF ONGEDEKT?
Om te kunnen begrijpen wat de apostel Paulus over hoofdbedekking en gebed schreef, gelieve u het voorgaande vers op te merken: „Ik wil . . . dat gij weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus” (1 Kor. 11:3). Ja, Paulus besprak het goddelijke gezagsbeginsel, en vooral de toepassing ervan op de openbare aanbidding.
Zoals de apostel uitlegde, heeft de Schepper aan de man, die Hij het eerst had geschapen, gezag en autoriteit geschonken met betrekking tot zijn vrouw, die uit de rib van de man was gemaakt. Met betrekking tot de gezagsuitoefening als hoofd is de man „Gods beeld en heerlijkheid”, aangezien er op aarde geen ander hoofd boven hem werd aangesteld. Zijn vrouw en kinderen hebben echter wel een aards hoofd, aan wie zij in relatieve zin onderworpen zijn. — 1 Kor. 11:7-10; Ef. 5:22-24; 6:1.
Het gezagsbeginsel is ook van toepassing op gemeentelijke activiteiten. Paulus schreef dat vrouwen respect moesten hebben voor de mannen, die moeten onderwijzen en bidden, en er moeite voor moesten doen met hen samen te werken (1 Kor. 14:33-35; vergelijk 1 Timótheüs 2:11, 12). In de eerste eeuw G.T. kwam het derhalve weinig voor dat een vrouw in de gemeente predikte of bad.
Waarom besprak Paulus het onderwerp van het dragen van een hoofdbedekking dan? Wanneer was dit passend, en wanneer was het niet passend? En hoe is dit in deze tijd van toepassing?
Paulus schreef dat als een vrouw bad, zij een hoofdbedekking — of dit nu een hoed, een hoofddoek of een sluier was — als „een teken van autoriteit” moest dragen (1 Kor. 11:10). Het zou er een bewijs van moeten vormen dat zij het gezagsbeginsel erkende. Maar wanneer zou zij haar hoofd moeten bedekken? Beschouwt u de volgende drie situaties eens:
In Paulus’ tijd gaf Jehovah’s heilige geest aan sommige christenen wonderbare gaven, zoals het vermogen om te profeteren of in talen te spreken. Op een vergadering in de eerste eeuw kon het derhalve voorkomen dat de geest een christelijke vrouw ertoe aanzette te profeteren (1 Kor. 12:4-11; Hand. 21:8, 9). Of het zou kunnen voorkomen dat alleen vrouwen op een gemeentevergadering aanwezig waren. Aangezien er geen gedoopte man aanwezig was om de leiding te nemen in het gebed of het geven van onderwijs, zou een christelijke vrouw dit moeten doen. Ook zou een christelijke vrouw een ongelovige echtgenoot kunnen hebben, terwijl er af en toe van haar werd verwacht dat zij in zijn tegenwoordigheid bad of uit de bijbel onderwees. In elk van deze situaties zou een vrouw een hoofdbedekking, „een teken van autoriteit”, hebben gedragen, en er aldus blijk van hebben gegeven dat zij het gezagsbeginsel erkende.
UW „HOOFD” — WIE?
Wij kunnen beter begrijpen waarom het zowel voor christelijke mannen als christelijke vrouwen noodzakelijk was Gods instructies met betrekking tot het dragen van een hoofdbedekking op te volgen door op te merken wat het tot gevolg kon hebben als zij dit niet deden.
Roep u te binnen dat de apostel schreef dat een man die „iets op het hoofd heeft” als hij bidt, iets doet. Wat? De oorspronkelijke Griekse tekst zegt dat hij „het hoofd van hem te schande maakt” of, volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, ’zijn hoofd schande aandoet’. Evenzo kan er van een vrouw die met ongedekt hoofd „bidt of profeteert” gezegd worden dat zij „het hoofd van haar te schande maakt” of ’haar hoofd schande aandoet’ (NBG). Wie of wat wordt er in beide gevallen met het „hoofd” bedoeld?
