-
Word door Jehovah’s geest tot werken aangespoordDe Wachttoren 1961 | 1 oktober
-
-
schreef de apostel Paulus zijn sterkte aan Jehovah’s kracht toe, zeggende: „Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft.” Laat een dienstknecht van Jehovah derhalve nooit op zijn eigen kracht of op die van anderen vertrouwen, maar „wanneer iemand dient, hij diene als zijnde afhankelijk van de door God verschafte kracht; opdat God in alles . . . verheerlijkt moge worden”. — Zach. 4:6; NW; Fil. 4:13; 1 Petr. 4:11, NW.
25. In welke grootse zegeningen verheugen allen die door Jehovah’s geest tot werken worden aangespoord, zich thans ten volle?
25 Daar Jehovah’s opgedragen predikers alles doen opdat Jehovah geloofd en verheerlijkt mag worden, schenkt hij hun op zijn beurt vele zegeningen. Ondanks dat ’gij het woord onder zware verdrukking hebt aangenomen’, hebt gij dit „met blijdschap des heiligen Geestes” gedaan, lezen wij in de Schrift (1 Thess. 1:6). Verder wordt de belofte gegeven: „Gelukkig de mensen wier sterkte in u is . . . Zij zullen van bruisende energie tot bruisende energie voortgaan.” Deze vreugde en blijdschap is geen oppervlakkige vrolijkheid welke door de „grappenmakers” van de wereld wordt teweeggebracht, maar het is een echt, diep, innerlijk gevoel van voldoening en tevredenheid, zelfs wanneer tranen van fysieke pijn langs de wangen stromen omdat men in een geluiddicht gewelf van een muffe gevangenis onbarmhartig wordt geslagen. Het is het geluk dat degenen ontvangen die Jehovah’s hart blij maken en aan de rechtvaardiging van zijn grote Naam en Heilige Woord deelnemen. — Ps. 84:5, 7, NW, vs. 6, 8, NBG; Spr. 27:11.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1961 | 1 oktober
-
-
Vragen van lezers
● In Matthéüs 11:11 (NW) wordt erover gesproken, dat „een mindere in het koninkrijk der hemelen” groter is dan Johannes de Doper. Hoe moet dit begrepen worden? Zullen niet alle leden van Christus’ lichaam een gelijke positie innemen, of zullen sommigen hogere plaatsen bezetten en anderen in vergelijking met hen minder zijn? — V.C., Verenigde Staten.
Laten wij in de eerste plaats opmerken, dat er in de „koninkrijk der hemelen”-klasse hier op aarde altijd sommigen zijn geweest die een positie gepaard gaande met grotere verantwoordelijkheid hebben bekleed, terwijl anderen een lagere positie hebben ingenomen. Op zijn minst in dit opzicht zijn er dus in de „koninkrijk der hemelen”-klasse groteren en minderen. Waar van een organisatie sprake is, is dit stellig altijd het geval. Zo waren er in Israël bijvoorbeeld „oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien”, ten einde een soepele werking van de organisatie te waarborgen. — Ex. 18:21.
In het hemelse koninkrijk zal Jezus Christus over alle 144.000 het hoofd zijn, en vergeleken met hem zullen allen beslist ’minderen’ zijn. Voorts lezen wij dat de heilige stad, het hemelse Jeruzalem, een muur heeft met „twaalf fundamentstenen, en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams” (Openb. 21:14, NW). In vergelijking met deze twaalf fundamentstenen zullen de overigen van de 144.000 ongetwijfeld ’minderen’ zijn. De Schrift bewaart ten aanzien van andere verschillen het stilzwijgen, maar gezien het in Openbaring 7:1-4 verschafte beeld van de twaalf stammen van het geestelijke Israël, waardoor het idee van een organisatie wordt gewekt, kan er worden gezegd dat er stilzwijgend te kennen wordt gegeven dat er in het koninkrijk der hemelen verschillende rangen bestaan.
● Gelieve mij te vertellen hoe ik 1 Korinthiërs 14:2 moet uitleggen. — J.M., Verenigde Staten.
Het onderhavige vers luidt: „Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door den Geest spreekt hij geheimenissen.” Deze tekst moet in het licht van de verzen 13-19 van hetzelfde hoofdstuk worden gezien, waar wij lezen:
„Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen. Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar. Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand. Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers
-