Waarom zijn de wonderbare gaven van de geest opgehouden?
NEGENTIENHONDERD jaar geleden verleende de onzichtbare God op krachtige wijze steun aan het goede nieuws van redding door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus. Door middel waarvan?
De schrijver van het boek Hebreeën, die zich hierin tot christenen richtte die onder het Mozaïsche wetsverbond hadden gestaan, toonde aan op welke wijze dit gebeurde, door te zeggen: „Ook God [legde] getuigenis af . . . met zowel tekenen als wonderen en verscheidene krachtige werken en met uitdelingen van heilige geest overeenkomstig zijn wil” (Hebr. 2:1-4). Ja, op deze wijze toonde God duidelijk aan dat hij zich nu met de pas opgerichte christelijke gemeente onder het nieuwe verbond bezighield en zijn gunst had weggenomen van de joodse regeling onder het wetsverbond.
Deze „uitdelingen van heilige geest” omvatten veel wonderbare vermogens. De apostel Paulus zei over deze wonderbare gaven dat ze na verloop van tijd zouden ophouden (1 Kor. 13:8). In deze tijd zien wij niet dat Gods geest op zulk een opzienbarende, wonderbare wijze in mensen werkzaam is en tot gevolg heeft dat zij genezingen verrichten, in verschillende talen spreken die de spreker nooit eerder heeft geleerd, geïnspireerde profetieën uiten, enzovoort. Waarom niet? Als ze toen voor de gemeente noodzakelijk waren, waarom nu dan niet?
De reden is dat, hoewel de christelijke gemeente thans net zo volledig met de werking van Gods geest wordt gezegend om haar bediening tot stand te brengen als toen, de geest op een andere, verstrekkender en blijvender manier in vele van de behoeften van de gemeente voorziet. Hoe dan wel? Om hier antwoord op te krijgen, is het noodzakelijk te beschouwen voor welk doel de gaven destijds werden geschonken en wat erdoor tot stand werd gebracht.
DE KRACHTIGE ACTIVITEIT VAN DE GEEST IN DE EERSTE EEUW
Als wij het verslag lezen waarin de activiteiten van de apostelen en hun metgezellen worden bericht, zoals dit voornamelijk in het bijbelboek Handelingen wordt weergegeven, móeten wij wel onder de indruk komen van de kracht, intensiteit en energie van de werking van de heilige geest. Vanaf Pinksteren in het jaar 33 G.T. „bleven er gelovigen in de Heer toegevoegd worden, menigten van zowel mannen als vrouwen” (Hand. 5:14). Gedurende Paulus’ eerste zendingsreis, die slechts ongeveer anderhalf jaar in beslag nam, trokken hij en Barnabas door Cyprus en Klein-Azië (Handelingen hst. 13, 14). In deze korte tijdsperiode richtten zij de ene gemeente na de andere op en stelden zij plaatselijke mannen aan om er de leiding over te nemen. Sommige gemeenten werden klaarblijkelijk in een heel korte tijd gevormd. Gedurende een latere reis bracht Paulus slechts ongeveer anderhalf jaar in de grote stad Korinthe door, waar hij veel discipelen vond. — Hand. 18:11.
Waarom was de geest op zulk een krachtige wijze werkzaam, zodat er in zulk een kort tijdsbestek van de vroege geschiedenis van de christelijke gemeente honderden, ja, duizenden personen, aan de gemeente werden toegevoegd?
Dit kwam doordat er slechts betrekkelijk weinig jaren beschikbaar waren om de gemeente op te richten, op te bouwen en te versterken. Jezus had in zijn illustratie over de tarwe en het onkruid aangetoond dat deze energieke activiteit slechts kort van duur zou zijn. Ze zou eindigen als „de mensen sliepen”, dat wil zeggen, nadat de apostelen waren ’ingeslapen’ of door middel van de dood van het aardse toneel waren verdwenen. Toen dit gebeurde, werd de voorzegde „mens der wetteloosheid” niet langer belemmerd en kon de grote afval, de opstand tegen de ware apostolische leer en de beoefening ervan, in volle kracht opbloeien (Matth. 13:24-30, 36-43; 2 Thess. 2:3-8). De apostelen hielden zich er dus onvermoeid mee bezig de gemeente op te bouwen, opdat ze „een pilaar en ondersteuning van de waarheid” zou zijn tegen de stortvloeden van de afval, die de gemeente bijna zouden overspoelen. — 1 Tim. 3:15; 4:1; Hand. 20:29, 30; 2 Petr. 2:1-3.