Dit kan in het licht van het voorgaande vers worden begrepen. Daar zei Paulus dat „het hoofd van iedere man de Christus is” en dat „de man . . . het hoofd van de vrouw” is (1 Kor. 11:3). Er zou dus geredeneerd kunnen worden dat een man die met gedekt hoofd bidt, in zekere zin Christus oneer aandoet. Door tijdens het bidden een hoofdbedekking te dragen, zou een man zich gedragen alsof hij een vrouw met een zichtbaar hoofd op aarde is in plaats dat hij aan Christus als zijn hoofd rekenschap verschuldigd is. Evenzo kan er van een vrouw die met ontbloot hoofd bidt, gezegd worden dat zij haar „hoofd” in de christelijke regeling, haar man (als zij gehuwd is), haar vader of het gezag van christelijke mannen in de gemeente oneer aandoet.
Sommige commentators zijn een andere mening toegedaan. Zij vestigen de aandacht op het feit dat volgens verscheidene vertalingen in Eén Korinthiërs 11:4, 5 wordt gezegd dat elke man die met iets „op het hoofd” bidt of profeteert, „zijn hoofd” te schande maakt en dat een vrouw die „met ongedekt hoofd” bidt of profeteert, „haar hoofd” te schande maakt. In beide gevallen wordt het eigen fysieke hoofd van de persoon genoemd voordat onmiddellijk daarna over het „hoofd” gesproken wordt dat te schande wordt gemaakt. Zij uiten derhalve de gedachte dat een christelijke man of vrouw die zich niet gepast met betrekking tot het dragen van een hoofdbedekking gedraagt, zichzelf te schande maakt.
In de Hebreeuwse Geschriften lezen wij dat smaad, slechtheid, moeite, geweld, bloedschuld en kwaad op het eigen hoofd van personen terugviel (Neh. 4:4; 1 Sam. 25:39; Ps. 7:16; 2 Sam. 1:16; 1 Kon. 2:32, 44). Het hoofd vertegenwoordigt in deze gevallen de persoon zelf, aangezien het dat deel van het lichaam is dat het meest verantwoordelijk is voor zijn daden.
Bovendien zei Paulus, toen hij de kwestie van het dragen van een hoofdbedekking besprak, dat als een man lang haar heeft, „dit hem tot oneer strekt”. En hij schreef dat het „voor een vrouw een schande [is] kortgeknipt . . . te zijn”, alsof zij een slavin was of op immoraliteit was betrapt, in welk geval degene die te schande werd gemaakt, de vrouw zelf was. — 1 Kor. 11:14, 6.
Met het oog op het feit dat Paulus dit gehele onderwerp inleidt door de nadruk te leggen op de goddelijke regeling van de gezagsuitoefening, schijnt het duidelijk te zijn dat wanneer een christelijke man dit gezagsbeginsel in de wind slaat, hij beslist Christus oneer aandoet; evenzo zou een vrouw haar man, haar vader of de mannen in de gemeente oneer aandoen. Terzelfder tijd is het echter ook waar dat iemand die Gods regeling van de gezagsuitoefening en onderworpenheid negeert, tevens schande brengt over zijn of haar eigen hoofd.
HET DRAGEN VAN EEN HOOFDBEDEKKING TIJDENS HET GEBED
Paulus besprak in de eerste plaats wat in „de gemeenten van God”, en vooral op de vergaderingen, gepast was (1 Kor. 11:16, 20-34). Zijn aanwijzingen over het dragen van een hoofdbedekking tijdens het gebed zijn dus in eerste instantie niet van toepassing op iemands gebed als hij alleen is, maar op iemands gebed in een groep, in de openbare aanbidding. Dit wordt bevestigd door het feit dat behalve gebed ook profeteren wordt genoemd. Het is niet waarschijnlijk dat iemand destijds alleen in zijn kamer, waar hij zijn persoonlijke gebeden bad, zou profeteren. — Matth. 6:6.
Vandaar dat noch een man noch een vrouw schriftuurlijk verplicht is de instructies over het dragen van een hoofdbedekking op te volgen als hij een persoonlijk gebed tot God richt. Als een vrouw met ongedekt hoofd huishoudelijke werkzaamheden verricht en pauzeert om te bidden, zou zij haar hoofd niet hoeven te bedekken. Insgelijks kan een christelijke man die met een hoed op buiten op straat loopt, een gebed tot God opzenden. Als zijn eigen persoonlijke gevoelens hem ertoe zouden aanzetten zijn hoed af te zetten, moet hij dit doen. Het wordt echter niet specifiek geëist door Gods raad over het dragen van een hoofdbedekking.
