-
Verricht loyaal dienst als „medewerkers in de waarheid”De Wachttoren 1983 | 1 juli
-
-
Blijf als medewerkers loyaal dienst verrichten
24, 25. Van welke noodzaak dienen Twee en Drie Johannes Jehovah’s Getuigen te doordringen, en hoe dienen deze brieven ons te motiveren?
24 De tweede en derde geïnspireerde brief van Johannes doordringen hedendaagse christenen beslist van de noodzaak elkaar lief te hebben, afval te verwerpen, aan de waarheid vast te houden en de belangen van de ware aanbidding te bevorderen. Terwijl wij, als Jehovah’s Getuigen, de lof van onze Vader zingen, het goede nieuws van het Koninkrijk bekendmaken en op de uiterst belangrijke plaats wijzen die Jezus Christus in Gods regeling tot zegen van de mensheid inneemt, zijn wij derhalve vastbesloten loyaal aan de schriftuurlijke waarheid vast te houden.
25 Als Jehovah’s Getuigen staan wij in deze kritieke „laatste dagen” voor veel geloofsbeproevingen (2 Tim. 3:1-5). De gezonde raad van de apostel Johannes zal ons evenwel helpen ermee voort te gaan „in de waarheid te wandelen” als onze levenswijze. Mogen wij derhalve navolgen wat goed is, alles doen wat wij kunnen om de Koninkrijksbelangen te bevorderen en ermee voortgaan loyaal als „medewerkers in de waarheid” met elkaar dienst te verrichten — alles tot lof van de wonderbaarlijke God der waarheid, Jehovah.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1983 | 1 juli
-
-
Vragen van lezers
■ Wat is de betekenis van Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 14:36: „Is het woord Gods van u uitgegaan, of heeft het alleen u bereikt?”
De kern van de zaak is dat Paulus de Korinthiërs wilde helpen begrijpen dat zij geen nieuwe manieren moesten invoeren om dingen in de gemeente te doen. Een dergelijke raad was passend, zoals wij kunnen opmaken uit wat Paulus daarvóór schreef.
In de vroege dagen van het christendom schonk God wonderbaarlijke gaven van de geest, zoals profeteren en spreken in tongen (1 Kor. 12:4-11). Sommigen in Korinthe beschikten over zulke gaven maar gebruikten ze op een manier die wanorde veroorzaakte. Zij spraken bijvoorbeeld in tongen wanneer er niemand aanwezig was die de wonderbaarlijke gave van vertalen had. Paulus redeneerde: „Hoe zal iemand anders die de plaats van de gewone persoon inneemt, . . . Amen zeggen . . . daar hij niet weet wat gij zegt?” Ongelovigen die aanwezig waren, zouden zelfs kunnen gaan denken dat degenen die in tongen spraken, waanzinnig waren. — 1 Kor. 14:13-16, 22, 23.
Ook werkte het verwarrend als een aantal personen terzelfder tijd sprak. Paulus drong erop aan: „Indien iemand in een taal spreekt, laat het dan tot twee of hoogstens drie beperkt zijn, en bij beurten.” Evenzo moesten degenen die door de geest tot profeteren werden aangezet, dit in een beperkte mate doen en „één voor één”. Dit was in overeenstemming met het feit dat God een God van vrede en niet van wanorde is. — 1 Kor. 14:27-33.
Ook schijnt er een probleem te hebben bestaan dat vrouwen tijdens vergaderingen vrijelijk hun opinie te kennen gaven. Hun deelname aan de vergadering moet meer zijn geweest dan het beantwoorden van een vraag of het vertellen van een ervaring. Kennelijk probeerden sommige vrouwen als leraar op te treden en argumenteerden zij tijdens de vergaderingen met de broeders. Dit was niet in harmonie met het gezagsbeginsel. — 1 Kor. 14:34, 35.
Daarom schreef Paulus dan ook: „Wat? Is het woord Gods van u uitgegaan, of heeft het alleen u bereikt?” (1 Kor. 14:36) Ja, hij drukte de Korinthiërs op het hart te blijven bedenken dat hun gemeente niet de eerste gemeente was en dat het „woord Gods” niet alleen aan hen was verkondigd. Het was dus verkeerd als zij allerlei aangelegenheden gingen aanpakken op een wijze die sterk verschilde van wat in alle andere gemeenten gebeurde. Zij hadden niet het recht nieuwigheden te introduceren die niets met de christelijke gemeente te maken hadden en strijdig waren met het gezagsbeginsel en met vrede.
-