Hoe afhankelijk zijn wij van Jezus Christus?
JEHOVAH GOD is „de Vader, aan wie elke familie in hemel en op aarde haar naam te danken heeft”. Hij is de Universele Soevereine Heer en de enige wie onze aanbidding terecht toekomt. — Ef. 3:14, 15; Hand. 4:24; Luk. 4:8.
Niettemin zijn wij in onze aanbidding van Jehovah, alsook voor onze hoop op eeuwig leven, volledig afhankelijk van Jezus Christus. Waarom is dit zo?
Dit komt doordat de mensheid oorspronkelijk van God vervreemd is geraakt. In feite heeft de vader van het mensengeslacht, Adam, zijn nakomelingen verkocht aan de zonde (Rom. 7:14). De prijs die hij voor deze „verkoop” ontving, was dat hij voortaan kon doen wat hij wilde in plaats van de voorschriften van zijn Schepper te gehoorzamen. Samen met zijn vrouw Eva stelde hij zich ten doel zelfzuchtig van het leven te genieten en zijn aangelegenheden louter tot genoegen van zichzelf te regelen. Mogelijk heeft het weinig voor hem betekend welke gevolgen dit voor hun nakomelingen zou hebben.
In de houding van veel mensen in deze tijd zien wij iets overeenkomstigs. Zij willen zelf van het leven genieten, om welke reden zij gevaarlijke drugs gebruiken en immoraliteit bedrijven, hetgeen een verwoestende uitwerking op hun kinderen kan hebben in de vorm van lichamelijke en geestelijke afwijkingen en walgelijke ziekten. Maar het „genoegen” dat dit hun voor het ogenblik schenkt, is alles wat voor hen telt. Anderen interesseren zich er maar weinig voor of zij de gang van zaken voor de volgende generatie zouden kunnen verbeteren — nú van hun eigen leven genieten, dat is hun streven.
HET MENSENGESLACHT HAD HULP VAN GOD NODIG
Mensen hebben derhalve vanaf Adams tijd tot nu toe in een slechte toestand verkeerd, doortrokken als zij zijn van de zonde die zij van deze oorspronkelijke vader hebben geërfd en die overal op aarde toeneemt (Rom. 5:12, 16). De wanhopige situatie waarin zij verkeren, werd heel goed door de psalmist onder woorden gebracht: „Niet een van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven.” De prijs was te „kostbaar”, te hoog, zoals de psalmist zei. — Ps. 49:6-9.
Maar God was door deze omstandigheid niet verslagen. Hij wist hoe hij redding voor de mensheid mogelijk kon maken en beschikte over de middelen daartoe. Jehovah God komt dus de eer en lof toe als Degene die leven voor ons mogelijk heeft gemaakt en er de noodzakelijke regelingen voor heeft getroffen. Maar binnen deze regeling maakte God zelf ons allen afhankelijk van zijn Zoon Jezus Christus. Alles wat wij krijgen, ontvangen wij omdat God het ons door bemiddeling van zijn Zoon wil geven. Zelfs onze gebeden tot God moeten in Christus’ naam worden opgezonden (Joh. 15:16; 16:23, 24). De gehele mensheid is volledig aan zijn hoede toevertrouwd. Hij beslist over leven en dood. Jezus zei: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij.” — Joh. 14:6.
DE VERHEVEN POSITIE VAN JEZUS CHRISTUS
Over onze afhankelijkheid van hem ten einde God te leren kennen en te dienen, zei Jezus: „Alle dingen zijn door mijn Vader aan mij overgegeven, en niemand kent de Zoon volledig dan de Vader, noch kent iemand de Vader volledig dan de Zoon en een ieder aan wie de Zoon hem wil openbaren” (Matth. 11:27). Vlak voordat hij naar de hemel opsteeg, zei hij tegen zijn discipelen: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven” (Matth. 28:18). Sinds die tijd heeft hij met zijn Vader op diens troon plaatsgenomen. — Openb. 3:21.
Christus is tevens onze grote Hogepriester, hoewel hij geen priester van de joods-Aäronische priesterschap is. Over deze laatstgenoemde, aardse priesterschap lezen wij: „Velen [moesten] achtereenvolgens priester worden omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven, maar hij [Jezus Christus], omdat hij tot in eeuwigheid blijft leven, bezit zijn priesterschap zonder enige opvolgers. Dientengevolge is hij ook in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” — Hebr. 7:23-25.
