De voorrechten van de christelijke vrouw
1. Wat voor soort van echtgenote zal de gehuwde christelijke vrouw graag zijn?
DE KLASSIEKE beschrijving van de ideale echtgenote wordt in hoofdstuk 31 van het bijbelboek Spreuken 31 aangetroffen. In deze wereld van onvolmaakte mannen en vrouwen is het echter moeilijk een dergelijke vrouw te vinden. De schrijver van dit gedeelte van de geïnspireerde Geschriften werd er derhalve toe bewogen op te merken: „Een degelijke [bekwame, NW] vrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven” (31 vs. 10-12). Zo’n echtgenote zal de gehuwde christelijke vrouw graag zijn, een echtgenote die het volledige vertrouwen van haar man geniet, een echtgenote die zolang zij beiden leven, een zegen voor hem zal zijn.
2. Op welke wijze kan een huis van de bekwaamheid van de huisvrouw getuigen?
2 Een vrouw kan op vele praktische manieren een dergelijke zegen voor haar man en kinderen zijn, en het schenkt haar veel vreugde en voldoening op al deze manieren activiteiten te ontplooien. Een huis dat schoon, netjes en ordelijk wordt gehouden, getuigt gewoonlijk van het feit dat hier een bekwame huisvrouw woont. Het getuigt ervan dat zij „toezicht [houdt] op den gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet”. Voor de getrouwe vrouwelijke bedienaar van het evangelie vormt dit een onderdeel van het getuigenis dat zij in haar omgeving geeft met betrekking tot het feit dat zij een opgedragen vrouwelijke dienstknecht van Jehovah is. — Spr. 31:27.
3. Welke gelegenheden staan er voor de gehuwde vrouw open om haar bekwaamheden ten toon te spreiden wanneer haar echtgenoot eveneens een opgedragen dienstknecht van Jehovah is?
3 Wanneer haar echtgenoot eveneens een opgedragen getuige van Jehovah is, staan er voor de christelijke vrouw werkelijk vele gelegenheden open om haar bekwaamheden als echtgenote ten toon te spreiden. Zij kan hem in zijn bedieningsactiviteit loyaal steunen door te zamen met hem aan de prediking van huis tot huis deel te nemen, geïnteresseerde personen opnieuw te bezoeken en huisbijbelstudiën te leiden. Misschien is haar man, behalve dat hij de hele dag op zijn werk is en op andere tijden aan de openbare predikingsactiviteit deelneemt, ook nog een opziener of dienaar in de bediening in de gemeente, waardoor er nog meer beslag op zijn tijd wordt gelegd. Alhoewel het waar is dat hij in de allereerste plaats voor zijn gezin moet zorgen en hij feitelijk niet op een juiste wijze dienst zou kunnen verrichten wanneer hij zich niet van deze verplichting zou kwijten, zal de getrouwe en liefdevolle steun van zijn vrouw er toch veel toe bijdragen dat hij zich op succesvolle wijze van zijn verantwoordelijkheden kan kwijten. Zij kan het voor hem zo gemakkelijk mogelijk maken zich op zijn verschillende toewijzingen voor te bereiden en zij kan eraan meehelpen dat er voor hen beiden kostbare tijd wordt bespaard door thuis volgens een goed schema te werk te gaan, de maaltijden op tijd gereed te hebben en stipt op tijd klaar te staan om naar de gemeentevergaderingen te gaan. Zij zal met hem willen samenwerken om een opbouwend programma van gezinsstudie door te voeren. Soms heeft zelfs een opgedragen echtgenoot in dit opzicht aanmoediging nodig, en een verstandige en tactvolle echtgenote kan hem deze op vriendelijke en theocratische wijze verschaffen, net zoals Debora, de vrouw van Lappidoth, richter Barak aanmoedigde het werk te verrichten dat hem door Jehovah was opgedragen. — Richt. 4:8, 9.
4. Op welke wijze kan de christelijke vrouw onder leiding van haar man haar kinderen helpen de weg te bewandelen die Jehovah behaagt?