Waarom waren evenwel wonderbare werkingen van de geest noodzakelijk? Welnu, u zult u herinneren dat er in de eerste eeuw zelfs onder de joden bijna niemand was die in het bezit was van alle rollen van de Hebreeuwse Geschriften. Onder de heidenen was de bijbel nagenoeg onbekend. Van de evangelieverslagen en de brieven van de Griekse Geschriften waren slechts zeer weinig exemplaren in omloop. Geen van de bijbelboeken was zoals thans handig in hoofdstukken en verzen verdeeld. Bijbelse concordanties, bijbelse woordenboeken en commentaren waren onbekend. Het wordt daarom duidelijk dat meer dan gewone hulp van God noodzakelijk was. Het was logisch dat de geest van God dermate werkzaam was dat er in de behoefte van de vele christelijke discipelen aan bijbelkennis en bijbelse leiding werd voorzien. Dit gebeurde nu door middel van de wonderbare gaven, zoals wij zullen zien.
DE WONDERBARE GAVEN
Deze gaven worden in 1 Korinthiërs 12:4-11 opgesomd. Hier schrijft de apostel dat de geest niet in het geval van elk lid van de gemeente op dezelfde wijze werkzaam was maar dat de werking en invloed ervan veeleer op verschillende manieren kenbaar was. Hierdoor werd de gemeente als lichaam volledig toegerust om de juiste leer en de juiste gebruiken te handhaven, het goede nieuws te prediken en te onderwijzen en een krachtig standpunt tegen de afval in te nemen. Laten wij de verschillende gaven en het doel ervan eens beschouwen.
De eerste gave die wordt genoemd, is „spraak van wijsheid”. Wijsheid is het vermogen kennis en verstand op succesvolle wijze te gebruiken om bepaalde doeleinden te bereiken. Deze gave van wijsheid was niet een wijsheid die uit ervaring voortsproot, maar een wonderbare wijsheid, waardoor de bezitter ervan in staat werd gesteld de gemeente bij het nemen van moeilijke beslissingen te helpen. — Hand. 13:1-5.
De tweede was „spraak van kennis”. Dit was niet de kennis van God en Christus die alle christenen moesten bezitten om discipelen te zijn (Joh. 17:3; Rom. 10:14). Het was een wonderbare kennis, waardoor het gebrek aan exemplaren van de Schrift werd gecompenseerd. Deze kennis maakte hen ook op wonderbare wijze opmerkzaam op situaties die van invloed waren op het welzijn van de gemeente. — Hand. 5:1-11.
De volgende was „geloof”. Ook hiermee werd niet het geloof bedoeld dat alle christenen moesten bezitten, want geloof in God en in zijn Zoon en in het loskoopoffer vormde het eerste vereiste om een christen te worden (Rom. 10:10; Hand. 2:38, 39). Dit was veeleer een wonderbaar, door de geest geïnspireerd geloof, een onwrikbare overtuiging die de bezitter ervan in staat stelde onoverkomelijke belemmeringen te overwinnen en de gemeente met energie en ijver te bezielen om zonder wankelen voorwaarts te gaan met de prediking van het goede nieuws. Wat zou degene die deze gave bezat, een waardevol lid van de gemeente zijn!
Dan waren er „gezondmakingen” en andere „krachtige werken” (Hand. 3:1-8; 5:12-16; 13:6-12). Deze dienden als tekenen voor de ongelovigen en toonden op krachtige wijze aan dat Gods geest op de gemeente rustte en het werk ervan vergemakkelijkte.
De gave van „profeteren” omvatte, behalve het spreken over de wonderbare dingen van God, het geïnspireerde vermogen om nauwkeurig toekomstige dingen te voorzeggen. Deze geïnspireerde voorzegging van gebeurtenissen schijnt over het algemeen echter beperkt te zijn geweest tot dingen die destijds op de gemeente van invloed waren, waardoor ze in staat gesteld werd aan de voorziene situatie het hoofd te bieden, zoals in het geval van de hongersnood in de tijd van keizer Claudius, die door de christelijke profeet Agabus was voorzegd. — Hand. 11:27-30.
„Het onderscheiden van geïnspireerde uitspraken” was een gave die de veiligheid van de gemeente tot gevolg had. In die tijd waren er werkelijk profeten met geïnspireerde boodschappen van God, van wie sommigen reisden, zoals Barnabas, Silas, Paulus en anderen. Door de gave van het onderscheiden van geïnspireerde uitspraken, zou de gemeente beschermd worden tegen eventuele bedriegers, valse profeten. Als zulke personen de gemeente zouden binnendringen, zouden ze geïdentificeerd worden door het lid dat deze gave bezat. Aldus zou de gemeente weten of ze aandacht moest schenken aan de „geïnspireerde uitspraken” of niet. — 1 Joh. 4:1.