Thans is Christus Jezus degene die ons oordeelt. Hij zei: „De Vader oordeelt volstrekt niemand, maar heeft het gehele oordeel in handen van de Zoon gelegd” (Joh. 5:22). Natuurlijk doet hij dit op grond van de aanstelling die de Vader hem heeft gegeven en in volledige overeenstemming met zijn Vaders wil en wetten. Hij staat voortdurend met zijn Vader in verbinding en, zoals hij zei: „De Zoon kan geen enkel ding uit zichzelf doen, maar alleen wat hij de Vader ziet doen. Want al wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo.” — Joh. 5:19.
Behalve dat Jezus Christus een rechter van de levenden is, heeft hij ook de macht gekregen om de doden te oordelen. De christelijke apostel Paulus zei tot de Atheners: „[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt” (Hand. 17:31). Wil Jezus Christus de doden kunnen oordelen, dan moet hij in staat zijn hen voor zijn troon te ontbieden, en dit doet hij door hen een opstanding te geven. Hij zei zelf: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — Joh. 5:28, 29.
Wanneer zal dit gebeuren? Dit zal plaatsvinden na de vernietiging van de goddeloze mensen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige.” het binden en in de afgrond werpen van Satan en zijn demonen, en het begin van Jezus Christus’ duizendjarige regering (Openb. 16:14; 19:11-21; 20:1-3). Gedurende deze regering bevindt het mensengeslacht zich in handen van Jezus Christus, en hij oordeelt hen ten leven — doordat zij de volmaaktheid bereiken, of ten dode — doordat zij de dood verdienen omdat zij in gebreke blijven zich de voorzieningen voor leven ten nutte te maken. De apostel Paulus zegt dat Christus „als koning [moet] regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan” (1 Kor. 15:25, 26). Christus bezit de autoriteit om te oordelen en de macht om degenen te vernietigen die ongehoorzaam zijn aan Gods wetten en die weigeren de koninklijke heerschappij te respecteren welke God hem gegeven heeft. Hij neemt zelfs de dood weg. Aangezien zonde de oorzaak van de dood is, verwijdert hij alle Adamitische zonde van degenen die hem gehoorzamen (Rom. 6:23; 1 Kor. 15:56). Hij brengt hen tot volmaaktheid, en wanneer hij hen volmaakt verklaart, zullen zij even volmaakt zijn als de eerste mens Adam was toen hij werd geschapen. Al dit werk doet Christus gedurende de duizend jaar. En in feite verricht hij het gehele oordeelswerk nu reeds. — Joh. 5:30.
Christus doet dit evenwel niet tot verheerlijking van zichzelf. Hij doet dit alles ten einde Jehovah het volmaakte mensengeslacht aan te bieden als rechtvaardige leden van Zijn universele gezin. Want alle dingen behoren in werkelijkheid aan God toe, aangezien hij de Schepper is (Openb. 4:11; Jes. 40:25, 26; Ps. 50:10-12). Het verslag betreffende de duizendjarige regering van Christus luidt: „Vervolgens het einde, wanneer hij het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wanneer hij alle regering en alle autoriteit en kracht heeft tenietgedaan”; en „wanneer . . . alle dingen aan hem onderworpen zullen zijn, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen” (1 Kor. 15:24, 28). Wat een vreugde moet Christus in afwachting van deze gebeurtenis nu reeds hebben!
Aldus zal Jezus Christus niets hebben om zich over te schamen wanneer hij het Koninkrijk aan God, de werkelijke Onderwerper van alle dingen, overdraagt. Maar zelfs nadat Jezus zijn duizendjarige regering met alle rechterlijke werkzaamheden voltooid heeft, zal het nog steeds waar blijven dat ’God Degene is die hen rechtvaardig verklaart’ (Rom. 8:33). In overeenstemming met dit fundamentele feit gaat Jehovah er dan toe over degenen die Jezus Christus in hun menselijke volmaaktheid aan hem overdraagt, aan de laatste beproeving te onderwerpen. Ten einde deze beslissende beproeving over de mensheid te brengen, worden Satan en zijn demonen losgelaten uit de afgrond waar zij gedurende de duizend jaar gevangen hebben gezeten. Daarna zullen degenen die zelfzuchtig zwichten voor de beproeving die deze demonen over hen brengen, in de „tweede dood”, waaruit geen opstanding mogelijk is, vernietigd worden (Openb. 20:7-15). Aan de andere kant zullen degenen die hun rechtschapenheid bewaren en Jehovah’s universele soevereiniteit loyaal hoog houden, worden beloond. Hij zal hen rechtvaardigen of ’rechtvaardig verklaren’ en hun de gave schenken in hun menselijke volmaaktheid voor eeuwig op een paradijsaarde te leven.