4 Onder leiding van haar man kan de christelijke vrouw veel doen om de kinderen op te leiden in de weg die zij moeten bewandelen om Jehovah te behagen. Zij dient hen te helpen een gezond respect voor hun vader te ontwikkelen, terwijl zij nooit iets zal doen wat zijn positie als hoofd van het gezin ondermijnt. Niet alleen door haar woorden, maar ook door haar voorbeeld dient zij de kinderen te helpen er standvastig in te worden een juist gedrag aan de dag te leggen. Ongetwijfeld brengt zij meer tijd met de kinderen door dan haar echtgenoot. Zij kan een goed gebruik van deze tijd maken door de waardering van haar kinderen op te bouwen voor de waarheid, voor Jehovah’s organisatie, voor de vergaderingen en voor de prediking van het goede nieuws, en door hen te helpen naar vermogen een aandeel te hebben aan de vergaderingen en de bediening. — 1 Tim. 5:10, NW.
5. (a) Welke sfeer tracht de christelijke echtgenote in huis te laten heersen, en waarom? (b) In welk opzicht oogst zij een rijke beloning in verband met haar kinderen? haar echtgenoot?
5 De christelijke echtgenote kan er veel toe bijdragen dat er in huis een gelukkige en vredige sfeer heerst. Zij beseft dat dit het klimaat is waarin haar kinderen het best tot mentale en geestelijke rijpheid kunnen groeien. Terwijl zij er altijd voor zorgt dat de positie die haar man als hoofd bekleedt, wordt gerespecteerd, draagt zij, door vriendelijk te zijn en begrip te tonen, veel tot het welzijn van de gezinskring bij. Zij spreekt verstandige en tactvolle taal en „de wet van liefderijke goedheid is op haar tong”. Zij wordt hier rijkelijk voor beloond wanneer zij ziet hoe haar kinderen tot de leeftijd opgroeien waarop zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun levenswijze en zij zich persoonlijk aan het doen van Jehovah’s wil opdragen. Haar zoons, die beseffen welk aandeel zij hierin heeft gehad, „prijzen haar gelukkig” en degene die haar als echtgenoot bezit, zal haar ook roemen. Een goede echtgenote zorgt er werkelijk voor dat het aanzien dat haar man als een christelijke bedienaar van het evangelie en als hoofd van zijn gezin in de gemeenschap geniet, stijgt. „Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.” — Spr. 31:26, NW; 31 vs. 28, 23.
VOORRECHTEN IN DE GEMEENTE
6. In welk opzicht zijn getrouwe vrouwelijke bedienaren van het evangelie een zegen voor anderen in de gemeente, en op welke manieren kunnen zulke vrouwen hun bijdrage tot het bevorderen van het Koninkrijkswerk vergroten?
6 Alleen reeds het feit dat er getrouwe christelijke vrouwen in de gemeente aanwezig zijn en als vrouwelijke bedienaren van het goede nieuws met de gemeente samenwerken, heeft een gezonde uitwerking op allen die met de gemeente verbonden zijn. Het feit dat zij geregeld de vergaderingen bezoeken en de velddienstregelingen ondersteunen, is vaak op zichzelf reeds genoeg om anderen aan te sporen hetzelfde te doen, ook al zijn wij ons hiervan misschien niet bewust. Naarmate een opgedragen vrouw haar bediening doeltreffender gaat verrichten, kan zij echter meerdere voorrechten ontvangen. Zij zou er bijvoorbeeld voor in aanmerking kunnen komen een toewijzing te ontvangen om andere vrouwen in de gemeente op te leiden in het prediken van het goede nieuws. Zij kan zich er ook op toeleggen een beter aandeel aan de vergaderingen te hebben en aldus in het voorrecht delen anderen tot liefde en juiste werken aan te sporen (Hebr. 10:23-25, NW). En indien zij haar voorrechten zodanig kan vergroten dat deze ook de pioniersdienst omvatten, staan haar nog grotere vreugden en zegeningen te wachten.
