-
’Ik ben God en Christus dankbaar’De Wachttoren 1973 | 15 oktober
-
-
ging. Er was toen slechts één gemeente. Nu zijn er zeventien gemeenten. Wat een vreugde was het in elk daarvan te kunnen spreken over de vooruitgang van het werk in Liberia en over de opbouwende ervaringen van onze Liberiaanse broeders!
Er zijn nog meer voorrechten geweest waarvoor ik Jehovah intens dankbaar ben. In 1959, toen ik in de verste uithoek van Liberia in de kringdienst was, kreeg ik plotseling bericht dat ik onmiddellijk naar Monrovia moest komen om het werk op het bijkantoor te behartigen. Ik wist niets van kantoorwerk af en de eerste paar dagen voelde ik mij als een kat in een vreemd pakhuis. Geleidelijk aan raakte ik met de routine van kantoorwerk vertrouwd en tijdens de acht maanden dat de bijkantooropziener weg was om van een aanval van kinderverlamming te herstellen, leerde ik de organisatie veel beter kennen. Deze ervaring heeft mij geholpen in te zien dat wij met Jehovah’s hulp elke toewijzing kunnen behartigen. In 1961 kreeg ik een uitnodiging om de cursus van tien maanden op Gilead bij te wonen voor een extra opleiding.
Het leven in de Afrikaanse dorpen is gedurende deze jaren eenvoudig geweest, zonder al te veel afleidingen van de moderne beschaving. Zonder deze afleidingen heb ik ruimschoots gelegenheid gehad Gods Woord te bestuderen en erover te mediteren. Dit heeft mij sterk gehouden. Ja, het leven van een zendeling is een ware zegen en bescherming tegen materialisme geweest. Gedurende de aangename tropenavonden heb ik tijd te over gehad om over Jehovah’s schepping te mediteren en na te denken en dicht tot Hem te naderen. Mijn grootste geluk komt elke avond als mijn geest nog wakker is en ik alleen enige tijd onder de sterrenhemel kan wandelen en met Jehovah kan spreken. Dit brengt mij dichter tot Jehovah. Ik vind het ook zeer verkwikkend op deze wijze met Jehovah te kunnen spreken, in plaats van slechts een paar minuten voor het naar bed gaan te bidden als het lichaam vermoeid en de geest niet zo wakker is.
Voel ik, na drieëntwintig jaar in de zendingsdienst in tropisch West-Afrika te hebben doorgebracht, dat het tijd is ermee op te houden en het werk door jongeren te laten overnemen? Neen, de zegeningen en groei van Jehovah’s organisatie te zien, maakt dat ik mij net zo voel als Kaleb nadat Jehovah hem meer dan vijfenveertig jaar lang, gedurende het verblijf in de wildernis en tot in het Beloofde Land, in leven had gehouden. Hij zei: „Niettemin ben ik heden nog even sterk als op de dag dat Mozes mij uitzond. Zoals mijn kracht toen was, zo is mijn kracht nu” (Joz. 14:11). Ondanks de ongemakken en moeilijkheden zijn deze afgelopen jaren een uitstekende opleiding en voorbereiding voor de toekomst geweest. Ja, ik ben Jehovah en Christus Jezus onze Heer, die mij kracht hebben verleend en mij getrouw hebben geacht door mij aan de Koninkrijksbediening toe te wijzen, uitermate dankbaar.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1973 | 15 oktober
-
-
Vragen van lezers
● Waarom mogen vrouwen op de vergaderingen van Jehovah’s christelijke getuigen spreken, terwijl 1 Korinthiërs 14:34 zegt: „Het is hun niet toegestaan te spreken”? — V.S.
De toepassing van Paulus’ geïnspireerde gebod dient in het licht van de context te worden begrepen. Toen Paulus schreef, heerste er op de vergaderingen van de gemeente te Korinthe, met inbegrip van die vergaderingen waarop ongelovigen aanwezig waren, geen orde. Meer dan één persoon tegelijk placht te profeteren of in een taal te spreken (1 Kor. 14:22-32). Sommige vrouwen daar waren blijkbaar gewoon uitdagende vragen te stellen en met mannen die waren aangesteld om de gemeente te onderwijzen, te redetwisten. Op deze wijze matigden die vrouwen zich in werkelijkheid de positie van leraar aan en negeerden zij het feit dat de man als hoofd was aangesteld. — 1 Kor. 11:3.
De situatie rechtzettend, vestigde Paulus er de aandacht op dat ’God geen God van wanorde is, maar van vrede’ (1 Kor. 14:33). Met betrekking tot vrouwen schreef hij: „De vrouwen [moeten] zwijgen in de gemeenten, want het is hun niet toegestaan te spreken, maar zij moeten in onderworpenheid zijn, zoals ook de Wet zegt. Indien zij dan iets willen leren, moeten zij thuis hun eigen man ernaar vragen, want het strekt een vrouw tot schande in een gemeente te spreken” (1 Kor. 14:34, 35). Deze vermaning is in
-