„Talen” en „het uitleggen van talen” waren belangrijk om het goede nieuws snel door Azië, Europa en Afrika en de eilanden in de wereldzeeën te verbreiden. De gave van talen diende ook als een teken voor degenen buiten de christelijke gemeente (1 Kor. 14:22). Met het oog op zijn opdracht als de apostel voor de natiën te dienen, reisde Paulus verder dan de overigen, waarbij hij personen ontmoette die allerlei talen en dialecten spraken. Dit vormde er ongetwijfeld de reden voor dat hij zo rijk met deze gave was begiftigd, zoals hij zei: „Ik [spreek] in meer talen . . . dan gij allen.” — 1 Kor. 14:18.
GEESTELIJKE GAVEN IN DE HEDENDAAGSE GEMEENTE
In deze tegenwoordige tijd is de ware christelijke gemeente te voorschijn gekomen uit de afval die de Middeleeuwen in geestelijke duisternis hulde. Net zoals Israël in 537 v.G.T. door koning Cyrus van Perzië in zijn land werd hersteld, heeft Jehovah zijn regerende Koning Jezus Christus gebruikt om de hedendaagse christelijke gemeente in een geestelijk voorspoedige toestand te brengen (Jes. 1:25-27). De ware leer betreffende Gods naam, de positie van zijn Zoon Jezus Christus, Gods koninkrijk, de losprijs, de opstanding en dergelijke, is hersteld. De valse leer met betrekking tot de Drieëenheid, het hellevuur, de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en dergelijke, is als onschriftuurlijk aan de kaak gesteld. De prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk wordt over de gehele wereld verricht. Zijn de wonderbare gaven van de geest noodzakelijk opdat de gemeente haar werk kan verrichten en haar reinheid, oprechtheid en eenheid kan bewaren?
Neen, dat zulke gaven op volkomen wonderbare wijze worden gegeven, zoals in de eerste eeuw het geval was, is thans niet nodig, aangezien God de gemeente op een andere, vollediger en blijvender wijze van de noodzakelijke dingen voorziet. Evenals in de vroege geschiedenis van de gemeente bezitten evenwel niet alle leden van de gemeente alle vermogens, maar elkeen vult aan wat de anderen ontbreekt, zodat de gemeente als lichaam, in al haar vermogens, nauwkeurig God en Christus vertegenwoordigt. Dit wordt door de werking van Gods geest bewerkstelligd, die een verscheidenheid aan vermogens schenkt.
Op het gebied van kennis heeft God zijn gehele Woord verschaft, dat de nederigste persoon thans in gedrukte vorm kan bezitten. Het gebruik ervan kan de mens Gods volkomen bekwaam maken, volledig toegerust tot ieder goed werk (2 Tim. 3:16, 17). Bovendien is kennis voor allen beschikbaar door middel van bijbelse studiehulpmiddelen, zoals commentaren, concordanties en bijbelse woordenboeken, alsmede door de hulp van mensen in de gemeente die door middel van een ijverige studie een nauwkeurige kennis hebben verkregen.
Wijsheid kan ook op deze wijze worden verworven. Het is niet noodzakelijk deze wijsheid op wonderbare wijze te verkrijgen. De ervaring van de eerste gemeente, zoals die in het boek Handelingen staat opgetekend, is beschikbaar, alsmede de geschiedenis van de hedendaagse gemeente, die zich van de afval heeft losgemaakt. Er kan zich vrijwel geen probleem voordoen waaraan nog niet eerder het hoofd is geboden en dat nog niet is overwonnen. De gemeente van gezalfde christenen die in deze tijd bestaat, wordt door Jezus Christus de „getrouwe en beleidvolle slaaf” genoemd (Matth. 24:45-47). Rijpe mannen, met een jarenlange ervaring in het opvolgen van de leiding die door Gods Woord en zijn geest worden verschaft, gebruiken de wijsheid die zij aldus hebben verworven om de gemeente te helpen problemen te overwinnen en het werk op een ordelijke, succesvolle wijze voort te zetten.
