-
De voorrechten van de christelijke vrouwDe Wachttoren 1964 | 15 juni
-
-
apostel Paulus er de tijd voor af om de beginselen zó duidelijk uiteen te zetten dat allen ze konden begrijpen, waarna hij besloot met te zeggen: „Indien iemand echter ten gunste van een ander gebruik schijnt te redetwisten, wij hebben geen ander, en de gemeenten van God evenmin” (1 Kor. 11:16, NW). Ook al vormt deze aangelegenheid geen twistpunt voor de hedendaagse getuigen van Jehovah, het blijkt toch goed te zijn dit onderwerp nu wat uitvoeriger te beschouwen met het oog op de praktische toepassing ervan op de christelijke gemeente in deze tijd. In de volgende uitgave van De Wachttoren zullen wij derhalve enkele omstandigheden beschouwen waarin de kwestie van hoofdbedekking zich zou kunnen voordoen, zodat getrouwe vrouwelijke bedienaren van het evangelie in de Nieuwe-Wereldmaatschappij zullen weten welke handelwijze, in overeenstemming met de Schrift en met een goed christelijk geweten, passend voor hen is.
-
-
In de pas met de getrouwe organisatieDe Wachttoren 1964 | 15 juni
-
-
In de pas met de getrouwe organisatie
Zoals verteld door A. P. Hughes
ALS jongetje van acht jaar begon ik belangstelling te krijgen voor God en de bijbel. In die tijd ging ik naar een bijbelstudieklas in onze dorpsschool te Shropshire in Engeland. Ik herinner mij dat wij het leven van de apostel Paulus bestudeerden en dat ik toen het verlangen in mij voelde opkomen God op die manier te dienen. Dit vroege contact met de bijbel droeg veel tot de vorming van mijn leven in later jaren bij.
In 1912, toen ik zestien jaar was, ging ik van huis weg om bij familieleden in Liverpool te gaan wonen die vaak over het komende einde van deze wereld spraken. Het was een omgeving waarvoor ik dankbaar ben. Datzelfde jaar kwam C. T. Russell, de president van de Watch Tower Society, uit New York in Liverpool aan, en toevallig vergezelde ik mijn tante naar het huis waar hij en zijn gezelschap verbleven. Toen ik aan hem werd voorgesteld, vroeg hij mij op de man af: „Heb je je hart aan de Heer gegeven?” (Hij stelde deze vraag dikwijls aan jonge mensen.) Op dat ogenblik besefte ik niet de volledige betekenis van zijn vraag, maar ik werd er wel door tot nadenken gebracht. Ik woonde zijn openbare lezing bij, die getiteld was „Aan gene zijde van het graf”, en spoedig hierna bracht ik gelukkige dagen door op andere vergaderingen van Jehovah’s volk, waar ik meer over Jehovah’s wonderbaarlijke voornemen vernam. In het voorjaar van 1913 gaf ik mijn hart inderdaad aan Jehovah, doordat ik mij toen aan Hem opdroeg en werd gedoopt. Daarna probeerde ik geen enkele vergadering van de „Bijbelonderzoekers”, zoals Jehovah’s getuigen toentertijd werden genoemd, over te slaan. Ik wilde een goed fundament leggen waarop ik vaste waarheden kon bouwen. Daarom was ik later in staat stand te houden in het geloof toen er stormen opstaken die velen uit Jehovah’s organisatie verdreven.
Mijn eerste activiteiten bestonden uit het verspreiden van bijbelse traktaten, die wij ’s zondagsmorgens vroeg bij de mensen in de bus deden. De bedoeling hiervan was, dat de ouders ze zouden krijgen voordat ze de kinderen in handen zouden vallen en ze verscheurd zouden worden. Jehovah wees ons
-