7. (a) Wat zal de christelijke vrouw in haar omgang met de gemeente in gedachten moeten houden? (b) Waarom houdt Jehovah met betrekking tot gemeenteregelingen met het onderscheid in geslachten rekening?
7 Te allen tijde zal de christelijke vrouw echter binnen de omlijsting van theocratische orde moeten blijven waarin Jehovah haar heeft geplaatst. Zij zal niet als Mirjam willen zijn en zich tegen de broeders willen keren of met hen willen wedijveren, maar zowel in haar gedrag als in haar gesprekken zal zij de organisatie, met inbegrip van de plaatselijke dienaren, altijd energiek willen ondersteunen. Jehovah is de grootste Organisator. Hij weet hoe hij personen in eenheid moet laten samenwerken opdat allen er vreugde uit putten en erdoor worden opgebouwd. Hij kent vrouwen veel beter dan welke man ook, aangezien hij de eerste vrouw heeft geschapen en de omstandigheden kent die het meest tot het geluk van een vrouw zullen bijdragen. Hij weet hoe zij hem het beste tot zijn lof kan dienen. Om deze redenen houdt hij met betrekking tot dienstregelingen in zijn organisatie met het onderscheid in geslachten rekening.
8. Aan welke beperkingen waren de vrouwen in de gemeente van het vleselijke Israël onderworpen, maar wat merkt Paulus desondanks op over hen die in eendracht met Christus Jezus zijn?
8 In de dagen van de natie Israël waren de voorrechten die vrouwen in verband met de aanbidding in Jehovah’s tempel genoten, zeer beperkt. Geen enkele vrouw kon bijvoorbeeld het levitische priesterambt bekleden of werkzaamheden in verband met de tempeldienst verrichten. Ook kon geen enkele vrouw in Israël als heerseres op de troon zitten, en de enige vrouw die deze positie ooit heeft ingenomen, had zich de troon wederrechtelijk toegeëigend; zij stierf dan ook als gevolg van haar aanmatigende optreden (Num. 3:1-10; 2 Kon. 11:1-20). Met betrekking tot het geestelijke Israël schreef de apostel Paulus echter, en hierbij richtte hij zijn opmerkingen zowel tot de opgedragen vrouwen als tot de opgedragen mannen: „In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus. Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte.” — Gal. 3:26, 28, 29, NW.
9. (a) Welke voorrechten met betrekking tot het Koninkrijk en het priesterschap staan er voor christelijke vrouwen open? (b) Aan welke activiteit nemen opgedragen vrouwen, als gevolg van de werking van de heilige geest, thans deel?
9 Dit betekende dat vrouwen nu te zamen met mannen in de wonderbaarlijke hoop konden delen medeërfgenamen met Christus Jezus in het hemelse koninkrijk te worden. Sommige vrouwen kwamen er nu voor in aanmerking koningen en priesters te worden en te zamen met de overigen van de 144.000 Koninkrijksmetgezellen met Christus te regeren. Zij zouden dit echter niet als vrouwen doen, maar als verheerlijkte geestelijke schepselen in de hemelen (Rom. 8:16, 17; Openb. 20:6; 14:1, NW). Tot op de huidige dag zijn er in de Nieuwe-Wereldmaatschappij onder het overblijfsel van de 144.000 gezalfden getrouwe vrouwen die deze grootse hoop koesteren. Zij zijn als leden van het lichaam van Christus met de heilige geest gezalfd en zijn als zodanig, te zamen met de gezalfde manlijke leden van het overblijfsel, „zonen van God” geworden. Evenals er vrouwen aanwezig waren toen de heilige geest met Pinksteren werd uitgestort, zodat zij te zamen met de mannen de wonderbaarlijke gaven van de geest ontvingen, wordt de heilige geest ook thans niet alleen aan mannen, maar ook aan vrouwen geschonken ten einde hen te leiden en hun de kracht te verlenen om in Jehovah’s dienst voorwaarts te gaan, opdat ook zij „de grote daden van God” kunnen bekendmaken. — Joël 2:28, 29; Hand. 1:14; 2:1-11, NW.