DE NOODZAAK CHRISTUS’ POSITIE NU TE ERKENNEN
Momenteel is Jezus, behalve dat hij Hogepriester is, het Hoofd van de christelijke gemeente (Kol. 1:18). Hoewel er ouderlingen en „gaven in mensen” zijn die een grote hulp voor de leden van de gemeente vormen, zijn zij louter dienstknechten die voor de behoeften van de met een gezin te vergelijken gemeente zorg moeten dragen (Ef. 4:8; Luk. 22:26; 1 Kor. 3:5). Wij moeten bedenken dat zij niet het hoofd zijn, of de ’meesters over ons geloof’, degenen van wie ons geestelijk voedsel afkomstig is, maar dat zij slechts medewerkers onder Christus zijn (2 Kor. 1:24). De apostel Paulus zei: „Ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden [bevestigd, vervuld, verwezenlijkt] door tussenkomst van hem [Jezus Christus]” (2 Kor. 1:20). En ook dat „[Christus] van Godswege wijsheid is geworden voor ons, ook rechtvaardigheid en heiliging en verlossing door losprijs”. — 1 Kor. 1:30.
Wij moeten Christus derhalve als werkelijkheid erkennen, niet slechts als een persoon op de achtergrond, maar als iemand die bij ons is, als Gods voornaamste vertegenwoordiger die naast ons staat om te allen tijde voor ons te zorgen, ons te sterken en te beschermen. Wij moeten ons van zijn nabijheid bewust zijn. Hij zal ons bij moeilijke beslissingen helpen. Wanneer wij met zware tegenstand worden geconfronteerd, zal hij ons „een mond en wijsheid geven, die al [onze] tegenstanders te zamen niet zullen kunnen weerstaan noch tegenspreken.” — Luk. 21:15.
In Johannes 6:51 vermeldt Jezus Christus in de volgende woorden die hij destijds tot de joden sprak hoezeer de wereld der mensen van hem afhankelijk is: „Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid; en werkelijk, het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld.”
Gedurende Christus’ duizendjarige regering zullen al zijn aardse onderdanen — degenen die de komende „grote verdrukking” overleven en degenen die uit de dood worden opgewekt — het voorrecht ontvangen zich met dit hemelse manna te voeden door geloof te oefenen in het offer van Christus’ volmaakte menselijke leven, met eeuwig leven in het vooruitzicht. — Openb. 7:14, 15; Joh. 5:28, 29.
Bijgevolg dienen wij de positie in gedachten te houden waarin Jehovah zijn Zoon geplaatst heeft. Wij moeten zijn woorden in de bijbel bestuderen en ervoor zorgen dat wij naar de richtlijnen die hij geeft, handelen. Iemand die ouderling is, dient altijd naar de leiding, het voorbeeld en de woorden van Christus, als het Hoofd van de gemeente, op te zien. — Kol. 1:18.
Wij zullen er altijd aan denken dat Jehovah Degene is die aanbeden moet worden, maar dat God het verkozen heeft zijn Zoon eer te geven (Joh. 5:23). Het doel waarom Jezus zijn offer bracht en zijn werk deed, was dan ook om de mensheid tot de ware aanbidding van Jehovah te keren en hen tot volmaaktheid te herstellen — alles tot Gods heerlijkheid. Dit alles bewerkstelligt het geluk van de mensen, van wie God en zijn Zoon houden en ten behoeve van wie God zijn Zoon heeft gegeven. De Zoon heeft bereidwillig met God samengewerkt door lijden te ondergaan opdat wij zouden kunnen leven. — Joh. 3:16.