Op een overeenkomstige wijze wordt de gemeente krachtig gestimuleerd door een sterk geloof dat door bemiddeling van de meesten van haar leden werkzaam is. Het is een vrucht van de geest die wordt ontwikkeld doordat men zich, door de bijbel te bestuderen en de leiding van de geest op te volgen, zorgvuldig op de hoogte stelt van Gods wil (Gal. 5:22). Door de beroeringen van twee wereldoorlogen heen, ondanks de hitte van brandende haat en tegenstand tegen Gods koninkrijk en de bekendmaking ervan en te midden van onverschilligheid, spot en vervolging hebben mannen des geloofs de gemeente geleid en haar ertoe bezield zich van haar taken te kwijten.
De gaven van gezondmakingen en overeenkomstige wonderbare werken zijn in deze tijd niet nodig. Dat God in plaats van de oude joodse gemeente de christelijke gemeente heeft verkozen, wordt door de geschiedenis gestaafd, terwijl liefde en activiteit van de zijde van de christelijke gemeente, alsook vele vervullingen van de profetieën, hedendaagse identificerende kentekenen vormen, een bewijs dat Gods gunst erop rust. De wereldomvattende uitbreiding van de Koninkrijksprediking vormt ook een krachtig teken. — 1 Kor. 13:10-13; Matth. 24:14.
Er zou in deze tijd overvloedig op geïnspireerde wijze worden geprofeteerd. Aangezien de in de bijbel opgetekende profetieën als gids voor de gemeente in deze tijd volledig zijn, behoeft er niets aan toegevoegd te worden (2 Tim. 3:16, 17; Openb. 22:18, 19). Daar Gods Woord een volmaakte gids vormt, is er dientengevolge geen behoefte aan de gave profetieën op wonderbare wijze te onderscheiden, want er zijn nu geen geïnspireerde profeten die door God zijn gemachtigd. De dingen die „uit de bek van de draak en uit de bek van het wilde beest en uit de mond van de valse profeet komen”, of die van anderen afkomstig zijn die zogenaamde „geïnspireerde uitingen” voortbrengen, worden snel naar juiste waarde geschat en door middel van het door de geest geïnspireerde Woord van God als vals aan de kaak gesteld. — Openb. 16:13, 14; 1 Joh. 4:1.
„Maar hoe staat het met het spreken in talen en de uitlegging ervan?” zal iemand misschien vragen. In antwoord hierop zou de vraag gesteld kunnen worden: „Wordt het goede nieuws van het Koninkrijk in alle belangrijke talen aan alle natiën gepredikt?” Ja, het getuigenis wordt in 206 landen gegeven en de bijbel — of gedeelten ervan — is beschikbaar in meer dan 1400 talen. Duizenden opgeleide zendelingen hebben vreemde talen geleerd en hebben het goede nieuws van het Koninkrijk naar de mensen in die landen gebracht. De mensen die de boodschap horen, geven deze op hun beurt weer aan anderen door, zelfs in dialecten die niet door de zendelingen worden gesproken, zodat zij het woord der waarheid aan deze anderen ’uitleggen’.
Op deze wijze leidt Gods geest de prediking van het goede nieuws, met het gevolg dat ’een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle natiën en stammen en volken en talen’ op de voorgrond is getreden ten einde Jehovah God en zijn Koning Jezus Christus te loven en deel te nemen aan de bekendmaking dat de Koning met zijn heerschappij is begonnen. — Openb. 7:9, 14.
De geest is in deze tijd dus beslist krachtig werkzaam, evenals dit in de vroege christelijke gemeente het geval was. Het werk dat de gemeente tot stand brengt, zou terecht, van menselijk standpunt uit bezien, wonderbaar genoemd kunnen worden. Degenen die het werk verrichten, hebben hierbij Gods geest nodig, en zij erkennen dat zijn geest in werkelijkheid de resultaten voortbrengt.
Iemand die Gods geest niet erkent als de kracht die zijn volk tot activiteit aanspoort, zou echter de mening toegedaan kunnen zijn dat hetgeen tot stand gebracht wordt, op natuurlijke wijze verklaard kan worden. De geest is thans niet op spectaculaire wijze in Gods gemeente werkzaam, want de gaven die worden gebruikt, zijn geestelijke gaven die in de loop van de tijd door de bezitters ervan worden ontwikkeld, terwijl de wonderbare gaven van de eerste gemeente ogenblikkelijk aan door God uitgekozen christenen werden geschonken. — 1 Kor. 12:6, 11, 18; Hand. 19:5, 6.
Als christenen kunnen wij in deze tijd blij zijn dat God in zijn wonderbare wijsheid op deze wijze werkzaam is geweest, zodat de waarheid op aarde is blijven bestaan. Wij dienen er nu ijverig moeite voor te doen de vruchten van de geest te ontwikkelen, ten einde „de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen”. — 2 Kor. 6:1.