Hoe staat het met gebeden tijdens gemeentelijke activiteiten of in het gezin? Indien er een gedoopte man aanwezig is, dient hij, in overeenstemming met het gezagsbeginsel, het gebed met ongedekt hoofd uit te spreken. Dat is in het gezin zelfs het geval als alleen man en vrouw zich in gebed verenigen.
Er kunnen zich echter gelegenheden voordoen dat een christelijke vrouw haar hoofd moet bedekken om te bidden. Evenals dit in de eerste eeuw het geval was, zou een zuster misschien hardop op een vergadering moeten bidden omdat er geen broeders aanwezig zijn. Ook zou een ongelovige echtgenoot zijn christelijke vrouw kunnen vragen het gezin tijdens een maaltijd hardop in gebed voor te gaan. In zulke gevallen zou een zuster een functie op zich nemen die normaal behartigd wordt door iemand die gezag als hoofd over haar uitoefent, een broeder in de gemeente of haar echtgenoot. Vandaar dat zij een hoofdbedekking moet dragen. Hierdoor toont zij respect voor het goddelijke gezagsbeginsel en vermijdt zij het ’haar hoofd te schande te maken’. — 1 Kor. 11:5.a
Wat valt er ten slotte over hoofdbedekking te zeggen wanneer u deel uitmaakt van een groep maar niet persoonlijk het gebed uitspreekt? Beschouw bijvoorbeeld het gebed aan het graf, dat wij zojuist noemden. Zou een vrouw die tijdens het gebed aanwezig is, haar hoofd moeten bedekken? Neen, want zij zou niet de leiding nemen in de openbare aanbidding of een functie vervullen die normaal gesproken door een manlijk lid van de gemeente behartigd zou worden. Zij zou naar het gebed luisteren en „Amen” zeggen. Het al of niet dragen van een hoofdbedekking zou dus geen weerspiegeling vormen van haar respect voor het gezagsbeginsel. Er is ook geen schriftuurlijke aanwijzing op grond waarvan een man die aan het graf naar het gebed luistert, zijn hoofd moet ontbloten of bedekken. Hij kan een van beide doen, maar zal hierbij waarschijnlijk zijn eigen gevoelens in aanmerking nemen en er rekening mee houden anderen geen aanstoot te geven. Indien een man van mening is dat hij zijn hoed moet afnemen als een ander hem in gebed vertegenwoordigt, kan hij vanzelfsprekend de stem van zijn geweten volgen.
Wat is het fijn dat Jehovah, zonder een encyclopedie van regels te verschaffen, in zijn Woord enige leiding over het gebed heeft gegeven! Door dit in gedachten te hebben, kunnen wij de Allerhoogste van het universum benaderen en terzelfder tijd respect tonen voor een van zijn fundamentele beginselen, namelijk het gezagsbeginsel.
[Voetnoten]
a Zie voor meer details betreffende onderwijs dat een vrouw in de gemeente of in tegenwoordigheid van een broeder of haar echtgenoot geeft: De Wachttoren van 15 januari 1973, de bladzijden 61, 62.
-
-
De „Synagoge der Vrijgelatenen”De Wachttoren 1977 | 1 juni
-
-
De „Synagoge der Vrijgelatenen”
● Onder degenen die met Stéfanus redetwistten, waren ook mannen van de „zogenoemde Synagoge der Vrijgelatenen” (Hand. 6:9). Wat zouden dit voor mannen geweest kunnen zijn? Een vrijgelatene was een vrijgelaten slaaf. Degenen die met de „Synagoge der Vrijgelatenen” verbonden waren, kunnen derhalve vrijgelaten slaven geweest zijn, die joodse proselieten waren geworden, of het kunnen joden zijn geweest die door de Romeinen gevangen waren genomen maar later in vrijheid waren gesteld.
-