HET GEDRAG VAN DE VROUW IN DE GEMEENTE
10. Welke instructies over het gedrag van de vrouw in de gemeente treffen wij in 1 Timótheüs 2:11-13 (NW) en 1 Korinthiërs 14:33, 34 (NW) aan?
10 Ofschoon de vrouwen die zich in de dagen van de vroege christelijke gemeente aan God opdroegen en zich lieten dopen, evenals de mannen door heilige geest werden verwekt, bevonden zij zich toch nog in het vlees, en daarom hield Jehovah hier rekening mee en gaf hij door bemiddeling van de apostelen instructies voor een juiste, theocratische gang van zaken. Zo lezen wij in 1 Timótheüs 2:11-13 (NW): „Een vrouw lere in stilheid, met volledige onderdanigheid. Ik sta een vrouw niet toe te onderwijzen of autoriteit te oefenen over een man, maar zij moet in stilheid zijn. Want Adam werd het eerst gevormd, daarna Eva.” In 1 Korinthiërs 14:33, 34 (NW) lezen wij verder nog: „Want God is geen God van wanorde, maar van vrede. Zoals in alle gemeenten van de heiligen moeten de vrouwen zwijgen in de gemeenten, want het is hun niet toegestaan te spreken, maar zij moeten in onderworpenheid zijn.”
11. (a) Waarom kunnen deze instructies niet betekenen dat vrouwen nooit tijdens gemeentevergaderingen zouden mogen spreken? (b) Wat betekent het derhalve voor hen ’in de gemeente te zwijgen’?
11 Betekent dit dat een vrouw nooit op een vergadering van de gemeente kan spreken? Neen, dit kan het niet betekenen. Destijds ontvingen zowel de vrouwen als de mannen de gaven van de geest, met inbegrip van het spreken in tongen en het profeteren, en hierdoor zouden zij in de gemeenten wel móeten spreken. In welke betekenis moesten zij derhalve „zwijgen in de gemeenten”? Klaarblijkelijk in die gevallen waar zij door te spreken van een gebrek aan onderworpenheid blijk zouden geven. Het zou dus nooit mogen voorkomen dat een zuster met broeders debatteerde of hen in het openbaar kritiseerde, noch tijdens een vergadering noch bij andere gelegenheden tegenover leden van de gemeente, en evenmin zou zij als een lerares of onderwijzeres autoriteit over de broeders oefenen. Mocht een vrouw iets willen vragen over wat een broeder in de gemeente had gezegd, dan zou zij deze kwestie thuis met haar man kunnen opnemen. — 1 Kor. 14:35, NW.
12. Op welke wijze kunnen vrouwen bijvoorbeeld aan studiebijeenkomsten deelnemen en toch hun theocratische plaats blijven innemen?
12 Dit betekent echter niet dat zij helemaal moet zwijgen. Tijdens gemeentevergaderingen kunnen opgedragen vrouwen bijvoorbeeld commentaar geven op vragen die gedurende de studie of gedurende een overzicht worden gesteld, waardoor zij er veel toe bijdragen dat de vergaderingen voor alle aanwezigen levendig en opbouwend zijn. Wanneer er, bijvoorbeeld tijdens de Wachttoren-studie, door een van de manlijke aanwezigen een verkeerd commentaar wordt gegeven, behoeft de zuster, indien zij wordt aangewezen, niet in dezelfde trant verder te gaan en haar commentaar met de onjuiste te berde gebrachte gedachte in overeenstemming te brengen. Zij zal echter noch door haar commentaar noch door de toon van haar stem, te kennen geven dat zij kritisch tegenover het antwoord van de broeder staat. Tactvol kan zij aanhalen wat De Wachttoren zelf over het punt heeft te zeggen, terwijl zij haar opmerkingen wellicht kan laten voorafgaan door een zinnetje zoals: „Het is interessant op te merken wat de paragraaf in onze studie hierover heeft te zeggen . . .” Wanneer er andere rijpe broeders aanwezig zijn, zou de studieleider, wanneer hij een broeder een onjuist antwoord hoort geven, er vanzelfsprekend beter aan doen een van deze broeders aan te wijzen om het punt in het belang van alle aanwezigen verder te verklaren, waardoor wordt vermeden dat iemand in verlegenheid wordt gebracht.
13. Wat is de wens van alle getrouwe vrouwelijke bedienaren van het evangelie, en welke vragen rijzen er desondanks?
13 Het is de wens van alle getrouwe vrouwelijke bedienaren van het evangelie in de Nieuwe-Wereldmaatschappij zich in overeenstemming met Jehovah’s beginsel van theocratisch leiderschap te gedragen. Hun loyale ondersteuning in deze aangelegenheid, zo geheel en al tegengesteld aan de manier waarop vele vrouwen in de wereld zich gedragen, is inderdaad een zegen voor de Nieuwe-Wereldmaatschappij en draagt grotelijks bij tot de wonderbaarlijke eenheid en harmonie welke er heersen. Van tijd tot tijd rijzen er echter vragen in verband met het leiderschap, zoals: Wanneer precies moet een zuster haar hoofd bedekken? Wanneer mag een zuster voorgaan in gebed als er anderen aanwezig zijn en moet zij, wanneer zij dit doet, altijd een hoofdbedekking dragen?
BIJBELSE BEGINSELEN MET BETREKKING TOT HET DRAGEN VAN EEN HOOFDBEDEKKING
14. In verband met welk beginsel beschouwt Paulus de aangelegenheid van de hoofdbedekking van de vrouw, en wat zegt hij hierover in 1 Korinthiërs 11:4-7 (NW)?
14 Dat een vrouw bij zekere gelegenheden als een teken van onderworpenheid een hoofdbedekking moet dragen, wordt duidelijk in de Schrift aangetoond. Nadat Paulus in 1 Korinthiërs 11:3 (NW) het gezagsbeginsel heeft vermeld, past hij dit vervolgens toe op de gang van zaken in de gemeente. Houd in gedachten dat toen deze raad werd gegeven, ook aandacht werd besteed aan de wijze waarop de wonderbaarlijke gaven van de geest moesten worden geregeld. Wat over het dragen van een hoofdbedekking wordt gezegd, is in de grond der zaak echter nog steeds van toepassing op de gemeente in deze tijd. Merk derhalve op, wat Paulus vervolgens in 1 Korinthiërs 11:4-7 (NW) zegt: „Iedere man die bij het bidden of profeteren iets op het hoofd heeft, maakt degene die zijn hoofd is, te schande; maar iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt degene die haar hoofd is, te schande, want het is precies hetzelfde als was zij een vrouw met een kaalgeschoren hoofd. Want indien een vrouw zich niet dekt, moet zij ook maar kortgeknipt worden; is het echter voor een vrouw een schande kortgeknipt of kaalgeschoren te zijn, dan moet zij zich bedekken. Want een man behoort het hoofd niet gedekt te hebben, daar hij Gods beeld en heerlijkheid is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.”
15. (a) Waarom zou het voor de man onjuist zijn onder het bidden of wanneer hij de leiding heeft in de gemeente, een hoofdbedekking te dragen? (b) Waarom dient de vrouw onder dezelfde omstandigheden wél een hoofdbedekking te dragen? (c) Waarom vergeleek Paulus een vrouw die zonder hoofdbedekking in de gemeente bad, met een vrouw met een kortgeknipt hoofd?
15 Als Gods beeld en heerlijkheid werd de man geschapen om ten opzichte van zijn vrouw en kinderen als Gods vertegenwoordiger op te treden, en hij moest de uit deze regeling voortvloeiende verantwoordelijkheid op zich nemen het gezag als hoofd uit te oefenen. In de gemeente trad hij bovendien op als een vertegenwoordiger van Christus, het hoofd van de gemeente. Het zou derhalve onjuist zijn indien hij onder het bidden of wanneer hij tijdens een vergadering van de gemeente de leiding had, uit respect voor anderen die zichtbaar aanwezig waren, een teken van onderworpenheid op het hoofd zou dragen. Hij zou dan als het ware zijn positie als hoofd bedekken en optreden alsof dit geen normale toewijzing voor hem was. Hierdoor zou hij in gebreke blijven Christus op juiste wijze in de gemeente te vertegenwoordigen en aldus zijn hoofd, Christus, te schande maken. De vrouw moest daarentegen haar hoofd bedekken wanneer zij in de gemeente bad of profeteerde, en wel uit respect voor het theocratische beginsel dat dit normaal de taak van de man was en om niet de indruk te wekken dat zij probeerde de man uit te hangen en zich wederrechtelijk de positie van de man wilde toeëigenen. Dit zou onterend zijn, niet alleen voor de manlijke leden van de gemeente, maar ook voor haar hoofd, haar echtgenoot, alsof zij het ook niet noodzakelijk vond zich aan hem te onderwerpen. Indien een vrouw aldus zou handelen, zo betoogt Paulus, zou zij net zo goed nog verder kunnen gaan en haar haar, net als dat van een man of van een slavin, heel kort kunnen laten afknippen. Dit zou echter schandelijk zijn, niet waar? In Paulus’ dagen was dit tenminste wel het geval, want het kaal scheren van het hoofd van een vrouw of het kort afknippen van haar haar vormde er gewoonlijk een teken van dat zij een slavin was, of, nog erger, dat zij een vrouw was die op een immorele of overspelige daad was betrapt en als een teken van openbare schande kaal was geschoren.
16. Om welk beginsel gaat het bij het bedekken van het hoofd, en hoe geeft de natuur dit zelf te kennen?
16 Het was in de dagen van de vroege christenen de gewoonte dat vrouwen altijd een hoofdbedekking droegen wanneer zij zich in het openbaar vertoonden; een vrouw die in het openbaar geen hoofdbedekking droeg, werd namelijk als een vrouw beschouwd die er een losse en gemakkelijke moraal op na hield, als een vrouw die geen hoofd boven zich erkende, of dit nu haar vader of haar echtgenoot betrof. Dit was echter niet het fundamentele punt in kwestie. Het ging om het erkennen van het door God vastgestelde gezagsbeginsel en Paulus betoogt in 11 de verzen 13 tot en met 15 hoe de natuur dit zelf te kennen geeft: „Oordeelt zelf: Is het passend dat een vrouw met ongedekt hoofd tot God bidt? Leert de natuur zelf u niet dat indien een man lang haar heeft, dit hem tot oneer strekt, maar indien een vrouw lang haar heeft, het haar tot heerlijkheid strekt? Want het haar is haar gegeven in plaats van een sluier.” Dit wilde niet zeggen dat haar lange haar een voldoende hoofdbedekking vormde wanneer zij in de gemeente bad of profeteerde; anders zou 11 vers zes geen zin hebben. Haar lange haar zou haar er bij een dergelijke gelegenheid veeleer aan herinneren dat zij als teken van onderworpenheid een hoofdbedekking nodig had.
17. Welke toewijzing erkent de nederige vrouw te hebben ontvangen?
17 Een vrouw met een kaal geschoren hoofd zou beslist niet aantrekkelijk zijn, niet waar? Evenzo zou een vrouw die geen respect voor theocratische orde zou tonen, door in de vroege gemeente zonder hoofdbedekking te profeteren, wegens haar gebrek aan nederigheid zeer onaantrekkelijk voor Jehovah en de andere gemeenteleden zijn. Een getrouwe vrouw erkent de plaats die Jehovah haar in zijn regeling heeft toegewezen, daar zij onderschrijft wat Paulus in 11 de verzen 8 tot en met 10 zegt: „Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man, en, wat meer zegt, de man werd niet ter wille van de vrouw geschapen, maar de vrouw ter wille van de man. Daarom behoort de vrouw een teken van autoriteit op het hoofd te hebben ter wille van de engelen.”
18. Wat had Paulus klaarblijkelijk in gedachten toen hij zei dat de vrouw „een teken van autoriteit op het hoofd [behoort] te hebben ter wille van de engelen”?
18 Waarom „ter wille van de engelen”? Dit kon niet ten doel hebben onderworpenheid aan hen tot uitdrukking te brengen. Paulus maakt er in 1 Korinthiërs 11:3 (NW) geen melding van dat engelen als hoofd over vrouwen op aarde aangesteld zouden zijn. Engelen hebben niet de toewijzing ontvangen in de christelijke gemeente de leiding op zich te nemen of het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Er is dus geen sprake van dat de vrouw uit respect voor de een of andere engel, wiens ambt zij eventueel zou waarnemen, een hoofdbedekking zou moeten dragen. Zowel opgedragen mannen als opgedragen vrouwen zijn echter „een theatraal schouwspel geworden voor de wereld, zowel voor engelen als voor mensen” (1 Kor. 4:9, NW). Een getrouwe vrouw kan de engelen bijvoorbeeld een uitstekend voorbeeld geven. Door zich loyaal naar Jehovah’s patroon van onderwerping aan haar echtgenoot en hoofd te schikken en ook respect voor de manlijke leden van de gemeente te tonen, geeft zij een juist voorbeeld aan de engelen in de hemel in hun voortdurende getrouwe onderwerping aan Jehovah en zijn regerende Koning, Jezus Christus.
19. Op welke wijze illustreerde Paulus in 1 Korinthiërs 11:11, 12 (NW) hoe de verhouding tussen man en vrouw bezien dient te worden, en wat zal zowel de man als de vrouw helpen in Jehovah’s regeling nederig te blijven?
19 Ten einde echter te vermijden dat de man een verkeerde conclusie uit zijn woorden zou trekken, alsof de man van het allerhoogste belang is en de vrouw niet meetelt, zegt Paulus in de verzen 11 en 12 van 1 Korinthiërs hoofdstuk 11 (NW): „Bovendien is in verband met de Heer noch de vrouw zonder de man, noch de man zonder de vrouw. Want evenals de vrouw uit de man is, zo is ook de man door bemiddeling van de vrouw, maar alle dingen zijn uit God.” Ja, dit dienen wij goed in gedachten te houden — dat de regeling van de aangelegenheden die verband houden met het uitoefenen van gezag als hoofd, de verhouding tussen man en vrouw en het gedrag en de orde in de gemeente, van God en niet van de mens afkomstig is. Wanneer wij deze aangelegenheid aldus bezien, zullen wij evenwichtig en nederig blijven en ongeacht of wij nu tot het manlijke of het vrouwelijke geslacht behoren, altijd vol waardering zijn voor Jehovah’s zegeningen.
20. Met welk doel wordt de kwestie van hoofdbedekking thans besproken?
20 Er bestond te Korinthe ongetwijfeld enige onenigheid over de plaats die de vrouw in de gemeente inneemt, en daarom nam de apostel Paulus er de tijd voor af om de beginselen zó duidelijk uiteen te zetten dat allen ze konden begrijpen, waarna hij besloot met te zeggen: „Indien iemand echter ten gunste van een ander gebruik schijnt te redetwisten, wij hebben geen ander, en de gemeenten van God evenmin” (1 Kor. 11:16, NW). Ook al vormt deze aangelegenheid geen twistpunt voor de hedendaagse getuigen van Jehovah, het blijkt toch goed te zijn dit onderwerp nu wat uitvoeriger te beschouwen met het oog op de praktische toepassing ervan op de christelijke gemeente in deze tijd. In de volgende uitgave van De Wachttoren zullen wij derhalve enkele omstandigheden beschouwen waarin de kwestie van hoofdbedekking zich zou kunnen voordoen, zodat getrouwe vrouwelijke bedienaren van het evangelie in de Nieuwe-Wereldmaatschappij zullen weten welke handelwijze, in overeenstemming met de Schrift en met een goed christelijk geweten, passend voor hen is.